No. 35. 15 JANUARI 1909. Voor onze Gereformeerde Jongelingschap. Orgaan van de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding. INHOUD: 1. DE GEREFORMEERDE JONGELING EN HET ALCOHOLISME. 2. HET DRANKVRAAGSTUK OP DE GEREFORMEERDE JONGELINGSVEREENIGING. 3. MEDEDEELINGEN. GEBR. GIMBEL, OVERTOOM 354, AMSTERD^lM. Prijs bij getalen, ter verspreiding: 3 cent per nummer pt. transportKosten ; te bestellen aan het Secretariaat: 3e Helmersstraat 21. Afzonderlijke nummers • m ront /*> hooinit»,, ... , J uuii ucitciiuu uur es en bij de uitgevers. BlBLiOTUUiA ^ . . THEOLOGISCHE 'UNIVERSITEIT OUDESTRAAT 6, KAMPEN HU' 1400soorten ZADEN van Groenten, Bloemen en Landbouwgewassen. Geïllustreerde Prijscourant gratis en franco op aanvrage. DE SMIDSGEZEL. DE BIJLHOUWER. DE HOPMANSVROUW. De Werken van II. J. V AN LUMMEL, die overheerlijke, mooie, Historische Werken, 3 deelen met gekleurde platen, voor een prijsje. No. 1. DE SMIDSGEZEL VAN UTRECHT, 1 deel v. ƒ 1.50 voor sl. 50 cent. In prachtb. v./1.90 voor ƒ 0.75. No. 2, DE BIJLHOUWER VAN UTRECHT, 1 deel v. ƒ 1.50 voor sl. 50 cent. In prachtb. v. ƒ 1.90 voor ƒ 0.75. No. 3. DE HOPMANSVROUW VAN UTRECHT, 1 deel v. ƒ 1.50 voor slechts 50 cent. In prachtb. van ƒ1.90 voor ƒ0.75. IS DIT NU NIET het beste voor ongekend lagen prijs ? Te bekomen bij D. BOLLE, Bazaar van Goedkoope Boeken, te Rotterdam. Franco na ontvangst van Postwissel, waarop vermeld: VAN LUMMEL i, 2 of 3. F. L. VAN DER BOM. Rozengracht 48, — Boekbinderij, AMSTERDAH. Magazijn van Bijbels en Kerkboeken. Vraagt de prijzen van Bijbels en Psalmb. bij getalen van Vereenigingen en ter verspreiding. Veel eieren het geheele jaar indien U 's morgens uw hoenders J. F. Riem Vis' Krachtochtendvoeder geeft. Per 25 Kilo f 4,00,50 Kilo f 7,25, franco huis, alle plaatsen, zonder overlading. Verder gelegen plaatsen franco naaste station van aankomst. Proefzakjes van 5 Kilo f 1,00, fr. huis, na ontvangst van dit bedrag. Prijscourant gratis. J. F. RIEM VIS, N. Molstr. 12, Den Haag. Brood- en Boschoitbakkerij Jus Beginsel" Opgericht ter verkr. van Zondagsrust door afsch. v. Nachtarbeid. Corneiis Trooststraat 16,18,20, Amsterdam. Specialiteit in PAIN DE LUXE, CASINO BROODEN, ZOUTE EN ZOETE KRAKELINGEN, KERSTBROOD. Verder alle soorten KLEINBROOD, KEUKEN-, HAAGSCHE-, CHOCOLADE-, ANIJS-en TAFEL-BESCHUIT. Prima kwaliteit goed gevuld KRENTENBROOD. Nederl. Vereeniging tot Chr. verzorging van drankzuchtigen. VILLA WILHELMINA, herstellingsoord voor mannelijke drankzuchtigen, te Prinsenhage. Voor de opname van patiënten wende men zich tot den Directeur, den heer H. Meyerinq. Namens het Bestuur, Dr. C. D. CRAMER, te Utrecht, Voorz. C.W.B.esse VAN VERSCHUER,te Arnh. Penningmeester, H. W. CROMMELIN, te Zeist,Secretaresse. I. DE GEREFORMEERDE JONGELING EN HET ALCOHOLISME. (Eene lezing.) Tweede druk. Stellingen. 1. Buitengewone bestrijding van het alcoholisme is dringend noodig. 2. Onthouding is een proefhoudend middel in den strijd. 3. Onthouding, aldus opgevat, beantwoordt volkomen aan den eisch der Gereformeerde beginselen. 4. De Gereformeerde Jongeling is geroepen, dat middel te aanvaarden. Geachte Ver gadering ! 't Verheugt me, dat ik een oogenblik tot U kan spreken over den strijd tegen den alcohol, 't Heeft mij dikwijls bedroefd, dat over 't algemeen ons Gereformeerde volk daarvoor niet warm was te krijgen. Het zou zoo heerlijk zijn, als alle Gereformeerden schouder aan schouder stonden en positie kozen in de drankkwestie, om mede ons volk te helpen verlossen van een zijner grootste-krankheden. Te weinigen zijn helaas nog doordrongen van den ernst dezer zaak. Of dat komt uit gebrek aan kennis, dan wel uit vooringenomenheid, weet ik niet; 'k zou denken van beide een beetje. Maar een feit is het, dat door een averechtsche opvatting van de gereformeerde beginselen, tegenwoordig nog veelal voor zeer gereformeerd wordt gehouden, wie op tijd zijn glaasje drinkt en men daarentegen den geheelonthouder liefst in den methodistischen hoek duwt. Bij de oprichting van de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding waren er dan ook onder de toongevers in onze gereformeerde kringen niet weinigen, die deze beweging met wantrouwen gadesloegen en die ook hun meening niet onder stoelen en banken hebben gestoken. Ik heb me daarover maar half verwonderd. Het was toch algemeen bekend, dat de onthouding toen reeds tamelijk veel aanhang had gevonden onder de mannen -van het ongeloof; dat slag, waarvan De Genestet eens zeide: dat ,,niet-geloovigen op gezag bij hen was aan de/ orde van den dag". Mannetjes van den vooruitgang, die uit de hoogte neerzagen op hen, die nog vasthielden aan den Bijbel, ,,dat boek van leugen en bedrog". En wanneer deze „denkers" het hadden over den drankstrijd en het beginsel der onthouding verdedigden, kwamen ze dikwijls in lijnrechte tegenspraak met Gods Woord. Zelfs Christen-geheelonthouders stonden bij lange na niet altijd op den bodem der gereformeerde beginselen. Daar waren er, die in vuur raakten, zoodra ge hun onthouders-theorie durfdet aan te tasten, maar die overigens niet veel schenen te voelen voor de majesteit van Gods Woord, voor de zuivere verkondiging van het Evangelie en voor de schriftmatige toepassing van de Kerkelijke tucht; die in zake drankbestrijding zoo ongeveer niets schenen te verwachten van de prediking des Woords, maar alles van de onthouding. Tegen dergelijke dingen kwam het gereformeerd gevoel op — en terecht. Wij moeten niet in de eerste plaats drankbestrijders zijn en dan ook nog gereformeerd; maar wij zijn eerst Christenen, gereformeerde Christenen als ge wilt, en krachtens onze gereformeerde beginselen drankbestrijders. Om'reeds van het begin af, allen argwaan uwerzijds aangaande de zuiverheid van het beginsel der onthouding op te heffen, wil ik een tweetal punten ter sprake brengen, die in nauw verband staan met de kwestie, die ons bezighoudt. Ze betreffen het beroep op de H. Schrift. Eenige jaren geleden wierp prof. Harnack die drankbestrijders, die zich op den Bijbel wilden gronden, het woord van S ha k e s p e a r e's Koof man van Venetië naar het hoofd: „Ziet gij, Bassania, de duivel kan zich op de Schrift beroepen." En al wordt dat nu niet altijd even luid uitgesproken, er zijn toch nu nog zeer velen, die een beroep op de Schrift in zake afschaffing of geheel-onthouding beslist afwijzen. Alles hangt hier af van de vraag, hoe men zich op den Bijbel beroept. Is de H. Schrift te beschouwen als een tekstenboek, waaruit men eenvoudig letterlijk woorden aanhaalt, evenals de advocaat pleit op teksten uit zijn wetboek? Zoo doet men wel eens. Maar zoo mag men niet doen. Laat de eerste de beste tegenstander van den eed zich beroepen op het bekende: ,,Ziveert ganschelijk niet", of een tegenstander van de doodstraf op het: „Gij zult niet doodslaan" en tien tegen een, dat elk gereformeerde hem direct zal zeggen: zoo moogt ge de zaak niet stellen; ge moet letten op den doorloopenden gang des Bijbels, om daaruit de bedoeling des Geestes te vinden. En wie geen vreemdeling is in de geschiedenis der Christelijke Kerk weet, hoe juist dat mechanisch beroep op de Schrift aanleiding heeft gegeven tot oneindige verwarring en tot afglijding van de leer der Kerk. Nu is het bij de kwestie, die ons bezighoudt, inderdaad gemakkelijk, zich door een mechanisch beroep op den Bijbel te gronden en het merkwaardigste is, dat dan ieder wat van zijne gading vindt: onthouder, af- schaffer, matige drinker, ieder weet wel een paar teksten te vinden, die zijn standpunt schijnen te verdedigen. Alleen maar, een dergelijke handelwijze is in strijd met den ernst van het vraagstuk en althans onder gereformeerden moest het vaststaan, dat zulk mechanisch beroep op de H. Schrift met de Schrift zelve in strijd is en daarom onvoorwaardelijk dient te worden afgekeurd. De Schrift, die zelve organisch is, eischt, dat ze organisch worde opgevat en verstaan. Dat is dan ook door alle gereformeerden, Calvijn vooraan, steeds geschied. De Schrift leert niet alleen, wat er letterlijk staat, maar ook al datgene, wat bij wettige gevolgtrekking meerde geldt voor het beroep op den Bijbel deze wet, uit wat er staat valt af te leiden. Voor den gerefordat hij eerst de leidende grondgedachte uit heel de Schrift heeft op te sporen, en daarnaar de enkele uitspraken te verklaren. Dr. Kuyper zegt hiervan in de Heraut (29 Juni 1896) : „Nu sta hier onze verklaring, dat onze overtuiging op dit punt zoo vast en diep geworteld is, dat we, zoolang God ons den levensadem geeft, getrouw hopen bevonden te worden in onze roeping, om tegen het werktuigelijk Bijbelgebruik, dat zoo nameloos veel kwaad heeft gesticht, met al de kracht, die in ons is, te strijden en daarentegen het pleit te voeren voor het organisch Bijbelgebruik, dat alleen en eeniglijk met de waardigheid van Gods heilig Woord in overeenstemming is." Me dunkt, die verklaring laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. Ge moogt uw houding in zake de drankkwestie niet laten beheerschen door enkele losstaande teksten. De kwestie staat niet zoo, dat ge moogt zeggen: ik ben onthouder, want er staat in Spr. 23 : 21 : „Ziet den wijn n,iet aan, als hij zich rood vertoont"; en in Hosea 4:11: „Hoererij en wijn en most neemt het hart weg"; en in Hab. 2 : 15: „Wee dien, die zijn naaste te drinken geeft, gij die uwe wijnflesch daarbij voegt". Maar evenmin moogt ge zeggen: ik ben een voorstander van matig gebruiken, want er staat in Ps. 104 : 14 en 15: „Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten en het kruid tot dienst der menschen, doende het brood uit de aarde voortkomen en den wijn, die het hart des menschen verheugt." Iedereen gevoelt, dat men met zulk mechanisch beroep op de Schrift niet verder komt. Gesteld toch, dat een geheel-onthouder een heele rij van teksten heeft aangehaald, die alle zijn gevoelen schijnen te verdedigen; dat hij op Nazireeërs, Rechabieten en Johannes den Dooper heteft gewezen;, om duidelijk te maken, dat onthouding een Bijbelsch begrip is — en daar komt een voorstander van het matig gebruik, om er zijne rij teksten tegenover te zetten en te wijzen op het voorbeeld, dat onze Heiland zelf gaf op de bruiloft te Kana. Wat dan? Dan zit de wagen in het zand en er is niets anders bereikt, dan dat men, heeft gekregen een warm hoofd, een koud hart en een slechte exegese, zooals prof. van Dijk heeft gezegd. Om een zuiver uitgangspunt te hebben moet ook nog worden gelet op onze verhouding tegenover de natuurlijke en stoffelijke gaven. Deze vraag klemt te meer, omdat ook in sommige drankbestrijderskringen de voorstelling veld wint, alsof het kwaad zoude zitten in de stof. En dat is een voorstelling, die wel past in een heidensch onthoudings-systeem, maar die nooit kan worden verdedigd op grond van Gods Woord. Paulus verklaart uitdrukkelijk (Rom. 14 : 14) : „Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onr-ein is in zich zelf". Het gereformeerd beginsel is steeds geweest, dat de belijders van den Christus recht hebben op het goed der aarde. Alleen met deze beperking: „Gij zult u onder de macht van geen van deze laten brengen". Ook onzerzijds mag en moet het beslist worden uitgesproken, dat het kwaad niet zit in de stof als zoodanig. Er zijn dranken, uitgeperst druivennat b.v., die door gisting vanzelf alcoholisch worden. In zulke dranken mag men zich natuurlijk niet dronken drinken, maar men mag ze toch zeër zeker als gave Gods met mate gebruiken. Naar de uitspraken der Schrift is niet alleen het gewone sap van druiven en andere vruchten goed en bruikbaar voor den mensch, maar ook het gegiste vruchtensap; ook palmwijn, ook mede of meê, gegiste dranken, die in den, Bijbel onder den naam van sterken drank voorkomen, doch die niet met onze sterke, d.i. gedistilleerde dranken, moeten verward worden. Dezen sterken drank mocht Israël gebruiken naar de duidelijke uitspraak van Deutr. 14 : 22, waar ons gemeld wordt, dat de Israëlieten het voor de tienden ontvangen geld moesten besteden, om te koopen alles wat hunne ziel zou lusten: runderen, schapen, wijn en sterken drank, om dat te eten voor het aangezicht des Heeren en vroolijk te zijn. Zoo staat er geschreven en daarvoor hebben ook Christen-drankbestrijders eerbiedig te buigen. Nu is het zeker merkwaardig, dat vele Christenen hiermede de zaak voor afgedaan beschouwen. Maar dat is niet juist. Zoo sprekende heeft men wel de beginselen uitgesproken, waarvan elke drankbestrijding behoort uit te gaan. Maar meer niet. Ge staat daar- mede pas aan den ingang van het onderzoek. Immers dê vraag is niet zoo gansch in 't algemeen: wat moet onze houding zijn tegenover de dingen dezer aarde? Ook niet: wat moet onze houdihg zijn tegenover wijn of sterken drank ? Maar heel anders: hoe moet onze houding zijn inzake de drankkweslie, het drank vraagstuk. Het bestaan van de drankkwestie — het woord alleen reeds — duidt aan, dat er iets niet in orde is, dat er met den drank iets uit zijn voegen geraakt is. En zoo is het ook. De drank is tot heerschappij gekomen; iets, dat op zich zelve goed was en gebruikt mocht worden, wordt veel te veel gebruikt met het gevolg, dat de gansche maatschappij daaronder lijdt en dreigt te gronde te gaan. Dien verschrikkelijken toestand noemt men het alcoholisme. Wat met alcoholisme bedoeld wordt, is moeilijk met een Nederlandsch woord weer te geven. Alcoholisme toch is heel iets anders dai} dronkenschap; het is veel meer nl. de samenvatting van al de ellende1, die het gevolg is van de heerschappij van den alcohol. Men heeft ons wel eens voor de voeten gegooid, dat we in dezen sterk overdrijven. Ik geloof daaraan niet; ik geloof veeleer, dat we de vreeselijke werking van het alcoholisme bij lange na nog niet kennen. En ik beroep mij in dezen op Dr. Kuyper, die zegt: „Al vat men ook alles saam, wat de eenzijdigste onthouders kwaad van deze pestilentie gesproken hebben, dan zal men ook, al kon men de felheid der aanklacht en scherpheid van woordenkeus verdubbelen, er nog nimmer in slagen in haar volle breedte en lengte de vernielende heillooze werking van dezen demonischen kanker te beschrijven." Het gewone cijfer, 80 millioen, dat in ons land elk jaar aan gedistilleerd wordt uitgegeven, is wellicht nog te laag geschat; maar al ware het slechts 70 -zeventig millioen per jaar uitgegeven aan sterke dranken, d. i. meer dan 70 gulden in elk gezin gemiddeld. Ge zult toch tostemmen, dat het verschrikklijk is; 70 millioen erger dan weggegooid! Want wat brengt ons het verbruik van al dat gedistilleerd ? Wat anders dan ellende, ellende, ellende! Moet ik u binnenleiden in het gezin van een dier 50 a 60000 drankzuchtigen in ons land? Het jammerbeeld van zooveel ellende kunt ge u zelf wel voorstellen, nietwaar? Kinderen met lompen aan het lijf, die u met een doffen blik in de oogen aanstaren, eene vrouw, die u verhaalt dat eentonig eenvormige verhaal, hoe haar man kwam van het eene glas tot het tweede en tenslotte alles verdronk! Moet ik uwe gedachten henenleiden naar de gevangenis, om u het alcoholisme onzer dagen te teekenen ? Maar het heeft ongetwijfeld uw eigen aandacht wel al getrokken, dat steeds herhaalde: oorzaak, sterke drank! Alleen wist ge misschien niet, dat in de laatste 17 jaar in ons land 100.000 mensChen in de gevangenis zijn geraakt, omdat zij op den publieken weg werden aangetroffen in kennelijken staat. Prof. Symons te Utrecht heeft berekend, dat de helft der misdaden in alle beschaafde landen moeten worden gezet op rekening van den alcohol en Dr. Baer heeft gevonden bij het opmaken van een statistiek, die 32000 gevallen omvatte, dat 70 % der mishandelingen en 70—75 % der aanrandingen van de eerbaarheid geschiedden in dronkenschap. In ons land worden naar matige berekening 80 % der gevangenen opgesloten ter oorzake van den alcohol. Ook de statistiek der krankzinnigengestichten brengt een steentje aan, om het schandhuis van het alcoholisme te voltooien. Volgens het jaarverslag van Meerenberg over 1901 weiden in dat jaar opgenomen 258 patienten. Misbruik van sterken drank als directe oorzaak der krankzinnigheid wordt opgegeven van 47, terwijl 70 krankzinnig waren geworden door sterken drank als indirecte oorzaak. Samen 117 van de 258, dat is meer dan 45 %. En dan moeten we niet vergeten, dat nog o zooveel aan de statistiek ontsnapt. Het alcoholisme is oorzaak van zeer veel ellende, ofschoon men het verband niet altijd onder cijfers kan brengen. Alcoholisme en ontucht, alcoholisme en armoede, alcoholisme en ziekte, alcoholisme en erfelijkheid, alcoholisme en verdierlijking— vul zelf dat lijstje maar aan, en antwoord mij dan, of ik geen recht heb, om het alcoholisme te noemen een der grootste krankheden van de hedendaagsche maatschappij ? De Amsterdamsche hoogleeraar prof. Peil getuigde in een rede, een paar jaar geleden, dat de gezondheid en het levensgeluk van duizenden en duizenden jaarlijks willens en wetens verwoest worden enkel en alleen door het misbruik van alcoholische dranken. Het zien van zooveel ellende, zoo sprak hij, moest voor een ieder, die daartoe door zijn maatschappelijke positie in staat is, nog weer een nieuwe spoorslag zijn, om zooveel mogelijk mee te helpen tot beteugeling van een kwaad, dat in alle kringen der maatschappij zooveel onheil sticht en ramspoed brengt. Dr. Kuyper noemde het alcoholisme ,,de pestilentie onzer eeuw, een kwaad, waarmee noch pest, noch cholera ook maar van verre in vernielende kracht en werking te vergelijken is. Waar het alcoholisme tijd van doorwerking heeft, laat het ten slotte niets onaangetast. Het werkt ontzenuwend en krachtroovend op het lichaam en demorahseerend en verdoovend op de ziel. Het ondermijnt ons godsdienstig en verderft ons zedelijk leven. Het vervalscht de snaren van ons hart en verdonkert de klaarheid van ons verstand. Het haalt de woonhuizen leeg en vult gevangenis en gekkenhuis. Het vermorst tijd, verkwist geld en breekt op den duur de arbeidskracht. Het verkoelt de natuurlijke liefde en prikkelt tot de smadelijkste zonden. Het gaat zwanger van moord en zelfmoord. Het drijft uit tot oneerlijkheid om te kunnen drinken en als er gedrojiken is tot twist en vechterij. Het scheidt den man van zijne vrouw en lokt hem naar de vreemde vrouw. Atavistisch (= door overerving) kweekt het een achteruitgaand geslacht en leidt tot verwaarloozing van de opvoeding. Het bluscht alle geestdrift voor wat ideaal is en hoog staat en kweekt lust in het gemeene en lage en verachtelijke. En het einde van zijn weg loopt niet uit op het Jeruzalem, dat boven is, maar op de saamvergadering van Satans genoodigden in de hel." Dat zult ge mij althans wel willen toegeven, dat het alcoholisme, die kanker, (of welken naam gij er ook aan wilt geven) bestreden moet worden. Blijkt voor die bestrijding een buitengewoon middel noodig te wezen, vergeet dan met, dat ook het alcoholisme een buitengewoon verschijnsel is, dat zich in onzen tijd vertoont, zooals nooit te voren. Het is waar, ook vroeger kwam dronkenschap wel voor, maar dat is niet het alcoholisme. Tegenwoordig, nu de alcohol zijn' zegetocht om de aarde volbracht heeft, meenen sommigen, dat het altoos zoo geweest is; dat ook onder Israël en ten tijde van Christus omwandeling op aarde dezelfde toestanden bestonden, die wij rondom ons heen zien. Maar het tegendeel is waar. Dr. Gunning zegt, sprekende over den toestand in Jezus dagen: ,,wel waren er toen enkelen, weinigen onder de Joden, meerderen onder de Grieken en Romeinen, die aan den drank verslaafd waren, en bij feestelijke gelegenheden was dronkenschap nu juist geen uitzondering, maar de drankzucht als volkszonde, als maatschappelijk kwaad bestond niet. Van een drankkwestie was geen sprake." Prof. Forel in zijn brochure die Trinksitten laat zich aldus uit: „Vroeger waren de gegiste dranken kostbaar, men gebruikte ze slechts bij feesten en alleen bemiddelde menschen konden zich de weelde veroorloven, ze vaak te drinken. Ook ontbraken de verkeersmiddelen, om ze overal te verbreiden. In, de meeste landen waren jeneverstokerij, distillatie en bierbrouwerij geheel onbekend. Zooals men weet, zijn door die uitvindingen sedert ongeveer eene eeuw de alcoholische dranken onder ieders bereik gekomen. Vroeger had men hoofdzakelijk wijn uit druiven. Nu worden heele velden met aardappelen en granen beplan^t om er jenever en bier van te maken. De sterke drank, waarvan in den Bijbel sprake is, kan hoogstens een alcohol-gehalte hebben gehad van 16 %. De distilleerkunst, die eerst pl.m. 800 jaar na Christus is uitgevonden, heeft het alcohol-gehalte in onze jenever en brandewijn opgedreven tot 40 a 50 %. Om mij tot ons land te bepalen: Eerst sedert de 16e eeuw komt de jeneverstokerij op. In 't begin der 17e eeuw bestonden te Schiedam 12 branderijen. En deze industrie kwam spoedig tot bloei, zooals hieruit blijkt, dat volgens den schrijver van den Tegenwoordigen Staat in 1744 meer dan 100 koren-wijnstokerijen gevonden werden. De groot-industrie van den alcohol is tot bloei gekomen door de verbazende vooruitgang der techniek in den nieuweren tijd. Het alcoholisme is een specifiek moderne kwaal. Prof. Paulsen systematiseert het historisch verloop van de alcoholisatie aldus: In de 15e en 16e eeuw alcoholisme bij de vorstenhoven en den, adel, 17e eeuw bij de hoogere burgerklassen en aan de academie's, 18e eeuw bij de middelklassen en de ambtenaren en in de 19e eeuw bij totaal alle klassen der maatschappij. En Dr. Kuyper schreef in de Heraut: „dat we metterdaad in het alholisme een pestilentie hebben te zien, die in onze eeuw een invasie deed, zooals vroeger nooit, wordt allerminst omver gestooten door de herinnering, dat ook in vroeger eeuwen dronkenschap een bekend kwaad was, ja dat dit kwaad zelfs in de eeuw der Hervorming veel breeder afmeting aannam onder onze aristocratie dan thans. Want wat men ook uit de historiën dier riddergelagen, uit de klachten dier dagen, uit boetpredicatiën en uit de school van Jan Steen saamleze om ons in schrille kleuren de drinkzonde dier dagen te teekenen, nochtans blijft het kwaad van toen voor vergelijking met het nu uitgebroken kwaad ten eenenmale onvatbaar." Wij hebben hier dus wel terdege te doen met iets nieuws. Wie het Calvinisme oproept tot den strijd tegen het alcoholisme, plaatst het daarbij voor een geheel nieuw vraagstuk, een vraagstuk waarvoor het nog nooit eerder heeft gestaan, waarvoor zelfs het Christendom in algemeenen zin nog nooit heeft gestaan. Dat moet iedereen duidelijk zijn. Wie dat uit het oog verliest, verwart zich den blik op de zaken. Daarom kan de Bijbel geen onthouding aanprijzen ter bestrijding van een kwaad, dat toen nog niet bestond. Maar daarom is het ook natuurlijk, dat wij niet gebonden zijn in onzen tijd, onder onze zooveel veranderde omstandigheden het matigheidsprincipe als het eenig juiste te aanvaarden. De vraag is eenvoudig: hoe is het alcoholisme het best te bestrijden? Zeggen, dat u die ellende niet aangaat, moogt ge niet; dat zou strijden niet geheel het wezen van onze Christelijke religie. God zelf heeft in Zijne Schepping eene wet der saamhoorigheid ingelegd. Hij had elk mensch onmiddellijk uit het stof der aarde kunnen scheppen, evenals Adam. Maar aldus heeft Hij het niet gewild. Adam werd geschapen en uit hem zijn alle menschen voortgekomen. Met hem hangen ze allen saam in organisch verband. Uit éénen bloede is ons gansche geslacht gemaakt. En 't is in 't bijzonder de eere van het Calvinisme, dat het steeds tegenover het valsche individualisme zoo krachtig mogelijk heeft gehandhaafd de saamhoorigheid van allen. Volgens de gereformeerde opvatting zijn we geen hoop los naast elkaar staande personen. De rechte Calvinist voelt zich altijd een onderdeel van de gansche maatschappij, waartoe hij behoort. De nood dier maatschappij voelt hij mede als ook de zijne; de zonde van het volk zijns lands beschouwt hij mede als zijn zonde. Ook de zonde, de ellende van het alcoholisme. Ook dat gaat ons mede aan, en krachtens onze gereformeerde beginselen zijn we verplicht daartegen te strijden met de beste middelen, die we kunnen uitdenken. Ik zeg dit met nadruk, omdat het soms schijnt, alsof men in dezen ?iiet vraagt: hoeveel zou ik ter beteugeling daarvan wel kunnen doen ? maar: met hoe weinig kan ik toe ? Welnu, dat is niet recht! Eerst dan zult ge vrij uitgaan, zoo ge uw kracht, uw tijd en uw vindingrijkheid er aan ten beste geeft, om aan die krankheid onzer maatschappij een einde te helpen maken. Al de liefde van uw hart moet ge aanwenden tegen den kanker, die de levenskracht des volks op zoo onrustbarende wijze verwoest. Mocht het dan ook blijken, dat het alcoholisme het best is te bestrijden door onthouding, dan zijn we verplicht dat middel te aanvaarden. Slechts één uitweg is er, om aan den eisch der onthouding te ontkomen, als zij nl. mocht blijken in strijd te zijn met Gods Woord. De vraag, die zich nu met nadruk aan ons opdringt is deze: Komen we in onzen tijd, in onze gealcoholis eer de maatschappij verder met het matigheidsbeginsel ? Ge zult niet willen ontkennen: we zitten in een moeras. Hoe komen we daaruit? Volgens mijne meening alleen door te breken met de drinkgewoonten, dus door onthouding. Dat is een buitengewoon middel, ik stem het toe; maar — en daar komt het op aan — het helpt. Matigheid helpt ons niet. Ik wil volstrekt niet behooren tot hen,, die het matig gebruik onder alle omstandigheden afkeuren. Indien er geen alcoholisme bestond, zou matigheid het eenig juiste, het eenig Bijbelsche standpunt zijn. Maar nu niet. Want zooals de zaken nu staan, wordt het alcoholisme juist door het matig gebruik bevorderd, inplaats van tegengewerkt. „Die Massigen sind die Verführer," heeft prof. Bunge gezegd. Paradox, meent ge? Toch niet; ik herhaal het: de matigen zijn verleiders. De aanleidende oorzaak van het alcoholisme is gelegen in de drinkgewoonten: het dagelijks en bij elke gelegenheid gebruiken van alcoholische dranken. Daardoor wordt bij velen de trek naar den alcohol aangewakkerd tot hartstocht. Zwakken worden er door in verzoeking gebracht. De conscientie tot zwijgen gebracht. De respectabele man gaat voor; waarom zou men het niet nadoen? Men wordt uitgelachen, als men niet meedoet. En is eenmaal de trek, de hang naar den alcohol aanwezig, dan zijn 't alweer de voorstanders van matigheid, die er voor zorgen, dat de verleiding den zwakke overal omringt. Of wie denkt ge, dat al de kroegen en drankgelegenheden in stand houden? Toch zeker niet die betrekkelijk kleine groep van dronkaards. Neen, dat is voor een groot deel het werk der matige drinkers. Zij zijn het, die de drinkgewoonten in stand houden, de drinkgewoonten maken, drankproductie en drankverkoop mogelijk en door de beide laatste wordt de alcoholisatie noodzakelijk. Ik zou nu kunnen spreken over de vaagheid van het matigheidsbegrip, want iedereen noemt zich matig. Ik zou kunnen aanvoeren, dat de eeuwen door „matig, matig" het wachtwoord was en dat de resultaten dier matigheidsverkondiging zijn uitgeloopen op een sociale onmatigheid, waartegen men op den drempel der 20e eeuw genoodzaakt is, krachtiger dan ooit op te treden. Ik zou kunnen vragen, of ook de matigste niet altijd staat op een hellend vlak, en uit welke gelederen de slachtoffers van het dronkaardsleger gerecruteerd worden. En naar aanleiding daarvan zou de vraag, of onthouding niet voorzichtiger is, wel overweging verdienen. Maar klemmender is de grond, waarop wij komen met den eisch de onthouding. Zeker, de drinkgewoonte is oud, zeer oud zelfs, maar de hedendaagsche toestand is veel gevaarlijker dan de vroegere. Toen was het groote hoeveelheden bij speciale gelegenheden. Nu is het de tijd der dagelijksche bedwelming, der gestadige vergiftiging. Thans heerscht de drinkgewoonte in alle standen. Bij zulk een toestand gaat het niet meer aan, bij de bepaling van onze houding in het drankvraagstuk uitsluitend onze eigen persoonlijkheid in rekening te brengen. Is het steeds onze plicht te overwegen, of ons doen of laten de belangen der maatschappij benadeelen kan, hier vooral mag dit niet uit het oog worden verloren. Gesteld eens, dat er in uwe familie een was, die neiging had, om telkens als de gelegenheid zich voordeed, te veel te drinken. Wat zoudt ge dan doen? Immers dit. Ge zoudt met hem geen kroeg binnengaan, ge zoudt in zijne aanwezigheid geen drank schenken of drinken; in één woord: ge zoudt uwe drinkgewoonte opofferen terwille van hem. Datzelfde zoudt ge ongetwijfeld ook doen terwille van een vriend, dien ge liefhadt. En nu hebt ge rondom u heen duizenden, een gansche maatschappij, die dreigt onder te gaan door het alcoholisme. Zoudt ge dan geen kracht in u gevoelen, om uwe vermeende vrijheid op te offeren, om althans voor de doorwerking van dit kwaad niet aansprakelijk te staan ? Klaar als de dag is het, dat zoolang Jan en alleman de drinkgewoonten handhaaft, ook het alcoholisme blijft, en even duidelijk is het, dat wanneer de kern van ons volk, vooral de gereformeerde jongelingschap, de kern der toekomstige maatschappij, breekt met de drinkgewoonten, het alcoholisme den genadeslag krijgt. Dr. Kuyper heeft in de Heraut deze woorden geschreven: ,,De geheelonthouding wrocht in 10 jaar tijds meer dan het matigheidsgenootschap in een halve eeuw en het zou zijn de feiten in het aangezicht weerspreken, zoo men ontkennen wilde, dat zij in zekeren kring de macht van het alcoholisme zeer aanmerkelijk heeft doen afnemen. En in zijn ,,Varia Americana" zegt dezelfde geleerde schrijver onder het merkwaardig opschrift: „Ons vooruit": „Ontkend kan niet, dat het maatschappelijk verkeer in Amerika aan het principieele tegengaan van deze drinkgewoonten ongemeen verheffing dankt. De jongelingschap met name aan de universiteiten dankt er frisscher kleur, edeler bezieling en reiner leven aan. Het breekt de demonische macht., die in Europa in allerlei drinkusantiën op geheele lagen der bevolking drukt. En waar ten onzent pauperisme en drankzucht zoo bijna altoos in onheiligen bond leven, mag in het uitbannen van de drinkgewoonte uit de sociale usantiën zeer stellig een der oorzaken worden begroet, waardoor aan het pauperisme de mogelijkheid van opkomen in zijn breede vertakkingen belet werd." Omdat de drinkgewoonten het alcoholisme in stand houden, daarom moet er mee worden gebroken. In dien zin opgevat is onthouding eisch van onzen tijd. Daarom heeft de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrij- ding in art. I van hare Statuten geschreven: „dat de tegenwoordige tijdsomstandigheden het gebruik aer gedistilleerde en het geregeld gebruik van gegiste dranken als genotmiddel -- als een steunen der drinkgewoonten — veroordeelen." Geheel in denzelfden geest is gesproken op den bondsdag van gereformeerde jongelingsvereenigingen te Zwolle in 1892, waar wijlen de heer Wiersenga van Meppel deze stelling heeft verdedigd: ,,De geheelonthouding zij de richting waarin de christelijke jongelingsvereeniging stuurt met het oog op den nood der tijden." En de heer Van Munster knoopte daaraan nog deze opmerking vast: ,,De jongelingsvereenigingen hebben te strijden tegen het misbruik van sterken drank. Geen grooter bestrijding dan zelf er niets van te gebruiken." En in de desbetreffende leiddraad in het Gereformeerd, Jongelingsblad zegt de schrijver o.a. het volgende, waarmede ik volkomen instem: ,,De overheid heeft te zorgen, dat nergens in het openbaar drank kan verkocht worden. De verkoop van sterken drank moet totaal verboden worden. Alle kroegen moeten gesloten. En de alcohol alleen nog maar bij den apotheker verkrijgbaar gesteld worden en dan nog wel alleen op voorschrift van een geneesheer. „Wie nu meenen mocht, dat het goed zou zijn, als de wetgever morgen aan den dag wetten uitvaardigde, die den alcoholhandel verboden en den alcohol naar den apotheker verwees, ziet toch geheel mis. De Latijnsche spreuk vraagt terecht: wat zijn wetten zonder reden? Wetten, waarvoor het volk niet rijp is, geven niets, ja doen veeleer nadeel. Ze geven vanzelf aanleiding tot zulk een overgroot aantal overtredingen, dat ze op den duur onhoudbaar zijn. Ze worden dan ingetrokkn, of men neemt het met de handhaving zoo nauw niet. Op 't oogenblik is ons volk volstrekt nog niet rijp voor een wet, als we zouden wenschen. En nu is het de taak der maatschappij, het volk hiervoor rijp te maken. Het particulier initiatief (de eigen werkzaamheid) moet het volk bewerken. Ieder kan hiertoe medewerken. Door zijn eigen voorbeeld. Doordat hij zelf geen sterken drank gebruikt. Door het ook anderen niet aan te bieden. Door in eigen kring, wanneer het voorkomt, het schadelijke van het drankgebruik te bespreken. Totdat ten slotte in sommige gemeenten de volksgeest zoo zeer bewerkt zal wezen, dat daar reeds tot verbod van kroegen kan worden besloten. Dit zou dan kunnen geschieden na een voor deze zaak expresselijk gehouden stemming, waaraan alle mannelijke meerderjarige personen kunnen deelnemen. Dat is het stelsel van het Local Option. Zijn hierdoor in nagenoeg alle gemeenten de kroegen opgeruimd, dan kan de landsoverheid bij de wet den bestaanden toestand vastlegen en den drankhandel verbieden." (Gereformeerd Jongelingsblad, 21 Juli 1901.) Nu zou het echter mogelijk zijn, dat de onthouding door zulke ernstige bezwaren werd gedrukt, dat men haar toch niet kon aanvaarden. Het zou mogelijk zijn — ik wees er terloops reeds op -— dat de onthouding niet werd gedekt door, — of erger nog — in strijd kwam met den Bijbel. Er zijn er, die dat gemeend hebben. Maar dat kwam voort uit begripsverwarring. Onthouding, om tot heiligheid te komen, of om Gode een eigenwilligen dienst te bewijzen; onthouding uit overgeestelijken afkeer van de goederen dezer aarde — zeker, dat is in strijd met Gods Woord. Maar zulk een onthouding staan wij niet voor. Als twee hetzelfde doen, is dat daarom nog niet hetzelfde. Wij bedoelen met onthouding niets anders dan bestrijding der heerschende drinkgewoonten en daardoor bestrijding van het alcoholisme. Ik kan niet beweren, alles wat over onthouding is geschreven, gelezen te hebben; de literatuur over dat onderwerp is tamelijk uitgebreid. Maar het is, dunkt me, niet te sterk gesproken, als ik beweer, dat het meeste wat tegen onthouding is geschreven, van gereformeerd standpunt uit, onbeduidende paraphrase en naklank was van de 24 HeraiU-2x\Skfi\zn van 1896 van Dr. Kuyper. En wat Dr. K. veroordeelt, is niet de onthouding, zooals wij ze opvatten, het is daarvan de carricatuur. Zonderen we nu die veroordeeling van het heidensche en overgeestelijke onthoudingssysteem af en vragen we: wat is dan nu uw oordeel over onthouding als strijdmiddel tegen het alcoholisme, dan antwoordt Dr. Kuyper: Zoo een kind van God betuigt: van misbruik bewaart mij Gods genade, en ik weet, dat ik van Gods wege wijn en bier en drank met mate gebruiken mag, doch ik doe gelofte om mij dat genot te ontzeggen, als getuigenis tegen het kwaad, teneinde door mijn voorbeeld zwakken niet te verlokken en om met Gods hulp de voortwoekering van het kwaad te helpen stuiten, dan is zijn daad voor de H. Schrift te verdedigen." Ik zou nog een stapje verder willen gaan. Onthouding, ook van die dingen, die op zich zelf goed zijn, wordt soms in den Bijbel geëischt. De Schrift leert ons de natuurlijke gaven en goederen op hun rechte waarde schatten, maar waarvan we desnoods moeten kunnen afzien, als hoogere belangen op 't spel staan. Zien we op Paulus, die zoo uitnemend geweten heeft, wat de christelijke vrijheid is, maar die ook zoo heerlijk geweten heeft, wat hij soms met zijn christelijke vrijheid moest doen. In de gemeenten te Rome en Corinthe was twist ontstaan over 't gebruik van offervleesch en offerwijn. De apostel wil dien twist beslechten in Rom. XIV en in i Cor. VIII. Hij voert daarbij een pleidooi voor de christelijke vrijheid, die stond tegenover de strenge voorschriften aangaande de spijs, waaraan de Jodenapostelen lang vasthielden. Voor Paulus is echter die Christelijke vrijheid waarlijk niet het hoogste gebod; hij laat zich steeds leiden door andere grondbeginselen en deze wortelen in het echt christelijke beginsel van de zelfverloochening ter wille van den naaste. Dientengevolge komt het niet aan op het gebruik op zich zelf, het is niet het offervleesch of de wijn op zich zelf, die schaadt; niet wat den mensch ingaat, verontreinigt hem, wanneer zijn geweten hem niet veroordeelt. Maar in Rom. 14 : 21 zegt hij : „Het is goed geen vleesch te eten, noch wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is." Wat ons voorbeeld, uitoefent, daarop komt het dus aan, en daarom waarschuwt Paulus tegen bet misbruiken van de christelijke vrijheid b.v. 1 Cor. 8 : 9 „Maar ziet toe, dat deze uw macht niet eenigerwijze een aanstoot worde dengenen die zwak zijn." Wie als jongeling mede doet aan het matig-drinken staat vooreerst zelf in onze gealcoholiseerde maatschappij bloot aan een groot gevaar, terwijl zijn voorbeeld bovendein zeer veel kwaad kan stichten voor den mede-jongeling. Die duizenden, die als dronkaards zijn gestorven, wilden gedurende hun leven het voorbeeld der matige drinkers volgen. Wanneer deze matigen zich nu op hunne christelijke vrijheid beroepen, dan moeten ze wel bedenken, wat Paulus zegt in 1 Cor. 10 : 23 en 24. „Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet. Niemand zoeke wat zijnzelfs is, maar een iegelijk zoeke dat des anderen is." Calvijn haalt ook dezen tekst aan in zijn Institutie in de verhandeling over de christelijke vrijheid in middelmatige dingen en teekent daarbij aan: „Daar is niets klaarder dan deze regel, te weten, dat wij onze vrijheid zullen gebruiken, is 't, dat die strekt tot opbouwing van onzen naaste; maar is 't, dat onzen naaste alzoo niet nut is, dat wij ons daarvan zullen onthouden." (3, 9, 12). En als de Heiland ons wijst op de geboden der 2e tafel, dan vat Hij alles saam in het machtige woord: „Heb uwen naaste lief als u zeiven." De apostel Johannes zegt: „wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen (1 Joh. 3 : 16). Dat wie sterk is, zich schikt naar wie zwak is; dat onthouding van iets, dat op zichzelf goed is, in bepaalde omstandigheden noodzakelijk is, ziedaar het uitgangspunt van de gereformeerde onthouding. Aan, ons, gereformeerde jongelingen, dat middel aan te grijpen, om door haar met Gods hulp het alcohplisme te weerstaan! II. HET DRANKVRAAGSTUK OP DE GEREFORMEERDE JONGELINGSVEREENIGING. Stellingen, verdedigd door Ds. W. H. Gispen Jr. op de Jaarvergadering der Geld. afd., gehouden 24 April 1905 te Arnhem. I. De Geref. Jongel. Vereen, is, overeenkomstig haar beginsel, niet geroepen daadwerkelijk deel te nemen aan den strijd tegen het hedendaagsch alcoholisme. II. Met het oog echter op de groote beteekenis van het hedendaagsch alcoholvraagstuk heeft zij dit verschijnsel ernstig te onderzoeken, waarbij de middelen tot bestrijding, waaronder de geheelonthouding eene belangrijke plaats inneemt, hare ernstige aandacht vragen. III. Wat echter de Geref. Jongel. Vereen, als Vereeniging niet doen kan, kan echter wel roeping zijn van den Gereformeerden jongeling. IV. Tot de roeping van den Gereformeerden jongeling behoort in onzen tijd zich te onthouden van het gebruik van alcoholische dranken als genotmiddel om redenen, gelegen in zijne omgeving, m de zwakheid van vrienden en in de gevaren, welke juist hem in 't bijzonder, door de verzoeking des Satans, der wereld en eigen zondige natuur bedreigen. (Geref. Jongelingsblad, 12 Mei 1905.) (Gereformeerd Jongelingsblad 12 Juli 1901.) LEIDDRAAD BIJ DE BEHANDELING VAN MAATSCHAPPELIJKE ONDERWERPEN. XIII. Het Drankvraagstuk. Er is ongeveer niemand, die ontkent, dat bij de oplossing der Sociale kwestie de drank een groote rol speelt. Het besef van den invloed van het drankvraagstuk op het maatschappelijk leven gaat zelfs bij sommigen wat al te ver. Eens verdedigde iemand de stelling, dat de meest brandende vraagstukken, die thans aan de orde zijn, in vijf jaar zouden op te lossen zijn, indien maar eerst het drankvraagstuk werd opgelost. Een stelling, welke in dezen vorm stellig overdreven is, maar die dan toch dit goede heeft, dat ze den grooten invloed van den alcohol op de maatschappij duidelijk uitspreekt. En deze invloed op de Maatschappij oefent de sterke drank uit, doordat ze den mensch demoraliseert (doet ontaarden) en daardoor weer de Maatschappij aantast. Om dezen invloed op den mensch en door middel van die menschontaarding op de Maatschappij te schetsen, is het voldoende een vertaling te geven van wat voorkomt op pag. 221/222 van het Sociale Congres. Dit strekt dan tevens tot gerief van die lezers, welke geen Duitsch verstaan. De gevolgen van drankmisbruik geeft Dr. August Forel aldus op : a. voor het menschelijk lichaam : „Ontaarding der celweefsels in het lichaam, vooral die van het hart, de lever, de maag en de nieren, waardoor-ziekelijkheid en een vroegtijdige dood door hartvervetting, nier- en leverziekten, ongeneeslijke maagziekten enz. vreeselijk veel voorkomen, ofschoon de doodacten uit achting voor den overledene en zijn bloedverwanten de ware oorzaak bijna altijd verzwijgen." b. Voor het onstoffelijk bestaan des menschen : „Ontaarding der hersenen. Dit is het schrikkelijkst gevolg van het alcoholgebruik. Als specialiteit voor ziekten der hersenen, zegt Dr. Forel, kan ik uit eigen ervaring daarvan spreken. Langzamerhand, allengskens wordt de drinker ruwer, zinnelijker, brutaler, zedelijk slecht, listig, totdat ten slotte een oorzaak van verzwakking (een maagziekte, e?n beenbreuk enz. of ook alleen uitputting) dronkenmanswaanzin doet uitbreken. Bij voortzetting van het drinken herhalen zich de aanvallen van waanzin ; de doorgaande hersenvergiftiging wordt steeds erger ; de aanvallen van waanzin volgen elkaar herhaaldelijk op en de dronkaard sterft door zelfmoord of in een aanval van waanzinnigheid. Of wel hij wordt langzamerhand onherstelbaar stompzinnig en sterft in dezen toestand, wanneer hij niet ter rechter tijd tot onthouding genoopt wordt, wat hem alleen nog maar kan genezen. c. „Welke ellende hij echter ook nog na zijn dood in zijne omgeving aanricht door ruwheid, onverschilligheid, geldverspilling, uitspattingen, overbrenging door besmetting van vuilziekten, het telen van door ziekten aangestoken kinderen, vertwijfeling en het zedelijk te gronde richten van zijn gezin, daarvan kan slechts hij een juist beeld geven, die meermalen een blik geslagen heeft in zulk een ellende, verwoesting en toestand van wanhoop, welke nooit schril en scherp genoeg zullen kunnen worden afgeschilderd. Echter ook de zoodanigen, die niet zóóver komen, die door hunne drinkgewoonten slechts matig ruw, matig gemeen, matig vuil en matig valsch worden en die men dan ook niet tot de eigenlijke drinkers rekent, ook zij vormen reeds een schrikkelijke pestbuil van onzen tijd. Zij zijn het, die op ieder uur en aan elke plaats de bierhuizen vullen." Bestrijding van het kwaad. Bij deze bestrijding hebben de Kerk, de Overheid en de Maatschappij zelve ieder een eigen taak. a. De Kerk behoort de zonde der dronkenschap bij de belijders te bestrijden. Dronkaards kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en worden naar luid van het Avondmaalsformulier van de Tafel des N. Verbonds geweerd. Maar natuurlijk gaat de macht der Kerk alleen maar over hen, die tot haar behooren. Ten opzichte van hen die buiten staan, kan de Kerk geen tucht uitoefenen. Wel blijft haar over het getuigen en vermanen voor het oor van Overheid en Maatschappij. b. De Overheid heeft natuurlijk in de eerste plaats weer te zorgen voor de eere van het publiek terrein. Daarom moet de politie iederen beschonkene van het publiek terrein weren. Ten onzent doet de politie dit dan ook, doch de daaropvolgende straf schijnt niet zwaar genoeg. Althans de dronkaard geeft er niet om. Deze straf zal verzwaard dienen te worden. En voorts heeft alleen de Overheid in laatste instantie (per slot van rekening) het recht en de macht om dwingend op te treden, ten einde het drankverbruik te keeren. De Overheid ten onzent bemoeit zich ook met den drankverkoop. Zij heft zware belastingen (accijnzen) waardoor de jenever natuurlijk duur wordt en daardoor denkt zij het gebruik er van te doen verminderen. In overeenstemming hiermede stellen sommigen dan voor, de accijnzen nog meer te verhoogen, om daardoor het drankverbruik nog meer te beperken. Edoch, dit is naar onze meening de juiste wijze van drankbestrijding niet. Wie jenever wil drinken, drinkt toch, al is de prijs ook verhoogd. Gevolg van accijnsverhooging zal dan ook wezen, dat, ja wellicht hier of daar een matige drinker het drinken laat, doch dat de groote massa precies evenveel blijft drinken en dus nog meer geld aan de verzorging van het gezin onttrekt. Daarenboven vergete men niet, dat de bedoeling met de jeneveraccijnzen volstrekt niet in de eerste plaats was, het drankverbruik tegen te gaan, maar wel om de schatkist voor een groot deel te vullen. En nu trof het juist zoo heerlijk, dat men zich voor deze accijnzen tevens — met veel of weinig recht, dat doet er voorloopig niet toe — kon beroepen, op de drankbestrijding. Nu zou verhooging van de jeneveraccijnzen zeer stellig de schatkist ten goede komen, maar het drankverbruik zou er niet door verminderen, terwijl er nog meer geld vermorst zou worden, dat natuurlijk weer schade aan de maatschappij zou doen. De Vereeniging tot afschaffing van sterken. drank heeft zich dan ook altijd verklaard tegen accijnsverhooging. Dat dus niet. Maar wel heeft de Overheid te zorgen, dat nergens in het openbaar drank kan verkocht worden. De verkoop van sterken drank moet totaal verboden worden. Alle kroegen moeten gesloten. En de alcohol alleen nog maar bij den apotheker verkrijgbaar gesteld worden en dan nog wel alleen op voorschrift van een geneesheer. Wie nu meenen mocht, dat het goed zou zijn, als de wetgever morgen aan den dag wetten uitvaardigde, die den alcoholhandel verboden en den alcohol naar den apotheker verwees, ziet toch geheel mis. De Latijnsche spreuk vraagt terecht: „Wat zijn wetten zonder reden?" Wetten uitvaardigen, die op den volkstoestand niet kloppen, doet schade in plaats van voordeel. Wetten, waarvoor het volk niet rijp is, geven niets, ja doen veeleer nadeel. Zij geven van zelf aanleiding tot zulk een overgroot aantal overtredingen, dat ze op den duur onhoudbaar zijn. Ze worden dan ingetrokken of men neemt het met de handhaving zoo nauw niet. Op 't oogenblik is ons volk volstrekt nog niet rijp voor een wet als we zouden wenschen. En nu is het de taak der Maatschappij het volk hiervoor rijp te maken. Het particulier initiatief (de eigen werkzaamheid) moet het volk bewerken. Ieder kan hiertoe medewerken. Door zijn eigen voorbeeld. Doordat hij zelf geen sterken drank gebruikt. Door het ook anderen niet aan te bieden. Door in eigen kring, wanneer het voorkomt, het schadelijke van het drankgebruik te bespreken. En voorts hebben tal van vereenigingen zich opgemaakt, om de publieke opinie om te keeren, zoodat een wettelijke regeling, als we geschetst hebben, mogelijk worde. Deze werken door vergaderingen, lezingen, brochures, tijdschriften, platen, het aanplakken of ophangen van machtspreuken, het openen van localiteiten tot ontspanning, waaruit de drank geweerd wordf, enz. De school kan werken door schrijfvoorbeelden. Eerst als zoo de verschillende maatschappelijke levenskringen een vrucht hebben doen rijpen, kan die door den wetgever worden geplukt. Doch dit alles zal geleidelijk moeten geschieden. De tegenwoordige toestand moet niet ongewijzigd bestendigd blijven, totdat men op zekeren tijd het volk rijp keurt voor de ideaalwet en deze dan plotseling uitgevaardigd wordt. Maar allengs, stap voor stap moet het terrein veroverd worden. Telkens, als het volk rijp gemaakt 'is, voor een of anderen maatregel, richt men zich met een verzoekschrift tot de verschillende overheden (d. w. z. de overheden in land, gewest en gemeente) om zulk een maatregel wettelijk uit te vaardigen. Zoo zal men, in de eene gemeente spoediger dan in de andere, achtereenvolgens kunnen verkrijgen : het sluiten van herbergen op bepaalde uren, op den Zondag, op Christelijke en nationale feestdagen, het weren van vrouwen en jongelieden beneden een bepaalden leeftijd uit de kroegen, het verbieden van kroeghouden aan den straatkant enz. Dit alles is dan slechts het voorloopig veroveren van het terrein. En steeds heeft dan de Maatschappij een vrucht tot rijpheid te brengen, die de wetgever alsdan kan plukken. Totdat ten slotte in sommige gemeenten de volksgeest zoozeer bewerkt zal wezen, dat daar reeds tot verbod van kroegen kan worden besloten. Dit zou dan kunnen geschieden na een voor deze zaak expresselijk gehouden stemming, waaraan alle mannelijke meerderjarige personen kunnen deelnemen. Dit is het stelsel van het ,,Local Option". Zijn hierdoor in nagenoeg alle gemeenten de kroegen opgeruimd, dan kan de landsoverheid bij de wet de bestaande toestand vastleggen en den drankhandel verbieden. En thans nog een bezwaar, dat vaak geopperd wordt. Kan de Staatsbegrooting de millioenen wel missen, die het drankverbruik thans in de schatkist doen vloeien. Hierop een tweeledig antwoord. Vooreerst zal van een geleidelijke gang van het werk, zooals we dit schetsten, een geleidelijke vermindering van de staatsinkomsten, uit het drankgebruik voortvloeiend, het gevolg wezen. Maar in de tweede plaats zal de Staatsbegrooting zulk een geleidelijke vermindering van inkomsten zeer wel kunnen dragen, dewijl er mee gepaard zal gaan een geleidelijke vermindering in uitgaven voor politie, gevangenissen enz. En wat alles afdoet, al zou de Staat er finantieel schade bij hebben, dat zou nog volstrekt niet erg wezen. Het drankgebruik voert tot ontucht, roof en moord. Het is de brug tot tal van misdaden. Beteugeling en opheffing van drankgebruik kan deze misdaden wel niet opheffen, want haar wortel schuilt dieper. Maar de opheffing des volks uit zijn verval, verhooging van het volksgeluk en vermeerdering van welvaart zal er ongetwijfeld het gevolg van zijn. Lectuur. Dr. Kuyper. Ons program § 191. Sociaal Congres; blz. 88—91; 142; 219—226; 415—418. Vragen. Schets de gevolgen van het drankgebruik op de Maatschappij door ieder der punten orider c genoemd eenigszins toe te lichten. Wat is in 't algemeen het doel van het werk der Maatschappij ten opzichte van het werk van de Overheid ? Hoe tracht de Maatschappij dit doel te bereiken speciaal in het drankvraagstuk. Naar welke einduitkomst moet gestreefd worden? Wat is het ,,local option"? Wat is het Gothenburgerstelsel ? (Soc. Congr, pag. 223/224.) Hoe 'is uw oordeel daarover ? Kunt ge ook op resultaten wijzen van den strijd, die de Maatschappij nu reeds jaren voert tegen den alcohol ? Welke vereenigingen, die de drankbestrijding ten doel hebben, kent ge? Waarom is het verkeerd, een onderscheiding tusschen gebruik en misbruik te maken? ((Gereformeerd Jongelingsblad 8 Jan. IQ04..) DRANKBESTRIJDING. (Schema voor een opstel.) A. Wat is alcoholisme? De som van al de ellende, uit den alcohol voortvloeiende. Als maatschappelijk verschijnsel bestond het in vroeger eeuwen niet; wel als persoonlijk kwaad. In de 19de eeuw is de alcohol een macht geworden, die ieder levensgebied beheerscht. De drinkgewoonten hebben den alcohol eerst tot heerschappij gebracht en thans staan zij zelve onder die heerschappij. Die macht moet gebroken, daarom vooral is drankbestrijding dringend noodig. Gevolg van die heerschappij : de ontzettende aanwas van de alcohol-ellenden. Hier de bekende citaten van Dr. Kuyper, Gladstone e. a. Het alcoholisme is internationaal. In alle landen; (een enkele staat, waar geen sterke drank meer wordt verkocht, daar dit door de wet verboden is, gaat er sterk door vooruit, b.v. Kansas e. a.) de ontzettende hedendaagsche toestand in Frankrijk en andere landen. — Hier : cijfers en getallen zooveel als de opsteller bij de hand heeft. Ook in Nederland niet onbelangrijk : let op de statistieken van krankzinnigen- en idiotengestichten, misdaden etc. 80 m'ill. gld. 's jaars aan sterken drank; 130 mill. totaal aan alcoh. dranken. Hoeveel betalen de Gereformeerden hiervan ? Zij vormen V10 der bevolking — en als zij eens gemiddeld 50 maal minder drinken dan de niet-Gref. — (maar deze raming is veel te laag!), dan nog betaalden zij 130 mill. gld. : 500 = ƒ 260,000 jaarlijks. En hoeveel voor de zending? Dus : de drankbestrijding is dringend noodig. B. Zij is een dure roeping voor elk belijder des Heeren. Omdat wij een zoutend zout moeten zijn. Er gaat invloed van onze daden uit ; altijd ; overal. Wij steunen de drankzonde óf we bestrijden ze. Ons matig gebruik houdt het alcoholisme staande. De vijand let op ons : De loochenaars van God en Bijbel, de bestrijders van het Christendom zien op ons. Als ons geloof en onze liefde niet krachtig spreken, dan loochent men onze ernst, ons geloof, en wordt Gods Naam om onzentwille gelasterd. Vooraan in den strijd, omdat de Geref. alle terrein des levens opeischen voor God. Vooraan : omdat de eere Gods onze hoogste drijfveer is. Vooraan : omdat wij in alles het meest belijnd kunnen optreden. Vooraan : omdat God ons in de waarheid gesteld heeft en daarmede in de vrijheid, en wij ons dus vrij moeten houden van de gemeenschap met het kwaad. Dus : Het is de plicht en de eere der Gereformeerden hierin vooraan te staan. C. De drankkwestie grijpt in op allerlei terrein van het leven en komt in aanraking met allerlei godsdienstige en zedelijke vraagstukken. Denk slechts aan de vraag of alcoholisme (hier in persoonlijken zin genomen) ziekte of zonde is. De leer van Lombroso raakt ons vraagstuk. Zoo ook de practische vragen, b. v. of een drankzuchtige huwen mag, enz. Daarom : de drankbestr. dient te rusten op de Geref. Belijdenis. D. Niet met losse, uit het verband gerukte teksten schermen. Want dan meenen sommigen te kunnen bewijzen, dat alle gebruik zonde is, en anderen dat men zich schuldig zou maken aan verachting van Gods gave, door onthouding. De Bijbel is een organisch geheel ; als zoodanig moet hij bestudeerd worden. Hij geeft regelen des levens, waarvan wij de toepassing op tijden en omstandigheden hebben te onderzoeken. Wij hebben te letten op de algemeene beginselen, die we niet als theologische antiquiteiten hebben te beschouwen maar als bindend voor ons doen en laten. We steunen bij onzen strijd bovenal op de volgende beginselen : 1. alles doen ter eere Gods (i Cor. 10-: 31). 2. alle ergernis vermijden (1 Cor. 10132 en 33 e.a.p.) 3. het beginsel der naastenliefde. 4. de wet van Christus : draagt elkanders lasten. (Gal. 6 : 2.). 5. het beginsel van de solidariteit der schuld. Wij staan schuldig aan de volkszonden van onzen tijd en mogen die schuld, door gemeenschap er mede, niet verergeren. (Dit nader te bewijzen uit de H. S.!) E. Wij moeten dus weten, wat we te doen hebben. Krachtige liefde zal ons tot onthouding prikkelen. Ieder kan inzien, dat de gedistilleerde dranken (die geenszins natuurlijke gaven Gods zijn) den triumf van den alcohol hebben veroorzaakt en onderhouden. Aan het gebruik daarvan kleeft bijna altijd het zoeken van den alcoholprikkel, het zoeken (bewust of onbewust) der bedwelming. Zij behooren om hunne sterkte in de apotheek. Daarom stelt de Geref. Vereen, voor Drankbestrijding als eisch het nalaten van het gebruik van gedistilleerd en ook het nalaten van het geregeld gebruik van gegiste dranken en prijst zij de geheel-onthouding van alle alcoholische dranken als strijdmiddel aan. Zonder zulk een levensregel kan er geen invloed van ons uitgaan •— maar bovenal dan blijkt niet, dat wij onze verantwoordelijkheid, onze schuld gevoelen. F. De drankbestrijding dient methodisch te geschieden en eischt organisatie van krachten. Methodisch, heel anders dan methodistisch. Volgens een weloverlegd plan. Daarom moet eerst bij ons gereformeerde volk de bewustheid van de noodzakelijkheid van onzen strijd worden gewekt, door kennis van het alcoholisme te verspreiden. G. De drankbestrijding zoekt den steun der wetgeving, doch alleen om de winst, die door haar zedelijk optreden verkregen is, wettelijk te bestendigen. GESCHIKTE LECTUUR OVER HET ALCOHOL VRAAGSTUK. Van de corr. organen der Ger. Vereen, voor Drankbestrijding vooral de nos. 25. Feiten en Cijfers. 27. De strijd voor een drankvrije samenleving. 30. Alcoholisme en solidariteit. 34. Bemantelen. Gispen, Het optreden der Ger. Vereen, v. Drankbestrijding. Kampen, Kok 25 ct. Don en Van der Woude, Het Boek van den alcohol. Amsterdam, Van Looy ƒ 1.50. Wie dit laatste werk niet bezit, kan over den omvang van het alcoholisme het noodige vinden in de volgende corr. organen: no. 16. De jeugd en de drank. (Uitverkocht.) 19. Drankzucht en hare genezing. 22. Een verkenningstocht in het kamp van den vijand. Wat de Bijbel ons over deze zaak heeft te zeggen, wordt vooral besproken in: no. 17. Wijn en Sterke Drank in de H. Schrift; en no. 24. Is geheelonthouding van alcoholische dranken in de tegenwoordige omstandigheden schriftuurlijk? (Overgenomen in 't Geref. ^ Jong. Blad van 15 en 29 Sept. 1905.) Over wetten tegen den alcohol handelt no. ig. Gemeentelijke drankwetpolitiek en Mr. A. Tak. Alcoholisme en Wetgeving. Haarlem, Bohn 40 ct. Bezwaren tegen geheelonthouding worden weerlegd in: no. 12. Calvinisme en geheelonthouding (Uitverkocht.) 13. De Calvinist en het acoholisme. Ds. Diermanse, Wederlegging. Breukelen, Mobach, 75 centen. De corr. organen zijn verkrijgbaar bij den heer J. Minderaa, 3e Helmersstraat, Amsterdam tegen betaling van 3 ct. per no. III. SPROKKELINGEN UIT HET GEREF JONG. BLAD. Vreeselijke gedachte. Het lichaam van een jongen man werd opgevischt uit het slijk van de Mersey. Bij het onderzoek vond men in een van zijn zakken een briefje, waarop deze weinige woorden te lezen waren: „Doe maar geen navraag naar mij. Laat me verrotten. De drank heeft het gedaan!" Natuurlijk deed men wel navraag. De politie maakte door middel van de bladen hetbriefje bekend en vroeg inlichtingen. En binnen tien dagen kwamen er meer dan 200 brieven van ouders, die aangaande den doode bijzonderheden wenschten te weten. Is dat geen vreeselijke gedachte? Die Liverpoolsche kranten kwamen onder de oogen van twee honderd moeders, die allen in angst verkeerden, dat de schrijver van het akelige briefje haar „dwalende jongen" zijn kon! (Geref. Jongelingsblad 24 Febr. 1905.) Gezegende nijverheid. Men zou zich vergissen, zoo men meende, dat zij, die geheel en al verbod van den sterken drank op het oog hebben, eene dwaling begaan met de staathuishoudkunde. Het is waar, dit verbod zou de ondergang zijn van een bloeienden tak van nijverheid; maar wat is die geheele tak van nijverheid anders voor de maatschappij dan het gepleisterde graf voor het lijk. (Min. Keuchenius. — Ger. Jongelingsbl. 24 Febr. '05.) Gebruik■ geen alcohol. Gebruik geen alcohol, als ge een goed cricketter wilt worden, zei Grace, de kampioen van Engeland. Gebruik geen alcohol, als ge een goed voetreiziger wilt worden, zei Weston, die de halve wereld te voet heeft afgelegd. Gebruik geen alcohol, als ge een goed roeier wilt zijn, zei Hanlan, die alle roeiers achter zich liet. Gebruik geen alcohol, als ge een goed zwemmer wilt zijn, zei kapitein Webb, die het kanaal overzwom. Gebruik geen alcohol, was de conclusie, welke met algemeene stemmen op het internationaal Alpinistencongres, dat ongeveer 120,000 bergbewoners vertegenwoordigde, aangenomen werd, want alcoholische dranken zijn niet slechts nutteloos, maar zelfs schadelijk voor den bergbestijger. Gebruik geen alcohol, als ge bestand wilt zijn tegen de ruwheden van het klimaat in de Noordelijke IJszee, zei Dr. Nansen, die bijna de Pool bereikte. Gebruik geen alcohol, als ge een goed fietser wilt worden, zeggen allen die op het gebied van het wielrijden naam hebben gemaakt. Goede en geregelde voeding is de eerste voorwaarde om veel en vluggen arbeid te verrichten. Sterke drank, wijn en bier zijn daarbij contrabands.. (Geref. Jongelingsblad 9 Sept. 1904.) Een probaat middel. „Gij laat mij al maar drankjes slikken", Zei een patiënt, vol ongeduld, Tot den geneesheer, ,,met uw poeiers En pillen word ik overvuld. Kunt gij mij door een snelle handling Dan niet verlossen van mijn druk?" „Wel zeker, vriendlief!" sprak de dokter En —- sloeg de flesch jenever stuk. (Geref. Jongelingsblad 28 Juli 1905.) MEDEDEELINGEN Levendige actie. Het bestek van dit Orgaan noodzaakt ons kon te zijn en wij zouden zooveel kunnen mededeelen over de levendige actie, die in de laatste 3 maanden, door vele afdeelingen gevoerd werd. Vooral de meeste Friesche afdeelingen hebben zich uitstekend geweerd. In een volgend Orgaan hierover meer. Nieuwe afdeelingen werden opgericht te Garijp—Eernewoude, te Surhuisterveen en te Loosduinen. Wij roepen ze een hartelijk welkom toe. Vooral de oprichting der afdeeling Loosduinen met 25 leden dadelijk, verheugt ons; zij is uitsluitend uitgegaan van het personeel van de stichting »Bloemendaal«. Moge het niet lang meer duren, dat ook de andere inrichtingen van de Vereeniging tot Christelijke verzorging van krankzinnigen een afdeeling onzer Vereeniging hebben. Contributiën. Dit jaar moeten alle contributièn in de maand Mei met den penningmeester zijn verrekend. De afdeelingsbe*turen zullen reeds in Maart de kwitanti'èn ontvangen. Laat men dan dadelijk aan het werk gaan, om vroeg in Mei aan den penningmeester de verschuldigde gelden af te dragen. Deze regeling is dringend noodig. Orgels. Beslist goedkoopst adres voor le kl. Amerikaansche orgels is bij OL EL8H0VE, LOOSDUINSCHE KADE 11, DEN HAAG. Opgericht 1878. Teiephoon 4088. Bij aankoop van een orgel worden de reiskosten vergoed, en franco zending door 't geheele rijk. Men ontvangt gratis een handleiding om onmiddellijk te kunnen spelen en een toetsenlooper. Ook op termijnbetaling. 5 jaar garantie. Wie last heeft van taalfouten schrijven koope »Practisch Taalonderwijs*, een boek van 368 blz., dat op zeer pi ettige wijze U, zonder onderwijzer de Nederlandsche Taal zuiver leert schrijven en tevens goed stellen, Fr. p. p. tegen postw. a f 1.35. Ook is verschenen Practisch Rekenonderwijs duor H. Werkman, geheel in denzelfden geest als »Pract. Taalond.«. Prijs f 1.50. Fr. p. post ƒ 1.60. B. Westera, Uitgever Nijverdal. P.S. Wie er eerst meer van wil weten, vrage het gratis prospectus aan. BDEKEHilEfHEBBERS! Wilt ge U Christelijke Boekwerken aanschaffen, voor oud of nieuw, vraag dan Catalogus van Boekwerken aan bij A. J. WUESTMAN, Boek-, Papier- en Kunsthandel te HARDERWIJK. U ontvangt dan Catalogus van Boeken met Chr. verhalen, Geschiedenis, Gedichten, Muziek enz., met bijna 900 Nos., alsmede lijst van Bijbels en Kerkboeken. Aanbevelend, A. J. WUESTMAN. Voor f 12,50 IJzeren ledikant, staaldraadmatras, zeegrasmatras en kussens.' Voor f25,— 2 pers. houten ledikant, springveerenmatras, peluw en 2 kussens. Voor f 35,— ons door geheel Nederland zoo gunstig bekend twee persoons veerenbedstel met alle toebehooren, 3 dekens, matrassen en overtrek. Meer dan 13000 geleverd. Kamstra's Beeldenfabriek Blarikum, voorheen Sneek. Vraagt Prijscourant. Wie voor 5 cent een borrel drinkt, drinkt voor 5 cent vergif. Wie voor 5 cent een kop Crema-cacao drinkt, drinkt voor 50 cent kracht. Crema=cacao is het smakelijkste genotmiddel, het meest versterkende en goedkoopste voedingsmiddel, dat bestaat. U doet er enkel kokend water bij en U krijgt een heerlijk kop melkchocolade. Uwe gewone winkelier moet het in voorraad hebben. 1/4, Kilo kost 40 cent, Vs kilo kost 80 cent, een kilo kost een daalder. HHP Eischt pertinent het merk „CREMA". Eenigefabrikanten: Maatschappij „CREMA", BREDA Tel. interc. 195. Vraagt Vruchtensappen, Limo= nadesiropen en Jams van ROKEN ZOON te Alphen a/d Rijn. l N 2 Gebr.BARENDS RAADHUISSTRAAT 53 hoek Keizersgracht, AMSTERDAH. Telephoonn. 3557. Fabriek en Magazijn van Gouden en Zilveren werken, Opgericht Anno I85i5. C. F. Boerkoel, flloemweg 2, - AMERSFOORT. Ontwerpen, Begroeten, Opzicht hebben en Uitvoeren van BOUWWERKEN. BEESSE's Mineraalwateriabriek- Specialiteit in ZUIVER alcoholvrije dranken. Kunstm. Koolzuurhoudende TAFEL= en BRONWATEREN. Moienbeekstraat 26, Arnhem. Wenscht gij hef schijngenot var) den Alcohol door eene werkelijkheid te zien vervangen ? ? ? VRAAGT DAN UITSLUITEND Onze overheerlijke „Frou Frou" Uitmuntende in Aroma, Broosheid enz.: gansch éérjig. Let echter vooral op ons wettig gedeponeerd fabrieksmerK „DE LINDEBOOM", Firma Wed. B. VaN DOESBURG. MIJDRECHT. AMSTERDAM.