Alcoholisme eo Solidariteit. ORGAAN van de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding — No. 30 INHOUD: 1. ONZE HOUDING TEGENOVER HET ALCOHOLISME, ZOOALS DEZE VOORTVLOEIT UIT HET BEGINSEL VAN DE SOLIDARITEIT DER SCHULD, door j. MINDERAA, leeraar aan het O geformeerd gymnasium te Amsterdam; 2e druk. 2. MEDEDEELINGEN. GEBR. GIMBEL — AMSTERDAM — APRIL 1908. rnJtT ^ t£r versPreidinS- 3 cent per nummer pl. transportkosten ; te bestellen aan het Seeretariaat: 3e Helmersstraat 21 Jl7Tnr"Z"r"S: «4® «te BOEKHANDEL W.TENHAVE KALVERSTRAAT 154 . . AMSTERDAM. I TELEPHOONNUMMER 4066. Boeken op geneeskundig gebied. Boeken voor Boekhouden en Accountancy. Kerk= boeken voor alle gezindten. Zwitsersche rotohandel. Boeken Ziekenverpleging'. Christelijke Foto's. WANDTEKSTEN Christelijke lectuur. UIÏEISÏRJUI154 ki. Spui, AMSTERDAM. 20 cent per pak, II cent per V. pak. Overal verkrijgbaar. Huismoeders, wacht U voor namaak. Ziet naar het controlemerk Dr. v. HAMEL ROfK en HARMENS en den naam p. MOLENAAR & Co., Westzaan. Amsterdam, 6 November 1907. A d. Fa. P. Molenaar & Co., Westzaan M. II. jjn? vari 'het' Onze'lieve"vrouwe Meelpreparaa^afs' Wjvoeging^gewe'nscht' was wTze''"gen op een oordeelkundige wijze worden toegepast en toegediend om teleurstellende resultaten te voorkomen Achtend, (w g.) Dr. P. W. C. M. BUSCH, lste Geneesh. aan O. L. V. Gasthuis J. v. d. HOOGT en Zn. I OUDESTRAAT 52. KAMPEN. 9 Alle soorten van Manufacturen, § Dames-Mantels en Rokken. I BROOD- EN BESCHÜITBAKKERIJ „ONS BEGINSEL" Opgericht ter verk. van Zondagsrust door afsch v. Nachtarbeid. Gornelis Trooststraat 16, 18. 20, Amsterdam. mm»™'" "E ,'UXE' ZOUTE EN ZOETE S "" ■"-E.NBROO,,. EUKEN., HAAOSCHE-, CHOCOLADE,. ANIJS. e„ TAFEL-BESCHUIT. Prima kwaliteit goed gevuld KRENTENBROOD. Onze houding tegenover het alcoholisme, zooals deze voortvloeit uit het beginsel van de solidariteit der schuld. *) I. Onze tijd met zijn velerlei strijd op het gebied van het maatschappelijk leven, met zijn dringen en dwingen om de maatschappelijke orde te verzetten en daarbij de onderste lagen van dat leven naar boven en naar voren te brengen, is meer dan eenige andere een tijd van leuzen. Hiermede kenmerkt hij zich als een tijd van oppervlakkigheid, van hartstocht en van ontevredenheid. De leuze toch is vaak niet anders dan een losse aaneenrijging van woorden, die de zinnen prikkelen en den hartstocht wekken, maar allerminst de uitdrukking van een diepe gedachte, of van een waarachtig beginsel. Men denke slechts aan het bekende : „vrijheid, gelijkheid en broederschap", dat voor het geringste nadenken vervliegt als nevel voor zonneschijn. Men denke aan de vele klinkende uitspraken en uitroepen, waarmede vooral het socialisme van onzen tijd zoo aanhoudend schermt, en die beter dienst doen om als vuurpijlen de lucht in te vliegen om zoo de volksmenigte te verzamelen, dan om als wapens tegen het kamp van den vijand gericht te worden. Men denke aan termen als „menschwaardig beétaan", „klassenstrijd", „kapitalisme", „bourgoisie", „recht voor allen" en andere. Onder die leuzen echter is er een, die niet alleen door den socialist wordt aangeheven, maar die in 't bijzonder in het laatste vierde deel der voorgaande eeuw, schier door eiken maatschappelijken kring is aanvaard en toegepast. Wij bedoelen de leuze der solidariteit. Zeker ook deze leuze is in de gelederen der strijdende arbeiderskringen sterker gepopulariseerd dan in andere en met niet weinig jacht op effect verbreid geworden; zij is echter tot haar alleen niet beperkt, maar heeft zich allerwegen invloed en aanhang gewonnen. Ook voor onzen strijd is zij niet van beteekenis ontbloot en wij willen daarom *) Lezing, gehouden op de 2de jaarvergadering der Vereeniging, 30 Juli 1902 te Utrecht. Op enkele punten eenigszins gewijzigd en uitgebreid. trachten haar eenigszins dieper te leeren verstaan en grondiger te beoordeelen. * * * Wat verstaat men toch door solidariteit? De vertaling is moeilijk en verschaft ons geen voldoend licht. Men pleegt het woord over te zetten door gemeenschapswezen, wederzijdsche verbintenis; en spreekt dan van het gemeenschapsgevoel of van het gevoel voor solidariteit. Geen dezer vertalingen is echter volledig of duidelijk genoeg. De hoofdgedachte van het begrip solidariteit is gemeenschappelijke verantwoordelijkheid of nog liever persoonlijke verantwoordelijkheid of verplichting van elk lid eener gemeenschap voor het geheel. Allen voor één en één voor allen. Zóó bedoelt het de groote massa in de bekende opwekking in den strijd onzer dagen: „arbeiders sluit u aaneen ; gevoelt u solidair". Wij kunnen niet ontkennen, dat een begrip als dit uitnemend geschikt is om als strijdleuze te dienen en hebben in onzen tijd menigmaal gelegenheid om op te merken, welk een verheffenden invloed het op de massa kan uitoefenen. Er is dan ook in de gedachte van onderlingen steun, die vaak een belangrijk offer eischt, iets wezenlijk verheffends, iets, dat vooral het Christenhart in gloed kan zetten. Maar daarom dan ook is het onze plicht op onze hoede te zijn en hier vooral niet te wanen, dat al wat blinkt en schittert, waarlijk edel metaal of edelgesteente is. Zal eenig strijdwoord ons in nood en druk kunnen verzamelen rondom de banier, waarin het geschreven staat, dan dient het meer te zijn dan eene leuze, die vergaat als zij haar effect mist, dan dient het de uitdrukking te zijn van een beginsel, dat onze geheele ziel overmeesterd heeft. Bij dit licht bezien is er dan ook heel wat geschitter en geschetter, waarin het echte licht en de ware harmonie ontbreekt. Wat is de reden, dat men de leuze aanvaardt en er vaak bewonderenswaardig naar handelt? Zien wij rond, dan moet het helaas ! erkend, dat deze reden bij velen geen andere is dan het persoonlijk belang. Men streeft naar vooruitgang, naar lotsverbetering, na2r hooger verdienste en korter arbeidstijd en men ziet in eene krachtige organisatie, in eene kunstmatige gemeenschap het aangewezen en onovertroffen middel om dit te bereiken; en in de opofferingen, door de volharding in de solidariteit geëischt, ziet men wederom datzelfde middel om het fel begeerde goed dan toch eens te zullen verwerven. Zóó nu is de idéé der solidariteit niet een beginsel, maar slechts een middel, uit utiliteitsredenen geboren ; niet eene waardige plicht, waaraan men zich niet vermag te onttrekken, maar een eigengekozen weg; niet een goddelijke ordinantie, die zich als zoodanig aan ons geweten kenbaar maakt, maar een last met eigen hand op de schouders gelegd om weer zoo spoedig mogelijk afgeschud te worden. Zóó staat het metterdaad met velen, bij de groote massa. Evenwel niet met allen. Er zijn er ook bij wie een edeler drijfveer werkt. Men vindt onder de mannen van onzen tijd, die het Christelijk geloof verwerpen, ook edeler naturen, die onze beschouwing van hierboven met verontwaardiging afwijzen en als niet menschwaardig op de kaak stellen. Mannen, bij wien niet het persoonlijk belang, maar het belang van land en volk, of zoo"ls zij zich gaarne uitdrukken, het belang der gemeenschap voorop staat en die vaak hun persoonlijk belang aan dat dier gemeenschap ten offer brengen. Mannen, wien een ideaal van volksgeluk voor oogen staat, dat zij met al de kracht hunner ziel najagen; die zich waarlijk solidair beschouwen met hunne omgeving en voor wier besef het aankweeken van dit solidariteitsgevoel een onafwijsbare plicht is. Eene plicht? Maar wat kan ooit plicht zijn in den waren zin des Woords, als het niet is een uitvloeisel der zedewet? En waar kan een zedeivet zijn zonder een Wetgever, zonder Éen, uit Wiens wil deze wet voortvloeit? Toch zullen zij, die wij hier op het oog hebben, weigeren den Wetgever te erkennen, ofschoon zij de Wet zelve niet kunnen loochenen. Dit nu behoeft ons niet te verwonderen. Ook voor het moderne heidendom geldt nog het woord van Paulus, dat er zijn, die „van nature de dingen doen, die der wet zijn, als die betoonen het werk der wet geschreven in hunne harten" (Rom. 2: 14, 15). De beginselen der ware zedenleer zijn eeuwig en onveranderlijk en dringen zich telkens aan de gewetens der menschen op, God de Heere één is, zijn ook Zijne Schepselen geen losse individuen, maar wezens, die te zamen weder één groote eenheid hebben te vormen. Zoo schiep God oorspronkelijk de gansche wereld als een eenheid, aan wier hoofd de eerste mensch geplaatst was; een machtige eenheid, die in ongekende harmonie Haren Schepper eerde. En in die eenheid heerschte krachtens haar wezen de solidariteit. Daarom is het, dat met den val des menschen, ook die gansche Schepping, die totale eenheid onder den vloek kwam, en dat de historie der Schepping is geworden een onafgebroken zuchten naar de openbaring van de heerlijkheid van den herstelden mensch, van de kinderen Gods. Zoo ook schiep God het menschelijk geslacht als eene andere eenheid, bestemd tot Gods lof; aan zijn hoofd stond weder de eerste mensch, Adam. En ook hier heerschte krachtens die eenheid solidariteit. Daarom viel de menschheid, toen haar stamvader viel, en is de schuld van den stamvader' de schuld van elk harer leden. Het is alleen de erkenning dier solidariteit, die ons denken — hoeveel er ook voor ons onverklaarbaar blijve — tot rust kan brengen. Het is deze waarheid, die ons zooveel als Goddelijke wijsheid doet eeren en aanbidden, wat anders een onoverkomelijk struikelblok en niet te ontcijferen levensraadsel zou blijven. Het is onze Heere en Heiland zelf, die ons op de solidariteit van het menschelijk geslacht, óók in de schuld, gswezen heeft, als de sleutel tot verklaring van zoo menig feit, waartegen ons zondig hart in opstand komt. Herinner u slechts Zijne vraag aan de farizeëen : Meent gij, dat deze Galileërs (welker bloed Pilatus met hunne offeranden gemengd had) zondaars geweest zijn boven alle de Galileërs? en: Of die achttien, op welke de toren in Siloam viel, meent gij, dat deze schuldenaars zijn geweest, boven alle menschen, die in Jeruzalem wonen ? Ik zeg u : neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zoo zult gij allen insgelijks vergaan. (Luc. 13: 1—5.) Maar diezelfde solidariteit nu is ook zeer profijtelijk voor ons leven; want het is uit haar, dat de groote zedewet geboren is, ook door onzen Heere ons uiteengezet in de woorden: „hebt uwe naasten lief als u zeiven." In deze menschheid nu heeft de Heere God Zijne ordeningen gesteld. Hij heeft haar ingericht als maatschappij en ingedeeld in volken en dit laatste niet onmiddellijk, maar in den weg van Zijn bestuur door middel van de historie. Waar Hij echter een volk tot openbaring brengt, daar wil Hij ook, dat dit volk eene eenheid zij, die als geheel rechten heeft te handhaven en plichten te vervullen, beloften kan ontvangen, en met straffen bedreigd worden. Hij stelt elk lid aansprakelijk voor het geheel, zoowel als 't geheel voor elk der leden. In Israëls geschiedenis is dit op menige plaats duidelijk. Toen Achan gezondigd had, was hij als ban in het leger en gansch Israël werd geslagen door de mannen van Ai. De idéé der solidariteit is zelfs zoo in vollen zin des woords eene Goddelijke gedachte, dat zij door geen historie van eeuwen kan uitgewischt worden en een der grondslagen vormt van de heilige Goddelijke rechtspleging. Hierdoor toch alleen is het, dat wij menig feit verstaan kunnen, waartegen het ongeloof het hoofd te pletter loopt. Laat ik u daartoe slechts vluchtig wijzen op de heilige rechtsoefening, die bij monde van Samuel door God den Heere Saul wordt opgedragen over Amalek en zijn volk. Wij lezen dit in Sam. 15 : 2 en 3 aldus: „Alzoo zegt de Heere der heirscharen: „Ik heb bezocht, hetgeen Amalek aan Israël gedaan heeft, hoe hij zich tegen hem gesteld heeft op den weg, toen hij uit Egypte opkwam. Ga nu heen, en sla Amalek, en verban alles, wat hij heeft, en verschoon hem niet; maar dood van den man af totde vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen, van de runderen tot de schapen, van de kemelen tot de ezelen toe." Met een streng gericht, met volkomen uitdelging bezoekt de Heere aldus de zonden van hoogmoed en zelfverheffing, van het wederstaan van den hoogen God, door een volk voor eeuwen bedreven, aan zijne nakomelingen. Wie zal het wagen hier van onrecht te spreken bij den Heilige, van Wien het geldt: „de Heer is recht in al Zijn weg en werk ?" Maar toch heeft onze ziele — óm de eere Gods bovenal — behoefte dit heilig recht te verstaan. En als wij dan bedenken, hoe ernstiglijk onze God in Ezechiel verzekert: „de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid van den vader", dan vinden ons hart en verstand beide bevrediging in nog verre van algemeen — is aangevangen. Vooral onder den invloed der ingewikkelde sociale verhoudingen en der sociale hervormingen, is in de laatste helft der vorige eeuw eene wetenschap ontstaan, die zich aandient onder den naam van Sociaal-ethiek, en die vooral onder enkele Duitsche godgeleerden krachtige woordvoerders gevonden heeft. Een der grondslagen nu dezer wetenschap is de solidariteit der schuld. Ons zedelijk willen en handelen behoort er te allen tijde op gebaseerd te zijn. Eene enkele aanhaling uit het beroemde werk van Alex von Oettingen, hoogleeraar in de theologie te Dorpat, „Die Moralstatistiek, proeve eener Sociaalethiek", strekke ten bewijze hiervan. Wij lezen daar op bladz. 33. „Hierin ligt naast de betrekkelijke rechtvaardigheid, ook de betrekkelijke onvolkomenheid van het juridisch vonnis, dat het de zedelijke gemeenschapsschuld van die des misdadigers niet scheiden en afzonderlijk straffen kan. Zedelijk echter moet zich de gemeenschap, de maatschappij mede schuldig kennen aan de uit haar voortgekomen wetsovertredingen, wijl deze in haar midden tot ontwikkeling gebracht zijn; daar deze niet als een Deus ex machina van hier of daar als springende bommen in deze op zich zelf goede maatschappij zijn ingeslagen; maar integendeel uit den vergiftigen bodem dezer maatschappij zijn ontsproten, en gevoed door de onzedelijke atmospheer, die haar omgeeft." Deze opvatting moet dan ook onze gedragslijn bepalen. Hieromtrent merkt dezelfde schrijver elders in zijn werk op: „Niet datgene, wat de enkele persoon als zoodanig zich veroorloven mag, naar gelang van zijne geestelijke en zedelijke ontwikkeling, zonder zijn zieleleven te benadeelen, kan als maatstaf van beoordeeling dienen. Veeleer moet de enkele persoon zijn persoonlijk gevoel tot gemeenschapsgevoel verheffen en bij het deelnemen aan de samenleving steeds den invloed daarvan op de maatschappij zich bewust blijven.'" — En wederom op een andere plaats (blz. 631) : „Voor alles geldt echter de eisch om alle ergernis te vermijden en de zuurdeegnatuur van het evangelie te doen uitkomen. Dit kan slechts door eene teedere oplettendheid en bezorgdheid voor de Christelijke zeden en door gemeenschappelijke tucht geschieden. Van dit gezichtspunt kunnen dan oek slechts die zoogenaamde middelmatige dingen of Adiaphora beoordeeld worden. Al naar de bijzondere gevaren, welke de christelijke maatschappij in een bepaalden tijd oj onder eigenaardige omstandigheden bedreigen, moeten ook die dikwijls misschien onschuldige dingen beoordeeld worden, en daarnaar de gedragslijn der afzonderlijke personen worden bepaald". (Wij cursiveeren.) * ❖ * Ziehier dan nu eenige regelen, voortspruitende uit de erkenning van de solidariteit der schuld, waarvan de toepassing op allerlei vraagstukken van het zedelijk leven zeker van veel belang is. Wij hebben ons thans slechts af te vragen, wat er uit voortvloeit voor onze houding tegenover het alcoholisme. Het bestek dezer lezing laat niet toe, hier een breede uiteenzetting te geven van hetgeen wij onder het alcoholisme verstaan. Wij bepalen ons daarom tot de korte uiteenzetting daarvan in ons le Jaarverslag gegeven, waar wij het volgende lezen : (blz. 4 en 7) „Het alcoholisme is die alles beheerschende en doordringende invloed van den alcohol, zooals die, na het algemeen in gebruik nemen der gedistilleerde dranken, zich inzonderheid in de 19e eeuw ontwikkeld heeft. Het betreft aldus niet maar een enkele zonde, die der dronkenschap; maar dat machtige en allesomvattende verschijnsel, dat als een reusachtige schimmelplant het geheele gebouw onzer samenleving in al zijne balken en binten heeft aangetast; die onafzienbare zee van jammer en ellende, van smart en lijden, van zonde en schuld in allerlei vorm, die uit het toegeven aan den prikkel van den alcohol, uit het vergeten van de vermaning: „zijt dan nuchteren en waakt" zijn ontstaan en zijn toenemen verschuldigd is," En verder: „Het is nu eenmaal het karakter van het alcoholisme— zoo gansch te onderscheiden van de gewone dronkenschap — dat het in het verborgen werkt; dat het zijn prooi aan een hartstochtenstrijd onderwerpt, waarvan vaak zelfs voor een scherpziend oog van den broeder zoo weinig aan het licht treedt; dat het de fijnste organen van het geestelijk leven langzaam en onmerkbaar aantast en als 't ware oplost; dat het juist de zoo er slechts niet is een streven om „de waarheid in ongerechtigheid ten onder te houden." Kuischheid, huwelijkstrouw, waarheidsliefde, eerlijkheid en zoovele andere zedelijke begrippen zijn onder het bestuur van Gods algemeene genade dan ook altijd buiten het Christendom gevonden. Niet anders is het met het beginsel der solidariteit, dat in het zedelijk bewustzijn van menig ongeloovige zelfs diep blijkt geworteld te zijn. Helaas, dat de god dezer eeuw hun de zinnen verblind heeft! Levende buiten het licht der Openbaring, buiten het besef van zonde en schuld, zoeken zij de verklaring van dit hun streven niet in Gods algemeene genade, maar in een stelsel hunner dwalende phantasie. Hun begrip van solidariteit rust dan ook niet op de ordinantiën Gods, maar op die der menschen. De samenleving is hun niet eene Schepping van den Almachtige, maar een uitvloeisel van gemeenschappelijk overleg; zij staan op den bodem van het „Contract Social", den leugen door Rousseau de wereld ingedragen. Zij bouwen op een zandgrond en zullen tegen den machtigen stroom van ongeloof en revolutie niet bestand zijn. Medegesleurd door dien stroom zal ook hun solidariteitsidée niet kunnen stand houden. Het zal worden bezoedeld en verbasterd en ten slotte als stuwkracht voor dien stroom moeten dienst doen. * * * Zoo zagen wij, dat wij voor tweëerlei opvatting der solidariteit ons hebben te wachten ; maar daarmede is de idéé zelve niet verworpen. Integendeel moeten wij erkennen, dat zij een der machtigste en invloedrijkste waarheden is, die God ons heeft geopenbaard, een der diepste waarheden voor het denken, een der profijtelijkste in de practijk des Christelijken levens. Er is ontegenzeggelijk wederzijdsche verplichting, eene gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, en eene persoonlijke verantwoordelijkheid voor het geheel naar Gods uitdrukkelijken wil en naar Zijn geheele Scheppingsplan. God de Heere heeft Zijne Schepping geordend en daarin kringen gesteld, elk met hun eigen levensfeer en ontwikkeling, en voor elk dezer kringen is de solidariteit eene Goddelijke ordinantie. Omdat de gedachte, dat het Atnalek van Sauls dagen de volie verantwoordelijkheid voor het Amelek uit Mozes' tijd had getoond ; dat het zich niet gesteld had tegen de zonden zijner ouders, dat het zijn schuld daarin niet wilde erkennen; maar integendeel, in zelfverheffing en vijandschap toegenomen, zich met het leven en streven, met de zonden zijner voorouders volkomen solidair getoond had. Zoo bezien verschaft de solidariteits-idée ons licht in menig duistere zaak; al moge het ook waar blijven, dat menig levensraadsel blijft bestaan, omdat het van ons bekrompen en kortzichtig menschenverstand geldt: den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden! of ook: zoo hoog de Hemel is boven de aarde, zijn Mijne gedachten hooger dan Uwe gedachten. Wat nu van volkeren geldt, dat geldt ook van de kleinere kringen, die God de Heere in de volkeren heeft ingesteld. Dat geldt ook van de familie, ook van het huisgezin. Overal is het Gods wil, dat het eene lid zich verantwoordelijk zal gevoelen voor het andere, ja ieder lid voor het geheel, zoowel als het geheel voor ieder lid in het bijzonder. Het beginsel der solidariteit is de goddelijke grondslag voor eiken kring met eigen levensfeer. Hoe duidelijk komt dit reeds uit in de straf, die God over Kaïn uitspreekt, den eerste, die zich een verklaard tegenstander van de wet der solidariteit toont. Op de schenneiide vraag : „ben ik mijns broeders hoeder", de vraag, die den hechtsten grondslag der samenleving ontkent, volgt als antwoord Gods de straf: gij zult omdolende zijn op aarde. Verstaat ge dit wél ? Kent gij rechtvaardiger straf? Hij, die met woord en daad zich stelt tegen het fundament der samenleving, tegen de solidariteit, wordt van alle samenleving, en daarmede van alle geluk ontslagen. Omdolende onder de menschen, zonder band aan iemand. En zoo diep zinkt het gevoel van dezen hopeloozen toestand dan ook in zijne ziel, dat hij uitroept: ieder, die mij vindt, zal mij doodslaan ! Alzoo voor eiken kring, door God ingesteld, geldt deze solidariteit der schuld. Dit wordt dan ook door onze uitnemendste godgeleerden erkend. Zoo lezen wij in E Voto Dordraceno van Dr. A. Kuyper (I, pag. 397): „Onze schuld en zonde hangt dus saam met de schuld en zonde van het menschelijk geslacht, waartoe wij behooren. Dat geslacht viel in Adam, en in en met Adam al, wat uit dit geslacht komen zou en dus in dit geslacht besloten lag. Adams zonde, onze erfzonde, en onze werkelijke zonde, het staat al in noodzakelijk verband. En geen mensch kan zeggen : ik heb alleen maar te maken met mijn eigen zonde. Dit is niet waar. Ge hebt te maken ook met de zonde van uwe vrouw en kinderen; ook met de zonde van uw stad of dorp; ook met de zonde van uw volk of vaderland; ook met de zonde der menscheid." Doch ik ga verder. Niet alléén voor die kringen, die als goddelijke instelling een duidelijk afgerond terrein beslaan, zooals natie, familie, huisgezin* e.a. heeft God de wet der solidariteit gesteld, neen ook voor alles en allen, die maar op eenigerlei wijze met elkaar in aanraking komen of in betrekking staan. God wil, dat wij ons verantwoordelijk zullen gevoelen voor ieder, die tot onze omgeving behoort, voor onze naasten in het algemeen ; dat wij den invloed onzer daden — hoe onbeduidend deze ook soms mogen schijnen — op onze omgeving zullen doorzoeken en peilen — en onze verantwoordelijkheid erkennen voor elke daad, die voortkomt uit den kring, uit de omgeving, waarin wij leven en werken. Het zou niet moeilijk vallen om ook dit met meer dan één levensbeeld, aan de H. S. ontleend, te teekenen. Inzonderheid is het leven van David, den man naar Gods harte, vol van gebeurtenissen, waarin op schoone en treffende wijze uitkomt, hoezeer deze gedachte in zijne ziele leefde. En in welk een verheven licht verschijnt ons, als wij dit indenken, de bekende vraag van onzen Heer en Heiland tot de farizeën, die een vrouw, in overspel gegrepen, tot Hem gebracht hadden : „wie van U zonder zonde is, werpe den eersten stesn op haar?" (Joh. 8:7). Wij weten het: veel is er van dit woord te zeggen, en veelzijdig moge 's Heilands bedoeling er mede geweest zijn ; wij voor ons zien er niet slecht een machtwoord, niet slechts een veroordeeling, maar bovenal eene ontdekking in. Eene ontdekking ! Deze enkele, met majesteit uitgesproken, wedervraag toch, deed het hun gevoelen, dat zij de schuldigen waren, evenzeer ja misschien meer nog dan de vrouw. Het bracht hun de beschuldiging te binnen : gij hebt Gods gebod krachteloos gemaakt door Uwe inzetting. Het bracht de schaamte op het gelaat voor de onbeschaamde daad, dat zij uitgegaan waren als loerende tijgers om te midden der zondig ontaarde feestvreugde zulk eene zondares op te sporen, en tot hun misdadig doel mede te voeren. Immers hier was niet een bestrijden en bestraffen der zonde, neen, hier was erger dan een heulen, hier was een satanisch spelen met het kwaad. Zonder zonde, dat waren zij niet en dat wisten zij wel. Maar dat zij aandeel hadden, ook aan deze zonde, schuldig stonden óók voor dit kwaad, dat werd hun in één oogenblik in het diepst hunner ziele ingeworpen. Dat de daad dezer vrouw een vrucht was van den geest des tijds en dat zij het waren, die dezen geest door hun leer en leven mede hadden voortgebracht, dat was het, dat met onweerstaanbare kracht op hunne conscientie als 't ware neersloeg, en hen uitdreef uit den tempel, den een na den ander. In het diepst hunner ziele getroffen moesten zij het gevoelen, dat hun leven solidair was met dat van deze vrouw, dat zij door hun leer en leven aansprakelijk waren voor de zonden van hunnen tijd, daaruit voortgekomen. Deze solidariteit der schuld strekt zich dus niet slechts uit tot de bepaaldelijk door God ingestelde kringen, maar tot elke gemeenschap, die als vrucht van de ontwikkeling der maatschappij optreedt. Wij meenen dit voldoende te hebben toegelicht en sluiten dit deel van ons betoog of met de volgende uitspraak van Dr. H. Bavinck (Dogmatiek III, pag. 132): „In „de menschheid treffen wij allerlei vormen van gemeenschap aan, die volstrekt niet alleen en zelfs niet „hoofdzakelijk op physische afstamming, maar op eene „andere, hoogere, zedelijke eenheid berusten. Er zijn „„zedelijke lichamen", gezin, familie, maatschappij, "„volk, staat, kerk, genootschappen van allerlei aard „en voor allerlei doel, die een eigen leven leiden, aan „bijzondere wetten onderworpen zijn, in het bijzonder „ook aan de wet, die Paulus formuleert als hij zegt: „„en hetzij dat één lid lijdt, zoo lijden alle leden mede ; ,,'t zij, dat één lid verheerlijkt wordt, zoo verblijden „zich al de leden mede" (1 Cor. 12 : 2b). „Al de leden „van zulk een lichaam kunnen voor elkander ten zegen Uit de jaarverslagen van secretaris en penningmeester stippen wij aan, dat de afdeeling 130 leden telt en 40 donateurs, dat de kas met een batig saldo sluit en dat de afdeeling op haren arbeid veel zegen mocht zien. In voorbereiding zijn: een verzoekschrift aan den Gemeenteraad tot het instellen van een commissie van ingezetenen om toe te zien op het naleven der bepalingen van de drankwet, een groote meeting voor Chr. drankbestrijding in samenwerking met de afdeeling van de Nat. Chr. Geh. Onth. Vereeniging en een enquête naar het gebruik van alcoholhoudende dranken bij onze schoolgaande kinderen. Mej. Van Heijningen van Zaandam zong, zeer tot genoegen der vergadering, eenige solo-nummers, woorden van Augen Hildach, Guido Gezelle, Cath. van Rennes en Dr, J. P. Heije, terwijl een gemengd koor onder leiding van den heer Ter Braake op verdienstelijke wijze een tweetal zangstukjes uitvoerde. Een duo op piano en orgel door mej. van H. en den heer Ter B. viel eveneens zeer in den smaak. „Drankwee", fragment uit een der werken van Johanna Breevoort, voorgedragen door den heer Kruijver en de mededeelingen door den heer Buitendijk uit het leven van den Amerikaanschen geheelonthouder, ex-dronkaard, John B. Gough. lieten niet na indruk te maken. Het geheel was een avond waarop de afdeeling met dankbaarheid en voldoening kan terugzien. Zwolle. De le jaarvergadering onzer afdeeling werd gehouden op 7 Februari 's avonds half acht in 't gebouw Bloemendalstraat en was bezocht door pl.m. 60 personen. De vicevoorzitter, de heer D. Corvinus, opende met gebed, waarna hij een gedeelte van Spreuken 23 voorlas en naar aanleiding daarvan enkele woorden sprak. De secretaris, de heer J. ]. Poortier, bracht daarna zijn jaarverslag uit, waarin hij in 't bijzonder nog herdacht de schoone samenwerking,welke wasverkregentusschen 14 Christelijke vereenigingen, teneinde in 'tbijzonder actie te voeren tegen de kermis. Deze samenwerking, welke op initiatief der afdeeling was tot stand gekomen, mocht kennelijk tot dusver Gods zegen ondervinden. Ook waren reeds besprekingen gehouden om een maandelijksch of driemaandelijksch propagandablaadje uit te geven door de afdeeling zelf, en de hoop uitgesproken zulks spoedig tot stand mocht komen. De afdeeling telt thans 20 leden en 8 donateurs. De penningmeester, de heer L. Heimei, had bij het uitbrengen van zijn verslag mede te deelen, dat er een batig saldo was van ƒ 21.77. Hierna kregen de afgevaardigden der uitgenoodigde vereenigingen het woord. Een achttal van de veertien uitgenoodigden waren vertegenwoordigd, waaronder ook de afdeeling Kampen. De voorzitter Ds. W. H. Gispen Jr., die inmiddels ter vergadering was gekomen, had de leiding overgenomen. Vervolgens werden door leden en genoodigden nog] enkele voordrachten gehouden, terwijl de vice-secretaris, de heer G. J. Bouwmeester, enkele interessante ervaringen mededeelde uit zijn vroegere politieloopbaan, in welke staaltjes de drank een hoofdrol vervulde. De Zangvereeniging Uno Animo had welwillend eenige krachten uit haar midden gezonden, welke door hun zang de vergadering opluisterden. De voorzitter sloot omstreeks 12 uur deze uitnemend geslaagde vergadering met eenige hartelijke woorden en dankgebed. 5 der aanwezigen gaven zich daarna op als lid. V „of ten vloek zijn en dat te meer, naarmate zij zelve „uitnemender zijn en eene gewichtiger plaats in het „organisme bekleeden." En verder: „Er is tusschen de „menschen eene solidariteit in het goede en in het kwade, „een gemeenschap aan zegeningen en aan oordeelen". II. Toonden wij alzoo in het voorbaande aan, dat de solidariteit der schuld een der grondslagen van recht en zedelijkheid is, wij willen thans de beteekenis daarvan voor het Christelijk leven trachten te verstaan. Het staat toch metterdaad zoo, dat wij niet alleen door onzen val, door het bederf onzes harten mede schuldig staan aan het kwaad, maar dat wij dit ook door onze persoonlijke daden kunnen, ja meestal ook zullen bevorderen öf tegenstaan. Iedere handeling nu, die rechtstreeks of zijdelings, mèt of zonder onze uitdrukktlijke bedoeling, aan het uitbotten van het kwaad, aan het afdrijven van onzen tijd op den stroom der zonde, bevorderlijk is, stelt ons persoonlijk mede schuldig, verhoogt ons aandeel in de gemeenschappelijke schuld. Dit nu is een beginsel, hetwelk zeker niet te allen tijde evon helder is doorzien ; waarvan het besef zelfs soms schijnt te ontbreken. Toch is het een echt bijbelsch, een echt gereformeerd beginsel. Het wordt dan ook uitdrukkelijk door Paulus geleerd op verschillende plaatsen, waar hij de beteekenis van de leer der ergernissen doet uitkomen. Men denke slechts aan 1 Cor. 8 : 12, waar Paulus het een zontf/gra tegen de broeders noemt, als deze van wege hun zwak geweten verleid worden tot een daad, die tegen dit geweten ingaat, alleen tengevolge van eene handeling onzerzijds, die op zich zelf geene zonde voor God zou zijn. „Gij dan", zoo luidt het, „zondigende tegen uwen broeder, zondigt tegen Christus". Hoezeer bijbelsch en gereformeerd echter, is de wetenschappelijke uitwerking van dit beginsel lang achterwege gebleven en heeft het althans nog op verre na niet die waardeering gevonden, welke het als levensregel voor den Christen verdient. Niet, dat het moedwillig genegeerd zou ziin ; noch ook, dat het ooit geheel en al te loor zou zijn geraakt! In geenen deele, want op menig punt van de Christelijke moraal heeft het altijd zijnen invloed doen geldtn, zoo b.v. in het al of niet geoorloofd zijn van het deelnemen aan publieke feesten of vermaken, schouwburgen, wedstrijden enz. Het Christelijk geweten heeft het recht van dit beginsel altijd erkend en de toepassing er van menigmaal geëischt. Het is evenwel niet genoeg, dat een zedelijk beginsel zich in ons geweten uitspreekt; bij de toepassing er van toch zijn wij geroepen tot welbewust handelen en hebben wij behoefte aan een gedragslijn, waarnaar wij onze daden besturen. Hiertoe is noodig kennis van het levensterrein, waarop deze toepassing moet plaats grijpen, kennis van zeden en gewoonten, kennis van den invloed onzer daden. En eerst dan, als het geweten ons in de goede richting stuurt, en het weten ons den juisten weg leert vinden, eerst dan zal ons zedelijk handelen ons en anderen ten zegen kunnen zijn. Verstand en hart beide moeten in ^dienst gesteld worden van de heilige taak om „te beproeven, welke de goede en welbehagelijke en volmaakte wille Gods zij". Daarom is het noodig, dat de beteekenis van het beginsel van de solidariteit cW schuld voorde practijk des levens wetenschappelijk bestudeerd worde. Dringend noodig zelfs in onzen tijd, nu het leven meer en meer een ingewikkeld probleem wordt. Allerwegen staan geesten op, die meenen geroepen te zijn de bedding van den tijdstroom te verleggen. Steeds meer dringen de theorieën op den voorgrond, die de levensraadselen moeten ontsluieren ; en onze opgezweepte tijd eischt van elk dezer de onmiddellijke toepassing. Daarom nu mag de Christen de vragen van de practijk des levens niet onvoorbereid te gemoet gaan. Hij mag de beteekenis zijner daden, den invloed vooral van die schijnbaar onbelangrijke, dagelijks wederkeerende gebruiken, niet onderschatten. Hij heeft behoefte aan een levensregel, waaruit zij voortvloeien; een levensregel welke zelf weder opkomt uit een beginsel, een waarheid Gods. Zoo alleen ook kan zijn geweten rust hebben in dezen onrustigen tijd. Als een zoodanig beginsel prijzen wij u aan dat van de solidariteit der schuld. Het is dan ook onder den drang der tijdsomstandigheden, dat de bestudeering ervan — zij het dan ook teederste banden, zoowel der natuurlijke als der geestelijke liefde als 't ware uitrafelt; dat het zich bedekt met duizend schoonschijnende redenen en vooral, dat het door den kring, waarin het optreedt, bemanteld wordt". Deze beknopte karakterschets moge voldoende zijn om U het alcoholisme eenigermate te doen kennen. Wilden wij, om zijn omvang en diepte te schetsen, gebruik maken van het overvloedig en hoogst belangrijk feiten- en cijfermateriaal, dat in de laatste tien jaren ieder, die het alcoholisme wetenschappelijk wil bestudeeren, ten dienste staat — wij zouden ons bestek dan verre moeten overschrijden. *) Wij merken slechts op, dat de statistieken der misdaden, uit het alcoholisme geboren, ons hoogst ernstig toespreken : zij getuigen van eene ontzettende gemeenschappelijke schuld. Die der ongevallen en rampen, die der stompzinnig of der idioot geboren kinderen zijn weder even sprekend. Het aantal lichamelijk en geestelijk zwakke kinderen, uit alcoholische ouders geboren, is eveneens zeer groot: arme, deerniswaardige wezens, voor wie het in een zeer bijzonderen zin geldt, dat „het leven is een gestadige dood". Maar wat niet onder cijfers gebracht kan worden is de onmeetbaar hooge berg van zoogenaamd kleinere zonden in het persoonlijk- en familieleven ; het uiteenrukken der betrekkingen, het verscheuren der banden, die God en menschen samenbinden. Veel hiervan komt op rekening van het geregeld gebruik, waarin de grens voor het m/sbruik zoo mocielijk is aan te geven. En wat evenmin onder cijfers gebracht kan worden, dat is het leed en de ellende, welke de alcoholist over zijne omgeving brengt; dat is inzonderheid het lijden der vrouw. Hoezeer wij ons ook in de beschrijving van het alcoholisme moeten beperken, hierover te zwijgen zou ons onmogelijk zijn! Het lijden der vrouw is een der hartroerendste hoofdstukken uit dat boek der smarten, getiteld : „Wat is het alcoholisme ?" Dat *) Men zie: „het Boek van den Alcohol" door A. Don en Th. W. v. d. Woude, uitgever S. L. van Looy Amsterdam, prijs 1.50 — alsmede: Eenige feiten en cijfers uit den alcoholstrijd, Orgaan der G. V. v. D. No. 25,; prijs ƒ 0.10, Secretariaat derG. V. v. D., 3e Helmersstraat 21. boek, dat geschreven is in de holen en sloppen der steden, maar dat ook vele bladzijden telt, die spelen in de huizen der fatsoenlijken en aanzienlijken. Dat lijden der vrouw is niet te teekenen ! Het is eene slavernij van de ergste soort. In vollen nadruk geldt er van, wat Mevr. Beecher Stowe in de Negerhut schreef over het lijden der slavernij: arV°°rt te'ern' da£ aan dag te sl'jten in eene laSe, verachtelijke, bittere, kwellende dienstbaarheid, waaronder elke zenuw verslapt en ontstemt, elk gevoelsvermogen langzaam gedoofd wordt, — dat lange, verterende martelaarschap van het hart, — dat eenzame, dagelijksch wegbloeden van het innerlijke leven, droppel voor droppel en uur op uur !" ,het "!coholisme d. i. de heerschappij van den alcohol, kweekt eene onduldbare slavernij en is een der grootste vijanden van God en de menschen Letten wij nu vooral en in de eerste plaats op de a gemeenheid van dit kwaad. Het moge waar zijn de ergelijke uitingen daarvan op de eene plaats' amndeerPenHdtU,Cielijkfr ^ het Hcht t?eden op de een al pp m pp " u--et Weg' dat het alcoholisme is een a gemeen verschijnsel. De heerschappij van den schaamte^die^n overal.en 'n elken kring; de valsche schaamte, die zoo menigeen verhindert bij dageliiksche heel gewone bezoeken en ontmoetingen een alcoholvrijen drank aan te bieden is hiervan een genoegzaam 52 HpfdH0en! beSS" Het gevoIg hiervan is dan ook' nipt In d™nkz"chtl£e eveneens overal voorkomt. Zeker wH finri ïfi, § Sterk! In bijzonder mogen ij God danken, dat de heerschappij van Zijn Woord ver"" L et"Zif kerke" di" ™ den alcohol verre blijft overtreffen en daardoor velen bewaard blijven voor eigenlijke drankzucht. oewaard Letten wij evenwel op de maatschappij waarin wii leven en slaan wij vooral het verborgen leven daarvan n^bttonHh w b°Jen "''gesproken eisch met teedere oplettendheid gade, dan dringt zich de overtuiging al spoedig aan ons op, dat de drankzuchtige overal te vinden is ; dan moeten wij instemmen met de bewering circulaire van het Hoofdbestuur voor de propa^ ganda bestemd, „dat ieder onzer dagelijks in aanraking komt met .personen, die zoozeer behoefte hebben aan onzen steun en aan onze erbarming." Vragen wij ons nu af, vanwaar dit verschijnsel * — dan geeft de historie hierop het antwoord. Dronkenschap is er altijd geweest; dierlijke uitspattingen bij feestmalen hebben eveneens in geen enkele eeuw in geen land ter wereld ontbroken. Maar dat is niet het alcoholisme van onzen tijd. Voor de massa gold een afkeer van en eene schaamte voor de bedwelming gelijk Paulus zelfs van zijn heidenschen tijd getuigen kon: die dronken zijn, zijn des nachts dronken". Het alcoholisme van onzen tijd is geboren uit de drinkgewoonten, d. i. uit het moedwillig kiezen van alcoholische dranken, met terzijdestelling van alle andeie onschuldige dranken, niet slechts bij een enkel feestmaal, maar bij alle gelegenheid, dagelijks. Het heeft zijn groote ontwikkeling te danken aan het in gebruik nemen van het gedistilleerd, d.i. van den alcohol in geconcentreerden vorm, zooals hij nergens in de natuur voorkomt. Eerst in de 19e eeuw kon het gedistilleerd zijn triumphloop over de beschaafde wereld beginnen, omdat voor dien tijd de vorderingen van techniek en nijverheid nog niet voldoende waren orn het daartoe in staat te stellen. En zoo is dan ook met cijfers aan te toonen, hoe vooral in de 19e eeuw het alcoholisme veld won. Daartoe één enkel voorbeeld. In 1830 bedroeg het gebruik van sterken drank in Frankrijk 2.24 Liter per hoofd en per jaar 'loon850 292 L" in 1870 4-64 L-> '» 1875 5.64 L, in 1880 7.28 L., in 1885 7.72 L., in 1890 8.70 Liter. Zoo ging het in alle landen, waar niet tijdig krachtige maatregelen werdengenomenom het kwaad te bezweren.*) * sfs * Dit alles getuigt tegen onze maatschappij, tegen elk onzer in het bijzonder. De belijdenis nu van de Solidariteit der schuld moet er ons toe brengen elke onnoodige daad, elk waar of denkbeeldig genot na te laten, hetwelk aan de instandhouding van het kwaad *) Z'e verder: Eenige feiten en cijfers uit den alcoholstrijd, No. 25 van het Orgaan der Vereeniging. bevorderlijk kan zijn. Daar nu het gebruik van gedistilleerd de historische oorzaak van het kwaad is, waardoor het tot ontwikkeling kwam en gevoed werd — ja de kurk, waarop het drijft — ligt de conclusie voor de hand, dat het onze heilige plicht is ons tot levensregel te stellen het gebruik daarvan als genotmiddel na te laten. Ware nu het alcoholisme een sporadisch verschijnsel, dat slechts nu en dan, hier of daar, voorkwam, dan zou uit dit oogpunt bezien, de kwestie anders staan. Dan ware het te denken, dat ons gebruik — ondersteld, dat het in die nietige hoeveelheid en met die groote mate van voorzichtigheid geschiedt, dat het ons niet schaadt — niet altijd medewerkte aan de bevordering van het kwaad. Maar dit is nu eenmaal niet het geval, en kan het ook niet zijn. Wie niet ziende blind is, moet wel tot de overtuiging komen, dat het alcoholisme overal optreedt, waar de dringewoonten in eere gehouden worden. Het alcoholisme is een algemeen verschijnsel, het vertoont zich altijd en overal, waar de prikkel van den alcohol gezocht wordt; waar de gewoonte intreedt om het gedistilleerd uit zijne natuurlijke verblijfplaats, d.i. de kast van den apotheker, weg te halen en als genotmiddel in het persoonlijk leven en in het gezellig verkeer eene plaats te verschaffen. Dit is dan ook geene toevalligheid; maar een noodzakelijk gevolg; een gevolg, dat verwacht moest worden, want het licht in de eigenaardige werking van den alcohol op het menschelijk organisme. Dit feit kan niet ontkend worden. Alle specialiteiten op het gebied van de physiologie en van de psychologie, die van den invloed van den alcohol een wetenschappelijk ondêrzoek hebben gemaakt, komen op dit punt tot hetzelfde resultaat. Laat ik dit mogen staven met een enkel citaat. Daartoe haal ik voor u aan een gedeelte eener belangrijke Verklaring van 9 duitsche speciaal-onderzoekers. In het 7e punt hunner Verklaring zeggen zij het volgende : „Het matig gebruik van alcoholische dranken kleeft de vloek aan, dat het voor een buitengewoon groot deel van onze medemenschen een valstrik is, dat het aanzet en verleidt tot het van te voren niet bedoelde, ja verafschuwde onmatig gebruik. Dit moet noodzakelijk volgen, daar het in den aard van het alcohol-vergif en in den toestand van de menschelijke zenuwen gelegen is. Wilde men nu al optimistisch genoeg zijn, om aan te nemen, dat de laatste zich in afzienbaren tijd, trots de voortdurend in tegengestelden zin werkenden alcohol overvloed, werkelijk veranderen en verbeteren laat, dan blijft toch de andere factor, de perfide werking van het alcohol-vergif, onveranderd. Daardoor is de gewoonte van het matig gebruik van alcoholhoudende dranken de eigenlijke oorzaak van de drankzucht." *) Het verwondere ons dan ook niet, dat deze geleerden tot de slotsom komen: „De hoop, door opwekking tot matigheid de alcoholellende ook maar een weinig afbreuk te kunnen doen, is daardoor dan ook eene utopie (hersenschim) te noemen." Zoo verklaart zich het feit, dat het alcoholisme een algemeen verschijnsel is. Zóó nu komt onze verantwoordelijkheid eerst scherp uit. Wij mogen niet onkundig zijn van den invloed, dien het onderhouden der drinkgewoonten op de maatschappij heeft en behoeven dit ook niet. De gevolgen daarvan zijn niet twijfelachtig. Wij moeten daarvan kwade gevolgen voor de maatschappij verwachten — en daarom staan wij solidair aansprakelijk voor het kwaad. * * * Deze toestand nu wordt nog verergerd, doordat de alcoholist zich met bewustheid op de maatschappij beroept. En niet alleen de alcoholist voorwaar, neen ook duizenden der onzen, ernstige Christenen, verschuilen zich achter de algemeenheid der drinkgewoonten om hunne persoonlijke verantwoordelijkheid op zijde te schuiven. Vreemd behoeft ons dit niet voor te komen. *) w.g. Dr. Max von Pettenkofer, prof. te Munchen. Dr. G von Bunqe „ „ Bazel. Dr. Aug. Forel, „ „ Zürich. Dr. E. Bleuler, „ „ Zürich. Dr. Alb. Mahaim, „ „ Lousanne,(Dir. Krankz. gest.) Dr. Von Spyer, „ „ Waldau, (Dir. Krankz. gest.) Dr. A. DelbrüCK, „ Bremen. Dr. A. Fick, „ „ Würzburg. Dr. P. J. möbius, „ Leipzig. Het is een der krachtigste wapenen door den vorst der duisternis ter bescherming en bevestiging van het kwaad altijd aangewend. Altijd en overal heeft de enkele mensch zwak gestaan tegenover de openbare meening. Zoo zelfs, dat een bekend ongeloovig Nederlandsch wijsgeer, Dr. C. J. Wijnaents Francken, in zijn werk over Sociale ethiek spreekt van de tyrannie der openbare meening. Een enkele aanhaling uit dit werk moge met zijne krachtige taal onze beweringen staven : „De groote invloed" — zoo lezen wij oppag206van dit werk — „dien de samengroeping oefent op den enkeling, uit zich op zeer sprekende wijze in de gedragingen eener volksmenigte. Deze doet niet alleen dingen, waartoe ieder der leden, op eigen kracht aangewezen, niet in staat zou zijn ; maar zij komt ook tot daden, waartoe geen hunner, aan zich zeiven overgelaten,geneigd zou wezen over te gaan, tot handelingen, die bij eenig kalm nadenken en redelijk overleg door ieder afzonderlijk worden afgekeurd." En elders (blz. 213) zegt deze schrijver van de openbare meening: „de vrees voor haar vonnis is doorgaans niet geringer dan die voor de straffen, waarmede de wet dreigt. Het oordeel der omgeving heeft bij de meeste menschen veel meer invloed dan zedekundige predikatiën", en iets lager: „Over weinig dingen schaamt zich de mensch zoozeer als over het slaan van een gek figuur; daarom komt het bijv. voor, dat personen, ook al keuren zij het duel ten sterkste af, toch er toe overgaan — of dat een jongmensch zich tegenover kameraden slechter voordoet dan hij werkelijk is en bijv. zijne matigheid verloochent. Uit vrees van er om te worden geminacht, is de mensch te zwak om voor zijne ware natuur uit te komen en ontveinst hij dikwijls zijne edelste neigingen." Zoo nu is het metterdaad. En tegenover deze machtige openbaring van de zonde nu heeft de Christen de: dubbele plicht, om allereerst in een nauw leven bij zijne conscientie en in een verborgen leven met God, zijne persoonlijke verantwoordelijkheid meer te leeren verstaan en ten andere om met alle kracht, die in hem is, uit die openbare meening alle schadelijke elementen te verdrijven en daarentegen de ordinantiën Gods er in te dragen. Die openbare meening nu, zij staat sinds lang onder den invloed van den alcohol. En in onzen tijd met zijn veelvuldig en snel verkeer, met zijn opheffen van afstanden, met zijn vooropstellen van de macht der gemeenschap, is die openbare meening niet beperkt in zijne grenzen, maar beheerscht heel het gebied der menschelijke samenleving. Dit is dan ook cle reden, dat niemand zich van zijne verantwoordelijkheid kan ontslagen rekenen. Ook al kunt gij dus in uwe onmiddellijke omgeving geen dronkaards, geen alcoholisten aanwijzen — toch is uw gedrag niet zonder beteekenis. Want het alcoholisme, het is overal; ook daar, waar nog geen alcoholisten zijn. Het alcoholisme is de heerschappij van den alcohol, zooals die de openbare meening tot voertuig heeft gekozen. Zoo nu komt het, dat ieder drankzuchtige zich verschuilt onder de algemeenheid van het gebruik, zich dekt met u en mijn gebruik, ook al is hij daarbij nimmer tegenwoordig. Wie waarlijk ernstig en teeder zijn tijd gadeslaat, kan en mag niet anders verwachten, dan dat het kiezen van den alcohol-prikkel, zooals dit inzonderheid bij het gebruik van gedistilleerd uitkomt, aan die instandhouding van het alcoholisme bevorderlijk zal zijn. Daarom zal hij van dit gebruik om der conscientie-wille afzien. Niet anders staat het met het geregeld gebruik der gegiste dranken, wijn en bier; juist het geregeld, het gewoontegebruik ontneemt aan deze dranken de beteekenis van een feestdrar.k en is onvereenigbaar met den ernst der tijden. Nu zij eenmaal de gedistilleerde dranken naast zich hebben, en het gebruik van beide soorten in de praktijk des levens zoo saamgevlochten is; nu het een in het ander ongemerkt en bijna onvermijdelijk overgaat; nu kan onze Christelijke conscientie haar gebruik slecht als uitzondering toestaan. Wij denken er niet aan hierin iemand de wet te stellen. Of uw matig (dat is in elk geval zéér gering) gebruik, bij uitzondering toegepast, geacht moet worden het alcoholisme te sterken, blijve aan uw eigen inzicht in de beteekenis uwer daden en in de macht van het alcoholisme overgelaten. Maar toch kunnen wij niet nalaten u de vraag voor te leggen : of niet de macht, die uw hart toch in dezen strijd beroeren moet, de waarachtige liefde tot den naaste, hare volle, machtige openbaring eerst dan verkrijgen zal, als gij u als levensregel stelt alle gebruik van alcoholische dranken na te laten. En wij prijzen u dan ook dezen levensregel, zoo gezegend in zijne werking, met volle overtuiging en met allen aandrang aan. Broeders en Zusters! Zal het alcoholisme onder ons nog voortwoekeren ? Zal het gezegd mogen worden, dat ons Christenvolk den alcohorniet aandurft ? Ik herinner u het woord van Mr. A. F. de Savornin Lohman, eens bij een drankwet-debat gesproken: „Als de zaken zoo staan, zou men haast zeggen : „laten bij de aanstaande verkiezingen alle Christelijke „partijen bovenaan op hun program zetten : tegen de „heerschappij van den kroeg, en laat er een strijd „tusschen het alcohol-minnend en het alcohol-hatend „Nederland losbranden, die in hooge zedelijke beteekenis „en in bezielende kracht voor den ouden schoolstrijd „niet zal onderdoen." Zoo zij het: tegen de kroeg in de wetgeving ; tegen alle macht van het alcoholisme in de samenleving'; Bedenken wij hierbij nu wel de macht en de beteekenis der kleine dingen, ook die onzer kleine daden. In de gansche natuur speelt juist het kleine de gewichtigste rol. En ook in het zedelijk en geestelijk leven is het niet anders. Let slechts op de schoone woorden in het formulier van het Heilig Avondmaal: „Want gelijk uit vele graankorrels één maal gemalen wordt, en uit vele beziën samengeperst zijnde, één wijn en' drank vliet, en zich ondereen vermengt; alzoo zullen wij allen, die door het waarachtig geloof Christus ingelijfd zijn, door broederlijke liefde, om Christus wil, die ons te voren zoo uitnemend lief gehad heeft, allen te zamen één lichaam zijn en zulks niet alleen met woorden, maar met de daad jegens elkander bewijzen". Moge deze gedachte ons aangorden tot den strijd en niemand de beteekenis van zijn Woord, zijn voorbeeld, zijne onthouding te gering schatten. Als God de Heere zich van ons wil bedienen, laten wij dan in het gevoel van onze geringheid bidden, dat Zijne kracht in onze zwakheid volbracht worde. Staan wij solidair in de schuld, laten wij dan ook Solidair zijn in den strijd tegen alle macht des satans, solidair ook in den strijd tegen het alcoholisme, opdat in ons gemeenschappelijk optreden Gods Naam in en door ons verheerlijkt worde. MEDEDEEL1NGEN. | JACOBUS GERRIT VAN DER HOOGT. | Een zeer droeve tijding kwam den 3en April j.1. tot ons uit Kampen. Onze hooggeachte broeder en warme medestrijdèr, Jacobus Gerrit van der Hoogt was plotseling overleden. We hadden van zijne ongesteldheid gehoord, maar tevens met blijdschap hooren spreken van zijne herstelling. Den Zondag vóór zijn sterven was in de gemeente openlijk den Heere dank gebracht voor dien zegen. En plotseling, in eenige oogenblikken, werd in den nacht van 3 April zijn leven afgesneden. Welwas het, dat de Heere kwam in de ure, welke hij niet wist. Maar •Gode zij dank, onze broeder mocht zich het eigendom van Christus weten. Zijn leven — allen, die hem hebben ontmoet op hun levensweg, zullen het getuigen — zijn leven was Christus. Het was dan ook liefde tot Zijn Heiland, oprecht medelijden met zondaren, en vijandschap tegen alle zonde, waardoor hij gedrongen werd terstond in 1900 deel te nemen aan de beweging der drankbestrijding van Gereformeerde zijde uitgaande. Hij heeft gestaan in onze voorste gelederen, en in ons Hoofdbestuur eene bijzondere plaats ingenomen. We zullen zijne vriendelijke, ernstige, zachtmoedige verschijning missen. Uitnaam van onze honderden leden bieden we zijne treurende gade en zijnen kinderen, die zoo ontzaglijk veel in hun geliefden Vader verliezen, de betuiging van oprechte deelneming aan. Trooste hen en ons het woord, dat in het sterfhuis door Ds. Sqhuurman zoo treffend werd toegepast op onzen ontslapen broeder: Schrijf: zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid, en hunne werken volgen met hen. (Openb. 14: 13). 2. Vaste bestellingen. Wij verzoeken onzen afdelingsbesturen eens over tc lezen, wat in het 7e jaarverslag (no. 26 van ons orgaan) stond, blz. 16, regel 17 van onderen tot blz. 17, regel 23. Alle vertegenwoordigde afdeelingen verklaarden zich eenstemmig er voor, dat elke afdeeling eene vaste bestelling van minstens 25 ex van elk nummer van ons Orgaan hebbe; sommigen wilden zelfs verder gaan. Toch bleven tot hiertoe nog een 10-tal afdeelingen in deze in gebreke. Wij meenen te mogen vertrouwen, dat hier geen onwil in het spel is, maar nalatigheid. Daarom hebben wij reeds van no. 29 (het eerste van 1908) aan al deze afd., die nog niets van zich lieten hooren, 25 ex. voor de verspreiding toegezonden. Laat geen afd. zich van dezen arbeid onttrekken en ook geen enkele terugschrikken voor de kosten. Wij zijn wel arm, maar zullen elkander steunen Z°3VeTractaat NÓ %S % maar gewerkt wordt. ..Red degenen, die"'verloren'^'ealn^'w^H0"'10/ het °Pschrift = bestuur een 100-tal e\- p-ratiitn j weder aan elk afd.heeft echter op zijne laatste ïprmP" n'.Het hoofdbestuur uitgave van volgende tractatpn^. .^nnS "Jöeten besluiten bij de de finantiën laten d^t nie toe v.n f"1^6. "let voort te ex. over; van no. 2 noe 6000*W«hP ? J "0' 1 Z1in.n°g3000 ten zeerste bii leden pn afn V e^en de verspreiding ervan 1000 ex. voor ƒ 2 1 afdee,lngen aan- Wij leveren voortaan van h"" gfatiS CX" inteekening op dit wetenschjmnpnii^rH™! -1 e,en wil de van Christelijke drankbestriirlpr? tijdschrift van den Bond het kost ƒ 1.60 per jaargang een,glngen bij allen aan J KR^vE^EN^'eSBeekbe^gei?CtDr'3e|S'aR^ Si'n r 6 heere" °S' D' V' pred. te Utrecht en J. MinÓeraa te Am«?« hMAKEJ' DE Bru,ne onzer Vereeniging. Amsterdam, den secretaris en donateurs in^AugustWworden' ppï ^e,,con'ributiën van leden zullen de afd.-besturen van n!,™ geïnd. Uiterlijk begin Auguslus te Ermelo, de geteekende i(wifonnf'enninfmeester'Dr-A-Dupont den besturen dringend tiSir mL®8tintTari8®n- W« verzoeken inning der gelden in riiP maatregelen te nemen voor de komt, dan kan het hoofdb reeds"In ^ in Au*" in <«* verdeeling der staatssubsidie. September vergaderen voor op te rekenen, da^hun" i^A u gust u s^"3*6"tu wordt verzocht er aangeboden. g-ustus de postkwitantie zal worden houdenawo?dfnrfWofnsdardene^inaAVerga+dering zal D' V" Se" nummer van ons Orgaan dat uherliit pg",f i"S'-het volgende schen wij het agendum' vol 1!p J""1 verscIliint. wenVoorstellen en vraagpunten jvJ™ nng op te nemen. voor 15 Juni a.s. Wat later k™t { secretaris ingewacht worden opgenomen. k°mt' kan n,et ln het Agendum lingen gesTfchTTn'^wéf? Yerden 4 nieuwe afdee- Anjum, 1 in GroninTen n m fvl"0;-"1' te Holw«d en te 2e Ekslöermond. In het' achTsJ i, ,m eü ' in Drente- te ef zSenheddeens tST^ f K S ^ RTmsL7dam°rDinsdeSene °T ^ ^S^SeSdeeltn^eiJ Amsterdammer Geref Ce^ L^Zl ^ de afdee«"W drukbezochte zevende iaarvenwrwf Drankbestnjding, hare, zeer Werkenden Stand ' gadenng m het Gebouw voor den AsWteïfi s srïïcr' het individueel alcoholisme zooals Sai het beeld van en daarna wees op het al'ohnlil» ,° ^ teekent, liet zien tijd vertoont, werd het rijke nrn^mmT dlt.zich onzen gewerkt. programma voor dezen avond af- Orgels. Beslist goedkoopste adres voor Ie kl. Amerikaansche Orgel is bij fi. ELSHOVE, LOOSDUINSCHE KADE 11, DEN HAAQ. Opgericht 1879. Telephoon 4088. SW Bij aankoop van een orgel worden de reiskosten vergoed, en franco zending door 't geheele rijk. Men ontvangt gratis een handleiding om onmiddellijk te kunnen spelen en een toetsenlooper. Ook op termijnbetaling. 5 Jaar garantie. SIGAREN. G. B.Praasterink grossier in sigaren, HELMOND levert na ontvangst van postwissel of tegen rembours franco door geheel Nederland monsterkistjes van 50 stuks vanaf: f '■—i f '-20, ƒ 1.40 en hooger. Bij afname van 300 stuks aanzienlijke prijsvermindering. Neemt proef en nabestelling volgt. AU. vrije Dranken Vraagt steeds de ALCOHOL* VRIJE DRANKEN uit de fabriek van A. van PERNIS ARNHEM. Interc. Telephoon 57 Deze overtreffen elk ander fabrikaat. Alle flesschen zijn voorzien van etiquetten van bovenstaanden firma-naam. Overal verkrijgbaar- Wie last heeft van taalfoutenschrijven koope „Practisch Taalonderwijs", een boek van 368 blz., dat op zeer [prettige wijze U, zonder onderwijzer de Nederlandsche Taal zuiver leert schrijven en tevens goed stellen. Fr. p. p. tegen postw. a ƒ 1.35. Ook is verschenen Practisch Rekenonderwijs door H. Werkman, geheel in denzelfden [geest als „Pract. Taalond." Prijs ƒ1.50. Fr. p post ƒ1.60. B. WESTERA, Uitgever, Nijverdal. P.S. Wie er eerst meer van wil weten, vrage het gratis prospectus aan. REESSE's Mineraalwateifahriek. Specialiteit in ZUIVER alcoholvrije dranken. Kunstm. Koolzuurhoudende TAFEL- en BRONWATEREN. IMnbetkskaa! 26, Arnhem. F. L. VAN DER BOM, Rozengracht 48, — Boekbinderij. AMSTERDAM. Magazijn van Bijbels en Kerkboeken. Vraagt de prijzen van Bijbels en Psalmb. bij getalen voor Vereenigingen en ter verspreiding. Gebr. BARENDS RAADHUISSTRAAT 53 hoek Keizersgracht, AMSTERDAM. Telephoonn. 3557. Fabriek en Magazijn van Gouden en Zilveren werken, Opgericht Anno 1855. Wenscht gij het schijngenot van den Alcohol door eene werkelijkheid te zien vervangen ? ? ? vraagt dan uitsluitend Onze overheerlijke „Frou Frou" Uitmuntende in Aroma, Broosheid enz. iganseh éénig. Let echter vooral op ons wettig gedeponeerd fabrieksmerk „DE LINDEBOOM." Firma Wed. B. VAN DOESBURG. MIJDRECHT. AMSTERDAfl.