1836. 18 SEPTEMBER, 1886, IE T S «""■'TT" BETREFFENDE DE GESCHIEDENIS fie-idacfit -Gij- iVaci/Z- 50 jaticj- -Gestaan DOOK Filoclezius, G. M. KLEMKERK GOES. CHRISTELIJKE GEREF.. GEMEENTE ' TE GOES, 1836. 18 September. 1^88. IETS BETREFFENDE DE GESCHIEDENIS DEK 'T? CHRISTELIJKE llllf. SBMIEfïg TR goes, lwt?adU tij. flaa. 5ojatif totaan, BOOR f rLOCLEZIUS, goes, g. m. klemkeek. ft M. Klemkerk, boes. Boekdrukkerij van u. Ik zal met al mijn hart den Heer, Blijmoedig, geven lof en eer; Mijn tong zal mijn gemoed verzeilen, En al Uw wonderen vertellen. Zingt, zingt den Heer, die eeuwig leeft, Die Zion tot Zijn woning heeft; En laat voor aller volken ooren , Met psalmgezang, Zijn daden hooren. Ps. 9 :1 en 11. Waar thans de Chr. Geref. Gemeente van Goes haar 50jarig bestaan wenscht te vieren, zal het velen, naar wij vertrouwen, aangenaam zijn eene bijdrage te mogen ontvangen, welke eenige bijzonderheden bevat uit de 50 jarige geschiedenis dier gemeente. Inzonderheid de leden dier gemeente zelve — als plaatselijke gemeente — zullen daarmede verblijd zijn, aangezien zij daarin wellicht iets zullen vinden, wat zij in vroeger dagen hoorden mededeelen van ouders of grootouders, die de gebeurtenissen mede doorleefd hebben. Zeer waarschijnlijk echter zal het getal derzulken niet zoo heel groot zijn, want de meeste leden, en inzonderheid het jeugdige geslacht, weten bitter, o zoo bitter weinig omtrent de Kerk. En toch! hoe zeer gewenscht is het, dat zij dit weten. Hoeveel troost en opbeuring kunnen zij er in later dagen, als moeite en verdriet komen, of als ook zij eenmaal aan vervolging om des geloofs wil zullen blootstaan, uit putten! Daarom, verbergt het niet voor de kinderen, vertellende de loffelijkheden des Heeren, en Zijne sterkheid, en Zijne wonderen, die Hij gedaan heeft; opdat het navolgende geslacht die weten zou en dat zij hunne hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijne geboden bewaren , (naar Ps. 78 : 4, 6 & 7). Gebiede God Jehovah genadiglijk Zijnen zegen over dit boekje, en doe Hij het strekken tot eer en verheerlijking van Zijnen heiligen Naam! Zoo zij het! Goes, Septbr. 1886. FILOCLEZIUS. De jaren 1816 en 1834 staan nauw met elkander in verband. De Synode toch, in het eerste jaar gehouden, heeft de Gere-1 formeerde leer over boord geworpen en daardoor o. m. veroorzaakt, dat Ds. Molenaar in een, in 1827 uitgegeven, werkje (*) uitriep: „Aldus zijn dan de banden gebroken en onze Hervormde Kerk is onze Hervormde Kerk niet meer" (bl. 16), terwijl hij (op bl. 24) vervolgt: „Daarom bidden wij de Nederlandsche Synode, jaarlijks in Den Haag gezeten, dat dezelve dit adres en zoovele geuite klachten ter harte neme en in plaats van voort te gaan op de reeds aangetoonde wijze, liever terug te keeren van eene dwaling, die zoo groot en zoo verderfelijk is. Indien er toch meerdere onrust komt en er soms scheuring uit voortsproot, zou dan de Synode niet dit voor hare rekening hebben, wanneer zij de banden losgemaakt, de deur opengezet en niet op listige werkmeesters gelet had, die langzamerhand onze Kerk herscheppen willen en die haar eindelijk den ondergang berokkenen zullen?" Die Synode van 1816 nu is het, die de scheiding van 1834 veroorzaakt heeft, zoodat wel mag gezegd worden : de jaren 1816 en 1834 staan in nauw verband met elkander in betrekking tot de geschiedenis der Kerk. Beide jaren zijn dan ook gewichtige; inzonderheid het laatste, dat als het stichtingsjaar der Chr. Ger. Gemeente in haar geheel mag worden beschouwd. Q Adres aan alle mijne hervormde geloofsgenooten, 7e druk. Te Amsterdam bij J. H. den Ouden. 1827. Den 13en October des zeiven jaars toch aanvaardde de kerkeraad, en den Hen de gemeente van Ulrum, een klein dorp in Friesland , het ambt aller geloovigen, zich afscheidende van het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap, om, zooals Groen van Prinsterer het uitdrukte: '„zich buiten bet Genootschap begevende, in de Kerk te kunnen blijven." (*) Kerkeraad en gemeente handelden hierbij in overeenstemming met de Nederlandsche Gereformeerde Geloofsbelijdenis, waarvan art. 28 luidt: „En opdat dit (n. 1. de eenheid der kerk en de opbouwing der broederen) te beter mocht onderhouden worden, zoo is het ambt van alle geloovigen, volgens het Woord Gods, zich af te scheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn en zich te voegen tot deze vergadering, hetzij op wat plaats God ze gesteld heeft; al ware het schoon zóó, dat de Magistraten en Plakkaten der Prinsen daartegen waren, en dat de dood of eenige lichamelijke straf daaraan hinge. Daarom, al degenen, die zich van dezelve afscheiden of niet daarbij voegen, doen tegen de ordonnantie Gods." En waarlijk, ook zij ondervonden het, wat het beteekende, „de Magistraten en Plakkaten van Prinsen" tegen zich te hebben; zij wisten het bij ervaring, wat het wilde zeggen, staande te blijven bij onrecht en „lichamelijke straf." Immers^ wie telt de boeten, die betaald zijn ter wille van godsdienstvrijheid? Hoeveel lijden is er geleden en hoeveel strijd gestreden door die getrouwen, als zij gestraft werden met gevangenis of inkwartiering, of wel, als zij door de dienaren van den heiligen Hermandad, bestemd om hen te beschermen voor aütat?eHMaaMegnennteSen gescheiden, m aan het staatsrecht Oetoetst» door Mr. G. Gr. v. Pr. bl. 61. druk en leed, uiteengejaagd werden, terwijl zij God wilden dienen naar hun geweten! Evenwel! God was aan hunne zijde; Hij betoonde zich ook nu weder de Helper in nood, de Hoorder der gebeden, Wiens arm nog niet was verkort en Wiens ooren niet zwaar geworden waren. Het was eene rechtvaardige zaak en daarom kan het ook geen verwondering baren, dat het voorbeeld, door Ulrum s gemeente gegeven, weldra navolging vond. Navolging vond, ook in Zeeland, waar de getrouwe HUIBERT JACOBUS BUDDING inzonderheid, werkzaam was. Te Rhenen in 1810 geboren, was hij ten tijde der Scheiding in Goes, terwijl hij in den omtrek dezer stad voortdurend predikte. Deze ijverige strijder had in Aug. van "'tjaar 1834 voor 't eerst gepredikt te Biggekerke of Bekerke, een dorpje op Wal- chcien, welke prediking den 14en December des zeiven jaars gevolgd werd door zijn intreêpreek te dier plaatse. Niet lang echter arbeidde hij in dit gedeelte van den wijngaard zijns Hee- ren, want den lsten April 1836 moest hij van daar vertrekken, wijl hij weigerde de Gezangen bij zijne godsdienstoefeningen te gebruiken. Den 4en September 1836, zijnde Zondag na Goesche kermis, predikte hij voor de eerste maal op Zuid-Beveland en wel in eene boerenschuur bij 's Heer-Arends kerke. Hij opende deze godsdienstoefening met het laten zingen van Ps. 63 : 2: 'k Heb U voorwaar in 't heiligdom Voorheen beschouwd met vroolijk' oogen: Hoe zag ik daar Uw alvermogen. Hoe blonk Uw god lijk' eer alom! Want beter dan dit tijd'lijk leven Is Uwe goedertierenheid,- Och! wierd ik derwaarts weer geleid, Dan zou mijn mond U d' eere geven. terwijl hij handelde over Johannes 6 : 29 : „Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, dien Hij gezonden heeft." Des namiddags predikte hij ter zelfder plaatse. Hij ontleende de stof voor zijne zeer ernstige voorafspraak aan Matth. 24 : 38 en 39. „Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende , tot den dag toe in welken Noach in de ark ging, en bekenden 't niet, tot dat de zondvloed kwam en hen allen wegnam; alzoo zal ook de toekomst zijn van den Zoon des menschen." Het onderwerp dier namiddagpredikatie was Paulus' Zendbrief aan de Ephesen 5:8. „Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts." Des avonds besprak hij de bekeering van Lydia. (Hand. 16 : 14 en 15.) Des morgens had hij den kerlteraad van Nieuwdorp bevestigd , n. 1.: Chr. Steketee en P. Van Westen als ouderlingen en W. de Jager en W. Dekker als diakenen. Eigenaardig is het, dat hij dien dag zittende heeft gepredikt; een boerenwagen vormde zijne zitplaats. Den volgenden Zondag, 11 Septbr. predikte hij te Borsele, alwaar hij des morgens den kerkeraad bevestigde van de gecombineerde gemeenten: Borsele, Heinkenszand en s Heerenhoek, n. 1.: J. Van de Luister en J. Pijke tot ouderlingen en B. G. van Loon tot diaken. Deze laatste was deurwaarder, doch moest deze betrekking verliezen om des geloofs wil. Hij is nog in leven, terwijl Heinkenszand zijne woonplaats is. Den daaropvolgenden rustdag, 18 Septbr. werden de heilbegeerige zielen te Oudelande te samen vergaderd in eene schuur, toebehoorende aan Stoffel de Mol, wiens zoon M. de Mol thans nog met eere de Kerk te Baarland dient. Aldaar predikte de eerwaarde Ds. Budding wederom, des morgens over de gelijkenis van den onvruchtbaren vijgeboom (Luk. 13 : 6, 7, 8 en 9): „En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had een vijgeboom, geplant in zijnen wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet. En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kome nu drie jaren, zoekende vrucht op dezen vijgeboom, en vind ze niet; houw hem uit: waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde? En hij, antwoordende, zeide tot hem: Heer! laat hem ook nog uit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben; en indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem .staan; maar indien niet, zoo zult gij hem namaals uithouwen." terwijl hij den kerkeraad der thans feestvierende Goeschc gemeente bevestigde en wel tot Ouderlingen: MARTINUS ROBEIJN, PIETER GEENSE, en HENDRIK ZWIETER. en tot Diakenen: LAURUS LAURUSSE, JOHANNES ANROOY, en JOHANNES HOOGESTEGER. terwijl spoedig daarop ook nog B. REMLINSE als ouderling werd bevestigd, een zeer achtenswaardig man, wiens kleinzoon in deze gemeente overbekend is door zijne groote dienstvaardigheid en den grooten ijver, dien hij betoont, wanneer het de Kerk geldt. Aldus was de stichting der Goesche gemeente geschied! De zes voormelde broederen waren des Vrijdags te voren gekozen door de gemeente ten huize van M. Robeijn in de Nieuwstraat te Goes. Meen nu echter niet, dat het enkel Goesenaars waren, die tot deze gemeente toetraden; men kon er ook wel bewoners van de omliggende dorpen bij opmerken. Allen waren echter vereenigd door eenen band: de lust om God te dienen overeenkomstig Zijnen wil. Het getal afscheidingen nam sterk toe; op 1 Mei 1837 telde de Goesche gemeente (stad en land bij elkaar) reeds 700 zielen. Deze menschen werden nu hier, dan daar bijeengebracht. Op Zondag 28 Januari 1838 echter werd voor de eerste maal in Goes gepredikt door Ds. H. J. Budding in eene schuur in de Wijngaardstraat, ter plaatse, waar thans de heer H. J. Yan Noppen woont. Deze schuur was eene bergplaats van hout, toebehoorende aan bakker J. De Jonge. Des voormiddags bevestigde de predikant ouderlingen en diakenen, welke ter vervulling van vacatures waren gekomen. (Hieronder behoorde o. a. Johs. DE JONGE als diaken) ZEw. las zelf het ;>lste hoofdstuk van Jesaja's profetie voor, en toen hij genaderd was aan het 15e vers, schreeuwde een straatjongen hem de voorgelezen woorden: „Heere der heirscharen is Zijn naam" baldadiglijk achterna. Toen daarop de leeraar bad, hoorde hij het gelui der kerkklok , waarop hij Jes. 64 : 11 aanhaalde: „Ons heilig en ons heerlijk Huis, waarin onze vaderen U lootden, is met vuur verbrand; en al onzegewenschte dingen zijn tot woestheid geworden." Z;jne tek8twoorden in dien gewichtigen morgen waren Jes. iJd het Matste vers het laatste gedeelte: „en voor de overtreders gebeden heeft." Onder de godsdienstoefening, juist terwijl de predikant het ge ° deed, kwam de commissaris van politie binnen, vergezeld van twee dienaars. Hevig schudde hij den predikant bij e jas en nep: „Budding, Budding, schei uit en staak deze Ds bT.-'T ring" ^ gebied h6t U in naam des k°nings." • u ding het zich echter niet van zijn stuk brengen maar bad voort. _ Toen hij geëindigd had, zeide hij, dat'hij de ver- gaan^m Wllde r,hSeri' lndien de verSaderden uiteen wilden gaan maar anders niet. Daarop vroeg de commissaris den predikant naar zijnen naam. Het antwoord was: Gij hebt » - terwijl „ „ God naam tohaalMijk te noemen, bijgevolg t» hlJ „ niet onbo. ten ion l "T » ^ COnscientio zal eenmaal spreken ten jongsten dage.» Daarop vertrok de commissaris, geene watrdio- °nder ^ aanWOzi"en veroorzaakt hebbende. De 119 • 75 en 7f;"° VerZ°°ht der Someente te zingen Ps. Hoor, Heer! mijn stem, naar Uw goedgunstigheid 1 n geef mij naar Uw rechten, kracht en leven. fü naadren miJ. wier list mijn val bereidtZij zijn in 'tkwaad, in 'tlistig kwaad bedreven, w''kün van Uw wet, zoo wijd verleid, Terwijl zij zich aan boosheid overgeven. Maar, fleer! Gij zijt nabij , Gij ziet mij aan: De waarheid is aan Uw geboön verbonden • Ik wist van ouds reeds uit Uw woord en daan, Dat al, wat Gij getuigd hebt, ongeschonden En vlekkeloos voor eeuwig zal bestaan, Gevestigd op onwankelbare gronden. Des namiddags doopte hij kinderen en predikte over de zelfverloochening. , (Matth. 16: 24 „Toen zeide Jezus tot Zijne discipelen : Zoo iemand achter mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op, en volge mij.') Ilij bewees de zelfverloochening door middel van het allervolmaaktste gebed; want in de eerste bede verloochening van eigen eer, in de tweede bede verloochening van eigen heerschappij, „ „ derde „ „ * „ wil en zin, „ „ vierde „ „ » » zorS' „ „ vijfde „ „ „ „ gerechtigheid, „ „ zesde „ „ » » kracht. Toen kwam de commissaris weder met twee gerechtsdienaars, doch nu all n met hetzelfde verzoek als 's morgens, en met de bedreiging, «lat zoo het niet werd ingewilligd, de predikant zich zou hebben te verantwoorden ter plaatse, waar hij zou geroepen worden. Hierop gaf de moedige dienstknecht des Heeren ten antwoord, dat hij dan het laatste, door Gods genade, hoopte te doen. Alsnu vertrok de commissaris. Des avonds kwam hij niet weder; doch bij 't uitgaan der vergadering stond er veel volk buiten de deur; ieder had iets te zeggen: de een dit, de ander w< sr wat anders. Enkelen spraken ten gunste van hen en hieronder bevonden zich vele Roomschen , die hen in hunne zaak te mede waren; doch anderen weer spott'en en scholden hen uit, hen achterna schreeuwende. „Knikkers, knikkerianen" enz. Maar niet alleen dezen smaad moesten zij verduren; daar kwam nog bij , dat ze gestraft werden met boeten en gevange- nis Wat 'tlaatste betreft: 't is van algemeene bekendheid, hoe de trouwe Bidding ia Middelburg gevangen hee gezeten, «„tt de boeten aangaat: hier v«r mij ligt een W van ^ Voor^boeten 'zjjn^betaaia in Soes voor preaiken en bevestigen van H. J. Budding: door J. De Jonge Gz. en I