zaak is en die zich der Schrift onderwerpen, die zegt: Ken mij in al uwe wegen (dus ook in den weg der school) en die zegt : leer den jongen de eerste beginselen naar den eisch zijns weg, als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken. Spr. 22 : 6 dat deze meermalen geslingerd worden door de voorafgaande verklaringen van anderen, doch als zij van „anderen" dat is van menschen af komen te zien, en ze worden verwaardigd, een aanklevende ziel te hebben, aan den troon der genade, en ze dragen hun kinderen niet op aan menschen maar aan God, die gezegd heeft dat Zijn Woord dat uit Zijnen mond ging niet ledig tot Hem zoude wederkeeren, maar zoude doen hetgeen Hem behaagde. dan zal de Ouder zijn verplichting kennen, en zijn kinderen onder het beschreven Woord stellen, ook daar, waar men onderwezen wordt in natuurlijke wetenschappen en ook de kinderen doen onderwijzen uit die Schriften, waarvan de Apostel Paulus schrijft aan Timotheus die wijs kunnen maken tot zaligheid, 2 Tim. 3 : 15. en waarvan de Apostel Petrus zegt: Wij hébben het profetisch Woord dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de morgenster opga in uwe harten. Dit eerst wetende dat geene profetie is van eigene uitlegging. In Romeinen 10 lezen we: Zoo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods. En dat zulks dan ook in den weg der middelen gegeven is om zulks na te speuren is alreeds aangetoond, We lezen in Hebreën 11 : 23: En zij vreesden het gebod des Konings niet. Wie vreesden het gebod des Konings niet? — De Ouders van Mozes I Wie vreesden het gebod jdes Konings nog meer niet ? — De Vroedvrouwen in Egypte ! Want liet gebod des Konings was, ze moesten de zoontjes der Israëlieten dooden en z ij behielden ze in het leven. Want ltzen we : De vroedvrouwen vreesden God. En zoo moeten de ouders, ook gelijk de vroedvrouwen God vreezen, en niet vreezen voor de menschen in hunne afkeuringen. Want God is machtig, de knechtjes in liet leven te behouden Als de „legering" maar is, als bij Israël in de woestijn — al wordt er dan een Biliam gehuurd om hun te vloeken, dan verandert God den vloek in diens mond tot zegen. In 2 Samuel 23 : 15 lezen we, dat David zegt: Wie zal mij water te drinken geven, uit Bethlehems bornput die in de poort is? We lezen verder, dat er drie helden doorbraken en haalden het water — doch David wilde hetzelve niet drinken, omdat die helden dat gehaald hadden m^t gevaar huns levens, daarom goot hij het uit voor het aangezicht des Heeren. Zoo gaan dan de kinderen ook waterputten uit den bornput n.1. uit het beschreven Woord van God, waarin men lezen kan van dat «Levend water>, en «Wie» dat geven kan en dat gaan ze halen ook in 'tperijkel van hun leven (ik spreek dit, altijd nog in 't geval wanneer onderwijzers tot de Arminiaansche leer over zoude hellen) en wanneer de kinderen dan het leven van de zuivere gereformeerde leer, die de ouders hun voorgehouden hebben, er niet bij verliezen dan zullen de ouders wel dankbare tranen storten en uitgieten voor het aangezicht Gods en zij zullen betuigen met de drie jongelingen — éér zij in den oven gingen : Onze God dien wij eeren is machtig ons te verlossen uit den i ven des Brandenden Vuurs. Dan. 3: 17. We lezen in Pilippensen 1 : 15, 16, 17, 18. Sommigen prediken ook wel Christus door nijd en twist, maar sommige ook door goedwilligheid Genen verkondigen wel Christ is uit twisting, niet zuiver meenende aon zijne banden verdrukking toe te brengen, doch dezen uit liefde, dewijl zij weten dat ik tot verantwoording des Evangelies gezet ben, wat dan ? nochtans wordt Christus op allerlei wijze hetzij onder een deksel, hetzij in waarheid verkondigd, en daarin verblijd ik mij ja ik zal mij ook verblijden. Deze texten en omschrijving geef ik als antwoord op de vraag: staan zij die den school met den Bijbel gansch en al verwerpen, ook wel zuiver. En ten andere — voor hen, die door verschillende gezegden van anderen geslingerd worden, — welnu verblijdt u dan met dien Apostel, al is't dat Christus onder een deksel wordt verkondigd en de arbeid der ziele zij bij U — tegen de verkeerde leerstellingen, gelijk als bij David, toen hij vluchtende was voor zijn zoon Absalom en in betrekking tot dien raad van Achitofel dat hij uitriep : O, Heere, maak toch Achitofels raad tot zotheid. 2 Samuel 15 : 31. En hoe was de uitkomst? men leze 2 Samuel 17. En weet dan nog, dat het voor den geloovige geldt en al is het dat zij iets doodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden. Marcus 16 : 18. Waarom wordt gij een Christen genaamd ? Stelt gij uzelven tot een levend dankoffer ? Strijdt gij tegen de zonde ? Strijdt gij tegen den duivel? O! welk een gewichtige vragen en wat hoort men niet menige klacht omtrent den strijd in het algemeen en ook in de huisgezinnen. Hoe menige moeder klaagt, ja! als de kinderen zoo zestien jaar beginnen te worden, dan kan men ze niet meer regeeren, dan groeien ze (bij wijze van spreken) boven 't hoofd uit. Doch aan wien de schuld ? Wanneer oude's van kinderen, vóór zij naar schoolgaan, aan hun roeping volgens Gods Woord geen gevolg geven en tijdens het schoolgaan het enkel voor meester overlaten, dan volgt daar al van zelf uit, dat na volbrachten schoolgaanstijd, er ook geen werk van gemaakt wordt en al is 't dan, dat het kind goed en grondig onderwijs heeft genoten, dan gaat het er doorgaans mede — als met het zaad in de gelijkenis van den zaaier, dat tusschen de doornen en distelen viel — en dat het goede zaad verstikte. Welk een zware verantwoordelijkheid ligt er dan toch op den Ouder omtrent het kind — en hoe lichtwaardig wordt er toch over gesproken, en met welke vedekselen bedekt men zich, en zegt — ik kan er biets aan doen. Men leze het oordeel Gods eens, over het huis Eli, — van wege de nalatigheid, in het bestraffen zijner kinderen. (1 Samuel 3), zie ook Deut. 21 : 18—21. Handelen vaders in dezen overeenkomstig Gods Woord, en wat we lezen van een Job — dat hij des morgens vroeg opstond en br andofferen offerde, naar hun aller getal; want Job zeide : misschien hebben mijnen kinderen gezondigd en God in hun hart gezegend. en we lezen daarbij Alzoo deed Job alle die dagen en handelen moeders als eene Monica, de moeder van Augustinus, die dagelijks in gebeden en tranen worstelde met God, om de bekeering van haar kind, die in losbandigheid verzonken was ? De Godsvrucht, het treuren, was zoo oprecht in haar waar te nemen — dat een Bisschop wien zij haar nood eens klaagde — haar toeriep : „Wees getroost, Monica! de zoon van zoo vele gebeden en tranen zal niet verloren gaan. Wat dan ook later in eene heerlijke vrucht is geopenbaard. Of gelijk de Schrift zegt van Kanna, de moeder van Samuel die haar kind van den Heere, had afgebeden, doch die hem ook stelde alle de dagen voor het aangezicht des Heeren. O! welke schrille tegenstellingen vindt men, in vergelijk met eerstgenoemde In plaats van alles te weren wat schadelijk voor de kinderen is — laat men het oogluikend — ja, soms vrijelijk toe — dat kinderen hun zin en wil opvolgen. Bij gezinnen, de Waarheid toegedaan, vindt men dat in de eene kamer over God en Zijn dienst wordt gesproken en in de andere, de kinderen zich aan ongeoorloofde spelen overgeven, of, zich in lectuur verdiepen, die ziel en lichaam verwoestend is. En de jongelingschap ? die in Pred. 12 aangemaand wordt aan haar Schepper te gedenken. Waar wordt er aan gedacht ? Aan spel en drank, aan werelddienst en zingenot — daar wordt alles aan opgeofferd. En de ouders betoonen zich hierin lijdelijk ja! zelfs toegevend. De jongelieden, en ook maagden die in Psalm 148 opgewekt worden den Heere te loven, in plaats van overeenstemmend tebedenken, te bespreken die dingen, die het Koningrijk Gods betreffen — waar allen te samen toch reizigers zijn naar een Eeuwigheid, wat loven zij ? 's Werelds genot. En het bijeen zijn wordt doorgaans in ijdelheid en zot geklap doorgebracht. Den bijbel nalezen I naspeuren ? Dat i3 een verouderd boek ! Ze zijn al zóó groot geworden, dat is goed voor jonge kinderen of oude menschen! En zóó wordt de een verleid door den ander en met sprekende daden betoont men, gelijk de Schrift verklaart: De dwaas zegt in zijn hai t: claar is geen God. en zulks gedoogt men ? Ouders! let gij wel op — (ik bedoel in geestelijk opzicht) welke wisselaars, koopers en verkoopers gij in uw huis ontvangt — of! is u zulks om het even? In den 2en brief van den Apostel Johannes leest men indien iemand tot u lieden komt, en deze leer niet brengt, (nl. die Joh onnes beschrijft) ontvangt hem niet in huis. dit wil zeggen, ten le. dat ge in uw huis niet anders gedoogt, dan wat op recht en waarheid gegrond is; ten 2e. — wil dat niet zeggen dat wanueer men nering of hanteering heeft, dat men met menschen van andere richting niet zoude mogen verkeeren of handelen, want dit kan niet; dan zou men uit de wereld moeten gaan. (Zie 1 Cor: 5.) Maar dat ge U er niet mede vermengd, m. a w. dat ge uwe overtuiging er niet onder aan banden legt, en den Naam des Heeren verloochent. (Zie Matth. 10: 32, 33) wat helaas zoo menigmaal het geval is, dat de geest van den Antichrist u beheerscht óf, om broodvrees — of wel zooals men zoo zegt — den vrede te bewaren, (doch het is een valscha vrede.) Waardoor ge betoont, al met den geest van den Antichrist vexniengd te zijn en dit zelfs in uw huis vertoont — waar ge als Priester moest heerschen —en zoo toont ge dat ge beheerscht wordt. Ge zwijgt, ge verdraagt het — wanneer de Naam des Heeren gesma d wordt, waarmede ge betuigt, dat ge er mede vermengd zijt, dat ge 't eerbiedigt, dat ge u er aan onderwerpt, (al denkt ge anders) maar dat ge't aanbidt gelijk een Bi al. Wie ontvangt gij wel, wie niet, in uw huis ? Jezus zegt van Zijue discipelen : Die u ontvangt, ontvangt Mij. (Matth. 10 : 40). En wie u verwerpt, verwerpt Mij. (Luc. 10 :16). Sommigen hebben soms onwetend Engelen ge* herbergd. (Hebr. 13 : 2.) Waarom wordt gij een Christen genaamd? Er staat geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden. Eu hoe moest zulks door ons die Christenen genaamd worden, ook nagevolgd worden — om over ons huis, dat ons verleend is als woning — dit ook te zeggen en te handhaven. Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden. En om al wat in tegenspraak is met de Heilige Schrift, er met een geesel van touwkens uit te drijven Schaamte moet onze aangezichten bedekken —» vanwege het diepe verval dat er heerscht en vanwege de treurige toestanden, moeten we uitdrukken met den Psalmist: Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld. Psalm 106 : 6. De kinderen in de jonkheid niet gebogen — en nu ouder geworden zijnde ze niet meer kunnen regeeren. Machteloos en krachteloos daar tegenover te staan! en dat, vanwege eigen lauwheid, door eigen verzuim, door eigen schuld. Wij mogen wel uitdrukken, met den Profeet: O, wee nu onzer, dat wij zoo gezondigd hebben. Klaagl. Jee. 5 : 16. En wordt dat wee niet openbaar in de revolutie en Anarchie? Van waar komt zulks? De schrift geeft het antwo.ord : Indien zijne kinderen, Mijne wet verlaten, en in Mijne rechten niet wandelen, indien zij Mijne inzettingen ontheiligen en Mijne geboden niet houden, 200 zal Ik hunne overtredingen met de roede bezoeken. en hunne ongerechtigheid met plagen. Ps. 89 : 31-33. en wanneer de dichter van Ps. 103 zegt: Hij doel ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. dan stemmen wij daarmede in, en het getuigd tot op heden — dat er nog inrichtingen zijn, scholen, waar het woord van God, des Bijbel, als leerboek voor ziel en lichaam wordt erkend — al is het ook dat zulks met vele opoffering gepaard gaat. Het is ook al de vrucht van de overtreding. Ook in den ouden dag werd geklaagd : Ons water moeten wij voor geld drinken, ons hout komt ons op prijs te staan. Kl. Jer. 5 : 4. Moge dan wat we lezen Bij zond Zijn Woord uit en heelde ze. Psalm 107 : 20. door Gods genade hare toepassing krijgen aan onze kinderen — moge dit hare toepassing krijgen aan ons te samen, dat we uit het diepst der ziele leeren roepen: O Heere, God der Heirscharen, breng ons weder ; laat Uw aanschijn lichten; zoo zullen wij verlost worden. psalm 80 : 20. en Hij of Zij — die verwaardigd worden, daarop een antwoord te ontvangen — zouden in waarheid feestvieren en of men dan in een schoollocaal, in een Br. 4626 * Hen Moord aan Quderó en Hpvoederó. DOOR ANONYM US. "»-<È*+tS>-fr— Hen -3®oord aan Qudcrö en gpvoederó. DOOR ANONYM VS, BIBLIOTHEEK THU-KAMPEN 0007 2990 i -r 1 . ^ ^ ^ VC^pWTl ^Voozwoozd. Hoe leest gij? — Deze veelbeteekenen.de vraag vindt men opgeteekend in Luc. 10 : 26b en naar de bevatting of het inzicht van eene zaak, waarnaar iemand gevraagd wordt, zal hij antwoorden. Dit geldt zoowel voor geestelijke, als voor natuurlijke zaken en het kan zijn nut hebben, wanneer menschen met elkaar van gedachten wisselen over eene zaak, om tot overeenstemming te geraken. Tevens kan zulk eene gedachtenwisseling nuttig zijn voor hem, dien de zaak nog niet helder was en die dan, het voor en tegen hoorende, het zich kan benutten om een besliste keuze te doen en partij te kiezen Dit is het doel, waarmede wij het achterstaande onder de oogen van anderen brengen. Dat het aan doel en strekking beantwoorden moge, wenscht ANONYMUS. Waarom wordt gij een Christen genaamd? Dit is de 32e vraag van den Heidelbergschen Cathechisraus, en het antwoord zegt : Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus, en alzoo Zijner zalving deelachtig ben ; Opdat ik Zijnen Naam bekenne, en mij zelve tot een levend dankoffer Hem offere, en met eene vrije en goede conscientie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde en hier namaals met Hem over alle schepselen regeere. Ik wil trachten, aan de hand van die vraag, en dat antwoord, een beschouwing te gaven, We lezen in de Schrift: Niet alles is Israël, wat Israël genaamd word4,. Rom. 9 : 6b. en zoo is het ook met het Christendom — het zijn niet alle christenen, die christenen genaamd worden. De ware christen is hij, of zij, zoo als het antwoord in den cathechismus zegt, — hetwelk men wordt enkel en alleen door wedergeboorte. En diegene, die dat ervaren heeft, zal dan ook, uit aard der Liefde de vrucht openbaren, terwijl een christen in naam, of uit kracht van opvoeding, of uit natuurlijke, oppervlakkige overtuiging, de vrucht openbaart uit een wettisch oogpunt. Toch is ook dit aan te bevelen, want: In het houden van Gods qeboden is qrooten loon. Ps. 19 : 12. en niet alleen aan te bevelen, doch het is verplichtend voor elk mensch hetgeen de Schrift van hem eischt: Vreest God en houdt Zijne geboden, want dit betaamt alle menschen. Pred 12 : 13. en dat er, ook in de uitwendige natuurlijke belijdenis, en bjetvaardigheid — loon aan verbonden is, wordt bewezen uit de Schrift — met de Ninevieten, Achab, de Rechabieten, de rijke jongeling, etc. Doch ernstig dient gewaarschuwd, dat, hoe voortreffelijk zulks ook is — dit toch slechts reikt tot aan den dood, dus, noodzakelijk is het, dat men die vrucht, dat leven, bekomt, dat uit onvergankelijk zaad wordt verkregen, wedergeboren fte zijn) tot eene levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, tot eene onverderfelijke en onbevlekkelijTce en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard wordt. 1 Petrus : 3 en 4. We lezen in Handelingen 11 : 26, dat de volgelingen van Jezus te Autiochië het eerst christenen genaamd werden. Voor dien tijd werden zij discipelen — dat is leerlingen genoemd — inzonderheid de twaalf, die Jezus dagelijks omringden, doch ook in het algemeen werden zij discipelen genoemd, wat opgemerkt kan worden in Lucas 10, waar Jezus de zeventig uitzond, en tot op den huidigen dag is de naam van christenen bestendigd gebleven. Tegenover, of ter zijde van de christenen worden in de wereld de partijen ia hun Godsdienstigeu vorm nog onderscheiden in Joden, Mohamedanen of Turken en Heidenen. Tot de Christenen worden gerekend in het algemeen: Gereformeerden, Hervormden, Remonstranten, Doopsgezinden, Lutherschen, Roomsch-Katholieken, OudRoomschen, Hernhutters, Apostolischen, en alle secten of partijen, die door doop of belijdenisden Christus erkennen. Dat er onder dit alles veel dwaalleer en begrippen rijn, blijkt al genoegzaam uit de verschillende namen. Want anders moest alles één zijn — Eén geloof, één doop, één Heere, en dat één-zijn bestaat dan ook alleen bij diegenen, die opgenomen en ingesloten ziju in dat Hoogepries- terlijk gobed, hetwelk we beschreven vinden in Joh. 17, en als we dan in dat Hoogepriesterlijk gebed lezen wat Jezus zegt: Opdat zij één zijn gelijk als wij één zijn, Ik in hen, en Gij in mij; opdat zij volmaakt zijn in één ; en opdat de wereld bekenne dat Gij mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij mij lef gehad hebt. Wat ziet het er in onze dagen dan treurig uit, als we rondzien en waarnemen, welke vruchten er zichtbaar zijn onder het menschdom; dan denken we aan de uitspraak van den ziener van den ouden dag : Daarom, ahóó zegt de Heere, zie ik denk een kwaad over dit geslacht, waaruit gij uwe halzen niet zult uittrekken, en zult zoo recht op niet gaan, want het zal een booze tijd zijn. (Micha 2 : 3.) En is het voor het tegenwoordige ook geen booze tijd ? Wordt de boosheid niet geopenbaard zonder beschaamd of schaamrood te worden in Godontkenning, in Godmiskenning, in het ontheiligen van den Zondag, in het ijdellijk misbruiken van Gods Heiligen Naam en wordt in handel en wandel de ongerechtigheid niet geopenbaard ? O ! den schijn van Godzaligheid te wanen, en de kracht derzelve te verloochenen ! O, te meenen een Godsdienst te bezitten, wat in de Gerechtigheid Gods zal blijken, (Jes. 28 : 20). Een bed te kort, een dek te smal zal zijn. Wat zal zulks vreeselijk zijn! Een Christen te schijnen, een Christen genaamd te worden en het in der waarheid niet te zijn. O, wat zal dit het oordeel verzwaren, zoo menigmaal een vergadering bijgewoond en gehoord te hebben waarom men een uhris en genaamd wordt, en dan de vruchten daarvan, om zich zelve tot een levend dankoffer te offeren en om tegen de zonde en den duivel te strijden — te missen ! Want welke vruchten hoort en ziet men in het algemeen toch van menschen, die ook met den naam van Christen genaamd worden. Men moet dit langs weg en straat maar eens op- merken — de vuige, vuile en gruwelijke woorden, die uitsproken worden — de Godslasterlijke taal en gesprekken die gevoerd worden, en dit niet alleen door grooten, maar ook door kinderen. — Men gruwt en ijst er van, wat die soms uitdrukken. En dit niet alleen van degenen, die zich van God noch Godsdienst iets aantrekken. Maar ook van diegenen, van wie men zegt, of zoude meenen, dat zij de waarheid zijn toegedaan. En hoe kan het ook anders ? Men laat de kinderen aan hun eigen zin en lot over, kinderen van 8 en 9 jaar, ziet men bij dag in gezelschap, en op plaatsen, waar ze volstrekt niet behooren, en zelfs des avonds vindt men ze in gezelschap gretig de woorden afluisterend, waarvan men al gruwt, van degenen, die ze uitspreken, en hoeveel te erger dan bij zulke kinderen, die zooiets afluisteren en nazeggen. En dan wordt er door sommige ouders nog gezegd — ik weet niet waar de kinderen het vandaan halen — want in huis wordt over zooiets niet gesproken. Wij zouden die ouders toe kunnen voegen: — dat komt, omdat gij geen a"ht geeft in welk gezelschap uwe kinderen verkeeren, en op welke plaatsen zij zich begeven, en dat gij ze bij den dag en bij avond op den weg laat slenteren; Kicade gezelschappen, b '.derven goede zeden. Maar hoe is ook de regel in het huisgezin ? Men heeft belijdenis afgelegd indertijd, men heeft beloofd, om naar het getuigenis Gods te leven en te wandelen, en in het huisgezin, ofschoon dat getuigenis zegt: Onderzoekt de Schriften, wordt zulks niet gedaan. — De Schriften, die ons wijs kunnen maken tot zaligheid, worden verontachtzaamd. Daar is geen tijd voor. Maar zijn er feesten of anderszins, daar kan wel een dag, ja dagen aan opgeofferd worden — zonder dat men acht geeft op het groole gewicht der ziel voor de eeuwigheid. En waar dan ook geen tijd is, of geen waarde gehecht wordt aan het dagelijksch onderzoek der Schrift en men geen noodzaak heeft voor zich zelf — da.xr heeft men zulks ook niet voor zijn naasten, al is het eigen vleesch en bloed. En om dan ook de kinderen, bij hun opwassen, in de leer die naar de Godzaligheid is, op te voeden, daar is geen sprake van — en ook hierin staan de ouders schuldig volgens de beloften, bij den doop afgelegd. Kinderen in den Godsdienst onderwijzen ! zoo wordt gezegd — nu ja, je leert ze bidden en danken voor het eten, maar anders — aanstonds gaan ze naar school en dan n:.ar de cathechisatie — daarin moeten meester en dominé ze maar onderwijzen. O ! wat gelijkt dat weinig op hetgeen God beveelt: Jozua 1:8: Dat het boek dezer wet niet icijke van uwen mond, maar overleg het dag en nacht, opdat gij waarneemt le doen naar alles wat daarin geschreven is, want alsdan zult gij uwe wegen voorspoedig maken, en alsdan zult gij verstandig handelen,* en in hetgeen we lezen Dkut. 4 : 9b : en gij zult ze aan uwe kinderen en kindskinderen békend maken. en in Deut. 6:7: en gij zult ze uwen kinderen inscherpen, en daarvan spreken als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat. en in Ps. 78 : want Hij heeft een getuigenis opgericht in Jacob, en eene wet gesteld in Israël, die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hunnen kinderen zouden bekend maken, opdat het navolgende geslacht dit weten zoude, de kiaderen die gebot en zouden worden, en zouier. opstaan, en vertellen ze hunnen kinderen, en dat zij hunne hoop op God zouden stéllen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijne geboden be waren. Joh. 5 : 39 : Onderzoekt de Schriften. Dat is de eisch Gods. — En boe menigeen brengt deze verantwoordelijkheid over (we zullen ons enkel tot de school bepalen) op den meester ! Dit is eene verschrikkelijke fout. Op de school moeten de kinderen geen aanvang maken in zaken van den Godsdienst — o neen! — zij moeten zoo genaamd van huis uit daarin onderwezen worden en zijn, (hetgeen alreeds uit de Schrift bewe zen is) en dan in die scholen, waar de Bijbel als onmisbaar wordt geacht — wordt dat Bijbelsch of Godsdienstig onderwijs dat de kinderen bij aanvang te huis hebben genoten — voortaezet niet aangevangen, maar voortgezet, en vermeerderd onder den zegen des Heeren — naar de gave en mate als de onderwijzers daarin hebben bekomen. En alzoo moet de leering te huis en de leering op school, tezaftm overeenstemmend en gegrond zijn op het onfeilbaar Woord van God. Nu zijn er menschen, de waarheid toegedaan, die de Chr. school (ik zeg liever school met den Bijbel) geheel en al verwerpen, omdat — naar men zegt — de leer er niet zuiver op grond des Bijbels in wordt gegeven. Helaas I ik geloof (ik spreek in het algemeen in ons Vaderland) dat onderwijzers menschen zijn van gelijke beweging als alle andere menschen. Men vindt bij de massa menschen, duizenden en nog eens duizenden, die — treurig genoeg, zich tevreden stellen, met een oppervlakkige belijdenis en Godsdienst en helaas daaronder zullen zich ook onderwijzers bevinden. Heb ik bij den aanvang verschillende secten en partijen genoemd, die in het algemeen als christenen aangemerkt worden, we lezen in de Kerkgeschiedenis dat er tusschen de aanhangers van de leer van Arminius en Calvijn een heftigen strijd is gevoerd — en dat de leerstellingen van Calvijn — op de Synode te Dofdrecht (1618—1619) — als gegrond op GodsWoord werden aangenomen en die van Arminius werden verworpen, en ofschoon nu de leer van Arminius alléén bij volgelingen gezocht wordt, hoevelen zouden er zijn die de calvinistische leer belijden en wier hart de leer van Arminius practicaal eigen is ? Ln heeft men zulks onder de massa menschen, daaronder zullen ook onderwijzers gevonden worden. En van daar veroordeelt men die scholen — want zegt men — die dwaalleer wordt ook door de kinde- ren aangenomen wanneer zulks op zoodanige wijze als door de leer van Arminius door onderwijzers wordt verklaard. Helaas! er ligt veel waars in die beweringen — men leest in de Schrift dat Een weinig zuurdesem verzuurt het geheele deeg. Gal. 5 : 9, 1 Cor. 5 : 7. en wanneer Ouders hun kinderen te huis in de zuivere leer die naar de Godzaligheid is zouden onderwijzen en op de school zou dat onderwijs door iemand gegeven worden, die niet vrij was van den geest van Arminius — gewis, dit zou een treurige toestand zijn — en 't zou blijken dat het geneesmiddel erger was dan de kwaal. Welk een groote verantwoordelijkheid dragen dan toch ook de onderwijzers, die als leermeesters staan in de natuurlijke wetenschappen voor het kind en als medeopvoeders in den Godsdienst. Ik voor mij wenschte wel in dezen dat — wanneer een onderwijzer geen verstand bezat met Goddelijk licht bestraald, zooals we lezen in Psalm 119, hij het onderwijszoo gat, zooals het Woord Gods het aangeeft en hieraan geen verklaring vastknoopte naar eigen zin of meening. Doch veel meer wenschte ik, dat het den Almachtige behaagde hen die bekwaamheid, in hun moeitevolle en ernstige taak te geven — dat zij zelve Discipelen mogen zijn van dien Grooten Meester —om uit Zijne \olheid die lessen te leeren, en anderen mede te deelen, die noodig en onmisbaar zijn voor de eeuwigheid. Opdat, waar zij de kinderen dan leeren, zij zelf niet verwerpelijk zouden zijn, maar met blijdschap op hunnen arbeid mogen terugzien, en zingen met den dichter : 'k Heb anderen al de rechten van Uw mond, Met lust verteld, hen vlijtig onderwezen, Uit al den schat van 't groote wereldrond, Is nooit die vreugd in mijn gemoed gerezen, Die 'li steeds in Uw getuigenissen vond, Door mij betracht en anderen aangeprezen. Wanneer wij de School met den Bijbel — zooals ia het voorgaande aangegeven — geheel en al komen te verwerpen, staan wij dan ook wel zuiver in onze bewering ? — Wij willen zien! Voorheen waren ouders geheel vrij of zij hunne kinderen wèl, of geen onderwijs wilden doen geven. In den tegenwoordigen tijd, heeft men de leerplichtwet, zoodat aan de ouders die willekeur is ontnomen. Gesteld nu eens, gij hebt kinderen, die den leeftijd hebben bereikt om ter school te gaan. Nu zijn er tweeerlei scholen. In de eene is het hoofd Atheïst, d.w.z. godloochenaar of wel Antichrist, d.w.z. tegen Christus, bestrijder van het Christendom, in de andere school (met den Bijbel) is het Hoofd niet zuiver Gereformeerd, doch helt over tot het Arminiaansche. Nu hebt gij te kiezen. Er wordt wel eens gezegd ik geef mijn kinderen liever geen eten, dan vergif te eten, wat eigenlijk in den grond der zaak spitsvondigheden zijn, die moeten dienen om hun standpunt, wat niet zoo onwankelbaar blijkt, te verdedigen — en dan trachten zij met zulke gezegden hun tegenpartij den mond te snoeren, maar ouders met kinderen zijn daar mede niet geholpen. Het gaat gemakkelijk te critiseeren of iets af te keuren — doch om iets beters in de plaats te stellen dat is voortreffelijker en dit gebeurt doorgaans niet. De onderwijzer die den ernst zijner roeping bewust is, waar zooveel kinderen aan zijn zorgen zijn toevertrouwd en waar hij ook eenmaal rekenschap van af zal moeten leggen, zal meermalen moeten betuigen dat er vele tekortkomingen, en vele gebreken zijn waarmede hij heeft te worstelen — eu menige plaats is misschien een verborgen „Bethal" waar hij zijn nooden klaagt, zijn gebreken belijdt, en hulp en bijstand vraagt, voor zijn moeitevolle en ernstige taak, doch ook hij zal de uitroep van den Apostel tot de Zijne maken en ons toeroepen: Broeders, bidt voor ons, opdat het Woord des Heeren zijnen loop hebbe. 2 Thess. 3:1. en de vraag is — wordt zulks gedaan ? Die nu kinderen hebben, moeten een keuze doen, en meermalen blijkt het dat wien hetgeen onverschillige kerkgebouw, in het veld, op den akker, of in het woonhuis verkeerde, daar zou de vrucht, van «Waarom wordt gij een Christen genaamd», in de praktijk geopenbaard worden ; dan zou gehoord worden, waarvan ook in den ouden dag gejubeld ü: Komt hoort toe, o, gij allen die God vreest, en ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziele gedaan heeft. (Ps. 66: 16.) dan zouden de jubelkanken van een Paulus herhaald worden: Ik ben met Christus gekruist / en ik leef, doch ri'et meer ik, maar Christus leeft in mij en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods die mij lief gehad heeft, en zich zelve voor mij overgeven heeft. dan zou er gehoord worden : de Heere is mijn Herder ; mij zal niets ontbreken. dan zou de liefde hare banier oprichten en men zou zeggen : Kom ga met ons, en doe als wij. dan zou er een najagen wezen hetgeen tot den vrede, en hetgeen tot de stichting onder elkander dient. (ROM. 14: 19) dan zou er een reuke des levens uitgaan, en een vragen: waar is God, mijn Maker, die de Psalmen geeft in den nacht (Job. 35: 10.) Waardoor de stok waarder, zoo verslagen werd, toen Paulus en Silas ze zongen, dat hij uitriep : Lieve Hcere, wat moet ik doen om zalig te worden. Dan wordt de dienst van God niet meer licht geacht, maar dan is het noodzakelijk te weten, en te kennen, dien eenigen troost, om zaliglijk te leven en te sterven; Dan heeft men aan geen uitwendige belijdenis ge. noeg — maar dan moet men hebben die zekere, die bevindelijke kennis, waarvan de Samaritanen getuigen Joh. 4 : en zeide tot de vrouw: wij gelooven niet meer om uws zeggéns wil, want wij zelve hébben Hem gehoord, en loeten dat deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld. En nog roept Hij ons toe in Zijn Woord en getuigenis: Die mijne geboden heeft en dezelve bewaart, die is het die mij liefheeft; en die mij liefheeft, zal van mijnen Vader geliefd worden; en ik zal hem lief hébben. En ik zal mij zelven aan hem openbaren. 0! de ernst der tijden — de oordeelen Gods in de natuur roepen ons toe : Haast V, om uws levens wil l Als men hoort van oorlogen, van geruchten van oorlogen, van pestilentie en hongersnood, van aardbevingen, van het eene volk dat tegen het andere opstaat, en het schrikbarende leger van den Antichrist! Wat predikt ons dat alles ? Hij, die te komen staat zal komen en niet vertoeven. Hij komt, Hij komt om de aard te richten. Psalm 98 : 13. Wiens wan in Zijne hand is, en Hij zal Zijnen dorschvloer doorzuiveren, en Zijne tarwe in Zijne schuur zamtnbrengen, en zal het kaf met onuitblusschelijk vuur verbranden. Matth. 3 : 12. Mocht de schrik des Heeren ons bewegen tot het geloof en worden wij verwaardigd, uit den nood der ziele te schreeuwen tot God, gelijk een hert naar de waterstroomen en te roepen gelijk de dichter van Psalm 79 : 4: Gedenk niet meer aan 't kwaad dat wij bedreven, Onze euveldaad worde ons uit gunst vergeven, Waak of, o God! en wil van verder lijden, Ons klein getal door Uwe kracht bevrijden. Help ons barmhartig, Heer, Uw grooten Naam ter eer. Uw trouw koom' ons te stade Verzoen de zware schuld, Die ons met schrik vervult, Bewijs ons eens genade.