DE KONINGIN VAN SCHEBA BIJ DEN KONING SALOMO. EENË BETRACHTING OVER 1 KONINGEN 10, vers 1—10 en 13. LOOS H. F. KOHLBRUGGE, Doctor in de Godgeleerdheid, Predikant der Nederlandse!)-Gereformeerde Gemeente te Elberfeld. Naar het Hoogduitsch. UTRECHT, J. J. H. KEMMER. 1868. 1 BIBHOTHK E 'k_2' JHEOL U 'iVE - iTEIT -.STRAAT5,KA.;P£W j v. y 1 Kon. 10, vs. 1—10 en 13. En toen de koningin van Scheba het gerucht van Salomo hoorde, aangaande den naam des lieer en, kwam zij om hem met raadselen te verzoeken. En zij kwam te Jeruzalem, met een zwaar heir, met hemelen , dragende specerijen, en zeer veel gouds, en kostelijk gesteente; en zij kwam tot Salomo, en sprak tot hem al wat m haar hart was. En Salomo verklaarde haar al hare woorden: geen ding was er verlorgen dat hij haar niet verklaarde. Als nu de koningin van Scheba zag al de wijsheid van Salomo, en heUhuis hetwelk hij gebouwd had, en de spijze zijner tafel, en het zitten zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hunne kleedingen, en zijne schenkers, en zijnen opgang, waardoor hij henen opging m )iet fluts ^s Heeren , zoo was in haar geen geest meer. En zij zeide tot den koning: Het woord is waarheid geweest, dat ik in mijn land gehoord heb, van uwe zaken en van uwe wijsheid, en ik heb die woorden niet geloofd, totdat ik gekomen ben, en mijne oogen dat gezien hebben; en ziet, de helft is mij niet aangezegd, gij hebt met wijsheid en goed overtroffen het gerucht, dat ik gehoord heb. Welgelukzalig zijn uwe mannen, welgelukzalig deze uwe knechten die gedurig voor uw aangezigt staan, die uwe wijsheid^ hooren! Geloofd zij de Heer uw God, die behagen in u heeft gehad, om u op den troon van Israël te zetten! omdat de Heer Israël in eeuwigheid bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om regt en geregtigheid te doen. En zij gaf den koning honderd en twintig talenten gouds, en zeer veel specerijen, en kostelijk gesteente, als deze specerij die de koningin van Scheba den koning Salomo gaf, ü er nooit meer in menigte gekomen. En de koning Salomo gaf de koningin van Scheba al haar behagen, wat zij begeerde, behalve dat hij haar gaf naar het vermogen van den koning Salomo ■ Zoo keerde zij en toog in haar land, zij en hare knechten. Alles wat te voren geschreven is, is tot onze leering en troost geschreven, zoo ook deze liefelijke geschiedenis, hoe eene inagtige koningin, uit de nakomelingen van den vervloekten Cham, ten tijde van Salomo, aan de einden der aarde, het gerucht van den naam des Heeren vernam. O moge God zijn volk Israël hevoorregt hebben, zoo heeft toch de belofte aan Abraham gegeven: In uw zaad zullen al de geslachten der aarde gezegend worden, bij vele andere volken, ook voor Christus toekomst in het vleesch, licht en troost verspreid. Ik vind in de schriften des Ouden Verbonds dikwijls bewijzen daarvan hoe de naam des Heeren, in deszelfs kracht en magt bij de heidensche volken geopenbaard is geworden. Zoo vinden wij het ook hier en deze toedragt met de koningin van Scheba zal welligt de zanger .van den 87. Psalm aanleiding gegeven hebben in den Heiligen Geest van vreugde uit te roepen: Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen, c die mij kennen! Ziet dé Filistyn, de Syriër, met / den Moor, deze is aldaar geboren. En hoe voortreffelijk zien wij hier, als in eene afschaduwing, des Heeren woord door Davids mond bewaarheid, als hi| Psalm 72, voor zooveel Christus in hem was voorzegt: de koningen van Tharsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen, de koningen van Scheba en Seba zullen vereeringen toevoeren. Dat moet een arm en ellendig zondaar, die zich met schuld en vloek beladen gevoelt, vrolijk maken als hij hier leest hoe eene met den vloek Chams beladene dochter genade vindt bij den koning Salomo. Wij lezen: »En toen de koningin van Scheba het gerucht van Salomo hoorde", zoo was dan het gerucht van Salomo een drager van den naam des Heeren, eene konde en prediking daarvan hoe de naam des Heeren op Salomo en op het volk Israëls gelegd was, en wat deze naam voortgebragt had en werkte. Wat zocht deze koningin? Toch zeker niet dat wat * slechts aardsch, zigtbaar en vergankelijk was, zij begeerde geene vergankelijke wijsheid, aardsche pracht en louter menschelijke bekwaamheid om te regeren, daar zij toch eene magtige en verstandige vrouw was, die aardsche rijkdommen in overvloed zelve bezat; zij had aan haar hof wijze mannen genoeg die wel in staat waren haar allerlei raadsels op te lossen , waar het om aardsch verstand en om beproefde wetenschap ging. Arabië was van ouds bekend als de bakermat van wijze dichters en geleerden die raadsels en spreuken uitleggen konden vol wijsheid voor dit leven en men kan het wel aannemen dat deze haar noch geraden , noch geholpen hebben , om in eigen persoon, met zulk eene rijke karavaan door eene groote en eenzame woestijn, naar Jeruzalem tot den koning Salomo te trekken. Van ouds af is toch de wijsheid en magt Gods bij de wijzen en magtigen der we- reld miskend en voor dwaasheid en zwakheid gehouden ; in het hart dezer koningin moeten dus vragen zijn opgekomen, waarop zij, noch bij zichzelve en hare wijzen, noch bij de gansche wereld, antwoord kon vinden. Vragen, die hier raadsels heeten en die zich in dit ééne brandpunt vereenigen: Hoe komt mijne ziel tot rust, tot vrede, hoe word ik van mijne zonden verlost, hoe krijg ook ik aandeel aan den naam des Heeren, zoodat ik niet meer daar sta als eene dochter Chams, hoe kom ik daartoe om mijne regte pligt te doen, hoe oefen ik regt en geregtigheid? Op deze vragen antwoord te bekomen, als uit den mond des Heeren, is haar meer waard dan alles wat de wereld haar kan geven , daarvoor geeft zij hare eer er aan, dat zij de voor de wereld magtige vorstin daar henen trekt, daarvoor is haar geen goud, geene specerei te kostbaar, daarvoor legt zij alle gemak ter zijde, daarvoor vreest zij eene lange, moeitevolle reis, door de brandende hitteen alle gevaren der woestijn, niet. En het gelukt haar ; want wie het zijne er aangeeft om den naam des Heeren te zoeken, die vindt, en dat wel overvloedig. Zij komt tot den koning en ondervindt eene ontvangst die hare stoutste verwachting overtrof. Ach zal zij misschien wel gedacht hebben, zal hij, deze wijze en blanke koning, mij die zoo zwart ben , wel opnemen, als ik met mijne deels domme vragen aankom? Zij verzoekt den koning, wat is dat? Twijfelt zij aan zijne wijsheid? Men zal haar in haar land genoeg aan het twijfelen gebragt hebben; wie echter den heeten dorst naar waarheid kent, daar hij moet weten wat niet alleen voor anderen, maar wat ook voor hem zelf, goddelijke waarheid en magt is, die kan het naauwelijks voor zeker houden dat hij oplossing op oplossing tot zijne bevrediging verkrijgt, omdat hij zich niets aanmatigt. Wie aan vreeselijken dorst lijdt, meent dat zijne dorst niet te lesschen is. Maar hoe minzaam, hoe zacht, hoe van harte deemoedig, hoe vriendelijk , hoe wegslepend , hoe alles doorziende en overziénde vindt zij den koning Salomo, met welken heiligen eenvoud loste hij hare raadsels op. Niets was er zoo ingewikkeld dat hij niet door "menig eenvoudig woord, helder maakte. Dat was eene andere wijsheid dan zij bij hare wijzen gevonden had, dat was wijsheid in eenvoudigheid der waarheid, de dingen Gods en der menschen zoo uit te leggen als zij werkelijk zijn, dat was wijsheid, niet der verstandigen dezer wereld, maar wijsheid uit God, van God gegeven, welker grondslag de vreeze Gods was , dat was wijsheid naar Gods woord, waarvoor de mensch met zijne aanmatiging niet kan blijven staan, maar moet wegzinken, dat was prediking op prediking: zulk een God is God, zulk een mensch zijt gij, en zoo en zoo is het einde van al uwe werken, zoo gij niet genade gevonden hebt in de oogen Gods, en in het eenige brandoffer, dat hij van voor de grondlegging der wereld verordineerd heeft. Toen God de Heer aan Salomo, nog een jongeling zijnde, alles had aangeboden, verkoos hij wijsheid om Gods volk te weiden en gelukkig te maken naar Gods wil, en de Heer gaf hem wijsheid als zand aan de oevers der zee. Zooals hij kennis had van alle dingen , van den koninklijken ceder af, tot aan den armen hysop, zoo had hij boven alle dingen kennis van het mensche- lijk hart; dat ondervond de koningin. Zij besprak met hem al wat in haar hart was, zij was openhartig, eerlijk en waar, zij schaamde zich niet, voor zooveel zij zich zelve kende, alles te zeggen wat in haar hart omging , en zij ondervond dat Salomo haar hart nog beter kende dan zij zelve. Salomo verklaarde haar al hare woorden: geen ding was er verborgen voor den koning, dat hij haar niet verklaarde. Zoo ondervond later de Samaritaansche vrouw hoe een andere Salomo haai' iets ontdekte, dat zij voor onmogelijk hield dat hij het weten kon. De koningin heeft de wijsheid gezien, maar eene andere wijsheid is die welke in de theorie bestaat, eene andere wijsheid die welke van boven is en verwezenlijkt en afgespiegeld wordt in de praktijk van het dagelijksche leven. Het is toch alleen God de Heilige Geest die den mensch wijsheid tot alles geeft, die zeden, gewoonten en houding in handel en wandel den zijnen ingeeft, welke al de beschaving der menschelijke wijsheid verre overtreffen. De koningin zou niet alleen hooren, zij zou ook zien wat de goddelijke wijsheid werkt, en welken invloed die uitoefent, ook op alles wat aardsch en vergankelijk is. Salomo heeft door Gods wijsheid, met de verstandigste wetten zijne onderdanen beschaafd en, door de ondervinding geleerd, alle dingen zoo geschikt, dat zij het waarlijk menschkundig praktische van het tegenwoordige en wat op den duur moest werken, omvatten. Het huis dat hij gebouwd had was zóó gebouwd dat hij het bewonen kon, de spijzen, dat men ze eten kon, dat zij voedzaam waren, in de huizen zijner raadsheeren en ministers was aan alles gedacht, hoe de dienaren stonden en hunne kleedingen, alles was opbouwend voor het gemoed. Zij zag den wijn schenken niet als wijn, maar als eene gave Gods. Toen zij zag met welken opgang de koning henen opging in het huis des Heeren en de zinnebeeldige beteekenis der brandoffers vernam; zoo moest zij bekennen : Zulke inrigtingen kan alleen Gods Geest den mensch in het hart geven. Hier zag zij niet wat zij aan haar hof had gezien, waar een ieder slechts zich zelf zocht, de bevelen half uitvoerde, hier zag zij geene vleijerij, vermomming, hoe de een den ander in den weg zit, hier zag zij geen kruipend wezen, hier zag zij dat de een den ander in eerbied voorging, en zich vrij bewoog; boe des konings voorbeeld op allen invloed had, hoe de koning God eerde, en hoe zij allen God vreesden en den koning eerbiedigden; alles was hier op zijne plaats, alles had een doel. Toen kon zij zich niet langer inhouden, er was geen geest meer in haar. Gedachten, hart en moed ontzonken haar. Ooit zoo iets tot stand te brengen is geen menschen werk zal zij misschien wel gedacht hebben, ach zoo God mij niet genadig is, zoo helpt mij alles wat ik gehoord heb, toch niet, wie is daartoe bekwaam? God help Gij mij, van U alleen is deze bekwaamheid; Zij maakt zich dan op met de eerlijke bekentenis: ja, ik heb in mijn land veel van Uwe wijsheid gehoord, maar ik was ongeloovig; ik kon het niet aannemen, hoe gaarne ik het ook wilde, dat ik hier zulke rust, zulken vrede en zulk eene Godsregering zou vinden, alles wat ik hier zie is niet menschelijke vlijt, wijsheid en kunst maar Gods zeoren. o En daarop wordt zij, de eens vervloekte, van Gods zaligheid en de waarde van Zijnen zegen zóó vervuld, dat zij de dienaren die voor den koning staan, zegent en zalig prijst en daarna den Heer looft. Zij verheft den koning niet als mensch, zij vleit hem niet, zij looft den Heer, noemt Hem Salomo's God, prijst het welgevallen dat God aan Salomo gehad heeft, zij noemt Salomo's troon een troon Israëls, en spreekt het uit dat God Salomo tot koning gesteld heeft, daarom dat Hij zijn volk in eeuwigheid bemind heeft, en noemt de gebeele regering van Salomo regt en geregtigheid uitoefenen. Met zulke zaligheid wordt de vrouw overstelpt, nadat zij bekend had: bet is waar maar ik heb het niet willen gelooven, ik ben gekomen, en wel mij dat ik gekomen ben, de helft is mij niet aangezegd, gij hebt meer wijsheid en goeds, als het gerucht is dat ik vernomen heb; velen hebben een groot gerucht maar in de stad van menschelijke wijsheid en geregtigheid, vindt men als men er komt het tegendeel. En daarop gaf zij den koning de geschenken, die zij medegebragt had; zoo zullen de 120 talenten gouds, de edelgesteenten en specerijen wel eene zinnebeeldige beteekenis gehad bebben. Als zij den koning 120 raadsels voorgelegd heeft, zoo was de oplossing van elk haar meer waard dan een talent gouds. Aldus bewees zij dat zij geloofde dat Gods woord boven goud en zilver gaat, en was zij niet met ledige handen gekomen om den profeet Gods te eeren , zij zal ook niet ledig teruggaan , neen, zij heeft voor zich zelve het rijk Gods en Zijne geregtigheid gevonden en de koning des vredes is nooit karig geweest, maar geeft aan allen, die Hij genadig is, wat zij ook maar begeeren en dan nog boven bidden en denken, naar des konings vermogen. Dat is eene treffende geschiedenis, vol liefelijken reuk, en de heilige schrijver derzelve heeft zeker toen hij de specerei vermeldde, iets anders, iets hoogers willen aanduiden als hij vs. 13 schrijft: en zij gaf den koning 120 talenten gouds en zeer veel specerijen en kostelijk gesteente, als deze specerij die de koningin van Scheba den koning Salomo gaf, is er nooit meer in menigte gekomen. Het is toch tastbaar dat de boeken der Koningen en Kronjken, eene prediking en voorbeeld in zich bevatten van den anderen Salomo, ik meen van onzen Koning Jezus Christus, en Zijne wijsheid, Zijn regeren en handelen. Dikwijls heb ik bij het lezen dezer geschiedenis allerlei gedachten gehad die ik u gaarne mededeel. Kwam niet het gerucht van Jezus Christus, van den naam desHeerentot aan de meest verwijderde vorstinnen en vorsten en hunne'volken? Waar is het wat de Apostel Paulus van den Koning Jezus, van het Evangelie zijns vredes Kom. 10 schrijft: Hun geluid is over de geheele aarde uitgegaan, en hunne woorden tot de einden der wereld. Hoe hartverheffend is het als wij nagaan, dat ons hier te zien wordt gegeven , hoe de vrouw de eerste was die door den duivel in het paradijs ten val gebragt werd, en hoe God hier eene heidensche vrouw boven zoovele koningen begenadigt om in afschaduwing de genade te aanschouwen. Is dat niet als in het Evangelie, waar de verrezene Heer zich allereerst aan eene vrouw kenbaar maakt? Zien wij niet uit de ker- kelijke geschiedenis zulk een regering Gods, dat Hij eerst vorstinnen en door haar vorsten tot Zijn wonderbaar licht roept, en nu welk een liefelijk Evangelie voor elke ziel, zij zij voor de wereld van een nederigen of bijzonder voornamen stand; dat zij zich opmake tot den Koning Jezus Christus, deze is meer dan Salomo! De toedragt met de koningin van Scheba is ons tot voorbeeld opgeteekend, opdat het beste wat wij hebben ons niet te kostbaar zij, om Hem daarmede te eeren , zooals geschreven staat: Vereer den Heer van de eerstelingen al uwer inkomsten. Bevond deze vrouw zich niet te midden der wereld, te midden der eer, pracht en heerlijkheid der wereld, en te midden der wijzen dezer wereld? Maar wat helpt het den mensch zoo hij de geheele wereld gewint en lijdt schade aan zijne ziel? Vindt hij daarin ook vrede met God, rust, waarachtige rust der ziel? Ach al die heerlijkheid volgt niet in het volgend leven , dat moet deze voorname vrouw ook ondervonden en gevoeld hebben, daarom rukt zij zich van dit alles los. Zij liet zich niet weerhouden, zij maakte zich op en dacht: ik moet dat weten, dat hebben wat het arme geplaagde hart stilt, wat de kostbare ziel voor eeuwig bevredigt. O welk eene genade als de Heilige Geest ons tot het besluit brengt om met die vragen, welke voor ons van het grootste gewigt zijn, door alles wat ons ophoudt door te breken, en ons op te maken tot den Koning die gezegd heeft: Ik wil u rust geven voor Uwe zielen. Zeggen wij onzen Koning Jezus alles wat ons op het hart ligt, wat ons bezwaart, wat ons raadselachtig is, waar wij niet weten hoe of wat, of hoe er door te komen, leggen wij ons gansche hart voor Hem bloot, wij mogen Hem alles zeggen. O zeker Hem is niets verborgen, Hij weet alles wat in den mensch omgaat, en Hij is een genadige, barmhartige eu vriendelijke Koning. En Hij antwoordt ons goede woorden, heil en troostaanbrengende woorden, die voor tijd en eeuwigheid gelukkig maken. O hoe weinig zullen zich diegenen kunnen verontschuldigen die aan de wereld en aan hare heerlijkheid genoeg hebben en niet willen w.eten dat de wereld en hare heerlijkheid vergaat en dat slechts diegene blijft die den wil Gods doet. Ach van hoevelen, namelijk van de rijken en magtigen der wereld, zal het eenmaal waar worden, daar zij den koning niet de eer hebben gegeven: De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht en zal het veroordeelen, want zij is gekomen van de einden der aarde, om te hooren de wijsheid van Salomo, en ziet, meer dan Salomo is hier! Matth. 12 vs. 42. Zijt geene vergefelijke hoorders maar daders des woords. Om het doen, om de praktijk ging het de koningin, om het doen om de praktijk moet het ook ons gaan, dat leert ons deze geschiedenis. Een ieder wien het om koning Jezus te doen is, gaat het om de heiligmaking , en daar vindt hij bij onzen koning Salomo alles wat God verheerlijkt, den naaste opbouwt, waarlijk nuttig en dienstig is. Alles voor het hof als hij regent is, alles voor het huis dat de huisvader opbouwt, alles voor de huismoeder, alles voor den kelder en de keuken, alles voor de tafel en het verstandige huishouden, alles voor allerlei inrigting voor goede bediening en kleeding, alles hoe in Gods- huis te verkeeren en bovendien wordt hem het eenige voor God geldende offer alleen dierbaar. Zoo gij in de volheid van den koning Jezus ingeleid wordt, vindt gij wat boven al uw begrip gaat en daar zult gij u ook niet kunnen inhouden, maar van u zelf af, en alleen op de genade zien, en de Heer zal u leeren en leiden, en u ook op uw gebed uit zijne volheid alles doen toekomen, dat gij in uw beroep, van welken rang of stand gij ook zijt, Gods wil doet zonder aanstoot. O zoolang men het nog bij zich zelf zoekt, kan men het niet vatten noch gelooven, wil men het ook niet gelooven wat de Heer aan diegenen, doet die op Hem wachten, welk een trouwe God en Koning Hij voor hen is. Belijden wij eerlijk en ootmoedig voor Hem ons opgeloof. Wie zich tot dezen koning opmaakt, die krijgt te hooren en te zien en zegt eens voor altijd van harte: Het is waar, wat wij in den persoonlijken omgang met onzen vredekoning te hooren en te zien krijgen overtreft alle gerucht. Dat moet eene ziel die zoo van harte gaarne Gods wil doet, en zich toch magteloos gevoelt, zeer vertroosten als hij leest: Welgelukzalig zijn uwe mannen, welgelukzalig deze uwe knechten, die gedurig voor uw aangezigt staan, die uwe wijsheid hooren. Alzoo tot dezen koning gegaan, om zulke zaligheid deelachtig te worden dan worden wij ook bij Hem van zulke zaligheid vervuld, dat wij met het Israël Gods zingen: Hoe zalig is het volk dat naar uw klanken hoort, Zij wandlen, Heer, in 't licht van 't goddelijk aanschijn voort Zij zullen in uw naam zich al den dag verblijden. Loyen wij, die van onszelven bekennen moeten, dat wij zwart en van de hitte verbrand zijn, den koning der koningen, Israëls God, die in een ontoegankelijk licht woont, dat Hij onzen koning Salomo tot koning gezet en ook voor ons tot Vorst en Heiland verhoogd heeft om regt en geregtigheid te doen. Zoo hij ons niet lief gehad had zoude Hij ons hem niet tot koning hebben gegeven; daaraan nu, dat Hij ons dezen koning gaf, erkennen wij zijne eeuwige liefde tot ons. O dat wij toch naar dezen koning luisteren, op zijne geboden acht geven , zooals God spreekt Psalm 81. Och, dat mijn volk naar mij gehoord had, dat Israël in mijne wegen gewandeld had , in kort zou ik hunne vijanden gedempt hebben ! Ik besluit deze betrachting nog met een paar opmerkingen. Hoe goed heeft de koningin het verstaan om wijsheid te zoeken meer dan goud en paarlen. Zoo spreekt de Geest. Spr. 3. Welgelukzalig is de mensch, die wijsheid vindt, en de mensch, die verstandigheid voortbrengt, want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver en hare inkomst dan het uitgegraven goud. Zij is kostelijker dan robijnen; en al wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken. Langheid der dagen is in hare regterhand in hare linkerhand rijkdom en eer, hare wegen zijn wegen der liefelijkheid en al hare paden vrede, zij is een boom des levens dengenen die ze aangrijpen en elk een die ze vasthoudt wordt welgelukzalig. Hoe goed heeft de koningin het verstaan dat de ware wijsheid en hare gaven met alle aardsche schatten niet te betalen zijn. Zullen wij niet daarin het voorbeeld dezer zwarte koningin nayolgen zooals de apostel Paulus schrijft: En die onderwezen wordt in het woord, deele mede van alle goederen dengenen, die hem onderwijst. Dat heeft ook zij verstaan eri koninklijk uitgevoerd. Een gierigaards gansdie gereedschap is kwaad, maar een milddadige beraadslaagt milddadigheden, en staat op milddadigheden Jes. 32. Zij bragt rijke geschenken om den naam des Heeren te eeren, en zij vertrok nog rijker beladen dan zij gekomen was. Wijsheid had zij gekregen, en de koning had haar alles gegeven wat zij begeerde, behalve dat hij haar gaf naar het vermogen van den koning Salomo. Doet niet onze koning Salomo ook alzoo? Kunt gij Hem wat brengen dat Hij het u niet honderdvoudig zou wedergeven i Spreekt Hij niet, Luc. 6. Geeft en U zal gegeven worden? Eenegoede, neergedrukte, en geschudde, en overloopende maat zal men in Uwen schoot geven. Hoe tretïend is het te lezen: en zoo keerde zij en toog in haar land zij en hare knechten. Zoo vervojgde zij haren weg met blijdschap zoo als later Naaman de Syriër en nog later den kamerling uit Candacé. Wij die eenmaal slaven der zonde waren, en nu vrijgemaakten zijn door de goddelijke wijsheid, blijven wij bij deze waarheid en deze genade die wij gevonden hebben; zoo vervolgen ook wij onzen weg met blijdschap en breiden ook bij de onzen het woord der wijsheid uit. En nu, wij zijn wel zalig, maar in hope en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, maar wanneer het geopenbaard zal zijn dan zullen wij uit genade met de koningin van Sclieba juichen. De helft is mij niet aangezegd!