ROMEINENXIV ORGAAN van de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding — No. 29. INHOUD: 1. ROMEINEN XIV, door Di. J. C. de Moor. 2. LEIDDRAAD No. 4. - 3. EEN TRACTAAT.— 4. COZA-POEDER. — 5. MEDEDEELINGEN. GEBR. GIMBEL - AMSTERDAM - FEBRUARI 1908. Prijs bij getalen, ter verspreiding: 3 cent per nummer pi. transportkosten ; te bestellen aan het Secretariaat: 3e Helmersstraat 21. Afzonderlijke nummers: 10 cent, te bestellen aan hetzelfde adres en bij den uitgever. BOEKHANDEL W.TENHAVE KALVERSTRAAT 154 ■ AMSTERDAM. TELEPHOONNUMMER 4066. Boeken op geneeskundig gebied. Boeken voor Boekhouden en Accountancy. Kerk= boeken voor alle gezindten. Zwitsersche = Fotohandel. Boeken Ziekenverpleging. = Christelijke Foto's. WANDTEKSTEN Christelijke lectuur. KALIIEBSTBAAT154 bh. Som AMSTFBIltM 20 cent per pak, 11 cent per Va pakOveral verkrijgbaar. Huismoeders, wacht U voor namaak. Ziet naar het contrölemerk Dr. v. HAMEL ROOS en HARMENS en den naam P. MOLENAAR & Co., Westzaan. Amsterdam, 6 November 1907. A. d. Fa. P. Molenaar & Co., Westzaan. Af. //. In de Kinderpraktijk en op de Kinderafdeeling van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis heb ik in vele gevallen, waar het gebruik van een Meelpreparaat als bijvoeging gewenscht was, o.a. ook het Molenaars Kindermeel tot mijne tevredenheid aangewend. Het moet evenwel,vooral bij zuigelingen, op een oordeelkundige wijze worden toegepast en toegediend, om teleurstellende resultaten te voorkomen. Achtend, (w.g.) Dr. P. W. C. M. BUSCH, lste Geneesh. aan O. L. V. Gasthuis. J. v. d. HOOGT en ZOON. OUDESTRAAT 52. KAMPEN. Alle soorten van Manufacturen, Dames-Mantels en Rokken. Adres-Bureau voor particuliere VERPLEEGSTERS en VERPLEGERS, leden van den Chr. Bond van Ziekenverpl. Aanvragen te richten : Gerard Brandtstr. 20 - Amsterdam. BROOD- EN BESCHUITBAKKERIJ „ONS BEGINSEL" Opgericht ter verkr. van Zondagsrust door afsch. van Nachtarbeid. Cornelis Trooststraat 16,18, 20, Arasterdam. Specialiteit in PAIN DE LUXE, CASINOBROODEN, ZOUTE EN ZOETE KRAKELINGEN, KERSTBROOD. Verder alle soorten KLEINBROOD, KEUKEN-, HAAGSCHE-, CHOCOLADE,» ANIJS- en TAFEL=BESCHUIT. Prima kwaliteit goed gevuld KRENTENBROOD. ROMEINEN XIV. Laat ons met aandacht dit belangrijke hoofdstuk van den zoo gewichtigen brief aan de Romeinen lezen, om te zien wat het zegt ten opzichte van de zaak der geheelonthouding, gelijk wij als Gereformeerden die meenen te moeten voorstaan. ' Het gaat ook in dit hoofdstuk over het altoos de aandacht verdienende en trekkende vraagstuk der Christelijke Vrijheid, en wei in twee opzichten. Vooreerst om haar karakter te handhaven, immers daarin bestaande, dat ieder Christen vrij is in onverschillige oftewel middelmatige dingen (d.w.z. zulke, waarover Gods Woord geen rechtstreeksch bevel of verbod bevat) zich te gedragen naar de inspraak van zijn geweten, onder ernstig gebed tot den Heere om de leiding des Heiligen Geestes. Ten tweede om aangaande haar gebruik onderricht te geven, en de Christenen erbij te bepalen, dat dit steeds moet dienen ter eere God sen tot stichting van den naaste. Zij moet altoos staan onder de tucht der Christelijke liefde, en zooals Calvijn zegt (Institutie III XIX 12) „een godvruchtig mensch moet bedenken, dat hem in uitwendige zaken daarom vrije macht verleend is, opdat hij tot allerlei plichten der liefde te vaardiger zijn zou." In de gemeente te Rome werden menschen gevonden, van wie dit hoofdstuk ons zegt, dat zij geen vleesch aten (vs. 2, in verband met vs. 21), geen wijn dronken (vs. 21) en den eenen dag boven den anderen dag achtten (vs. 5). Deze personen worden „zwak" genoemd, tegenover de „sterken", die alles aten en dronken wat goed smaakt, en alle dagen voor gelijk hielden. Het is niet zoo gemakkelijk te zeggen wat voor menschen deze „zwakken" waren. Sommigen denken aan Christenen uit de Joden, die de voorvaderlijke inzettingen nog niet konden prijsgeven, en daarom door de Christenen uit de Heidenen geminacht werden ; doch hiertegen geldt, dat vleesch en wijn in de wet allerminst verboden waren, en Paulus niet gewoon is op zulk een zachte wijze te spreken over degenen, die aan de schaduwen bleven hechten toen de werkelijkheid gekomen was. Anderen meenen uit vers 14, waar Paulus spreekt van „rein" en „onrein", te mogen afleiden, dat ascetisch aangelegde Christenen bedoeld worden, die in sommige spijzen een gevaar zagen voor het geestelijke leven en door eene bijzondere heiliging van sommige dagen tot hooger trap van godzaligheid meenden te kunnen opklimmen. Ook deze opvatting geeft bezwaar, want we kunnen moeilijk aanp.emen, dat Paulus de vertegenwoordigers van zulk een verkeerd beginsel met zooveel toegevendheid zou behandeld hebben als hij hier doet. Daarom hechten we meer waarde aan een derde verklaring — om van andere te zwijgen — welke in deze „zwakken" soortgelijke menschen ziet als in 1 Cor. 8—10 bedoeld worden, die in geen enkel opzicht meer met de afgoden wilden te doen hebben, en derhalve zich van vleesch en wijn onthielden uit vrees, dat deze soms van afgodenoffers mochten afkomstig zijn, wat althans bij het vleesch doorgaans het geval was. Weliswaar spreekt de apostel in dit hoofdstuk met geen woord van dergelijke motieven, doch zijn bedoeling is ook niet in bijzonderheden af te dalen gelijk in den Corintherbrief: hij wil slechts in 't algemeen aangeven hoe de sterken in alle voorkomende gevallen hunne Christelijke vrijheid ten opzichte der zwakken hebben te gebruiken. De „zwakken" waren dus menschen, die het voor hun Christelijk geloof noodig achtten in geen enkel opzicht met den heidenschen zuurdeesem meer in aanraking te komen, en eveneens behoefte hadden aan een bepaald kenmerkend onderscheid tusschen de dagen, opdat zij te bekwamer zouden zijn tot het le-en der genade, dat ernstig gevaar leed indien men hun deze hulpmiddelen zou ontnemen. Het is metterdaad een zwak geloof, dat zonder dergelijke steunselen niet kan; doch Paulus deelt niet de meening der „sterken", die zeiden : dat is in 't geheel geen geloof, en in allerlei felle discussies deze zwakken trachtten te overtuigen hoe dwaas ze handelden. „Dengenen nu, die zwak is in het geloof, neemt aan," zoo zegt hij (vs. 1), „maar niet tot twistige samensprekingen." Samenspreken is altijd goed, doch dan moet het ook samen spreken zijn, en niet een twisten van den sterke tegen den zwakke om hem geestelijk geweld aan te doen en door gedisputeer over te halen tot zijn gevoelen. „De een gelooft wel, dat men alles eten mag, maar die zwak is eet moeskruiden" (vs. 2), is vegetariër om in geen enkel opzicht besmet te worden (zoo hij meent) door afgodenoffer. In de zezaak der Christelijke vrijheid beslisse nu alleen de conscientie en late men elkander waarlijk vrij om uit het geloof (bij den een sterker dan bij den ander) te handelen. „Die daar eet, verachte hem niet, die niet eet; en die niet eet, oordeele hem niet, die daar eet: want God heeft hem aangenomen." (vs. 3) Zal een mensch dan strenger zijn (om zoo te spreken) dan God ? Zult gij, sterken, iemand in wien God een welgevallen heeft verwerpen ? „Wie zijt gij, die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat of hij valt zijnen eigenen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen." (vs. 4.) Evenmin als mij het oordeel toekomt over de dienstbaren van mijnen buurman, die zelf moet weten wat hij van hen denken en dulden wil, evenmin past het ons als geloovigen te oordeelen over andere geloovigen, want alleen Gode komt in dezen het gericht toe. En gelijk nu elke knecht des Heeren eigenlijk alleen met zijnen God te maken heeft en voor Hem staat of valt, zoo is God immers machtig om beide de sterken en de zwakken te bevestigen al naar Zijn welbehagen, doch gij behoeft dat niet te doen met uw disputeeren. Waardeert toch de vrijheid, en gunt ze tegelijk aan anderen: „De een acht wel den eenen dag boven den anderen dag, maar de ander acht al de dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd." (v. 5) Dat laatste is het beginsel, gelijk we boven zagen. Ons geweten moet ons, na biddend over leg, zeggen hoe we ons hebben te gedragen om in middelmatige dingen God en den naaste het best te dienen. Heoben we eenmaal die verzekering, dan staan we subjectief sterk, al verdienen we misschien, in 't objectieve genomen, den naam van „zwakken". En ons doel is zuiver, want immers : „die den dag waarneemt, die" doet dat niet uit bijgeloovige redenen, om de menschen of uit een zekere grilligheid, doch die „neemt hem waar den Heere, en die den dag niet waarneemt," doet dat evenmin om goddeloos te wandelen en 's Heeren geboden met voeten te treden, maar veeleer „neemt hij hem niet waar den Heere," v/ijl hij zich zulks aan God verplicht acht. „Die daar eet, die eet zulks den Heere, want" (en hierin blijkt dit duidelijk) „hij dankt God ; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God", (v. 6.) Immers moet dit niet alleen in eten en drinken uitkomen, doch bij alles de stilzwijgende grondregel zijn: „Want niemand van ons („Christenen") leeft zich zeiven, en niemand sterft zich zeiven : want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere ; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren." (v. 7, 8). Dat is onze Heiland waard (denk aan antw. 1 van den Catechismus : „en hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt"), „want daartoe is Christus ook gestorven en opgestaan en weder levend geworden, opdat Hij beide over dooden en levenden heerschen zou" (v. 9). Aan Christus dus ook de beoordeeling van dit ons leven voor Hem, „maar gij, wat oordeelt gij uwen broeder ? Of ook, gij" nog sterker en ongepaster — „wat veracht gij uwen broeder ? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. Want er is geschreven : Ik leef, zegt de Heere ; voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God belijden. Zoo dan een iegelijk van ons zal voor zich zeiven Gode rekenschap geven." (v. 10—12) Het past ons niet op Gods rechterstoel te gaan zitten, en waar wij zelf voor zulk een geweldigen Rechter zullen geroepen worden, hebben we voorwaar genoeg met ons zelf te doen. „Laat ons dan elkander niet meer oordeelen ; maar oordeelt dit liever, namelijk dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft." (v. 13). Oordeelen over elkanders staat geeft geen pas, doch wel het oordeelen over ons eigen leven, of daarin ook iets is wat (naar de schriftuurlijke beteekenis van het woord „ergernis") onzen broeder aanleiding tot zonde kan worden. Paulus aarzelt geen oogenblik om ten opzichte der theologische quaestie zich aan de zijde der sterken te stellen : „Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zich zeiven", doch hij voegt er aanstonds aan toe, dat al staan deze zaken objectief zoo, nochtans ook het subjectieve in dezen een belangrijk woord meespreekt, want hij laat onmiddellijk volgen : „dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein." (v. 14). Daarenboven naast het recht, star en strak, staat de zachtmoedige, lenige liefde. Wie alleen aan het eerste plaats geeft, en doet als bestond de tweede niet,zondigt tegenGod en de menschen. „Maar indien uw broeder om der spijze wil bedroefd wordt, zoo wandelt gij niet meer naar liefde". Gelijk hebben en goed handelen zijn niet twee begrippen die elkander dekken. Wie naar Christus' naam zich noemt moet Christus' liefde in zijn leven openbaren: „verderf dien niet met uwe spijze, voor welken Christus gestorven is." (v. 15) Wanneer de Heiland Zijn dierbaar bloed voor dien zwakke heeft over gehad, zult gij dan niet iets dat zoo ontzaglijk veel lager staat, als deze spijzen, voor hem over hebben ? „Dat dan uw goed", uwe schoone Christelijke vrijheid, „niet gelasterd worde" (v. 16), doordien de wereld de Christenen voor een hoop disputeerende duisterlingen scheldt. „Want het koningrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid, en vrede, en blijdschap door den Heiligen Geest. Want die Christus in deze dingen dient, is Gode welbehagelijk, en aangenaam den menschen." (v.17, 18). De hoofdzaak in het koninkrijk Gods is niet: mag ik dit of dat eten of drinken ? doch dat wij rechtvaardig zijn jegens elkander, den onderlingen vrede bewaren, en samen wandelen in de blijdschap des geloofs, door de krachtige werking des H. Geestes. Waar de Geest werkt, zijn de sterken in staat om in allerlei bijkomstige dingen de zwakken te verdragen, gevoelende dat toch in hen beiden eenzelfde leven leeft. Naar hetzelfde doel wandelen ze langs verschillende wegen, doch één van hart. God heeft in zulken een welgevallen; de menschen moeten zeggen: „ziet hoe lief zij elkander hebben", en hun leuze is: „zoo laat ons dan najagen hetgeen tot den vrede en hetgeen tot de stichting onder elkander dient." (v. 19). Nu vat Paulus alles nog eens samen in de scherp geformuleerde vermaning: „Verbreek het werk van God niet om der spijze wil. Alle dingen zijn wel rein; maar het is kwaad den mensch, die met aanstoot eet." (vs. 20) Forceer het geweten nooit met Rechthaberei. Het is niet goed uw meening, hoe juist ook, ten opzichte van zulke niet het beginsel rakende dingen door te zetten, maar „het is goed geen vleesch te eten, noch wijn te drinken, noch iets waaraan uw broeder zich stoot, of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is." (vs. 21) Jawel, zegt ge, maar ik heb een sterk geloof, en kan dus alles eten zonder schade voor mijn geloof en zou dat ook mijnen broeder wel willen geven ! „Het is wél", antwoordt Paulus: „hebt gij geloof?" uitstekend, maar „heb dat bij uzelven voor God" en dring het een ander niet op. Ge bezit een groot voorrecht met zulk een beslist zieleleven : „zalig is hij, die zichzelven niet oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt" en dus bij de eenmaal onder Gods leiding gevormde meening volhardt. Maar vergeet niet, dat een ander zulk een geloof waarschijnlijk niet of nog niet bezit, en derhalve, uw gedragslijn volgende, dit doen zou om uwentwil doch met angst in de conscientie. Hij leefde dan niet meer Gode, doch u, en dat mag niet. „Maar die twijfelt, indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet." Onze gedragslijn worde bepaald door de mate van ons geloof, en, zoo luidt de groote stelregel des apostels, „al wat uit het geloof niet is, dat is zonde." (vs. 23) Natuurlijk moet scherp onderscheiden worden tusschen particuliere liefhebberijen en de getuigenis des gewetens. Calvijn zegt volkomen terecht bij deze plaats : „Derhalve is dit het rechte levensbeginsel, waardoor onze harten niet voortdurend geslingerd worden, leunende op Gods Woord veilig voort te gaan waarheen Hij ons ook roept." Maar uitgaande van deze gedachte — anders is het trouwens geen geloof — houdt Paulus alles wat „gedaan wordt zonder verzekerd te zijn dat het werk 't welk wij doen Gode behaagt in Christus" (Kantteekening) voor zonde. In schijn moge het met de Christelijke vrijheid in overeenstemming zijn, — in werkelijkheid gaat het er vlak tegen in. Heeft dit hoofdstuk, waarvan we door eenvoudige omschrijving den zin trachtten duidelijk te maken, iets te zeggen voor de zaak der geheelonthouding, gelijk wij die voorstaan ? Met velen wensch ik deze vraag bevestigend te beantwoorden, doch achtte het goed eerst onbevooroordeeld te vragen naar wat de tekst zegt, om pas daarna gevolgtrekkingen te gaan maken. Wanneer men dit niet doet, kan men het gevaar niet ontloopen, dat het verwijt van bijbelstudie om een vooropgezette waarheid te rechtvaardigen of dogmatische inlegging in plaats van objectieve uitlegging van de zijde der tegenstanders wordt vernomen.*) Ik meen te mogen veronderstellen, dat geheelonthouders en niet-geheelonthouders beide zullen medegijan met de korte verklaring, welke ik van Rom. XIV gaf. Wie het nu met mijn conclusiën niet eens is, moet dit zelf weten of met mij van gedachten daarover wisselen; liefst het laatste, want dan komen we nader tot elkander en blijkt bij beide partijen de duidelijke bedoeling om naar GodsWoord te handelen volgens beste inzicht. Om misverstand te voorkomen zetten we op den *) Daarom hebben we b.v. bezwaar tegen een overigens belangwekkend boekje als van Dr.J.H. GunningWzn. bij Kousbroek te Ede in 1895 verscheen onder den titel: „Romeinen XIV. Een Geheelonthouders-Bijbelstudie." Er is maar één bijbelstudie n.1. de echte. Deze heeft met geheelonthouding bij haar beoefenaren niets te maken. voorgrond, dat allerminst de tegenstelling opgaat: de „zwakken" zijn de geheelonthouders, de „sterken" de matige drinkers. Behalve dat we dan aan het woord van Lange zouden willen herinneren: „evenmin als de naam „de zwakken" een onvoorwaardelijke bestraffing is, is de naam „de sterken" een onvoorwaardelijke lof", moeten we opmerken, dat onze geheelonthouders veeleer op den naam „de sterken" dan op dien van „de zwakken" wenschen aanspraak te maken. Gaat het toch om zulk een vergelijking — al willen ze die uit zich zelf niet maken — dan zijn het „de sterken", die zooveel macht over zich zelf bezitten dat zij alle bedwelmende dranken laten staan, en zelfs den spot van overigens geachte en welwillende geloofsgenooten daarvoor over hebben, en het zijn „de zwakken", die zoozeer gebonden zijn door de macht der gewoonte, dat zij van het volgens hun zeggen zoo weinige 't geen zij gebruiken geen afstand kunnen of willen doen. Doch deze gansche vergelijking is misplaatst. Immers zijn onze Gereformeerde geheelonthouders volstrekt geen vegetariërs of onderhouden zij sommige dagen; evenmin vloeit hun geheelonthouding voort uit een vrees voor hetgeen met de afgoden besmet is. De les van Romeinen XIV zit niet in de onderdeelen doch in de hoofdgedachte. Deze hoofdgedachte nu, welke we in den breede nagingen, en hierop neerkomt: de Christelijke vrijheid staat onder de tucht der liefde, doet ons in de „zwakken" al onze broeders en zusters zien (én naar den band der genade én naardien der natuur), die door ons gebruiken van alcoholische dranken in het kwade dreigen te vervallen. Objectief erkennen we het recht van ieder, die niet uit een door alcohol gedegenereerd geslacht afkomstig is, om een matig gebruik te maken van gegiste dranken, al zouden we aanstonds daaraan drie raadgevingen willen toevoegen: le dat hij althans geen gedistilleerde dranken gebruike, waarin gelijk men weet de prikkel opzettelijk zesr is verscherpt en waardoor men zich dus moedwillig in verzoeking begeeft; 2e dat hij bedenke, hoe gevaarlijk de alcohol is, wijl men juist door het gebruik ervan ook in kleine hoeveelheden het zelfbewustzijn bedwelmt en dus de zelfcontrole over wat „matig" is gaandeweg verliest; 3e dat hij zich afvrage : is het noodig, en wat goeds doe ik er mijzelf mee of wat kwaads ? Onder deze reserven erkennen wij objectief het recht tot het ge- bruiken van gegiste dranken. Doch met de erkenning van dat recht der Christelijke vrijheid is de zaak voor den Christen allerminst afgedaan. Naar Rom. XIV moet hij nu vervolgens gaan vragen : wat eischt de liefde ? En dan gelooven wij vast, dat ieder die ernstig en biddend over zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van zoo talloos vele 7wakken, voor wie zijn glas een aanleiding tot zonde, een „ergernis" kan worden, gaat nadenken, geheelonthouder zal worden. Wie meent alcohol te kunnen en mogen gebruiken, zij nochtans de dienstknecht zijner medebroeders en -zusters, en late om hen na wat hij voor zich zelf niet zou laten. Men houde niet hardnekkig vast aan dat verderfelijke „enkele glaasjes bij bijzondere gelegenheden", „want spijze en dranken — kostelijk en heerlijk zijn ze in hunne mate als gaven Gods voor het menschelijke leven, maarzij zijn niet van die beteekenis als het eigenlijke koninkrijk Gods, 't welk is „rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den H. Geest."" (Diermanse1). Ja zouden we niet veiliger gaan, indien we ons zelf liever allen onder de „zwakken" in dit opzicht rekenen, want is alcohol niet een ontzettend gevaarlijke vijand met wien we niet mogen spotten ? Hoe menigeen scheen sterk en roemde zelf in zijn kracht, doch de slang, die hij aan zijn boezem gekoesterd had, beroofde hem straks verraderlijk eerst van het geluk en toen van het leven. Niet alleen de liefde voor den naaste, doch ook de liefde voor ons zelf en bovenal de liefde voor Gods eer moet ons bewegen geheel te breken met al die dranken, die we beslist niet noodig hebben 'en ons slechts schade kunnen doen. Ontvangt den Moordenaar Alcohol niet als een vriend in uw woning ! Begeeft u zelf niet om twijfelachtig genot in ernstig gevaar, doch tracht naar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. Want die Christus in deze dingen dient (niet zijn eigen eer zoekt, of bijredenen heeft, doch om 's Heeren wil geheelonthouder is), is Gode welbehagelijk, en misschien een tijdlang een mikpunt van allerlei misplaatste „geestigheden", doch ten slotte bij degenen, die den ernst des levens kennen, ook aangenaam den menschen. Zoo dan, laat ons najagen hetgeen tot den vrede en hetgeen tot de stichting onder eikanderen dient. 's-Gravenhage. j. c. DE MOOR. 0 Wederlegging van bedenkingen tegen de Geheel-onthouding, door Ds. A. M. Diermanse, Breukelen 1901. Blz. 18. Leiddraad No. 4. Waarom Gereformeerd ? (Vervolg op leiddraad no. 3, Orgaan no. 27, blz. 14,15,16). B. Uit historisch oogpunt. De verschijnselen en feiten in het maatschappelijk en kerkelijk leven staan niet op zich zelf, maar houden verband met elkander. Vaak is het eene een noodzakelijk gevolg van het andere, een uitvloeisel van hetzelfde beginsel ; vaak ook wordt het eene door het andere tegengehouden. Wie zijn tijd kent, kan hiervan voorbeelden genoeg vinden. Men denke b.v. voor het eerste aan de vrijmaking eerst van lager, daarna van hooger en middelbaar onderwijs; voor het laatste aan den arbeid voor de verbetering van de finantieele positie van «den onderwijzer, terwijl voor die van den predikant het oog te lang gesloten bleef. Velerlei oorzaken werkten samen om het optreden der gereformeerden in den strijd tegen het alcoholisme tegen te houden. a. De gereformeerden hebben sinds 1834 en 1886 een zwaren strijd gehad voor eigen levensbestaan. Allereerst om de gereformeerde leei en beginselen naar Gods Woord uiteen te zetten, te handhaven, te verbreiden; in de tweede plaats voor de kerkelijke goederen ; in de derde plaats voor de door Gods Woord rechtstreeks opgelegde taak der Zending; en ten vierde niet het minst in een veel omvattenden arbeid op het gebied der Christelijke barmhartigheid en op dat van het Christelijk onderwijs (men lichte dit met de bekende feiten uit de historie der Ger. Kerken toe). b. Buiten het erf der gereformeerden werd zeker vaak gewerkt op terrein, dat door hen niet betreden werd. Allerlei maatschappelijk werk, vooral in groote steden. Echter meestzonder vaste organisatie; occasioneel, d.i. naar de gelegenheid zich voordoet; nu hier, dan' daar. (voorbeelden). Hoeveel goeds hierin ook wezen moge, dat verstrooide werk was nooit naar het hart der Gereformeerden. Terecht, want het moet lijden aan onvastheid in methode, en vooral aan onvastheid van beginsel en heel licht in methodistisch water verzeilen. c. Ook op het gebied der drankbestrijding werd buiten den kring der gereformeerden veel gedaan. Wie daarvan een historisch overzicht geeft, heeft veel goeds te waardeeren en moge eigen tekortkomingen met schaamte erkennen. Men denke voor de laatste 20 jaren b. v. aan velerlei arbeid van de 2 groote Vereenigingen, de Nat. Chr. G. O. V. en de Ned. Chr. G. O. B. Naast deze Vereeniging traden ook tal van plaatselijke Vereenigingen of kringen op. In weerwil van het vele, dat hier te prijzen valt, was er toch ook veel, dat de gereformeerden in 't algemeen weerhield mede te doen. Het ontbreken van een belijnd standpunt ten aanzien van de H. S. en de belijdenis der Vaderen, was oorzaak, dat allerlei schakeeringen samengingen. Dit gaf ernstig bezwaar. Thans nog wordt om iets te noemen door het orgaan van de Ned. Chr. Geh.-Onth.-Bond beslist partij gekozen voor de zoogenaamde twee-wijnen-theorie, door ons met evenveel beslistheid verworpen en door de gereformeerden in massa sinds lang terecht als onbijbelsch beschouwd, slechts denkbaar in verr'and met de mechanische opvatting der H. S.; de gereformeerde ziet in de H. S. een organisch geheel, die ons de volle waarheid door bestudeering' van haar geheel eerst doet kennen. Nooit mag in de Schrift bewijs gezocht voor een vooropgezette meening, hoe ernstig ook in oorsprong en bedoeling, maar steeds moet ons inzicht geleid worden door de doorgaande leer van Gods Woord. Dit geval staat niet alleen. Allerlei meeningen kruisten elkaar en vaak kwam het uit, dat meer dan één beslist en ernstig en daarom ook geliefd strijder voor de nuchterheid opvattingen had over de autoriteit der H. S., die met de onze in strijd zijn. Nu staat echter die autoriteit van den gereformeerde zóó hoog, dat niets meer in staat is hem zich te doen terugtrekken dan de vrees mede te helpen deze te ondermijnen. Doch er is meer. Het boven onder b bedoelde werken heeft er aanleiding toe gegeven, dat op vele plaatsen eene combinatie is ontstaan tusschen drankbestrijding en Evangelisatie, en dat in allerlei vormen, zoodat hier drankbestrijding, daar Evangelisatie hoofddoel was. In het eerste geval werd,soms ten onrechte, maar ookvaak terecht, bij den buitenstaande gereformeerde de indruk gewekt, dat de drankzonde nu eigenlijk de zonde is, die van het Koninkrijk Gods afhoudt en met haar val ook dat Koninkrijk zou gekomen zijn. In het andere geval kwam en komt het niet zeldzaam voor, dat bij deze Evangelisatie aangaande de leer der zaligheid opvattingen werden gehuldigd, die met de gereformeerde belijdenis niet zijn te rijmen. Deze dingen worden niet opgemerkt om van onze mede-strijders iets onaangenaams te zeggen. Integendeel erkennen wij met blijdschap, dat vooral in de laatste jaren de hoofdstroom onder hen in menig opzicht met den gereformeerden stroom in dezelfde richting gaat. Wie deze dingen toelicht met voorbeelden uit het leven, zij daarbij voorzichtig en zakelijk, opdat hij niemand onrecht doe. d. Door deze dingen samen te vatten wordt veel verklaard. Hoe nuttig en noodig ook het isolement der gereformeerden geweest is om eigen kracht op de meest ernstige punten samen te trekken — het heeft ze lang, te lang afgehouden van den aanvallenden oorlog tegen de macht der zonde in het maatschappelijk leven ; zelfs ook het oog gesloten gehouden voor de invloeden uit dat leven, die op eigen erf de zonde zich deed ontwikkelen. Tevens bracht het zien van eene verkeerde wijze van strijden hier en daar, ze er toe dezen strijd zelf als verkeerd te beschouwen. En terwijl aan de eene zijde terecht werd vastgehouden aan de waarheid, dat alleen eene oprechte bekeering tot God het radicale middel is om van de macht der zonde verlost te worden — werd aan de andere zijde te veel vergeten, dat God in zijne „gemeene gratie" ons toch zooveel middelen aan de hand doet om een beslag te leggen op het leven, om de voortwoekering van het proces der zonde te stuiten. De bestudeering van het alcoholisme als maatschappelijk verschijnsel in zijne oorzaken en gevolgen werd daardoor nagelaten, en dientengevolge het inwerken op de zeden en gewoonten van ons volk verzuimd. e. De samenwerking dezer oorzaken deed bij vele gereformeerden eene ongerechtvaardigde antipathie tegen de georganiseerde drankbestrijding, inzonderheid tegen het voornaamste strijdmiddel daarvan, de geheel-onthouding, ontstaan. Om deze te overwinnen was de oprichting eenergereformeerdevereenigingnoodzakelijk. Niet slechts in theorie, maar met de daad moest getoond worden, hoe ook deze noodige strijd, op de gereformeerde beginselen gegrond, kon en moest worden aangebonden, en hoe de toepassing der gereformeerde beginselen op de toestanden van onzen tijd het zelfs dringend eischt. Het besef van de noodza- kelijkheid van dezen strijd moet worden gewekt en levendig gehouden en daarna in een wel omschreven samenwerking met anderen het middel gezocht om dezen strijd in beteekenis en invloed te doen winnen. Een Tractaat. Onderstaand tractaat werd door het hoofdbestuur uitgegeven in eene oplage van 10,000 ex. Aan alle afdeelingen werden reeds 100 ex. gratis toegezonden. Deze maatregel zal bij de uitgave van meer tractaten vermoedelijk niet kunnen worden volgehouden. De activiteit van vele afdeelingen deed ons ditmaal hiertoe besluiten. Wij vertrouwen, dat afdeelingen en leden om strijd zullen helpen om de oplage uit te putten. Zij worden zeer goedkoop geleverd (zie 'prijsnoteering onder het tractaat.) Als de afdeelingen hun stempel of het adres van den Secretaris er op afdrukken, kunnen zij er een uitstekend, goedkoop propaganda-middel in vinden, voor allerlei doeleinden geschikt. Ook aan onze leden, die niet tot eene afd. behooren, wordt de verspreiding ervan dringend aanbevolen. De vestingen der Kanaanieten. Wie onzer lezers herinnert zich niet de hoogst belangrijke mededeelingen, die een paar jaar geleden wekelijks, soms dagelijks, in onze pers voorkwamen over de opwekking in Wales ? Een merkwaardig verschijnsel, die geestelijke opwekking daar onder de mijnwerkers der Engelsche steenkooldistricten, waarvoor wij God gedankt hebben en nog danken. Gij herinnert u die berichten, dat de gangen en galerijen in de mijnen in kerken herschapen waren? Telkens en telkens weer kwamen zij voor en na en tusschen het werk samen, de ruwe mijnwerkers, om in gemeenschappelijk gebed en gezang zich te sterken en te verblijden in den Heere. Het vloeken werd door Gods genade omgezet in een loven en prijzen van Zijnen Naam; de ruwe zeden werden verzacht; de dronkenschap raakte zoek en de kroegen waren ontvolkt. Sinds kwam deze beweging tot rust. Gode zij dank niet zonder vrucht na te laten! Maar ook niet zonder eene beschamende les! Laten wij u op tweeërlei getuigenis mogen wijzen, het eerste verblijdend, het tweede beschamend en teleurstellend. Volgens een bericht in de Standaard heeft nu de heer E. Ponsoye, na afloop van twee jaar een onderzoek ingesteld naar de blijvende vruchten van dezen Réveil. In Clamorgan, het district van Wales, waar de Réveil uitbrak, werden in 1904 bericht 10.686 overtredingen van de Wet door dronkenschap. In 1905 zonk dit op 8422. En nu laatst in 1906 op 5673. Dit zijn cijfers, die spreken en controle kunnen lijden, en die op nog veel grooter winst wijzen bij hen, die wel dronken, maar zich niet tegen de politie bezondigden. Immers er valt zoo veel kwaad voor, dat buiten de gerechtelijke statistiek omgaat. Wij zijn voor deze uitkomsten dankbaar. En toch is er reden tot groote droefheid. Dat zegt ons een onderzoek juist over die dingen, die buiten den strafrechter omgaan. Ziehier dan een tweede bericht, ontleend aan De Wereldstrijd: „Vóór de dagen der opwekking in Wales was Rhos een zeer goddelooze plaats. Drinken, dobbelen, en bijne alle soorten van kwaad waren daar algemeen. Maar de opwekking kwam en bracht eene groote verandering te weeg. Men kon gewagen van stroomen van zegen. Maar nu heeft Mr. Collins zich in een schrijven tot Ds. Pritchard gericht en heeft hem gevraagd naar de blijvende vruchten der beweging. En laatstgenoemde antwoordde: — „Het is met weemoed in het hart, dat ik moet erkennen, dat zeer velen teruggevallen zijn, en de geestdrift, waarvan gij in onze samenkomsten getuigen waart, behoort grootendeels tot de geschiedenis. Hoofdoorzaak hiervan zijn de drinkgewoonten. De drank is de vijand van kerk en zondagsscholen in ons land. Toen de opwekking haar toppunt van bloei bereikt had waren de herbergen ledig, de gezinnen gelukkig, de plaatsen, waar God werd gediend, overvol en onze kolenmijndistricten waren, in vergelijking met het verledene, in een paradijs veranderd. Maar helaas, de vestingen der Kanaanieten waren niet verdelgd, en maar al te spoedig begonnen ze hun verderfelijke aanvallen weer, en hulpelooze en ellendige dronkaards zijn heden ten dage zeer talrijk." Dit zijn teleurstellende maar tevens zeer treffende woorden. De vestingen der Kanaanieten werden niet verdelgd. Lezer 1 gij verstaat immers deze uitdrukking? Toen God Israël in Kanajin bracht, had het de roeping, de Kanaanieten, de heidensche inwoners van het land, uit te roeien. Zij moesten om hunne gruwelijke zonden verdelgd worden. Indien Israël dit beve[ niet getrouw uitvoerde, zou het zelf de jammerlijke gevolgen ervan ondervinden. De inwoners des lands zouden hen dan tot een valstrik worden. En heel de geschiedenis van Israël met al zijn afgoderijen en gruwelijke zonden, met zijn verval en wegvoering ten slotte, toont ons op ontzettende wijze, hoe noodzakelijk het was, dat de vestingen der Kanaanieten verwoest werden. Ook thans worden de Kinderen Gods door vele vijanden omringd. Zonde en verleidingen tot zonde van alle kant. In Gods kracht alleen kunnen zij staande blijven. Daartoe hebben zij te bidden en te strijden tegen de zonde. Doch zou dit genoeg zijn ? Neen immers. De vijand om ons heen moet bestreden. Nooit zullen wij hem geheel kunnen verslaan, en de strijd zal altijd blijven. Maar zullen wij toelaten, dat hij zich in ons midden allerwegen sterkten bouwt? De kroeg is een dier sterkten, die hij in allerlei vormen aanlegt, groote en kleine, onaanzienlijke en voorname ? Die vestingen zijn een ontzettend gevaar voor land en volk. Kunnen wij de Kanaanieten niet verdelgen, laten wij toch trachten hunne vestingen, de kroegen, te slechten. Hoe en wanneer .zullen wij ons daartoe opmaken ? Dan eerst, als wij ophouden ze te helpen bouwen en instandhouden ! Daarom geen kroegbezoek, geen koffiehuis-verkeer, maar ook geen huiselijk gebruik van den alcohol. Uit de drinkgewoonten in het familieleven en in het maatschappelijk verkeer moet noodwendig het kroegleven weder opbloeien. Daarom is het noodig, dat wij allen band met den vijand doorsnijden. Wij mogen geene gemeenschap hebben met de onvruchtbare werken der duisternis ook eeen verre gemeenschap. Maak u dan vri], onttrek het alcoholisme uwen steun door met de drinkgewoonten voor goed te breken. En trek met ons op om te getuigen en te strijden, opdat de dag eenmaal kome, dat ook in ons goede land de vestingen der Kanaanieten voor goed geslecht zijn. Prijs : 100 ex. ƒ 0.50. Bij groote partijen minder. Bestellingen : Secretariaat der Ger. Ver. voor Drankbestrijding 3e Helmersstraat 21, Amsterdam. ■ Coza-poecler. Hieronder volgt de circulaire door het hoofdbestuur gezonden aan verschillende bladen, die de advertentie o\ er het Coza-poeder opnamen. Aan het verzoek van den secretaris om hem dergelijke bladen toe te zenden, werd nog slechts door enkelen voldaan; daarom wordt het bij dezen herhaald. Bovendien komt thans tot de leden en afdeelingsbesturen een ander verzoek. Met eene kleine verandering in den tweeden en in den laatsten zin kan het stuk zeer goed dienst doen als ingezonden artikel in alle bladen, ook die de annonce niet opnamen. Wij zagen het gaarne geplaatst in de bladen der kleine pers. Daardoor zouden velen worden gewaarschuwd en het streven der Vereeniging werd opnieuw onder de aandacht van velen gebracht. Om de kleine, de locale pers te bereiken moeten onze afdeelingen het inzenden, en op plaatsen, waar nog geene afdeeling is, onze aldaar wonende leden. De aideeling Kampen ging reed? voor met de Kamper-Kerkbode. Bij den secretaris zijn afdrukken van het stuk gratis te verkrijgen, waarin de bedoelde veranderingen zijn aangebracht. Men vrage ze spoedig aan. Het oorspronkelijke stuk luidt aldus : Hooggeachte Redactie! Gevolg gevende aan het besluit van de 7e Jaarvergadering der Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding heeft het hoofdbestuur dezer Vereeniging mij opgedragen een dringend verzoek tot U te richten. Het betreft de annonce, bij tijden in Uw geacht blad voorkomende, onder het opschrift „Dronkenschap bestaat niet meer". Het zal U wellicht niet onbekend zijn gebleven dat deze annonce door vele weldenkenden in den lande met leedwezen wordt opgemerkt — en dat aan verschillende Vereenigingen voor Drankbestrijding door onderzoek, ingesteld bij personen, wier namen in de reclame-boekjes voor het Coza- poeder vermeld staan, gebleken is, dat dit poeder totaal waardeloos is. — De meeste dezer attesten zijn afgegeven kort na het eerste gebruik van het poqder, als door toevallige omstandigheden de hoop op een goed resultaat was opgewekt in het bedroefde gemoed van hen, die ten einde raad waren. Later bleek dan het resultaat niet met de afgelegde verklaring overeen te stemmen. Het valt ons hoofdbestuur echter niet zwaar om te begrijpen, dat het voor de Redactie van een Courant in vele gevallen moeilijk is een beslist oordeel te vellen over de vraag, of een aangeboden annonce uit zedelijk oogpunt moet worden afgewezen of niet. Voor dit geval is de moeilijkheid echter niet groot. Wij zijn zoo vrij hier aan te halen een gedeelte uit een stuk, voorkomende in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad van Donderdag 14 November 1907, ingezonden door het bestuur der afdeeling Utrecht van de Vereeeiging tot bevordering van het herstel van drankzuchtigen. Wij lezen daarin: Dit Coza-poeder is niet nieuw. Door den Centralen Gezondheidsraad werd in het Maandblad van Januari 1904 een uittreksel medegedeeld van een onderzoek van den Hoogleeraar Dr. Wefers Bettink, waaruit bleek, dat daarin geen andere bestanddeelen gevonden waren dan dubbelkoolzure soda, poeder van kalmoeswortel en poeder van gentiaan. De prijs van de grondstoffen bedraagt, volgens dit onderzoek, ƒ 0.35 a ƒ 0.38 per K.G., terwijl voor het poeder duizendmaal meer ƒ 368.40 gevraagd werd. Het staat vast, dat de in het poeder gevonden stoffen tegen drankzucht niets vermogen. Men zou echter, ofschoon daarvoor geen redelijke grond bestaat, kunnen vermoeden, dat in het Coza-poeder de een of andere geheimzinnige, door scheikundig onderzoek niet op te sporen, stof voorkwam, waardoor inderdaad drankzucht genezen en de buitenspoorig hooge prijs gerechtvaardigd kon worden. Maar het kan veilig gezegd worden, dat zulk een vermoeden door de ervaring gelogenstraft is. In de heele beschaafde wereld is reclame gemaakt voor het Coza-poeder op groote schaal. Overal is het gebruikt en nergens heeft het de drankzucht verminderd. Er zijn waarlijk onbevooroordeelden genoeg, die een middel, dat inderdaad in staat bleek het misbruik van alcohol tegen te gaan, zouden zegenen, ook al konden zij niet begrijpen, waarop de werkzaamheid van het nieuwe middel berustte. Maar zulk een middel is in het Coza-poeder zeer zeker niet gevonden. Wie het gebruikt, verkwist zijn geld aan waardelooze stof. Daarover bestaat onder deskundigen geen verschil van meening. In andere landen wordt er naar gestreefd het onwetende publiek van hoogerhand tegenover het winstbejag van de fabrikanten en verkoopers van dergelijke kwakzalversmiddelen te beschermen. Sedert eenigen tijd wordt in Oostenrijk van overheidswege de verkoop van het Coza-poeder zooveel mogelijk bemoeilijkt. In het Duitsche Rijk is sedert 1 October 1.1. de aankondiging en aanprijzing daarvan op hooge boete verboden. Nu daardoor het gebied van afzet beperkt is, heeft de reclame zich met vernieuwde kracht op Nederland geworpen. Laat dan de Nederlander toonen, dat hij het recht heeft wars te zijn van de bescherming tegen kwakzalvers, die hem willen plunderen. Het Bestuur der Af deeling Utrecht van de Vereen, tot bev. van het herstel van drankzuchtigen, (w.g.) C. A. PEKELHARING, Voorzitter. C. C. W. VAN ROMONDT VIS, Secr. Door het Coza-poeder wordt de ellende van de gezinnen en familiën, in wier midden drankzuchtigen leven, slechts vermeerderd. Het geld wordt den armen uit de zak geklopt en de eene teleurstelling volgt op de andere. Daarom verzoeken wij U dringend deze dingen te overwegen en spreken het vertrouwen uit, dat Uw Redactie dan zoo spoedig mogelijk haar blad van genoemde annonce zal zuiveren. Namens het hoofdbestuur voornoemd, Uw dw. Amsterdam, November 1907. J. M1NDERAA, Secretaris. MEDEDEELINGEN. Friesland. Wat wij m no. 28 schreven, herhalen wij: Friesland houdt zich goed. Thans hebben wij vooral het oog op de activiteit, die de meeste onzer afd. aldaar ontwikkelen. De jeugdige afd. Kollum deed een zeer belangrijk werk door een 70-tal jongelingen, die bij de aangifte voor de Nat. Militie in de kom der gemeente te zamen kwamen, in een lokaal te verzamelen en op aangename wijze bezig te houden, terwijl hun lectuur over onzen strijd werd uitgereikt; een arbeid, die algemeen, ook door het gemeentebestuur, gewaardeerd werd. Er is uitzicht op de stichting van 2 nieuwe afdeelingen, te Tijnje en te Anjum, in de eerste plaats door bemoeiingen van de afd. Heerenveen, in de tweede door die van het kortelings toegetreden lid, Ds. J. Huispians. Door Ds. 4. Ph. S. Schaafsma te Hommerts worden pogingen aangewend om ee»e provinciale organisatie te bewerken. Groningen. In Groningen is het hoofdelijk verbruik veel aanzienlijker dan in Friesland; de drinkgewoonten zijn er zeer sterk. Onze afd. Stadskanaal is er zeer actief; maar waarom blijft de prov. als geheel zoo achter ? Kort geleden trad Dr. J. Jansen, pred. ger. kerk te Bedum, als lid toe. Zijn er niet meer predikanten in deze provincie, die zich gedrongen gevoelen mei ons op te trekken ? Laten onze leden aldaar eens ernstig overwegen, wat ze doen kunnen. Zoo ergens, dan is hier behoefte aan een aantal flinke afdeelingen. Enkrateia. Alle afd.-secretarissen vinden in het hun toegezonden pak Organen I pres.-ex. van het nieuwe tijdschrift Enkrateia, Orgaan van den Bond van denzelfden naam. Laten de besturen eens goed overwegen, of de kas toelaat hierop in te teekenen. Wij bevelen dit wetenschappelijk Maandschrift zeer aan. Als er 200 inteekenaars meer komen, wordt de prijs fl.40 per jaar; thans is zij fi.90. De kleine pers. Deze neemt geregeld meer van onzen arbeid kennis. Wij vonden uitvoerige verslagen van openbare vergaderingen, gehouden te Stadskanaal, Kollum, Utrecht en andere plaatsen. De Kamper-Kerkbode nam reeds eenige malen door de afd. ingezonden artikelen over het alcoholisme en onzen strijd daartegen op. Wij wijzen onze afdeelingen nogmaals op deze uitnemende wijze van propageeren. Laat iedere afd. eene pers-commissie benoemen, die zakelijke artikelen over het alcoholisme in de locale pers tracht te plaatsen. Tractaatverspreiding. Met waardeering maken wij melding van den arbeid van eenige afd. door tractaatverspreiding. Scheveningen zond ons 2 tractaten toe : «Droef Nieuwjaar;; en »Sabotage« ; Kollum zond 2 maal een propagandablaadje de wereld in. Amsterdam, s Gravenhage en Stadskanaal geven een Maandblad uit. Bijzonder vestigen wij de aandacht op het tractaat van het hoofdbestuur. Sprekerslijst. De afdeelingen gelieven op deze lijst nog te plaatsen den heer K. Vink, Chr. onderw. te Scheveningen, Cornelis Jolstraat 55, aldaar, alsmede den heer J. T. de Jager, hoofd der Chr. school te Bozum, bij Sneek. Orgels. Beslist goedkoopste adres voor le kl. Amerikaansche Orgel iaby G. ELSHOVE, LOOSDUINSCHE KADE 11, DEN HAAG. Opgericht 1879. Telephoon 4088. Bij aankoop van een orgel worden de reiskosten vergoed, en franco zending door 't geheele rijk. Men ontvangt gratis een handleiding om onmiddelijk te kunnen spelen en een toetsenlooper. Ook op termijnbetaling. 5 Jaar garantie. SIGAREN. Q. B. Praasterink, grossier in sigaren, HELMOND levert na ontvangst van postwissel of tegen rembours franco door geheel Nederland monsterkistjes van 50 stuks vanaf: ƒ 1 ■—, ƒ 1.20, ƒ 1.40 en hooger. Bij afname van 300 stuks aanzienlijke prijsvermindering. Neemt preef en nabestelling volgt Alcoli. vrije Dranken Vraagt steeds de ALCOHOL-VRIJE ORANKEN uit de fabriek van A. van PERNIS ARNHEM. Interc. Telephoon 57 Deze overtreffen elk ander fabrikaat Alle flesschen zijn voorzien van etiquetten van bovenstaanden firma-naam. Overal verkrijgbaar. Wie last heef tvan taalfouten schrijven koope „Practisch Taalonderwijs", een boek van 368 blz., dat op zeer prettige wijze U, zonder onderwijzer de Nederlandsche Taal zuiver leert schrijven cn tevens goed stellen. Fr. p. p. tegen postw. a ƒ 1.35. Ook is verschenen Practisch Rekenonderwijs door H. WERKMAN, geheel in denzelfden geest als „Pract. Taalond." Prijs ƒ 1.50. Fr. p. post ƒ1.60. B. WESTERA, Uitgever, Nijverdal. PS. Wie er eerst meer van wil weten, vrage het gratis prospectus aan. REESSE's Mineraalwateriabriek. Specialiteit in ZUIVER alcoholvrije dranken. Kunstm. Koolzuurhoudende TAFEL- en BRONWATEREN. Molenbeekslnat 28, Arnhem. F. L. VAN DER BOM, Rozengracht 48, — Boekbinderij. AMSTERDAM. Magazijn van Bijbels en Kerkboeken. Vraagt de prijzen van Bijbels en Psalmb. bij getalen voor Vereenigingen en ter verspreiding. Gebr.BARENDS RAADHUISSTRAAT 53 hoek Keizersgracht, AMSTERDAM. Telephoonn. 3557. Fabriek en Magazijn van Gouden en Zilveren werken, Opgericht Anno 1855. Wenscht gij het schijngenof van den Alcohol door eene werkelijkheid te zien vervangen??? vraagt dan uitsluitend Onze overheerlijke „Frou Frou" Uitmuntende in Aroma, Broosheid enz.: gansch éénig. Let echter vooral op ons wettig gedeponeerd fabrieksmerk HF I.INDEBOOM." Firma Wed. B. VAN DOESBURG. MIJDRECHT. AMSTERDAM.