DE HEERLIJKE ÏEIIWlCHTINü VAN DES HEEREN GUNSTGENOOTEN, Voorgesteld in eene ernstige zielsbetrachting uit I PETRUS IV i 185 i)OOH DE ROUW, IN LEVEN KRANKBEZOEKER TE DORDRECHT) IN 'T JAAR 1734. GEDRUKT TE MÊPPEL, BjJ H. J. geldebman. VOOEWOOED. Het is opmerkelijk, dat wij lezen, 2 Cor. 13 : 5 : „Onderzoekt u zeiven, of gij in het geloof zijt." De groote Apostel neemt in dezen tekst het gewigtigste voor ieder sterveling aan de hand, opdat hij in het gezigt der eeuwigheid zich beproevende, voor e§n alwetend God de zekerheid, of ook de onzekerheid, van zijnen genadestaat zoude ontwaren. De zekerheid om God daarin te erkennen, dat Hij hem als met koorden en zeelen der eeuwige liefde getrokken had uit de magt des satans, in het voorbijgaan van zoo velen, die in hunne blindheid aan zich zeiven worden overgelaten. Bij tijden, als de ziel dat levend gevoelt, zal zij de vrije genade, waar zij zelve geen haarbreed aan heeft kunnen toebrengen, bij het licht des Geestes roemen en prijzen. Ja, bij dat licht zal hij op hem, die bij onderzoek het onzekere van die genade ontwaart, niet met verachting zien, maar medelijden grijpt hem aan, dat hij dien God in het aangezigt van Jezus Christus zal roemen en prijzen voor Zijne groote weldaad aan hem uit genade bewezen, en dat anderen, die hetzelfde maaksel zijn, in boosheid, dood en verdoemelijkheid liggen, om eeuwig in de plaats der rampzaligheid te weenen 'en te kermen. Ja, hij is verlost, en dat voor eeuwig. Is dit onderzoek niet aangenaam en verkwikkelijk voor den waarlijk opregte ? Doch daar deze predikatie zegt, dat de regtvaardige naauwelijks zalig wordt, zoo mag ieder wel toezien, of zijn gebouw voor de eeuwigheid rust op dien. eenigsten hoeksteen, tvaarop, naar Ezechiël 3, zeven oogen zijn en waarin Hij Zijn graveersel zal graveren. Zoo dacht mij, wijl de getrouwheid des schrijvers en de dierbaarheid der waarheid mij bewogen, ware het onder den zegen van Hem, die Zijnen scepter zivaait over de harten der menschen tot ware bekeering , opdat er in deze clagen, te midden van Gods oordeelen, zoo als: veepest, cholera, hooge wateren, enz., nog verootmoediging mogt gezien worden ? en land en volk mogten bukken en vallen, voor Hem die slaat! Dit zij zoo! DE HEERLIJKE VERWACHTING VAN DES \mm GUNSTGENOTEN. | nPS " rPlfêP"I /3n. 1 -r^ Lt>xc>J vj°^" INLEIDING. Hoezeer de blinde wereldlingen roemen mogen op hunne schatten en rijkdommen, zoo is nogtans niemand rijker dan een Christen. Met regt mag de Apostel hem toeroepen : »doch gij zijt rijk." Openb. 2: 9. Wilt gij eens zien, vrienden? Let er eens op: 1. Gelijk een rijke rijk is, omdat hij vele goederen bezit, goederen die opgelegd zijn voor vele jaren, Luc. 16; zoo is een Christen rijk wegens de schatten en rijkdommen die hij bezit, of daar hij regt toe heeft: de Almagtige zelf is zijn goud en krachtig zilver; de goederen van 't genadeverbond zijn zijne juvveelen, zoo rijk, zoo zalig; de aarde en hare volheid; de Hemel eene vlekkelooze erfenis, aldaar voor hem bewaard, is zijne haven, en om het maar bijéén te trekken, Paulus zal ons de Jijst, waarop eens Chrislens goed geschreven slaat, dat van eeuwigheid voor hem verordend, in der tijd verworven, en door hem volmaakt (na dit leven) zal genoten worden, opleveren, 1 Cor. 5: 21, zeggende: )>Alles is 't uwe." Ezau mogt veel hebben; maar deze geestelijke Jacobs hebben alles. Zij gaan op eigen grond, zien bij hun eigen licht, leven van hun eigen goed, daar de goddeloozen het maar ter leen ontvangen, om er eens een strenge rekening van te doen op dien grooten rigtdag; zoodat een Christen, hoe arm naar de wereld, met regt deze juichtaal mag aanheffen met een dichter: De aarde en Hemelen zeer rijk, Wat kan ons meer gelusten, 't Is 't onze in het wereldrijk, Den Hemel 't eeuwig rusten. •1 " 2. Gelijk een rijke vele obligaticn en rentebrieven heeft, waar hij zijn inkomen van geniet; zoo heeft een regtvaap-'' dige den Bijbel met al de beloften tot zijne obligatiën; daar heeft de Heere zich ia verbonden, met al wat Hij is, ten goede van den zondaar te wezen; dat heeft Hij bezworen en verzegeld in hel kiuisbloed van Zijnen Zoon ; daar kan een Christen rente op halen, om zoo te spieken, niet elk jaar maar ééns, o neen! maar dagelijks ontvangt hij daar de vruchten van, als de Geest eens werkzaam is aan het harte; als Hij de ziel eens overkomt met licht, met sterkte, met vertroostende genade. Daar leeft de ziel op, daar maant ze den Heere om, volgens Zijne beloften; brengende zijn eigen schrift mede, waar de Almaglige zich in geobliëerd heeft. Zoo deed David, Ps. 119. 49; «Gedenk," zegt hij, «des woords, tot Uwen knecht gesproken, op 't welk Gij hem hebt doen hopen." 5. Gelijk een rijke voortreffelijker en ontzaggelijker is dan de arme, zoo is wedrom naar Salomo's woord de regtvaardige voortreffelijker dan zyn naaste, Spr. 12: 26, ontzaggelyk en geestelijk. 1. In naam : 't zijn heiligen van hooge plaatsen. Dan. 7. 2. In afkomst: Goddelijk en Hemelsch. Joh. 1 : 15. 5. In magt: den Hemel sluitende en weder openende, Jac. B: 17, den Almagtige als het ware de handen bindende, gelijk Mozes, Hem niet toelatende (eerbiedig gezegd) Israël te verdelgen. 4 Gelijk een rijke_ uitmunt in zijne levenswijze, zoo ook een Christen. a. Hij munt uit in kleederen, daar een goddelooze naakt is, Openb. 3: 17; daar heeft een Christen niet alleen witte kleederen : kleederen des heils en eenen mantel der geregtigheid, Jez. 6: 10, maar gestikte kleederen van gouden borduursel, Ps. 45: 14, lö; kleeding niet alleen lot deksel, maar ook sierlijke kleederen, Jez. 50, wisselkleederen als Jozua, Zach. 13: 4. b. Zijne dienaars en lijfwachten zijn de zalige Hemelgeesten , in welke God klaarheid gesield heelt. c. Zijne spijs en drank is niet minder voortreffelijk; het is niet een weinig meel en olie van Sarepla's weduwe; neen, maar met Azer, Gen. 49: 20, koninklijke lekkernijen; zijne spijs is vleesch van Gods Zoon, Hemelsch manna, Joh. 6, wijn en melk, Jez. 55; geen water van Levie, dat Simson al zeer verkwikte, maar wateren des heils, Jez. 25, en dat in geen geringe male, maar volop; want in 's Vaders huis is overvloed van brood, Luc. 15: 17. Daar kan de ziel drinken tot verheuging, ja tot dronken worden toe, Ps. 56, Hoogl. 5: 11. Eet, vrienden! en wordt dronken, o liefste! 7 d.- De woning is niet dan heerlijk en voortreffelijk ia hoedanigheden. De eeuwige God is hun tot een' woning, Deut. 53: 27. Zijn vaderland en huis is boven in de stad die fondamenten heeft, Hebr. 12: 22; daar heeft hij een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen, 2 Cor. 5: 1. Hoe veilig kan hij hier schuilen onder de schaduw Zijner vleugelen; hoe zeker kan hij zich streelen in de verwachting van dat huis des Vaders, waar vele WQningen zijn, wanneer hij dit leemen huis dezes aardschen tabernakels verbroken ziet. TEKST 1 PETR. 4: 18. Indien de regtvaardige naauwelijks zalig wordt, waar zal de goddelooze en zondaar verschijnen? Gelyk een rijke, naar het woord des Iieeren, bezwaarlijk zalig wordt, zoo is het ook gelegen met den regtvaardige. Zie dit in Petrus, verklaard in de woorden van onzen tekst: indien de regtvaardige naauwelijks. Merkt in deze woorden twee zaken op. 1. Het getuigenis des regtvaardigen, dat hij naauwe~ lijks zalig wordt. 2. De tegenstelling daarvan gemaakt, ten opzigte van den goddelooze en zondaar. Vraagswijze met een vergroolende manier van spreken voorgesteld. Het eerste zal ons tegenwoordig genoeg zijn; merkt daarin op : 1. Het voorwerp : de regtvaardige. 2. Hetgeen van hem gezegd wordt: hij wordt naauwelijks zalig. 5. De wijze waarop : naauwelijks. A. Aangaande het eerste, daar spreekt Petrus van den regtvaardige, waar hij ons bij aanvang aan een voortreffelijk persoon doet denken. Gij moet hier niet doorverstaan, iemand die zonder zonde is; want »daar is niemand regtvaardig op aarde , die goed doet en niet zondigt," Pred. 7 : 20. Uit den wortel der boosheid, die in des mensehen hart is van zijne jeugd aan, Gen. 6, ontspruiten allerlei kwade vruchten, stinkende druiven, Jez. 5: 2; zoodat ze allen zijn afgeweken. »t' Zamen zijn ze onnut geworden; daar is niemand die goed doet, ook niet lot één toe," Rom. 5. «Indien wij zeggen, dat wij geene zonde hebben, zooverleiden wij ons zeiven, cn de waarheid is in ons niet>'* 1 Joh. 1: 8. Ten tweede verstaal hij er ook niet door zulk een regtvaardige, die zich de regtvaardigheid zelve inbeeldt, gelijk de waanwijze jongeling, Lue. 18: 21, »Alle deze dingen heb ik onderhouden van mijne jeugd aanen nogtans kon hij de proef van Jezus bevel niet doorslaan ; en de werkheilige Farizeën, steunende op hunne uitwendige tempelpligten. Neen! maar Petrus verstaat door de regtvaardigen zoodanigen : 1. Die als doemwaardig in zich zeiven, op den rand van een' eeuwige verdoemenis lagen ; die het doodvonnis in hun' boezem hadden, maar die echter naar den onnaepeurlijken rijkdom der vrije genade en eeuwige menschenliefde vergiffenis gekregen hebben en vergeving van al hunne schuld, om het zalige zoenbloed van den Heere Jezus; wzoodat er geen verdoemenis meer is voor degenen die in Christus Jezus zijn." Rom. 8:1. 2. Zulken, die door een opregt zaligmakend geloof, al de geregtigheid van Christus omhelsd hebben, en zicii als een melaatsche in Zijne bloedplassen hebben nedergeworpen; die hunne goedkeuring en toeslemming gegeven hebben aan dien bloedweg, om als vloekwaardigen langs dien weg gezaligd te worden, waardoor zij eigendom gekregen hebben aan Jezus, en al Zijne geregtigheid de hunne geworden is, Jer. 55. Dat is die regtvaardigheid des geloofs, door Abraham al geoefend en genolen, Rom. 4 : 1 I , op de geregtigheid die door den Borg zou worden aangebragt; van dezen wordt dikwijls gewaagd, zie Rom. 5: 24, uit welke daad des geloofs dan voortvloeit do regtvaardiging van 't geweien in de vierschaar, zoodat hun hart hen niet veroordeelt, en met Paulus, Rom. 5: lv deze juiohlaal mag aanheffen: »Wij dan, geregtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede met God door onzen Heere Jezus Christus." Dat is die vrede met God, die alle verstand te boven gaat, Phil. 4: 7, die met regl den allerleedersten en zwakst geloovige toekomt, hoewel hij menigmaal van dien grond wordt afgestooten, en door duizenden slingeringen van den satan en ongeloof, die hunnen vrede versloren, hunne stille beroeren; zoodat er bijna geen vrede in hunne beenderen is. Evenwel is dit hunnen grond: la-at de wet vloeken, de duivel aanvallen, het ongeloof/ slingeren; jar, al veranderde de aarde uit haro plaats, en al werden de bergen verzet in het hart der zee; evenwel, do geloovige zal niet wankelen, de yeglvaardige is een eeuwige grondsteen. 5. Hij" verslaat er ook zulken door, die volgens ge- noemde gronden op regtvaardigheid gesteld zijn; die, hoewel ze regtvaardig zijn, nog reglvaardiger trachten te worden, Oper b. 12: 11. Salomo zegt, Spr. 12: »het is den regtvaardige blijdschap regt te doen;" dat is, hij stelt de wet Gods, de regten zijner geregtigheid tot het voorwerp zijner, betrachting, biddende met üavid : »Och! dat mijne wegen gerigt waren, om Uwe inzettingen te bewaren," Ps. 119: 5. Ja, hij verbindt zich daarmede met eedzwering, Ps. 119: 106. Al wat liefelijk is; zoekt hij te denken, naar de les van Paulus, en tracht zijn Houfd, den Ileere, gelijkvormig te worden; dien hij tot zijn deel verkoren heeft, niet alleen om door Hem gezaligd, maar om ook naar Zijn voorbeeld geregtvaardigd en geheiligd te worden. Ziet, zoodanig beoogt de Apostel onder den naam regtvaardigen, de ware begenadigden, die met al hunne schuld, met al hun gebrek zich tot Jezus gewend hebben; even als de gebetene Israëlieten lot de koperen slang, en niets betrrs wenschen en begeeren, om als zulken die om het zoenbloed van 's werelds Heiland, in de vierschaar van den Regter der gansche aarde gereglvaardigd zijn, te leven voor hel oog van engelen en inenschen. Van zulken getuigt hij, (en dat is ons tweede stuk) : 2. Dat zij zalig worden. In der daad een voortreffelijk getuigenis; door de meesten gehoopt en gewenscht, maar door de minsten gezocht en genoten. Vraagt eens den snoodsten goddelooze, of hij niet hoopt zalig te worden; hij zal u al gretig »ja" antwoorden, schoon hij er in 'l minste geen werk van maakt, zoo lang hem de wereld volg'en wil. Een Biliam wenschte den dood der regtvaardigen te sterven, Num. 25: 10 alhoewel hij in hun leven geen zin had. Wij hooien hier dat Petrus het alleen bepaalt lot den regtvaardige. Zalig te worden, zegt: 1. Bevrijd te worden van 't allergrootste kwaad. 2. Gesteld te worden in 't volmaakt bezit van 't grootste goed. Wanneer nu Petrus zegt: »de regtvaardige wordt zalig," zoo wil hij kortelijk zeggen : 1. De regtvaardige wordt bevrijd van 't allergrootste kwaad, dat is, van erf- en dadelijke zonde; onder wier heerschappij hij leefde, en die hij van nature tot een' dienstknecht was geworden; een kwaad, dat hem uit de gemeenschap van den alleen zaligen God uitsloot, Jez. 59 : 2; 't welk het beeld Gods, den stempel en de heerlijkheid, waarin God hem geschapen had, verbrak, en eene walgelijke wangestalte in de ziel bragt, waarmede geen oog medeleden had, Ezech. 1G: £5; een kwaad, dat oneindige kwalen na zich sleept, en de bronader is van alle ellende. Daarvan wordt de regtvaardige bevrijd; want liet bloed van Jezus Crislus, des Zoons Gods, reinigt van alle zonden, 1 Joh. 1:7; niet dat een regtvaardige op aarde van alle zonden ontheven is, neen! maar van de heerschappij; want de zonde heerscht niet meer in zijn sterfelijk ligchaam, Rom. 6, daarvan zijn zij vrijgemaakt; de schuld rust niet meer op hem, maar op de schouders van hunnen Borg, wiens werk het was Zijn volk zalig te maken van hunne zonden, Malth. 1 : 21; zoodat hun de grootste boodschap mag worden toegeroepen, Jez. 40: 2 »Roept hen toe, dat hunne ongeregtigheid verzoend is." 2. Hij wordt bevrijd van het hoogste kwaad der straf, dat hij door de zonde op zich geladen had. 1. Alle ligchamelijke : want niettegenstaande dat de tegenspoeden der regtvaardigen velen zijn, Ps. 54 : 21, en dat ze menigmaal hunne harpen aan de wilgen moeten hangen, en dat hunne verdrukking alle morgen is. O! zoo zijn 't maar liefdeslagen van hunnen Vader, omdat zij door het bloed van Christus geheiligd zijn, en die ligte verdrukkingen, die zeer haast voorbij gaan, geven van zich, eene vreedzame vrucht der geregtigheid, degenen die er door geoefend zijn of worden; en ofschoon dan den regtvaardige en den goddelooze eenerlei weg wedervaart, dat hij mede door den dood moet overgaan in de eeuwigheid; o, geen nood! die wonde is niet doodelijk; »de dood is verslonden tot overwinning!" Jez. 25 vergel. 1 Gor. 15. Het is de wagen, waarmede zij ten Hemel varen. 2. Bevrijd worden de regtvaardigen van alle geestelijke straffen; het beeld van God, dat in hen verbroken was, wordt hersteld; zij doen aan, den nieuwen mensch, dio naar God geschapen is; de vijandschap, die er tusschen hen en den Heere was, wordt verbroken; zoodat God zich niet schaamt hen vrienden te noemen, Jac. 2: 25; hunne onmagt wordt weggenomen, want de Heere trekt hen uit de magt der duisternis, Col. 1 : 15. Hij ontrooft den sterk gewapende zijne vaten en rukt hen uit de klaauwen des satans, die hen gevangen hield naar zijnen wil, 2 Tim. 2: 2G, en schenkt hun genade, dat ze alles vermogen, door Christus die hun kracht geeft en meer dan overwinnaars doet zijn, Rom. 8: o7. 5. Bevrijd worden zij van de eeuwige straf. De dood is voor hen niet alleen zijnen prikkel, maar do hel ook hare overwinning kwijt, 1 Cor. 15; terwijl de goddeloozen het eeuwig verderf, verstoken van Gods gunstrijk aangezigt, eeuwig zullen ontwaren, 2 Thess. 1:9, zullen zij altijd bij den Heere zijn, 1 Thess. 4: 17. Terwijl de goddeloozen hunne long zullen kaauwen eu hunne landen zullen knersen, zullen de verheffingen,Gods in hunne keelen zijn. Dus zijn ze verlost van den toekomenden toorn, 1 Thess. 1 : 10, verlost van den vloek der wet, Gal, 5: 10; «zoodat er geene verdoemenis meer voor den regtvaardige is." Rom. 8 : 1. 4. Maar dit is niet alles wat de regtvaardigen genieten. Zij worden niet alleen bevrijd van hunne ellenden, maar hun wordt ook het wezenlijkste goed geschonken van het genadeverbond , en wat is dat anders, dan de Almagtige zelf. Het deel van Levi, wiens deel de Heere der heirscharen was, met alles wat God toebrengen kan tot zaligheid van den regtvaardige: de Vader met Zijn' eeuwige liefde, de Zoon met Zijne bloedplassen, de Geest met Zijne gaven, om al hun gebrek voor eeuwig te vervullen; al de deugden en volmaaktheden dje de Allerhoogste bezit, zijn voor hen ten goeden te zamen gespannen : Zijne almagt lot hunne ondersteuning, Zijne wijsheid om hen te leiden, Zijne alomtegenwoordigheid om hen te beschermen, Zijne onveranderlijkheid om hen getrouw te zijn le midden hunner ontrouw, en 't goede werk dat Hij in hen begonnen heeft, te voleinden tot op den dag der verlossing, Phil. 1 : 6. Dus is hij hun Heere en Hoofd, hunne rots en rust, de God van hunne volkomene zaligheid; en wat zal ik meer zeggen: de maatstok des engels, in Openb. 11 gemeld, valt hier veel te kort om het breede deel der regtvaardigen te meten. En ziet men eens op hunne verwachting; met regt mogen wij, in navolging van Israëls zangmeester, Gods naam ten prijs, uitroepen: »0! hoe groot is dat goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vreezen," Ps. 51 : 20. Oor noch oog heeft het gezien, nooit is het in des menschen hart opgeklommen, wat Ilij bereid heeft voor degenen die Hem verwachten; de beste wijn, van eeuwig vlekkelooze heerlijkheid, is voor hen lot 't laatste gespaard, Joh. 2. Hier vergenoegen zij zich met de eerstelingen; maar zoodra zij uit dit lasthuis in dat lusthuis zijn overgegaan , genieten zij den vollen oogst, verkrijgen voor een' leemen hut, welks grondslag in het stof is, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in den Hemel, 2 Cor. 5:1; eene stad, die fondamenten heeft, door God gebouwd, Jezus en duizend maal lienduizende heilige hemelgeesten tol hun gezelschap , licht en volmaaktheid tot hun kleed , en een Oceaan van volzaligheden, om zich er eeuwig in tc verlustigen. Daar zal al het treuren ophouden, en zij in onpeilbare stroomen van blydschap gedompeld worden; genietende blijdschap zonder droefheid, verzadiging zonder walging, licht zonder duisternis, volheid zonder gebrek, zaligheid zonder perk, leven zonder dood, zich verliezen in 't beschouwen van God, in het aangezigt van Jezus Christus, tot eene onbepaalde eeuwigheid; ja wat sterfelijke long is bekwaam om die erfenis der knechten des Heeren naar waarde te ontvouwen? De Bijbel schiet hierin te kort, om uit te drukken, dat zeer groot en uitnemend eeuwig gcwigt der heerlijkheid, voor den regtvaardige verordend en in do Hemelen bewaard, om ééns te genieten, wanneer ze voor den troon de eeuwige Halleluja's, het Lam ter eere , zullen aanheffen. Ziet, dil wil de Apostel dan uildrukken, wanneer hij zegt: »de regtvaardige wordt zalig. Maar laat ons ten derde eens beschouwen op wat wijze de regtvaardige zalig wordt. 5. Het is naauwelijks, zegt Petrus. Verstaat het niet, vrienden, gelijk de Roomsche kerk leert, dat de reglvaardigen, omdat ze nooit zeker kunnen zijn in hunnen genadestaat, maar altoos kunnen afvallen, gelijk ze zeggen , alzoo te naauwernood zouden behouden worden. O neen , neen 1 daar zullen de eeuwigheid, de liefde des Vaders, het bloed des Zoons en de kracht en genade des Geestes wel zor°* voor dragen. Christus schapen zullen nooit verloren gaan, Joh. 10 : 29, het onveranderlyk testament des vredes zal nimmer wankelen, Jez. i>4; bergen mogen wijken; maar het drukt uit, de waarheid, de gewigtigheid van de zaak te kennen gevende, dat er veel werk, veel worsteling en moeite aan verbonden is. Gelijk dat ook door den Ileere Jezus wordt uitgedrukt, Luc. 18: 25, wanneer Hij zeide : »het is ligter dat een kemel ga door het oog van een naald, dan dat een rijke inga in "t Koningrijk Gods;" waarmede Hij niet te kennen geeft, dat er geen rijke zoude zalig worden; dat spreekt de Bijbel en ook de ondervinding tegen; neen, maar het drukt uit, dat hij bezwaarlijk zal ingaan, omdat er zoo veel strikken in de rijkdommen verborgen zijn, waar de ziel in verstókt, en buiten de gemeenschap van den zaligen God gehouden wordt. Zoo hier ook iidciuwclijlis ^ met veel moeite en gevaar wordt de regtvaardige zalig. Laat ons dit eens wat van naderbij zien. 1. Naauwelijks, ten aanzien van God in 't algemeen; want de zalige en alleen maglige Ileere, die niemand buiten zich behoeft, Hand 7: 215, had zich eeuwig kunnen -verheerlijken in 't bezitten van Zijne eigene deugden en volmaaklheden, en had niet iets buiten zich noodig, om iets tot luister van Zijnen naam toe te brengen. Maar o! de Heere is als 't ware niet te v reden, ot' Hij moet schepselen, die maar wormen en slof zijn, Jez. 40, doen deelen in Zijne heerlijkheid. »IIij wil Zijne vermaking nemen met der menschen kinderen," Spr. 8 : 51; dat gaat immers het verstand, ja de verwondering van menschen en engelen le boven. Waarom formeert God menschen? waarom wil Hij die stellen tot onderwerpen Zijner heerlijkheid? waarom naar hen omzien? Immers is't vrije genade, die God bewogen heeft. Wel! had het Hem dan eens niet behaagd; wat dan? Ziet gij dan niet dat het naauwelijks is? omdat het maar van Gods vrijen wil afhangt. 2. Naauwelijks ten opzigte van iederen persoon in 't bijzonder, ten opzigte van den Vader: de gansche wereld lag verdoemelijk, Rom. »5, en walgelijk zoodat er geen oog medelijden mede had, Ezech. 1G : 5, en de Heer had dit niet alleen in Zijne magt, maar konde volgens de onkrenkbaarheid van zijne volmaaktheid, niet anders dan den zondaar verdoemen, daarom was Hij zoo vrij dat "ij sommigen als uit Zijne eeuwige liefde tot verkrijging der zaligheid verkozen heeft. 1 Tess. 5 : 9. Sommigen, die evenwaardig waren als anderen, in wien God naar Zijn vrij welbehagen geen welgevallen had. Het kleine hoopje der regtvaardigen vindt juist genade in Zijne oogen , ziet eens hoe naauwelijks, niets was in hen, dat God kon bewegen, evenwel Hij verkiest hen. Dat Esther den grooten Ahasveros boven honderden behaagde, had nog zijn reden, wegens hare schoonheid; dat David Abichaïl tot vrouw neemt, is te begrijpen, maar wat bewoog den Heere: de minsten en onaanzienlijken worden hier met David de kroon op 't hoofd gezet; maar wat zijn het weinigen , die dat lot te beurt valt, waren 't allen Jozua's en Galebs die van de zesmaal honderdduizend strijdbare mannen, die uit Egypte togen, in Kanaan kwamen, wat was het naauwelijks, voor hen dat zij binnen kwamen, juist bleven zij over. Zoo ook hier, naauwelijks worden weinige regtvaardigen verwaardigd het Hemelsch Kanaan binnen le komen. 13. Niet minder wordt de ïeglvaardige naauwelijks zalig, ten opzigte van den Zoon, want wat: 1, Zou liet baten, zoo de Vader al sommige hellewichten verkoren had, was er geen Zoon geweest, die zich vrijwillig had aangeboden, om 't voornemen van genade uit te voeren, 't Is waar, de barmhartigheid des Vaders roept genade zonder straf, de regtvaardigheid daarentegen roept: straf zonder genade, was nu de Zoon niet tusschen beide gekomen en die beide deugden Gods tevreden gesteld, eeuwige ongenade was het deel aller zondaren geweest. O! toen het woord gehoord werd: »Ziet hier ben Ik, om u welbehagen te doen." Ps. 40 : 9. O! toen kwam er reeds hoop op verlossing, 't geen een werk was van grooter gewigt. Ziet eens hoe naauwelijks. 2. Zien wij eens wat er gedaan moest worden, om den regtvaardige te zaligen. De schepping van hemel en aarde was een tooneel van Gods wijsheid en magt, Ps. 10 : 4. maar er werd ineer vereischt, geen enkel woord was in staat den toorn des Almagtigen te stillen en zaligheid te verwerven. 01 neen, hier moest de Zone Gods, het afschijnsel van Zijne heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, Ilebr. 1:5, die het geen roof achlle, Gode even gelijk te zijn, die moest hier mensch worden, de gestalte eens dienstknechts, verachting, armoede, versmaadheden, bitter lijden aan het vervloekte kruishout en daar den doodsnik geven, tot verbazing niet alleen van engelen en menschen, maar ook tot verbazing der natuur, die hare zonnestralen intrekt, en de aarde beeft en siddert van wege het sterven van den Levensvorst, stervende, opdat Hij door Zijn dood, dengene die 't geweld des doods had, zoude te niet doen, en het leven verwerven Hebr. 2 : 14. Voor doodwaardigen in dit opzigt, wordt daardoor het werk der verlossing als iets uitnemendst, iets zeldzaams en wonders, voorgesteld als een magtige den rang ontnomen wordt, Jez. 49 een koopen, niet met goud of zilver, maar met het dierbaar bloed des Lams, I Petr. 1 : 19, een lossen als uit de hand desgenen aan wien hij zich verpand had, Jez. 65, waardoor zij genoemd worden de verlosten, Jez. 62 : 5, de vrij gekochten, Jez. 55 : 10. 5. Naauwelijks worden de regtvaardigen zalig, ten opzigte van den Heiligen Geest; want schoon nu Jezus door Zijn lijden en sterven de schuld voldaan en door Zijne gehoorzaamheid het leven verworven had, daar lag echter de zondaar nog even reddeloos, dood in zonden en misdaden, Efez. 2 : 1 , onmaglig om zich het verworvene heil toe te passen, gevangen onder de magt des Satans, verslaafd onder de heerschappij der zonde en zou voor eeuwig reddeloos moeten blijven, tenzij de Geest naar de sterkte Zijner magt, met welke hij Christus uit de dooden opgewekt heeft, Efez. 1 : 19, Zijne hand aan den zondaar te koste legde, hem bekeerde, veranderde en heiligde, 1 Cor. 6 : 11 , en hem alzoo vatbaar maakte voor de genade die verworven was door het kruïshloed van den Heere Jezus, een werk zoo noodig, dat zonder dat, geen mensch zoude kunnen behouden worden. Ja, buiten bekeering en heiligmaking kan een zondaar zoo min zalig worden als de duivel zelf, Joh. 3 : 5. »Jaagt den vrede na met alles en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal," Hebr. 12: 14, maar ook een werk waar niet minder kracht toe noodig was, dan tol het scheppen van hemel en aarde, ja ook nog grooter; want in de schepping vond God niets dat legen Hem was, maar wanneer de Geest aan 't hart van den zondaar begint te werken, daar is alles tegen Hem gekant en gespannen, zoodat Hij met een' arm met magt den zondaar moet le sterk worden en overreden, Ps. 89 : 11. Welk groot werk het is om stroomend water niet alleen te stuilen, maar ook van loop Ie doen veranderen , kan ieder begrijpen. Zoo moet ook de zondaar veranderd worden; geen wonder dan, dat hel werk der bekeering voorkomt als het werk van Gods arm , Jez. S3 : 1 , daar het werk der schepping voorkomt als een werk van Gods vinger, Ps. 8 : 4. O! wat moet er niet een almagt geopenbaard worden, of de zondaar ging verloren. Daarom wordt het genadewerk in Gods woord zoodanig uitgedrukt, dat ons aan den eenen kant de wangestalte des zondaars, aan den anderen kant het krachtdadige werk des Heiligen Geestes voorstelt, als het wordt genoemd een levend maken , Efez. 2:1, de zondaar stonk al als Lazarus, Joh. 11, maar eene Almagtige stem riep: »kom uit! ontwaakt gij die slaapt en slaat op uit de dooden," Efez. ö : 14; een scheppen, Efez. 2: 10, een wedergeboren worden, 1 Petr. 1 : 23, een wegnemen van het sleenen hart en een vleeschen hart geven, Ezech. 36: 26, een grijpen, even als iemand die in t verderf zinkt, in zijn zinken gegrepen wordt, Filipp. 3: 12; zoo wordt hij naauwelijks zalig. Maar dit is nog niet alles wat de Heilige Geest doen moet. Wat baat het den zondaar, of hy nu al bekeerd en geheiligd was, indien de Geest nog niet gedurig hem bevestigde, en in dien genadestaat verzegelt. O! duizend maal op eenen dag viel hij uit en was nog erger dan le Voren, indien de Geest hem niet gedurig kracht bijzet, de minste beweging tot zonde brak tot den grootsten gru = wel uit. Zoo moet de Geest hem gedurig leiden, Ps. 145: 10, ondersteunen en bevestigen. Zie daar! hoe naauwelijks aan Gods kant de regtvaardige zalig wordt. 5. Maar vatten wij het eens op aan den kant der regtvaardigen; rondom zullen zich sprekende bewijzen opdoen t die ons aantoonen zullen , dat hel naauwelijks is. Ik kan het niet beter afbeelden , dan de schipbreuk van Paulus ons vertoont, Hand. 27. Hij en zijn volk werden behouden; dat had hij hen al verzekerd, vermits God hem dat geopenbaard had; maar 't was ook naauwelijks, ter naauwernood, dat ze op een' plank aan wal kwamen. Zoo ook met eenen regtvaardige: zijn behoudenis is zeker, daar heeft hem de onfeilbare God verzekering van gegeven in Zijn woord. De overwinning Israëls, die niet liegt, heeft hem gezworen, Hebr. 6: 17, 18, dat, die gelooft, niet beschaamd zal worden, 1 Petr. 4:6; zijn einde zal vrede zijn, Ps. 57 : 57, maar ook met veel moeite. Een Christen is aan boord van Jezus scheepje als de Apostelen, Matlh 8; daar is hij veilig, omdat er Jezus in is, vrijwilliger dan het bootsvolk dat Julius Gesar gescheept had, waarop zij vertrouwden; maar het gaat dikwijls, gelijk met de Apostelen, dat ze denken nooit behouden te worden, en gelijk Paulus en zijne reisgenooten het ging. Ziet nog eens nader : 1. Menigmaal moet de godzalige door veel stormen, orkanen en onweêrsbuijen worstelen. O! wanneer de wind des Geestes uit 't noorden in de ziele blaast, en de zonde in haar gewigt op de ziel weegt, en de schuld opeen-1 pakt, gelijk Job spreekt, daar komen eens stormwinden van ongeloof bij ; de ziel wordt eens aangevallen van den satan; daar komen eens winden van tegenspoed, zoo naar binnen als naar buiten bij; wat maakt dat menigmaal een orkaan in de ziel, wat wordt ze geslingerd, nergens kan ze vast staan. O! dan is ze met regt een door onweder voortgedrevene, ongetrooste, Jez. 84 : 11, Job 7 : 11>, dat kan haar zoo bang maken, dat ze de verworging soms kiest voor het leven. Dan gaat het gelijk David, dan als zij, die op groote wateren varen, door een' storm worden overvallen; zij rijzen op ten hemel, zegt hij, en dalen tot den afgrond; hunne ziel versmelt van angst en hun verstand wordt verslonden, Ps. 107: 26, dan roept de afgrond bij het gedruisch der watergooten, Ps. 42: 8, dan worden ze nedergedrukt met al zijne baren, Ps. 88:8, O ! wat hebben dit sommigen van Gods gunslgenooten wel niet ondervonden; alles is overhoop. Duizend maal, en nog een stapje, denkt zij, en hel is gedaan; nooit word ik behouden, zoo God geene wonderen van almagt doet; duizend maal roept zij : »Heere behoed mij, ik verbal" Mattli 8: 26. ° 2. Daar komt nog menigmaal bij, dat licht en sterren weg zijn en duisternis alles bedekt; zij kan Jezus niet vinden en moet met Joh uitroepen: »ga ik voorwaarts, Hij «s daar niet; ga ik achterwaarts, ook daar zie ik Hem niet, Job 23: 8. Alles raakt uit het oog, vroeger kon ze nog iets vinden, dat zij dacht genade te wezen, al was t ooi nog zoo klein; de beloften waren nog wel een^ ïare noordster, daar zij 't op aanlegde en haren koers naar zette; maar nu is de zon, de sterren, alles is vteg. AI wat zij aanvat is verkeerd, overal sloot zij zich, zoodat ze menigmaal zuchtende uitroept: »Och, of ik ware als in de dagen van ouds, toen Zijne lamp voor mij scheen en ik bij Z,ijn licht de duisternis doorwandelde,'' Job 29. Maar Hij heeft haar gesmeuld en over haren weg duisternis gesteld, Job 19: 8; en duurde deze duisternis maar drie uren, Matlh. 27, ja, waren 't maar drie dagen, zoo als in Egypte, Exod. 10; maar de ziel moet menigmaal in duisternis wandelen , .fez 50, dal is, een langen tijd vertoeven en onder veel donkerheid omzwerven; ilat maakt haar wel eens moedeloos, zoodat ze wel zoude uitroepen: «mijne sterkte is vergaan, mijne hoop zelfs van" den Heere." Klaagl. 5 : 18. 5. Geen wonder dan, dat het land uit het oog raakt; hevige storm en donkerheid doen de ziel afdrijven van hare vastigheid. liet land raakt uit het oog, in welks gezigt zij zich nog wel eens kon verblijden, wanneer haar gegund werd het met Mozes eens van verre te beschouwen, op een ISebo van geloof; waar ze zich wendt, zijn alle beroerten wateren van zonden cn bedorvenheid en een donkeren Hemel, die ze niet dan met beving beschouwen Kan; ja,%het schijnt haar onmogelijk ooit weer land in het oog te krijgen. O, hoe naar ziet het er uit! dan zou ze wel in hare haast zeggen : »ik ben afgesneden," Ps. 88 : 6. 4 Dan moeten ook het scheepstuig en de lading buiten iioord, gelijk Paulus reisgenooten deden, Hand. 27, roer en steng van boven neer, alles werpt de ziel weg; genade meent ze nooit gehad te hebben, hare liefde was geveinsd, haar geloof inbeelding, hare vrees voor den Heere is haar ' Z,J zelve schudt; 't is al vrees en schrik voor de hel. Hare liefde tot de vromen, was eigen-beooging, haar spreken van liet Christendom, om voor een godzalige gehouden te worden, alles werpt zij buiten boord; de middelen, die als zeilen waren van ile ziel, worden gestreken, de ziel wanhoopt in plaats door dezelve gebeierd en opgewakkerd te worden , zij meent ze wordt er maar dooder, verstokler en verdrietiger door, ze schijnen haar lot last, en waartoe dan gebruikt? zoodat ze alles wegwerpt en het op Gods genade laat drijven; dat is nog haar eenigste hoop, d' Almaglige wijsheid Gods, die helpen kan als 't Hem behaagt, maar dat werpt ze weg. S De ziel, dus dobberende op de rustelooze waleren, is niet weinig bekommerd voor klippen en zandplaten, om daar dan door slooten te vermorselen, en dat bezwaart haar niet weinig, die vrees drijft alle hoop builen. Komt de ziel eens te binnen, hoevelen er al nabij de ha\ en gekomen zijn, en toch schipbreuk hebben geleden. 01 duizendmaal denkt zij: dat zal ook mijn lot zyn; nujn burgerlijk gedrag, mijne gezetheid in de midde en, mijne overtuiging die ik eens gehad heb, en die Judas zoo we kon hebben als ik, mijn arglistig en verraderlijk hart, dat mij soms wijs maakt dal ik genade heb; de gemeene bewerking des Geesles, die Herodes en Agnppa kenden, waardoor ik een verlicht verstand, gemeene beweging, liefde voor Gods Woord en de vromen heb, dat zullen de klipnen zijn, waar mijne ziel zich aan te barsten stooten zal, waarom ik nog eens schipbreuk lijd. Wat kan dat de ziel menigmaal hopeloos maken, en het benaauwde zweet uitpersen. Zij weet, dat de dood ieder oogenbhk een einde aan hare reis kan maken, zij heeft eenen indruk wat het is, de haven, waar elk om wenscht en die t mees op een lossen grond gezocht wordt, binnen te raken, met le bezeilen, maar op inbeelding verloren te gaan, en volgens de bakens van eigen vernuft gezeild hebbende, op de zandplaat van bedrog aan spaanders te stooten, daar daar ligt de wortel van hare vrees en angstige bekommernis. 6. Het eenigste, dat de ziel dan nog over heeft, is . het anker van hare hoop moet dan builen boord; dan gebeurt het dat de kabel breekt, zoodat al hare hoop wegraakt en de ziel ieder oogenblik sch.jnbaar wegzinkt, dan is hare sterkte vergaan en hare hoop van den Heere, K,ai"l* o- 18. De belofle, de goede woorden die zij te voren nog al v»uc, «Is het ».onl J.» Kon.ng», cl.e le voren nog wel haren ankergrond waren, daar kan de dan niet ankeren, hare hoop is w eg; zoodat zo len opz.gte van hare zielsgestalte wel zoude zeggen, even als de oversten van Samaria, 2 Kon. 7 : 2, al- friaakte God vensteren in den Hemel, zal dat niet kunnen geschiederi, dat ik behouden word. Ziedaar dan! wal een Christen uit te staan heeft, evenwel Jezus zit aan 't roer. Mij kan de winden gebieden, de regtvaardige wordt behouden en zalig, maar t is naauwelijks. Maar laat ons nog eens eene andere gelijkenis gebruiken. Een reiziger, die het oog naar eene stad of plaats gewend heeft, zal ons door zijne wisselvalligheden en wederwaardigheden, een zoet zinnebeeld opleveren. Een Christen is toch een vreemdeling en reiziger in de wereld, zijn vaderland is boven, Phil. 5 : 20. Hij ziet gesterkt naar Jeruzalem dat boven is, Luc. 9, hier beneden is hij niet te huis, 1 Cor. 29: 15; de loop des levens is als een wandelpad, een weg, waarop hij zich spoedt naar de reis, naar die stad die fondamenten heeft, wier kunstenaar en bouwmeester God is, Hebr. 11: 10. Nu, gelijk een vreemdeling, die buiten 's lands reist, zelden zonder ongemakken en rampspoeden zijne reis ten einde brengt, maar aan vele wisselvalligheden onderhevig is, die hem dikwijls zijne reis niet weinig beletten en hem wel eens bekommerd maken, of hij wel ooit in zijn vaderland geraken zal; zoo gaat het ook met eenen regtvaardige. de ontmoetingen zijn zoo vele, de verhinderingen zoo menigvuldig, dat hij naauwelijks behouden wordt. 2. Want de weg, dien hij gaan moet, is naauw, Matth, 7:14: »de w(?g die ten leven leidt is naauw." Door bekeering en wedergeboorte geraakt hij op dien weg; maar dan moet hij nog bewandeld worden zoo als Paulus zegt, Col. 2:6: «Gelijk gij dan Christus den Heere hebt aangenomen , wandelt alzoo in Hem." O! de weg der Godzaligheid is een naauwe weg; die voorziglig dient betreden te worden. 1. Het is een weg van heiligmaking, Hebr. 12: 14, »Jaagt den vrede na, met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal." God moet gekend , geliefd, gediend en gevreesd worden op de allervolmaaktste wijze. »Weest heilig, want Ik ben heilig." Die op dezen weg wandelen, moeten zich God als de Hoogste en Iieiligsle voorstellen; gelijk Hij, die hem geroepen heeft, heilig is, zij ook heilig mogen zijn in al hunnen wandel. Wat is er nu zwaarder voor een zondaar, dan heilig te zijn, juist zóó te leven; waar heeft dé wereld meer tegen ? 2. 't Is de weg van zelfverloochening, Matth, 16: 24, »Zoo iemand achter Mij wil komen , die verloocliene zich zeiven." Daar moeien handen gekapt, oogen uitgestoken en voelen afgehouwen worden, Mallh. 5: 29, 30. De mensch moet zijne redeneringen afleggen, zijne eigene wijsheid verzaken en dwaas worden om wijs te zijn in Gode; eigen wil meet gebogen worden en verslonden in Gods wil; vermaak, genoegen, eer en aanzien moeten verloochend worden. O! wat valt dat zwaar voor vleesch en bloed ! # . 3. Het is een weg van hemelschgezindheid; daarom moeien alle aardschc dingen bij ons op een geringen prijs staan, en niet anders aangemerkt worden dan iets drukkends, waardoor de ziel belet wordt in de hoogte te klimmen; de gunst van menschen, eer, staal, rijkdommen moeten versmaad worden, om alleen onzen wandel in den Hemel te hebben, Phil. 5:20; zoekende alleen die dingen, die boven zijn, Col. 5:2; Christus te scliallen bo\cn tienduizenden van wereldlingen, Hoogl. 8. Maar o! wat behoort er niet toe, om zoo gedurig als geestelijke arenden hemelwaarts te zweven. 4, Het is een weg van liefde; God slellende tot het hoogsle voorwerp van onze achting en begeerle, en nevens Hem onze naasten, niet alleen onze bloedvrienden met al onze buren en goede bekenden die ons liefhebben, maar zelfs onze vijanden. »Zegent ze," zegt Christus, »die u •vloeken, cn bidt voor degenen die u geweld aandoen, Matlh. ö: 44. Wat is dat eene moeijelijke zaak voor den mensch, ja, onmogelijk in zijne oogen. Ziel, zoo eng is de we°-, zulk een naauw pad heeft de regtvaardige te bewandelen, zonder af te wijken ter regtcr- of Ier linker zijde; het minste slapje mag hij met ter zijde doen, liy mag niet eens omzien; hij moet naauwkeurig op zijn gang letten, zijne wegen ernstig bedenken met David, Ps o9, en wegen den gang zijns voets naar Salomo, Spr, . - . 2. Niet alleen heeft de Christen een naauwenweg, maar hef is dikwijls duister rondom hem, zoodat hij menigmaal stil staal en twijfelt of hij het regte pad wel heeft, want een engen weg kan men bij duister gemakkelijk mistasten; de ziel weet menigmaal niet waar zij is, zij hee t geen licht, Jez. 50: 20; haren weg schijnt toegemetseld en de Heere heeft over haar pad duisternis gesteld, daarbij raakt de Leidsman uil het oog en de ziel slaat daar alleen . Wat baart dat niet een vrees en twijfel, moedeloosheid, wat belet dat niet hare reis naar Hemel, wat doet (lat haar niet menigmaal wenschen cn zuchten : »Och. dat ik ware als in de dagen van ouds, (oen Hij Zijne lamp over mijn hoofd deed schijnen en ik bij Zijn licht de duisternis doorwandelde, Job 29: 2, 5. 5. Daarbij komt, dat er veel bijpaden zijn, die de regtvaardige naauwkeurig te mijden heeft, en dat verhindert zijn voortgang niet weinig; vleeschelijkheid, aardschgezindheid, eigenzoeking en andere bijwegen leiden hem menigmaal ter zijde af, daar zijn vele dwaallichten op den weg, die hern afleiden. Daar blinken eigen vernuft, gemak, vermaak, rijkdom, en andere dwellichten schijnen hem soms zoo liefelijk toe en flikkeren hem zoodanig in de oogen, dat hij er door van den weg raakt en zich naderhand deerlijk misleid ziet. O! wat heeft een Christen al niet opmerkzaam te zijn, opdat zijne oogen regt uit zien, Spr. 4: 24. Ziet eens hoe naauwelijks.• 4. Merken wij op, dat de tijd zoo kort is, in welke hij zijne reis moet volbrengen. Is er nu ééne reden waarom een reiziger efj vreemdeling menigmaal moet vertoeven buiten de plaats waar hij naar uitziet, het is omdat zijn lijd zoo kort is en hij bijna geen tijd heeft om binnen lo komen , eer de poort gesloten is. Zoo is 't met de regtvaardigen. Het is zeker dat ze binnen raken, maar ook maai unauwelijhs, omdat de tijd kort en de reis lang is. Do ïeis is van de hel naar den Hemel, uit den lijd naar de eeuwigheid; lusschen beide is eene groote kloof gevestigd, Luc. 16: 46. Toen de Israëlieten uit Egvpte naar K.inaan reisden, hadden zij veertig jaren tijd noodig; reisde I'.lisa van Berseba naar Horeb, hij had veertig dagen werk; maar tot deze groote reis, die een regtvaardige doet, is maar een handbreed tijd, Ps. 59: 6; onze dagen zijn als eene schaduw, 1 Kron. 29: IS. Wal moet zich dan een Chiisten niet haasten binnen te komen, wijl zijn tijd zoo kort en zijne reis zoo lang is; nu j. Ilij heeft zware lasten om te dragen; iemand die onder eenen last gebukt gaat, weten wij, kan zoo spoedig niet voort; zoo ook hier. O! wat valt er al niet te dragen op den levensweg : . '* ^encn last van zonden en verdorvenheid, die de ziel menigmaal moedeloos maakl, dat ze met David moet uitroepen : «Mijne ongeregtigheden gaan over mijn hoofd en als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden," Ps. 58: 5, en met Paulus, Rom. 7: 25: «Ik ellendig mensch ! wie zal mij verlossen van het ligchaam dezes doods?" Daarbij komt de last van Gods toorn; niet dat die op hem rust, neen! de Borg heeft ze met eeuwige armen van zijne schouders afgenomen, 1 Thes. 1 : 10; maar de Ileere laat Zijne kinderen soms nog wel eens van verte zien, wat het is, te leven onder het oog van een vertoornd Vader. Hij schrijft soms wel eens bittere dingen legen hen, Job 15: 26; dat doet de ziel wel eens moedeloos worden en uitroepen: »wend U tot mij, opdat ik mij verkwikke," Ps. 59. Dit zijn hunne lasten van binnen ; er zijn ook lasten van buiten, lasten van kruis en- tegenspoed, lasten van bezoeking; elk Christen is toch een lastdrager, dit is hel A, B, C in Christus school: »die achter Mij wil komen, neme Mijn kruis op." Jezus deelt altijd geene kroonen , maar ook wel eens kruizen , ook aan de besten van zijne gunstgenooten; de een moet soms zuchten onder armoede , de ander onder een zwak ligchaam en onder pijnlyke zieklen, anderen door tegenspoeden in hun beroep, door zware verliezen, gevoelige schaden, wederom anderen in versmaadheid van nabestaanden , ouders en vrienden, in wier oogen de regtvaardige een spot en een verachte fakkel is, Job 12: 5. De Christen heeft zware lasten, die hem doen vreezen, dat hij met Issaschar onder de pakken dood zal blijven; maar wat zwarigheid, G. Indien de regtvaardigen kracht hadden om het alles onvermoeid te dragen, maar dat onlbreekt hen, ze zijn een magteloos volk, gelijk er van de konijnen gezegd wordt, Ps. 104 , zij hebben geringe krachten , Openb. 5 : 8, weinig kunnen ze dragen, weinig lijden en weinig doen. 't Is in dat opzigt aan hunne zijde hopeloos, nooit kwamen ze den weg ten einde, tenzij des Heeren stoken slaf hen niet ondersteunde, Ps. 25: 4. Zonder Jezus kunnen zij niets, Joh. 115: ïi, daarom worden ze vergeleken bij het zwakste en teederste in de natuur, nu eens bij een gckrookl rietje, Jez. 42, »IIij zal de lammerkens in Zijnen arm vergaderen," Jez. 40 : 11, »ja , de zogenden zal Hij zachtkens leiden," dan eens bij eene maagd, Matlh. 2b, dan weder bij eene duif, lloogl. G: 9; alle getuigenissen, die ons de zwakheid van een Christen aantoonen. 7. Daar komt nog bij, dat een godzalige vele vijanden heeft, die hem trachten te stuiten of om le brengen. Iemand, die door eene bende moordenaars naar eene stad moet reizen, die van de honderd menschen niet een laat passeren, hoe naauwelijks komt zoo iemand in die stad. Zoo gaat het ook met den geestelijken reiziger. O ! een heel leger legt op hem toe, daar is _ 1. De duivel, ja! duivelen, mag ik zeggen, want zij zijn velen, hun naam is legio, Luc, 8: 50, en een ieder van hen legt liet op den reglvaardige loc. O, do duivel, dietegenpartij , loert maar zooveel hij kan, om de ziel van zijne vastigheid te ontdoen, overal spant hij netten, hij heeft diepe en listige omleidingen, Eph. 6 : 11 ; het scheelt hem niet op welke wijze hij het aanlegt, als hij de ziel maar slingeringen, vuistslagen en kwellingen kan toebrengen, dat doet haar menigmaal vreezen, dat hare dagen nog epns door de handen van dien helschen Saul zullen omkomen, 1 Sam. 27: 1. 2. Wat de duivel niet doen kan , daar gebruikt hij werktuigen toe , en dat is voornamelijk de wereld, die in 't booze ligt 1 Joh. S: 19, die twee houden veel gemeenschap met elkander. O! de gansche wereld is vol strikken voor een godzalige. «Zijn wij te Mispa, daar is een strik, te Tabor, daar is een net," IIoz. !>: 1. 1. Dan belacht de wereld den regtvaardige, door hem verleiding, 't zij door eer, door aanzien, staat en rijkdom dezer wereld aan te bieden, zoo hij maar nedervallende haar aanbidt; dan eens in gezelschappen, die gebruikende als krachtige argumenten en instrumenten, om de ziel van God af te brengen en te doen deelen in hare zonden, 't zij door met haar mede te doen, of door te zwijgen waar voor de zaak van God moest gesproken worden. Ot wat kan dat eenen godzalige niet al schudden. 2. Dan eens door smaad en bespotting, die de wereld op Gods kinderen en op den weg der ware godzaligheid legt, of op hunne personen in 't bijzonder, omdat ze aan tlien weg zich zeiven hebben overgegeven. Wat moeten sommigen al geeue spot- en scheldwoorden hooren, omdat ze God vrerzen, en dat zelfs menigmaal van hunne nabestaanden. O! 't is niet te zeggen, wat verachting en smaad zulken dragen moeten! Eene geheele wereld vol goddeloozen is hen tegen, want de reglvaardige wordt maar gerekend als een uitvaagsel; men houdt ze voor geveinsden, stijfhoofdige menschen, die wat meer willen schijnen dan 't gemeene gros, en evenwel tienmaal erger zijn. Wat geeft men ze geen hatelijke namen: fijne muggezifters enz. Ziet dan eens daar door heen te worstelen, en om, even als een naakte Jezus, dat alles gewillig te lijden; vader, moeder, ja man of vrouw vaarwel te zeggen en te verloochenen om Jezus en Zijne dienst, die zoa veracht wordt, te genieten. O! 't is wat to zeggen! 5. Ja, wat meer is, zoodra zet de mensch zijuen voet niet op dit enge pad, of de wereld zal door vervolging zich tegen hem aan kanten. Wat worden de vromen niet menigmaal verdrukt, benadeeld en verongelijkt, omdat ze zich niet met de wereld door valschheid, bedrog en leugenlaal in de burgerlijke zamenleving willen bezoedelen. Want zij, die godzalig willen leven, zullen vervolgd worden. Wat zijn ze niet liet voorwerp van onderdrukking met woorden en daden; zoo steil de wereld ze op hare zwarte rollen, wier namen op eene witte keursteen geschreTen zijn, Oponb, 2: 17. Op zoodanige wijze poogt de wereld deze geestelijke reizigers te doen omkomen. O! wat baart dat niet soms eene beroerte, eene beweging en schudding in de ziel, dat ze bijna van angst versmelt, Ps. 107: 19. 5. Daarbij komt nog het eigen verdorven vleesch, die verrader van binnen; al die aanslagen van den duivel en de wereld, die hij dan niet alleen aanneemt en toestemt, maar poogt uit te voeren, dat deed Paulus zoo zuchten, Hom. 7: 24: »Ik ellendig menseh!" Die Delia poogt hem maar te leveren in de handen van die onbesnedene Filistijnen; dat bedrogen hart leidt hem ter zijde af. Want dat is arglistig meer dan eenig ding, doodelijk is het, wie zal 't kennen? Jer. 17: 9. En dus wordt een mensch Tan zijne eigene begeerlijkheden afgetrokken en verlokt, Jac. 1 : 14. Ziet eens, door zulk eenen troep, door zulk een leger van vijanden moet een regtvaardige doorbreken, gelijk de helden Davids door het leger der Filistijnen braken, om water te halen uit Betlehems Eornput, 2 Sam. 25: 16. Men leest Hand. 25: 12, dat er sommigen der Joden waren, die zich zeiven vervloekten, dat ze noch eten noch drinken zouden, voor dat ze Paulus zouden gedood hebben, en in der daad, hun voornemen zou menigmaal niet gesluit worden, zoo er de eeuwige regterhand van den Almaglige geen zorg voor droeg. Maar o! zoo spannen die vijanden van een regtvaardige te zamen met een eedgespan, nergens is een godzalige veilig, ter naauwernood ont\)ugt hij, als David uit de handen van Sauls boden, die hem bij nacht op zijne legerstede meenden te dooden, 1 Satn. 19: 5. Zoo lang een Chrislen nog aan deze zijde van de Jordaan des doods is, zijn hem de vijanden als een Faraö op de hielen, naauwehjks, naauivelijhs raken zij uit hunne handen, God moet de wateren klieven, of zij worden eene prooi van hunne Tervolgers; doen wij daar nog bij 8. Veel storm, hagel en donder van boven, die hinderen een geestelijk reiziger niet weinig op den weg naar den Hemel; de Ileere loont zich wel eens als een vertoornd Vader voor Zijne gunslgenoolen, Hij hagelt wel eens in de ziel en dondert wel eens met de vloeken der wet, als een Ebal; Hij schrijft wel eens bittere dingen, zoodat de ziel moet uitroeden : »ik ben bedrukt en doodbrakende van der jeug