DE WARE CHRISTEN, OFSCHOON DE ELLENDIGSTE, NOGTANS DE GELUKKIGSTE ALLER MENSCHEN. kerkrede over 1 CORINTHEN XY: 19. door B. MOORREES, Leeraar der Gereformeerde Kerk, bij de Gemeente te Wijk, land van lleusden. Bij Inteekening . . 10 Cents. Buiten Inteekening 15 — Uitgegeven ten voordeele van verarmde Geloofsgenooten. TIENDE TWAALFTAL, N°. 4. Tb AMSTERDAM, nu G. YAN PEÜRSEM. Barndesieeg bij de Nieuwmarkt, N°. i. 1847. DE WARE CHRISTEN, OFSCHOON DE ELLENDIGSTE, NOGTANS DE GELUKKIGSTE ALLER MENSCHEN. Voorzang: Ps. XXXVII: 14, 15. voorafspraak. W H.! Ofschoon degenen die op christus hopen, inderdaad de gelukzaligste aller menschen zijn, zoo zijn zij dat nogtans niet, indien wij hunnen staat beschouwen met betrekking tot dit leven, en buiten verband met hetgeen zij over dood en graf mogen verwachten, — De ware Christen kiest jezus en Zijn kruis, en is een kruisdrager, met zelfsverloochening, achter jezus! Het geluk der geloovigen is daarom voor de wereld verborgen , en hun staat en hun leven wordt van dezelve als hoogst treurig en ellendig beschouwd. Hoe! zeggen de dienaars der wereld, zou ik mijn vrolijk en blijmoedig leven willen verwisselen met het leven van hen die op christus, hopen ? Zou ik het geluk en de vreugd, welke de wereld mij geeft, willen verlaten, om in het ongeluk en de ellende te deelen van deze kruisdragers achter christus? Neen! liever een leven vol van wereldsch genot, dan zooveel jammeren mij berokkend. En inderdaad , M. H.! het oordeel der wereld zou regtvaardig zijn, indien er in den Christen geen geluk bestond, voor de wereld verborgen , en zijne hoop op christus zich niet uitstrekte over den dood en het graf. — Wij willen u in dit uur, naar Gods Woord, den waren Christen, ofschoon de ellendigste der menschen naar het oordeel der wereld, nogtans als de gelukkigste aller menschen voorstellen. Zoo willen wij, met Gods zegen, een hinderpaal uit den weg ruimen, welke velen verhindert om christus en Zijn kruis te kiezen boven de wereld en haar genot; om alzoo dienstbaar te zijn aan uwe waarachtige bekeering tot christus , en tevens de geloovigen te vertroosten, en tot verheerlijking van God en den Zaligmaker de keus te vernieuwen, om het kruis, met zelfsverloochening, achter christus hunnen Heer, te dragen. "Vereenigen wij ons vooraf in het gebed. A 2 Tekst: Tekst: 1 Cor. XV: 19. >> Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn ho»pende, zoo zijn wij de ellendigste van alle men» schen." inleiding. W. H. ! paulus handelt in dit hoofddeel van zijnen brief aan de Corinthiërs over de opstanding der geloovigen ten jongsten dage, als het zalig einde van hun geloof en hoop, de bron van hunne vertroosting in leven en sterven. Hij betoogt deze dierbare troostleer op de bondigste wijze en verdedigt haar tegen eenige ïngebragte bedenkingen. — De aanleiding tot dat betoog vindt gij in het 12e vers van dit hoofddeel: Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de dooden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u dal er geene opstanding der dooden is? Onder de vele gebreken en afwijkingen van het Evangelie in de Corinthische Gemeente was ook het zeggen van sommigen , dat er geene opstanding der doodén te wachten was. Ofschoon dan deze dwaling niet algemeen was in die Gemeente, zoo waren er toch sommigen onder hen , die deze grondwaarheid van het Christelijk geloof tegenspraken , anderen zochten twijfelmoedig te maken en van deze hoop en troost te berooven. — Zeker waren deze sommigen , ofschoon tot de Gemeente behoorende, en als ware geloovigen, maar werktuigen des Satans, wier doel was de omkeering en vernietiging van het Christelijk geloof. Deze verborgenheid van het geloof werd onder de Joden, niet alleen verworpen van de secte der Sadduceën, en onder de heidenen van de Grieksche Wijzen; zij konden dezelve niet met hunne wijsbegeerte overeenbrengen , en hielden deze opstanding yoor onmogelijk , niet wetende de Schriften en de kracht Gods; maar ook stond reeds vroeg eene zekere soort van dwaalgeesten onder de Christenen op , zoo als iiyjieneüs en rniLETüs, 2 Tim. II: 18, van welke paulus getuigt: dat zij van de waarheid waren afgeweken, zeggende dat de opstanding aireede gesehied was, terwijl zij de geestelijke opstanding met de ligchamelijke ten jongsten dage verwarden , of liever uit afkeer van deze waarheid, de° geestelijke opstanding voor de eenige ware hielden, en zoo een schijn van bijzondere geestelijkheid, heiligheid en volmaaktheid aannamen. — Tegen deze dwaalgeesten rigt paulus in dit hoofddeel zijn betoog van de zekerheid Ueener zalige opstanding der geloovigen. Tot grondslag van zijn betoog legt hij het Evangelie, als 'sHeeren Apostel aan de Corinthiërs verkondigd, waarvan de voorname inhoud was, dat Christus gestorven is voor voor- onze zonden, naar de Schriften ; en dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften ; vs. 3,4. De Apostel bewijst daarna de zekerhetd Tan 'sHeeren opstanding uit de menigvuldige verschijningen van den Zaligmaker aan Zijne Apostelen en anderen , zelfs aan meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, nadat Hij van de dooden was opgestaan; ja paulbs kon ook hier zijn getuigenis bijvoegen, ofschoon hij den Heer eerst zag na Zijne verheerlijking in den hemel, toen Hij hem verscheen op den weg naar Damascus, en in eenen toestand zich bevond niet ongelijk aan eene misdragt, waarvan men wegens de walgelijkheid gewoon is het oog af te wenden: hoe onwaardig dan ook, nogtans had de Heer zich ligchamelijk aan hem geopenbaard, en hij had Hem in Zijne heerlijkheid, omgeven van den glans Zijner Majesteit, gezien. Zoo hadden paultjs en de andere Apostelen Christus gepredikt, en zoo hadden zij Christus geloofd, vs. 5—12.— Hierop bouwt nu paulus zijn betoog aangaande de zekerheid eerter zalige opstanding van de geloovigen. — Hij toont aan, dat verwerping van deze troostleer van het Christendom, niet slechts verwerping van 'sHeeren opstanding is, maar verwerping van de prediking en het getuigenis van Zijne Apostelen, ja van geheel het Christelijk geloof, en dat zoodanig eene dwaling gelijk staat met het verloochenen van alles wat de geloovigen hadden ondervonden van de wegneming hunner zonden en van hunne aanneming bij God. Zij waren dan nog even in dien zelfden staat, waarin zij vroeger waren vóór hunne bekeering en toebrenging tot Christus; zoodanig eene dwaling stond gelijk met de veroordeeling van al de geloovigen , die reeds gestorven waren , in de blijde hoop der zaligheid en eener zalige opstanding; het was alsof deze dwaalgeesten wilden zeggen: deze geloovigen hebben zich met eene valsche hoop gevleid ; zij zijn daarmede bedrogen uitgekomen. — Uit dit betoogde trekt paulus nu dit besluit, vs. 19: Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende , zoo zijn wij de ellendigste van alle menschen. Dit besluit hebben wij tot onzen tekst gekozen, om daaruit te doen zien, dat, ofschoon de ware Christen in zeker opzigt de ellendigste , nogtans inderdaad de gelukzaligste onder de menschen is; ja de alleen gelukzalige. verdeelihg. Wij zullen eerst aantoonen, wanneer de ware Christen inderdaad de ellendigste onder de menschen zou zijn ; Dan, waarom hij dit niet is, maar de gelukkigste onder de menschen, ja de alleen gelukzalige ; ten derde, A 3 Hoe- Hoedanig de uitwerking van deze waarheid op ons behoort te zijn. I. Wij zullen eerst aantoonen wanneer de ware Christen inderdaad de ellendigste onder de menschen zou zijn. Sta hier stil 1. bij het besluit van paülus uit het vorige afgeleid, 2. bij de gegrondheid van dit besluit , 3. bij de oplossing eener bedenking hiertegen in te brengen. Wij zullen eerst bij het besluit van paulus stilstaan, uit het vorige afgeleid : Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zoo zijn wij de ellendigste van alle menschen. Hij heeft het oog op die dwaalgeesten , die de opstanding der dooden loochenden , en die dus ook de opstanding van Christus verwerpen moesten, indien zij zich wilden gelijk blijven; ja het geheele Christelijk geloof, en de hoop waarmede de geloorigen zich vertroost hadden. Tegen hen is dit woord gerigt : Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende , zoo zijn wij de ellendigste van alle menschen. De Apostel spreekt hier van op Christus te zijn hopende. Zoo beschrijft hij de geloovigen en zich zeiven. Zij waren door het geloof in de gemeenschap met Christus gebragt, den Zone Gods voor hen in het vleesch gekomen, en die voor hen, en in hunne plaats, als hun Borg en Middelaar aan het kruis gestorven was, hunne zonden had op zich genomen, en den vloek der Wet, waaronder zij lagen, voor hen gedragen had, een vloek geworden zijnde voor hen, om hen van den vloek te verlossen; ja voor hen was begraven, dragende den vloek der zonden in het graf, en heiligende hun graf tot eene zalige rustplaats tegen den morgen der opstanding; en opgestaan uit den dood, opdat zij in en door Hem de vrijspraak, een nieuw leven en eene zalige opstanding verkrijgen zouden. Zij waren ééne plante met Hem geworden in de gelijkmaking van Zijnen dood en opstanding, waren een nieuw leven met Christus ingetreden, en gevoelden zich door Zijne liefde gedrongen niet meer zichzelven te leven , maar voor Hem, die voor hen gestorven en opgewekt was. Op Hem nu waren de geloovigen met paulus hopende. Zij verwachtten van Hem, hunnen dierbaren Zaligmaker, die nu naar Zijne menschelijke natuur niet meer op aarde was, maar ingegaan in Zijne heerlijkheid , gezeten was aan 's Vaders regterhand, als het Hoofd Zijner gemeente op aarde, door wien de Vader alle dingen regeert, en wien alle magt gegeven is in den hemel en op aarde; die hen was voorgegaan, om in het huis Zijns Va- Vaders hen plaats te bereiden , en dan hen zou afhalen om hen daar te brengen , waar Hij is; — zij verwachtten Tan dien grooten God en Zaligmaker, dat Hij ten jongsten dage in Zijne heerlijkheid zich zou openbaren en wederkomen om de Zijnen op te wekken uit den dood, en dan de volkomeue zaligheid zou deelachtig maken. O, zalige hoop der geloovigen! Paulus spreekt van alleenlijk in dit leven op Christus te zijn hopende: hij bedoelt hiermede zoodanig eene hoop op Christus , die zij slechts koesteren zoo lang zij hier op aarde zijn, en na den dood niet verwezenlijkt wordt, met andere woorden , waarmede zij bedrogen zouden uitkomen. Zoo toch deden het die dwaalgeesten voorkomen ; zoo stelt paulus in het vorige vers hunne afschuwelijke dwaling: Zoo zijn dan ook verloren die in Christus ontslapen zijn. Het besluit, hetwelk paulus hieruit trekt, is: Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende zoo zijn wij de ellendigste van alle menschen ; hij wil zeggen: indien de dwaalgeesten gelijk hebben, dan zijn wij de ellendigste van alle menschen, dan zijn er geen ongelukkiger menschen op aarde dan wij , die op Christus en Zijne zalige opstanding hopen; wij, die ons beroemen de zaligste menschen te zijn. Wij moeten ten 2°. de gegrondheid van dit besluit van paulus aantoonen. De gegrondheid van dit besluit volgt van zelve uit de vergelijking van den weg, dien de geloovigen hier op aarde bewandelen ; den strijd, dien zij hier strijden; het kruis, hetwelk zij dragen; het lijden, hetwelk zij Jijden, en den dood, dien zij soms sterven moeten met andere menschen, die zónder christus , het meest betreden en breede pad betreden. De weg op welken de Christen, die op christus hoopt, wandelt, is eng , en schaarsch betreden ; terwijl de weg , waarop andere menschen wandelen, breed en vol is van bewandelaars; het pad van geloof en bekeering is smal, en zoo ligt glijdt men uit op hetzelve, en valt ter regterof ter slinkerzijde af. O , met hoe veel zorg en opmerkzaamheid moet men op hetzelve zijne voeten zetten en voortgaan ! Hoe menigwerf moet hij eenzaam of met eenige weinigen dit pad betreden! De groote menigte heeft een afkeer van dit naauwe pad, en spot met de dwaasheid van deze op christus hopende geloovigen; terwijl zij hunnen breeden weg zonder zorg of kommer bew&ndelen , in het gezelschap van duizenden bewandelen, vrolijk dartelende , en zich onderling vermakende, zonder iets kwaads te vermoeden. Waarlijk, M. H.! de Christen zou de ongelukkigste der menschen zijn, indien zijne hoop op chris- A 4 tus tus beperkt was binnen den omtrek van dit leven! Maar hier komt nog bij de zelfsverloochening, en de verloochening der wereld en hare begeerlijkheden, waartoe de Christen geroepen wordt, terwijl de andere menschen op hunnen breeden weg geene andere wet kennen dan hunnen wil, naar eigen zin en keus leven, hunne lusten en begeerlijkheden teugelloos opvolgen, en alles genieten hetgeen de wereld hun aanbiedt. 0,; hoe veel moet de Christen van de aarde missen, hetwelk de dienaars der wereld volop genieten! Inzonderheid blijkt de gegrondheid 'van het besluit van paülus uit den strijd welken de geloovigen, die op Christus hopen, strijden moeten, vergeleken met de diepe zorgeloosheid en vleeschelijke gerustheid, waarin de andere menschen leven. De Christen, getrokken uit de magt der duisternis en overgezet in het koningrijk van den Zoon van Gods liefde, is nu een onderdaan van Christus koningrijk, en geroepen tot den geestelijken strijd tegen den Satan, de wereld en de zonden, zijne doodvijanden , die hem den ingang in de enge poort betwisten. Het bevel zijns Heeren is: Strijdtom in te gaan door de enge poorte: hij wordt geroepen om als een geestelijk krijgsknecht de geheele wapenrustinge Gods aan te doen, en in 'sHeeren kracht daarmede te strijden, en niet op te houden voordat de volkomen zegepraal behaald is, en, ofschoon hij met overwonnen vijanden te doen heeft, door zijnen Heer ook voor hem overwonnen en de overwinning hem beloofd is , zoo kan , onder "sHeeren toelating, de strijd wel eens zwaar zijn, en zeer bang vallen. — Van dezen strijd weet de wereld niet, die gewillig den Satan , de wereld en de zonde dienen zonder zorg of kommer, ja zonder te weten of te willen weten dat zij slaven zijn van de ergste tirannen, en vrijwillig de kluisters dragen van hunnen zielenmoorder. Zij leven zonder strijd , gerust en vrolijk voort, terwijl de Christen steeds in het strijdperk , en wakende en biddende moet zijn om in dien strijd niet onder te liggen , maar de overhand. te behouden. Waarlijk, de strijdende Christen zou de ongelukkigste der menschen zijn, indien hij alleenlijk in dit leven op Christus was hopende ! De gegrondheid van dit besluit van paulus blijkt verder uit het kruis, hetwelk de Christenen hier dragen moeten achter chris'tus, hunnen Heer. Heeft de Heer op aarde voor hen, en in hunne plaats, het kruis gedragen, als straf hunner zonde, tot hunne bevrijding van straf, zij moeten nogtans achter den Heer het kruis dragen, uit liefde, om Hem gelijkvormig te zijn en te bewijzen dat zij niet tot de wereld, maar tot Hem behooren. Zij, die die op chhistcs hopen, zgn truisdragers gelijk hun Heer, en moeten door vele verdrukkingen ingaan in het koningrijk Gods; gelijk hun Heer van' de wereld gehaat , veracht, miskend, gelasterd , vervolgd , verworpen werd, zoo worden ook zij , die op Hem hopen, van de wereld gehaat, veracht, miskend, gelasterd, vervolgd, verworpen: Een dienstknecht is niet meer dan %ijn Heer. Tan dat kruis kennen andere menschen niets; de wereld kan hen niet haten: zij heeft het hare lief. O ongelukkige Christen dan, indien de hoop op Christus niet verder dan dit leven zich uitstrekte] De gegrondheid van dit besluit van pauius zien wij al verder uit het lijden, waaraan zij niet zelden boven andere menschen onderworpen zijn. Terwijl de bastaarden zonder kastijding, voorspoedig hunnen weg gaan, en zich verheffen op hunnen voorspoed, zoo ondervindt de Christen dat hij een Vader in den hemel heeft, die naauwkeurig let op de gesteldheid van zijn hart, op zijne woorden en daden, en zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk. O, hoe vele zijn de kastijdingen Gods, in verband staande met zijne verkeerdheden! Hoe treffen de vaderlijke slagen juist daar, waar hij het gevoeligste is! Hoe diep zijn dikwerf de wonden , door den Yader hem toegebragt! Terwijl de bastaarden ongestraft de hemeltergendste gruwelen bedrijven, zonder God of menschen te vreezen ; zoo kan de Christen geen misstap begaan , of hij berokkent zich het ongenoegen zijns Vaders, en ondervindt dat zijn Vader een heilige Vader is. Maar hoe vele zijn de beproevingen, waardoor de Vader Zijne kinderen beproeft, gedurende hunne reis door dit land van hunne vreemdelingschap. Hij wil dat zij de kracht van hun geloof, van hunne liefde en hoop zullen openbaar maken voor anderen, voor de wereld ; dat hun geloof de wereld overwint; dat zij Hem meer liefhebben dan alles wat hun lief en dierbaar is; dat zij liever alles verliezen, dan Hem verliezen ; liever alles lijden , dan Hem te onleeren en te verloochenen; dat hunne hoop onbewegelijk vast is op Hem, en niets hen kan bewegen deze hoop te laten varen. Daarom beproeft dehemelsche Vader zijne kinderen hier op aarde door menigerlei beproevingen. \an deze beproevingen kunnen anéere menschen geene ondervinding hebben , omdat zij niets bezitten hetwelk beproefd kan worden , of de proef kan doorstaan. Met regt besluit dan paelus: indien wij alleenlijk in dit leven op chbistus zijn hopende, dan zijn wij de ellendigste van alle menschen. De gegrondheid van dit besluit blijkt eindelijk uit den A 5 vree' vreeselijken dood, welken zij, die op christus hoopten, in navolging van en om christus wil, ondergaan moesten. O, hoe velen werden voor stadhouders en regtbanken gesleept , om daar veroordeeld te worden tot den marteldood, indien zij weigerden hun geloof te verzaken, en den Heere jezus christus te verloochenen. Het is waar, tot zoodanig eenen dood worden wij in onzen tijd, zoo het schijnt, niet meer geroepen om ons geloof te bezegelen ; maar wie verzekert ons dat zulke tijden niet meer komen zullen? Immers, de menschelijke natuur is niet veranderd sedert die vreeselijke tijden; zij is nog even vijandig tegen christus en degenen die op Hem hopen , als in die dagen ; en, hoe hoog ook de verdraagzaamheid van onze eeuw geroemd wordt, indien geene omstandigheden in den hoogen weg van Gods voorzienigheid tegen de vervolgzucht eenen hinderpaal in den weg gelegd hadden, dan zou het op de proef blijken, wat de geloovigen van de verdraagzarnen dezer eeuw te wachten hadden , en wie weet of wij niet gewaar zouden worden , dat de woede der verdraagzame, zoogenaamde verlichte Christenen, nog vreeselijker is, dan de woede der onverdraagzame Roomsche Kerk. Gegrond is dus het besluit van paulus: indien wij alleenlijk in dit leven op christus zijn hopende, dan zijn wij de ellendigste aller menschen. Wij moeten ten 3° bij de oplossing van eene bedenking stilstaan, hiertegen in te brengen. Wanneer wij dit besluit van paulus lezen, moet als van zelve deze bedenking bij ons oprijzen: » hoe kan hij degenen , die op » christus zijn hopende, de ellendigste der menschen »noemen, daar zij reeds hier op aarde eene zaligheid »bezitten, van oneindig meerder waardij , dan het in»gebeeld geluk van de dienaars dezer wereld? Immers »zijn zij door het geloof christus deelachtig, ais hun »Borg, 3Iiddelaar, Zaligmaker, Hoofd en Heer in den »Hemel; zij hebben door Hem vrede bij God, zijn tot »kinderen Gods aangenomen; van de dienstbaarheid des »Satans, der wereld en der zonde vrijgemaakt, staan zij »in gemeenschap met God, genieten reeds hier voorsma» kent der zaligheid, in liét aanvankelijk vei héérlijken eil >rdienen van God, hebben het getuigenis des Heiligen »Geestes in zich, dat zij christus eigendom en kinderen »Gods zijn; ja, de liefde Gods in jezus christus, dè »liefde van christus tot hen is in hen nitgestort, doof »den Heiliger. Geest hun gegeven, 'is dit geluk, en »hetgeen daar nog meer zou kunnen bijgevoegd worden •, »niet oneindig meer waardig dan het geluk der wereld, » en »en moeten wij dus niet liever zeggen: dat zij, die oj> » Christus hopen, de gelukkigste der menschen zijn , reeds »hier op deze aarde?" — Het is zoo, M. H. ! Avij moeten den staat der geloovigen op aarde niet van de ongunstige, maar ook van de gunstige zijde beschouwen, en nootans is hetgeen paulus besluit, volkomen waarheid. Behalve dat dit geluk der op Christus hopenden inwendig is, en der wereld niet in het oog valt, zoo is het genot van hetzelve aan velerlei afwisselingen onderworpen , en hier op aarde onbestendig; maar vooral 6taat dit geluk van de Christenen op. deze aarde in het naauwsle verband met hunne hoop op zaligheid na den dood , en op eene zalige opstanding ten jongsten dage. Ontneem deze hoop aan degenen, die hier op christus zijn hopende, en wat blijft dan over van hun geluk? de gedachte: nu ben ik op Christus hopende, maar met deze hoop kom ik bedrogen uit; bij mijn sterven verlies ik Christus , en al het geluk, hetwelk ik in Hem had; niets blijft daarvan over, Jan mogelijk de bewustheid van het vroeger geno. ten geluk, en van mijne jammerlijke teleurstelling; het volmaakte, waarop ik hoopte onder mijn gebrek en onvolkomenheden , komt niet; te vergeefs is mijn, dorst naar het volmaakt verheerlijken , genieten en dienen ;ran God, in ligchaam en geest: deze dorst blijft onvoldaan. Ik zal dan verloren zijn, met al degenen^ die in den Heer ontslapen zijn; wij vleijen ons hier op aarde met yüele hoop, met eene hersenschim , die geen:wezen haeft. »V aarlij k, M. H.! zouden er, indien dit mogelijk ware, wel ellendiger menschen op deze aarde gevonden worden dan zij , die op Christus hopen ? Zouden de goddeloozen dan niet veel gelukkiger zijn, wier taal is: laat ons eten en drinken, en vrolijk zijn, want na den dood ij er geene verwachting? II. Wij moeten, naar het tweede deel, aantocmen, waarom de Christen niet de ellendigste, maar de allerzaligste . ja, de alleen zalige onder de menschen is. Dat is het wat paulus met dit befcluit, uit het voripe afgeleid, den Corinthiërs wil doen.gevoelen. Paulus wil zeggen • indien de dwaalgeesten, de verloochenaars «ener zalige opstanding van de geloovigen , gelijk hadden, dan waren de geloovigen , die zichzelven houden en gehouden worden voor de gelukkigste, inderdaad de ellendigste der menschen ; maar dat zou strijdig zijn met den geheeien in- inhoud der H. Schrift, waarin het geluk der geloovigen zoo hoog geroemd wordt, ja zij, als alleen welgelukzalig worden voorgedragen; dit zou strijdig zijn met de liefde Gods jegens hen ; met het oogmerk van de gifte en zending van Zijnen eeniggeboren Zoon tot een Middelaar en Zaligmaker; met het oogmerk der gifte en zending van den Heiligen Geest in de harten der geloovigen; ja, met hunne wedergeboorte en toebrenging tot christus , en de oprigting eener gemeente van christus , of van het geestelijk en Hemelsch koningrijk op aarde. De geloovigen moeten , naar de H. Schriften, de gelukkigste menschen, ja, de alleen waarlijk gelukzalige menschen zijn. Dit zouden zij niet zijn, maar integendeel de allerellendigste, indien zij alleen in dit leven op christus zijn hopende, en daaruit blijkt het ook ontegenzeggelijk, dat hunne hoop zich verder dan dit leven moet uitstrekken, dat zij zich uitstrekt over den dood en het graf, dat er eene zalige opstanding voor hen is. Om deze waarheid nog duidelijker te doen uitkomen , zullen wij deze drie bijzonderheden nader overwegen. Vooreerst: de hoop op christus strekt zich uit over dood en graf; ten tweede: dan zullen de geloovigen naar ligchaam en geest onuitsprekelijk zalig zijn ; ten derde: daarom zijn zij niet de ellendigste, maar de gelukkigste, ja de alleen waarlijk gelukzalige menschen. Vooreerst: de hoop op christus strekt zich uit over den dood en het graf. Het is ons oogmerk niet, deze waarheid, op de Heilige Schriften, vooral des Nieuwen Verbonds gegrond , breedvoerig te bewijzen. Wij zullen slechts eenige en voldoende bewijzen voor deze waarheid aanvoeren uit het Oude, vooral uit het Nieuwe Testament. Neen, M. H.! zij cijn niet verloren, die in christus ontslapen zijn, — de geloovigen onder het Oude Verbond , die aan Gods beloften , - reeds in het Paradijs gedaan, vasthielden, zijn in de hoop eener zalige opstanding ontslapen, en werden reeds terstond na den dood naar de ziel tot de vaderen verzameld. Van deze verwachting gaf job getuigenis onder zijn lijden en in het vooruitziet van zijnen naderenden dood, Job XIX: 25—27: Want ik weet, mijn Verlosser leeft; en Hij zal de laatste over het stof opslaan: en als zij na mijne huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen : denwelken tk voor mij aanschouwen zal, en mijne oogen zien zullen, en niet een vreemde: mijne nieren verlangen zeer in mijnen sthoot (*); van deze verwachting lezen vrij in den XVII" Psalm, vs. 15: [/>/aor] ik zarl Uw aangezigt in geregtigheid aanschouwen , ik zal verzadigd worden met XJw beeld, als ik zal opwaken-, terwijl in den XVIea Psalm de Messias sprekende wordt ingevoerd , het Hoofd, de Bron en Gever eener zalige opstanding der geloovigen , zijne zekere verwachting openbarende van zijne eigene opstanding uit den dood, vs. 10, 11: Want Gij zult mijne ziel in de hel niet verlaten: Gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verderving zie. Gij zult mij het pad des levens bekend maken: verzadiging der vreugde is bij uw aangezigt; liefelijkheden zijn in uwe regterhand eeuwiglijk. De leer van de opstanding der dooden wordt niet slechts bij Jesaia en Daniël gevonden, maar was het algemeene volksgeloof onder de Joden openbaar , na hunne wederkeering uit Babels gevangenis; zoodat, toen de Zaligmaker op deze aarde kwam, Hij dit geloof onder de Joden vond, uitgezonderd bij de ongeloovige Sadduceën, die al wat bovennatuurlijk was verwierpen, aan Engel noch geest geloofden, en zoowel het leven na dit leven, als de opstanding der ligchamen loochenden. De verwachting der geloovigen aangaande de zaligheid der ziel, terstond Da den dood, en hunne opstanding ten jongsten dage, heeft echter de Zaligmaker vooral aan het licht gebragt, en op onwrikbare grondslagen gevestigd , zoo door Zijn onderwijs, als door Zijne eigene opstanding uit den dood en Zijnen ingang in Zijne heerlijkheid, als het Hoofd der Gemeente, in wien zij allen reeds zijn opgestaan en verheerlijkt, ofschoon uitwonende hier op deze aarde. Wilden wij de bewijzen uit het Nieuwe Testament voor deze verwachting der geloovigen aanvoeren, dan zouden wij meer dan deze Leerrede behoeven , om dezelve u mede te deelen. Wij zeggen dan maar dit, dat de Heer op aarde,deze zalige opstanding aan het geloof in Hem steeds verbond; dat Hij sprak van de opstanding der onregtvaardigen, zoowel als der regtvaardigen; dat Hij deze waarheid tegen de ongeloovige Sadduceën op het bondigste verdedigde, en hun den mond stopte; ja, Hij openbaarde zich als de opstanding en het leven , de Bron , Oorzaak , Gever, ja, de opstanding en het leven zelf, in en door wien de geloovigen de zalige opstanding zouden verkrijgen, en daarvan een openbaar en alles afdoend zigtbaar bewijs gaf in de opwek king (t) Zie over deze -woorden eene hoogst belangrijke Leerrede, onlangs uitgekomen bij de Erven Thiebbï en Mjhsisg, te 's Gracenhagcy van mijnen vaardigen vriend D*. Molssaas king van zijnen vriend lazarus , die reeds vier dagen in het graf gelegen had. De Apostelen verkondigden op dezen grond , nadat de Heer ih Zijne heerlijkheid was ingegaan, en de Heilige Geest, die andere Trooster in 's Heeren plaats, hun geschonken was, als hoofdzaak hunner prediking, cöristus en de zalige opstanding door Hem. Zoo deed paulus in dit hoofddeel. Nadat hij de zekerheid van 's Heeren opstanding, als eene op onwankelbare gronden gebouwde gebeurtenis, had voorgedragen, zoo betoogt hij , dat de zekerheid van de opstanding der geloovigen met de opstanding van christds in zulk een naauw verband staat, dat hij, die de eerste loochende, ook de laatste verwerpen moest, en, in dat geval, hun ongeloof verwerping van het geheele Christendom; verwerping van 's Heeren Apostelen , als gezanten van christus , geroepen om het Evangelie te verkondigen ; verwerping van het geloof, de hoop en troost van de geloovigen, ja van den troost, welken zij genoten uit de zaligheid hunner afgestorvenen, die in den Heer ontslapen waren. Al deze ongerijmde en hoogst misdadige gevolgen namen zij voor hunne rekening, die beweerden, dat er geene opstanding der dooden is. Op vaste en onwankelbare gronden is dan de hoop der geloovigen gebouwd, over den dood en het graf. Wij willen ten tweede aantoonen, dat de geloovigen alsdan naar ligchaam en geest onuitsprekelijk zalig zullen zijn. Ook deze waarheid kunnen wij slechts hoofdzakelijk , en zonder veel uitbreiding voorstellen. W ij behoeven u niet te herinneren, dat de geloovigen deze zalige opstanding niet verkrijgen, voordat zij gestorven zijn — hunne ligchamen tot stof zijn wedergekeerd, en hun geest tot God is henengegaan. Bij de overweging van de onuitsprekelijke zaligheid der geloovigen naar ligchaam en geest, moeten wij dan beginnen met hetgeen de Heilige Schriften ons leeren aangaande de zaligheid hunner ziel, terstond na den dood. Zoowel de Zaligmaker als Zyne heilige Apostelen geven ons een hoogst troostrijk berigt aangaande de zaligheid van de zielen der geloovigen, reeds terstond na den dood. De hoofdzaak van hetzelve komt hierop neder, dat zij bij christus, hun Hoofd en Heer in den Hemel, in het Hemelsch Paradijs zullen zijn. Deze troostvolle verzekering gaf jezus Zijnen volgelingen meermalen, bijzonder bij Zijn vertrek van deze aarde, b. v. Joh. XII: 26: Zoo iemand Mij dient, die volge Mij: en daar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn; Joh. XIV: 1—3: Xjw hart? toprde niet ontroerd: (jijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. hetehuis Mtjns r aders zijn vele looningen: anderzins zoo zoude Ik het u gezegd hebben: Ik ga henen om u plaats te bvreiden. En zoo wanneer Ik henen zal ger/aan zijn, en u plaats zal bereid hebben , zoo kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt daar Ik ben. De moordenaar aan het kruis ontving, op zijn boetvaardig geloofsgebed, de verzekering van den fleer, die met hem gekruist werd: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn. Qp dezen grond rustte ook de verwachting der geloovigen, volgens de uitspraken van de Apostelen, b. v. 2 Cor. V; 1: Wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt , wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, [maar] eeuwig in de hemelen-, Openb. XIV: 13: Zalig zijn de dooden, die. in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid: en hunne werken volgen met hen. Daarom betuigde paulus , Filipp. I: 23: Hebbende begeerte om ontbonden te worden, en met Christus te zijn. 0! hoe onuitsprekelijk zalig zullen dan de geloovigen zijn, reeds terstond bij hunnen dood, wanneer hun ligchaam sterft, en de geest dat zondig ligchaain des doods verlaat! Kan er voor een geloovige, die op Christus alleen hoopt, als zijnen van uen Vader hem gegeven Zaligmaker, Borg, Middelaar, Hoofd en Heer, van wien hij zijne verzoening met God, zijne vrijmaking van de zonde en hare heerschappij, zijne aanneming tot een kind Gods en zijne zaligheid te danken heeft; met wien hij hier op aarde door het geloof geestelijk vereenigd was; dien hij meer dan zijn leven liefhad, ofschoon hij Hem Biet zag; die hun, hoewel onzigtbaar, maar door Zijnen Heiligen Geest, die in Hem ais het Hoofd, en in de geloovigen als Zijne leden is, ten Leidsman was door dit leven , bewaarde en beschermde, en zoovele bewijzen Zijner liefde , ja voorsmaken der zaligheid gaf; kan er, zegge ik, onuitsprekelijker zaligheid zijn voor dezulken , dan bij Christus hunnen Heer te zijn in den Hemel, in het Hemelsch Paradijs? Of is de zaligheid niet onuitsprekelijk en boven onze verbeelding groot, dien Heerlijke en Dierbare daar in Zijne alles ts boven gaande heerlijkheid te zien, in Zijne onmiddellijke tegenwoordigheid te worden toegelaten , Zijne gemeenschap volkomen te genieten, in de gemeenschap te zijn met Zijnen Vader ; daar volmaakt den Vader en Zoon te verheerlijken, en met al de zaligen de kroon neder te werpen voor het Lam; en Hem, die op den troon zit, en het Lam te verheerlijken?. — en en daarbij, boven zonde en kruis, strijd en dood verheven , de vrachten van zijn geloof, liefde en hoop bij voorraad in den heiligen en zaligen Hemel te genieten ? — Wij behoeven ons dus niet te verwonderen, dat paulus begeerte had om ontbonden te worden en met Christus te zijn , als zijnde zeer ver het beste. Hoe boven onze verbeelding groot echter de zaligheid der zielen, terstond na den dood, ook zijn moge, zoolang hunne ligchamen nog in het stof des doods, in dien vernederden staat, nederJiggen , blijft er altijd iets aan hunne heerlijkheid en zaligheid ontbreken, en zal er, ofschoon geheel onderworpen aan den wil van God, een verlangen bij hen zijn naar den tijd, wanneer hunne ligchamen zullen opgewekt worden door jëzus hunnen Heer, uit den dood, en Zijn heerlijk ligchaam zullen gelijkvormig gemaakt worden , om in ligchaam en geest beide, God, Vader, Zoon en Heiligen Geest te verheerlijken, en de zaligheid te genieten. Han eerst, M. H.! wanneer de ure komt, dat allen die in de graven zijn, Zijne stem zullen hooren, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben tot de opstanding der verdoemenis, zullen zij het woord uit huns Heeren mond, verschenen op de wolken des Hemels, in Zijne heerlijkheid, hooren: Komt gij gezegenden Mijns Vaders , beërft het Koningrijk, dat u bereid is van vóór de grondlegging der wereld. O, hoe onuitsprekelijk zalig zullen zij zijn in dien morgen der eeuwigheid, bij hun opwaken! dan, wanneer zij opgewekt worden in heerlijkheid, dit sterfelijke het .onsterfelijke zal hebben aangedaan, dit verderfelijke het Onverderfelijke, dit aardsche ligchaam in een geestelijk en hemelsch ligchaam zal veranderd zijn, waarin geen spoor meer van overblijfselen der zonde en hare verwoestingen zal gevonden worden, en geene van die hoedanigheden meer aanwezig zijn, waardoor de redelijke geest op aarde belemmerd werd in het verheerlijken en dienen van God, maar integendeel in alles geschikt, om hierin den redelijken geest volvaardig en bekwaam te maken. 0 , hoe onuitsprekelijk zalig dan, wanneer zij het heerlijk ligchaam van Christus hunnen 'Heer gelijkvormig zullen zijn, en met Hem , als hun verheerlijkt Hoofd, in die Hemelsche erfenis zullen deelen, waarop zij hier op aarde hoopten, waarvan zij reeds de beginselen genoten, en van welke zij in de Heilige Schriften zulke verhevene beschrijvingen aantroffen , en hen zoo menigwerf reeds in hope deden zalig zijn. Het is zoo! het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zijn zullen; maar dit weten wij, dat, als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem dan zullen gelijk wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. Wij willen nu ten derde u hieruit doen zien, dat degenen , die hier op Christus hopen, niet de ellendigste , maar de gelukkigste, ja de alleen gelukzalige menschen ook hier op deze aarde zijn. He ellendigste onder de menschen mogen zij schijnen te zijn, omdat zij een naauio en schaarsch betreden pad bewandelen, terwijl de dienaars der wereld op den breeden weg, met vele medewandelaars, Trolijk voortgaan; maar men zie op het einde van beider weg. Terwijl de op Christus hopenden, door den oversten Leidsman hunner zaligheid geleid, aan het einde van hflnnen weg, den Hemel, hun ware vaderland binnentreden , waarop hunne hoop gevestigd was, zoo vinden de dienaars der wereld en der zonde aan het einde van hunnen weg de stad, waar de Satan en zijne Engelen hun verblijf hebben, tegen hunne verwachting, terwijl zij waanden op den breeden weg niets kwaads te vreezen te hebben. 0 , vreeselijke teleurstelling van de dienaars der wereld ! 0 , onuitsprekelijke zaligheid van de op Christus hopenden! — De op Christus hopenden schijnen wel de ellendigste der menschen te zijn, wegens den strijd, dien zij hier op aarde te strijden hebben, terwijl de werelddienaar zonder strijd gerust en zorgeloos zijn pad bewandelt; maar ziet hier alweder op het einde van beider weg: de strijd van de op Christus hopenden moge soms zwaar zijn, en zij in denzelven diepe wonden ontvangen, maar zij strijden onder de aanvoering van hun Hoofd en Heer, en in Zijne kracht, verzekerd van de overwinning, door Hem, die hun de overwinning belooft en geeft; en aan het einde van het strijdperk hangt de kroon , en zij ontvangen dezelve uit de hand huns Heeren, die hun verzekert: Die overwint, Ik zal hem (/eten met Mij te zitten in Mijnen troon, gelijk Ik overwonnen heb en ben gezeten met mijnen Vader in Zijnen troon, Openb. III: 21. Op dezen grond kon paulus in het gezigt van den marteldood juichend roemen: Ik heb den goeden stijd gestreden , ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden. Voorts is mij weggelegd de kroon der regtvaardigheid, welke mij de Heere, de regtvaardige Regter, in dien dag geven zal: en niet alleen mij, maar ook allen die Zijne verschijning liefgehad hebben , 2 Tim. IV: 7,8. 0, zalig uitzigt van den Christelijken strijder! Deze heerlijke kroon moedigt hem aan om wet- B te- lelijk te strijden, en met moed en volharding ten einde toe, in de blijde hoop op de zekere zegepraal. De wereldling moge vrij zijn van dezen strijd, terwijl hij in de magt der vijanden is, tegen welke de Christep strijdt, maar aap het einde van zijnen weg ondervindt hij de wreede slagen van den Satan , de wereld en de zonden, aan wier ketenen hij gewillig ging, in de gedachte, dat deze zielenmoordenaars zijne vrienden waren. O, hoe gelukzalig is dan de Christen, die zijne hoop op curistus heeft, vergeleken met den dienaar der wereld! Hij is aheen gelukzalig—De op curistus hopenden mogen de ellendigste onder de menschen schijnen te zijn, omdat zij kruisdragers achler Christus zijn, en zij zouden dit zijn , indien zij in dit leven alleen op chkistus waren hopende , omdat zij kruisen dragen , waarvan de wereld niets weet. Maar ziet ook hier, behalve op den aard van deze kruisen, op het heerlijk en zalig einde. Zij dragen deze kruisen achter Christus , en om Zijnentwil. O, welk eene eere, om curistus wil deze kruisen te dragen! Of kan er grooter eer zijn, dan om den persoon en de zaak van christus te lijden? achter Hem die kruisen te dragen , en alzoo Hem gelijkvormig te zijn; Zijn beeld te dragen, en Zijne voetstappen te drukken ; het echte merkteeken hierin te hebben van een onderdaan van Zijn gezegend Koningrijk? maar hoe heerlijk en zalig is vooral het einde dezer kruisdragers ? Ging jezus , hun Heer, Zijne heerlijkheid in door lijden, en volgde Zijne heerschappij als Koning van het Godsrijk, ja van het gansch heelal, als Godmensch en Middelaar, op Zijn kruis, zoo gaan ook deze kruisdragers achter curistus door deze kruisen achter Hem, door en met Hem in de heerlijkheid , voor hen bereid; zij die met Hem lijden, zullen ook met Hem verheerlijkt worden, en met Hem heerschen ; ja, naarmate hunne kruisen achter Hem zwaar waren, zij Hem gelijkvormig waren, Hem verheerlijkten en getrouw bevonden zijn, zal ook hunne heerlijkheid en zaligheid grooter zijn bij hunnen Heer in den Hemel, Matth. V: 10—12: Zalig [zijn\ die vervolgd worden, 07ii der geregtigheid wille: want hunner is het Koningrijk der hemelen. Zalig zjf gij als u [de menschen] ■ snfaden , en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwille. Verblijdt en verheugt [«], want uw loon [i's] groot in de hemelen: want alzoo hebben zij vervolgd de Profeten, die voor n [geweest zijn\. De wereld moge dan hier van deze kruisen vrij zijn , en de eere der menschen genieten ; ja , de. wereld , die die het hare liefheeft, moge hen met gunsten en toejuichingen overladen, maar zij laat hare vereerders alleen staan bij den dood, zij moeten alleen gaan naar de eeuwigheid. Of zal ook jezus hen dan ontvangen, en in Zijne heerlijkheid doen deelen? Of zullen zij dan afgewezen worden met de woorden van aÜraham tot den rijken man: Kind,! gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, O, hoe vreeselijk zal het lot zijn in de eeuwigheid dergenen, wier deel in dit leven was, en die hun loon weg hebben. Daar zal het lot der wereldlingen worden omgekeerd, en het lot der kruisdragers achter christüs. Waarlijk, M. H.! zij die op Christus zijn hopende, zijn niet de ellendigste, maar de gelukzaligste, ja de alleen gelukzalige menschen. — De op christüs hopenden mogen de ellendigste der menschen schijnen , wanneer wij op het lijden zien, waaraan zij niet zelden boven andere menschen onderworpen zijn, indien zij alleenlijk in dit leven op christüs waren hopende. Terwijl de wereld, als zijnde bastaarden, zonder kastijding en onbeproefd, vrolijk en voorspoedig hun pad gaan, zijn de slagen en beproevingen der kinderen Gods menigvuldig. Maar ook hier moeten wij op den aard dezer kastijdingefn en beproevingen, en op het heerlijk einde zien. Zwaar zijn soms de slagen des Hemelschen Vaders; maar zij geschieden uit liefde, en bedoelen hun geluk. De Kader kastijdt dengene, dien Hij liefheeft, en geesselt eenen iegelijken zoon, dien Hij aanneemt. En alle kastijding , als zij tegenwoordig is, schijnt geene \_zaak~\ van vreugde, maar van droefheid te zijn ; doch daarna geeft zij van zich eene vreedzame vrucht der geregtigheid dengenen, die door dezelve geoefend zijn, Hebr. XII: 6 en 11. Scherp zijn soms wel de beproevingen dergenen, die op christüs zijn hopende; maar de vruchten voor dit en het toekomende leven zijn zoo héérlijk, dat jacobus schrijven kon: Acht het voor groote vreugde, mijne broeders! wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamzaamheid werkt, Hoofdstuk I: 2, 3; en vs. 12: Zalig is de man die verzoekingen verdraagt; icant als hij beproefd zal geweest zijn , zoo zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben. Ja, petrus, Hoofdstuk I: 7, vergelijkt deze beproevingen bij het goud, hetwelk beproefd wordt: Opdat de beproevinge uws geloofs, die veel kostelijker is dan des gouds , hetwelk vergaat, en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof, en eer, en heerlijkheid, in de openbaringe van Jezus Christus. B 2 . Yoor- Vooral moeten wij op het heerlijk en zalig einde van het lijden der op chbistus hopenden onze aandacht vestigen. Al dat lijden wordt over den dood en het graf afgewisseld met eene eeuwige heerlijkheid en zaligheid, met eene eeuwige heerlijkheid en zaligheid van zulk een oneindig en onberekenbaar eeuwig gewigt, dat het zwaarste en langdurigste lijden in dit leven daardoor zeer kort en zonder gewigt is; paulus troost zichzelven en zijne medegeloovigen met deze hoop, Rom. VIII: 18: Want ik houde het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordig en tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden; en 2 Cor. IV: 17, 18: Want onze ligte verdrukkinge, die zeer haast voorhij [gaat\, werkt ons een gansch zeer uitnemend eenwig gewigt der heerlijkheid; dewijl wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet. kVant de dingen die men ziet zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet zijn eeuwig. De wereld roeme dan vrij op haar aardsch geluk, op de eer, de rijkdommen, de vermaken van dit aardsche leven, en dat zij vrij van banden, gerust en vrolijk hun pad bewandelen ; maar hoe ijdel is hun roem, vergeleken met den roem der op Christus hopenden; terwijl de wereld haar geluk verheft boven hen, en hen de ellendigste aller menschen noemt, bezitten zij een geluk, hetwelk oneindig meer is dan waarop de wereld roemt; en als de dienaar der wereld, verlaten van zijn schijngoed en geluk , in het verderf nederzinkt bij den dood, dan juicht de Christen, die op Christus hoopt: Dood! waar is uw prikkel? hel, waar is uwe overwinning? de prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Beere Jezus Christus, 1 Cor. XV: 55—57; de op Christus hopenden zijn dan niet de ellendigste , maar de gelukzaligste, ja de alleen gelukzalige menschen op deze aarde. De op Christus hopenden mogen de ellendigste der menschen schijnen te zijn, omdat zij soms hier op aarde om Christus icil den vreeselijksten dood ondergaan moeten. Zoo zou het inderdaad zijn, M. H. J indien zij alleen in dit leven op ciiristus waren hopende; maar ziet ook hier op den verheven aard van zulk eenen dood, en het heerlijk en zalig einde, vergeleken met den dood der wereldlingen. Sterven is ons aller lot: wat man leeft er, die den dood niet zien zal? Maar vergelijk hier den dood der zondaren, die buiten christus sterven , met den dood der op Hem hopenden, ook dan , wan- wanneer zij hunnen Heer met den marteldood verheerlijken moesten. Welke eer is grooter: in de zonde, buiten Christus te sterren, als een mensch die alleen voor zichzelven en de wereld, en niet voor God geleefd heeft; die het oogmerk, waartoe God hem schiep, uit het oog verloor, Zijne Wet en Zijn Evangelie verwierp, en nu • opgeroepen om rekenschap te geven van zijn rentmeesterschap ; of als een op christüs hopende, die door het geloof in Hem vrede bij God heeft, en in Hem een nieuw schepsel geworden is? Welke zaligheid is grooter; die van den zondaar, die opgeroepen wordt om rekenschap te geven aan God, den verheven Rentmeester , en ontbloot te zijn van alle gronden ter zijner verantwoording , zijn vonnis van veroordeeling en verdoemenis gaat vernemen; of van den op Christus hopende, die eencn. voldoenden en van God zeiven gelegden grond tot zijne verantwoording heeft, en als een van God vrijgesprokene, en aangenomen door jezus Christus, zijn Borg, Middelaar en Zaligmaker wordt afgehaald, om hem over te brengen in Zijns Yaders huis, al ware het dan ook, dat hij den zwaarsten marteldood ondergaan moest om curistls wil? Wiens eer, wiens geluk, M. H.! blijkt dan grooter te zijn? Sterft niet de zondaar, die in de zonde, buiten christus sterft, eenen schandelijken en rampzaligen dood, terwijl de op christüs hopende, en vooral de Christen-martelaar, eenen eervollen en zaligen dood sterft? Neen, M. ïï.! de op christüs hopende is niet de ellendigste, maar de gelukzaligste, ja de alleen zalige onder de menschen. III. Wij moeten nu, volgens ons laatste deel, beschouwen de uitwerking, welke de behandelde waarheid op ons behoort te hebben. Deze uitwerking behoort te zijn, vooreerst: geloof aan eene zalige opstanding dergenen, die op christüs zijn hopende; ten tweede: geloof, dat deze niet de ellendigste, maar de alleen gelukzalige menschen zijn ; ten derde: zich met hen te vereenigen, die deze hoop op christüs hebben, en in hunne voetstappen te treden ; ten vierde: als wij deze hoop op christüs hebben, in deze hoop vast en onbewegelijk te zijn. 'Vooreerst behoort de uitwerking van de behandelde waarheid te zijn: geloof aan eene zalige opstanding dergenen, die op christüs zijn hopende. B 3 W. vv . tl. ! net was niet aJieen de Corinthische gemeente, waarin, bij vele andere verkeerdheden, ook de dwaling bij sommigen ingang rond , dat er geene opstanding der dooden te wachten is. Heiaas! wanneer een Apostel zoo als paülus, in onze tegenwoordige, zoogenoemde Christenkerk optrad, wat zou hij dan ran deze in onzen tijd zeggen? Zou zijne ziel niet als verscheurd moeten worden van droefheid , bij de beschouwing van de Keïk van christüs in onze dagen? Ach! het is niet ééne grondwaarheid van ons heilig geloof, maar zij worden allen aangerand, zoodat men naauwelijks meer onderscheiden kan, wat er van het Christendom wezenlijk bij velen nog is overgebleven, en waardoor zij van de Heidenen onderscheiden zijn. Geen wonder, dat ook de leer eener zalige opstanding der op christüs hopenden , - waarbij het Christendom staat of valt, verloochend wordt. Welke grondwaarheid van het Christelijk geloof kan er onaangeroerd blijven onder menschen, die opgehouden hebben de Heilige Schriften des Ouden en des Nieuwen Yerbonds als van God ingegeven te erkennen; de onfeilbaarheid van de heilige schrijvers, als door den Geest Gods geleid , loochenen; hunne wijsheid boven de wijsheid Gods en Zijne heilige gezanten verheffen, en niet meer als kinderkens zich door God laten onderwijzen, en geloovig aannemen wat God openbaart, met aflegging van alle eigene wijsheid; maar als mannen zich opwerpen, om Gods "W oord aan het ingebeeld gezag van hunne door de zonde verblinde rede te onderwerpen, en als regters zich aanstellen over de onfeilbare uitspraken Gods. Helaas f in een tijd, waarin men niet meer zich wil laten regeren door de van God verordineerde magten, maar den koningen en vorsten voorschrijft, hoe men met betrekking tot deze aarde geregeerd wil zijn, en bezig is al het vroeger bestaande om te keeren, zoo is het geen wonder, dat een oproerig en trotsch geslacht ook niet langer aan God en Zijnen gezalfden Zoon en Zijne voorschriften wil onderworpen ?ijn, maar ook gaarne God de wet voorschrijft, hoe Hij ons regeren moet; en niet meer hooren wil naar den wegf, waarin God ons wil zalig maken, maar God den weg voorschrijft, waarin zij willen zalig worden; dat noemt men thans, Geliefde Hoorders ! vooruitgang. Helaas! de blinde leiders der blinden kunnen of willen niet zien, omdat een geestelijk oordeel van verblinding en verharding regtvaardig op hen rust, dat, hoe verder zij vooruitgaan, hoe verder zij van God zich verwijderen , en hoe meer zij den afgrond naderen, waarin zij met allen die hen volgen, wel- 1 haast haast zullen nederstorten. Waarschuwde paülus de Corinthiërs tegen hunne verleiders, die hen zochten af te trekken van het Christelijk geloof, door te ontkennen , dat er eene opstanding der dooden te wachten is, zouden wij dan ook u niet moeten waarschuwen tegen degenen , welke u van het geloof van deze grondwaarheid zoeken af te trekken, in twijfelmoedigheid en verwarring te brengen, en van dien troost te berooven in léven en sterven, waaraan wij steeds, maar vooral in onze dagen, waarin onze rampen zoo zwaar ? en onze uitzigten zoo dreigend zijn, zulke dringende behoeften hebben. Het geloof aan eene zalige opstanding, M. H.! wordt hier betoogd op onwederlegbare gronden, niet van een feilbaar mensch, gelijk wij allen zijn , zonder uitzondering, maar van een Apostel des Heeren , aan wien de Heere jezus zich had geopenbaard, in wien de Geest der waarheid op eene buitengewone wijze woonde, en wiens woorden dus niet als het woord eens menschen, maar gelijk liet waarlijk is, naar zijne eigene verzekering, als Gods Woord moest aangenomen worden. De zichzelven verheffende en hunne rede vergodende wereldwijzen mo^en weigeren, zich aan het gezag van 's Heeren Apostelen, als aan gezanten Gods aan de menschen, te onderwerpen, en ons van Apostelvergoding beschuldigen, omdat wij Gods oord uit hunnen mond aannemen; liever willen wij met het geloof aan het woord van 's Heeren pezanten van wien de Heer getuigt: Die u hoort, hoort Mij: die u verwerpt, verwerpt Mij, de eeuwigheid te gemoet gaan, dan met het woord der wereldwijzen, wier wijsheid dwaasheid is bij God, en wier woord met den dag verandert, terwijl het Woord van den Heeren Zijne Apostelen blijft tot in der eeuwigheid. O, M. G.! laat u dan niet twijfelmoedig maken in dezen boozeri tijd ten aanzien van dè hoop der geloovigen op Christus,, en hunne zalige opstanding , al is het dat ook deze waarheid onder de verborgenheden van ons geloof behoort. Onbegrijpelijk voor ons kortzigtig verstand , staat deze hoop in het naauwste verband met de opstanding van christüs onzen Heer en is gegrond op het geluïgenis van s Heeren Apostelen, ja , zoodanig verbonden met ons Christelijk geloof, dat wij moeten ophouden Christenen te zijn, indien wij deze hoop op Christus verwerpen Ten tweede: de uitwerking van de behandelde waarheid moet zijn: geloof , dat zij, die op christüs zijn hopende, met de ellendigste, maar de alleen gelukzalige menschen zijn. 8 De geloovigen, die op ciiristus zijn hopende, en hoo- B 4 ren naar des Heeren stem, als hun goede Herder, en Hem volgen; die uit liefde tot Hem den breeden weg van ongeloof en zonde geleerd hebben te verlaten , en het naauwe en schaarsch betreden pad , hun aangewezen , te bewandelen, en in 's Heteren kracht, den goeden strijd tegen Satan, wereld ert vleesch strijden, zichzelven ververloochenen , hun kruis dagelijks opnemen , en als aan de hand van den Oversten Leidsman hunner zaligheid, zonder om te zien, of ter regter- of linkerhand af te wijken, den weg naar den Hemel bewandelen, terwijl zij zich den haat, smaad , verachting en vervolging van eene booze wereld getroosten, en aan velerlei lijden en smart zich daardoor onderwerpen; deze geloovigen waren door alle tijden henen-, naar het oordeel der menschen, wier deel in dit leven is, de ellendigste der menschen. Zij, die eenen geheel tegenovergestelden weg bewandelen, zien of met verachting, of met medelijden op hen neder; met verachting, omdat zij door het bewandelen van den naauwen weg een getuigenis afleggen, dat de bewandelaars van den breeden weg op eenen dwaalweg zijn , en hen veroordeelen; met medelijden, omdat zij hen als dwazen beschouwen, die veel te zwaar over het zaligworden denken, en zichzelven zoo ellendig maken door hunne zwaarmoedigheid; daar het zaligworden naar hunne begrippen de ligtste zaak op aarde is. Wij zullen op ons breedere pad er even zoo wel komen, als zij die op het naauwe pad wandelen. De wereldling beschouwt dan de geloovigen, die op christüs zijn hopende, als de ellendigste der menschen. Het tegenovergestelde leert pablos ons,, zoo als wij uit de behandelde waarheid zagèn: zij zijn de gelukzaligste, ja de alleen gelukzalige menschen. De wandelaars op den treeden weg mogen dan met verachting of medelijden op de geloovige bewandelaars van den naauwen weg, die op christüs zijn hopende, nederzien, als op de ellendigste der menschen, hunne oogen zijn gesloten door het schijngeluk van deze aarde: zij zien op deze aarde, en hetgeen zij heeft en geeft, alsof zij het hoogste was, en in haar bezit en genot het ware geluk van den mensch gelegen ware; maar de op christüs hopende, ofschoon niet met verachting, ziet met een opregt mededoogen op die waarlijk ellendige slaven van de wereld neder, omdat zij zich door den schijn laten verblinden, om hetgeen ons rampzalig maakt te verkiezen boven hetgeen ons waarlijk gelukkig maakt. Ja, de wereldling is ook, bij het bezit en genot van den hoogst mogelijken trap van aardsch geluk , de ellendigste onder de menschen. Wat heeft hij, indien hij de ge- heele heele wereld won, anders dan eene waterbel, die voor eeni^e oogenblikken schoon schijnt, en daarna verdwijnt, ep niets achterlaat dan de treurige herinnering van haar voormalig bezit en genot, terwijl hij na die oogenblikken van haar bezit en genot des te dieper in de rampzaligheid wegzinkt, naarmate hij meer van zijnen afgod had, en trouwer hem gediend heeft. Wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld zoude gewinnen, en zichzelven verliezen, of zijns zelfs schade lijden, Luc. IX: 25. Neen , M. H,! wij keeren het om: niet zij , die op Christus zijn hopende-, maar de bewandelaars van den breeden weg zijn de ellendigste der menschen. Behalve dat reeds hun geluk hier op aarde grooter is dan van deze, terwijl zij reeds God, de fontein van de ware zaligheid, tot hunnen God hebben, zoo ontvangen zij aan het einde van hun pad onuitsprekelijke zaligheid, over den dood en het graf. O, M. H.! legt dan af dat ongeloof, alsof de op Christus hopenden de ellendigste onder de menschen waren, en zegt liever met de Heilige Schriften, dat zij de gelukzaligste, ja de alleen gelukzalige menschen zijn. Ten derde, de uitwerking van de behandelde waarheid behoort bij ons te zijn, dat wij ons keren vereenigen met hen die hier op Christus zijn hopende, en in hunne voetstappen treden. Het ontbreekt niet aan zulken onder M. H. ! die het geluk van de geloovigen, die op Christus zijn hopende , roemen, en met bile.vsi den iwensch uiten: Mijne ziele slerve den dood dezes opregten! maar nogtans zich met hen niet vereenigen of in hunne voetstappen treden. Zij blijven , niettegenstaande deze gelukachting en wensch , wandelen op den breeden weg, en zich vereenigen met de dienaars der wereld en der zonde , en in hunne voetstappen treden. Zou zoodanig eene gelukschatting en wensch wel waarlijk opregt zijn, indien wij daarmede zoo strijdig wandelen? Zouden wij daarmede ook ons zeiven vleijen, alsof wij het toch in den grond met het volk des Heeren hielden, en dus de beginselen van iets uit God in ons hadden? In dat geval bedriegen wij onszelven; want indien onze gelukschatting en wensch opregt is, dan vereenigen wij ons met hen die op curistus zijn hopende, en treden in hunne voetstappen. Of zeggen wij: ik acht het volk des Heeren wel gelukzalig , en ik ben overreed dat ik met hen vereenigd moet zijn, en in hunne voetstappen moet treden , om met hen te deelen in hunne gelukzaligheid, maar ik vrees dat ik dat geluk nooit zal deelachtig worden. Gij vraagt dit, en waarom? Is het omdat gij denkt dat uwe zonden B 5 te te veel, te zwaar zijn, en God een zondaar, aJs gij denkt te zijn, onder het getal dier gelukzaligen niet zal aan nemen? Zeker is het, M.H.! indien wij op onze zonden en op God, den Heilige en Regtvaardige zien od nnzp groote schuld bij God, en het onbetaalbare' va£ onze schu d aan onze en aller schepselen zijde, de hoop op zaligheid ons begeven moet; maar hierin stonden de S chhistus hopenden vóór hunne bekeering met u gelijkook zij waren even groote zondaars als gij, en hadden even zoo min iets tot betaling hunner schuld bij God als gij , maar zij leerden Gods liefde kennen in het geven van Zijnen eigenen Zoon tot eenen Middelaar en Zalia- uau u?TijS heeft °PSebraSt tot voldoening voor hunne? schuld bij God, toen Hij zichzelven vrijwillig in hunne plaats stelde in Zijn gansche lijden, bijzonder aan het kruis, om den vloek te dragen door hen verdiend, om hen te bevrijden , om de Wet te vervullen om hunne geregUgheid bij God te zijn; zij leerden God ennen, die nu in Hem, die voor goddeloozen stierf, goddeloozen vrijspreekt. In dezen weg, en op dezen grond ontvingen zij deze hoop op Christus ; en zouden nu uwe zonden te veel en te zwaar kunnen zijn, nu God in Christus, Zijnen Zoon , verzoend is, en aan de snoodste der zondaren, zonder uitzondering, vergiffenis verkondigen ' ,en allen, die in Christus gelooven, dadeliik"de vergeving der zonde geeft? Of zou het bloed van Gods Zoon ontoereikend zijn om uwe zonden uit te wisschen wiens bloed van alle zonden reinigt? Ja maar, zegt gij, ik ben zoo vast gebonden aan de wereld en de zondedienst, mijn hart is zoo afkeerig van het naauwe pad, waarin de op christüs hopenden wandelen dat het mij onmogelijk is om in hunne voetstappen te wandelen? Zoo was het ook metde op christüs hopenden voor hunne bekeering; maar hetgeen aan hunne zijde onmogelijk was, deed God. God schonk hun, door den Heiligen Geest, de wedergeboorte uit Hem; Hij trok en nep hen krachtig tot de gemeenschap Zijns Zoons jezds christüs ; zoodat zij als schuldige en strafwaardige slaven der zonden en der wereld tot jezus kwamen , die in de wereld kwam om zondaren zalig te maken van de zonden , en zij vonden in Hem niet alleen de verlossing door Zijn bloed namelijk de vergeving der misdaden, maar ook de verlossing van de heerschappij der zonden, zoodat zij, gewillig en met vreugde, het naauwe levenspad kozen. Deze weg staat ook - voor u open. God geeft deze genade in christüs om niet. Hij eischt slechts dat wij' zullen erkennen, dat het aan onze zijde onmogelijk is, en en wij met vertrouwen zullen bidden om den Geest deiwedergeboorte. Ja maar, zou ik wel behooren onder het getal der uitverkorenen ? I)e verkiezing behoort tot de verborgene dingen, die voor den Heere onzen God zijn, en wij vóór de uitvoering niet weten kunnen. God voert Zijnen raad door middelen uit, en met deze middelen hebben wij te doen, maar niet met den verborgen raad Gods. God roept ons door het Evangeliewoord, en dat wordt ons verkondigd, opdat wij gelooven zouden in jezus Christus , Gods Zoon , en geloovende, het leven zouden hebben door Zijnen naam. Ja maar, deze hoop van de geloovigen op christus komt mij zoo groot voor, dat ik er naauwelijks aan durf denken. Indien zij te groot voor u is, dan is zij te groot voor alle menschen, ook voor de op christus hopenden, die niet beter zijn dan gij. Bewonder liever den rijkdom der genade Gods in jezus christus , die zulke groote dingen aan zulke nietigen en onwaardigen schenkt, met diepen ootmoed , dan dat gij daaruit voedsel voor ongeloof zoudt ontkenen; en het zij het eerste en voornaamste van alles wat gij op aarde zoekt, vereenigd te worden met de op christus hopenden , en in hunne voetstappen te treden. Ten vierde, de uitwerking der behandelde waarheid moet ons, die op christus zijn hopende, in deze hoop vast en onbewegelijk maken. Gij, onder M. H.! die op christus zijt hopende, zijt niet de ellendigste , maar de gelukzaligste, ja de alleen gelukzalige onder de menschen. De wereld moge met verachting of een ongoddelijk medelijden op u nederzien, omdat gij het naauwe en schaarsch betreden pad bewandelt, en zij op den breeden weg met vele wandelaars zorgeloos en vrolijk voortgaan; gij beklaagt daarentegen de wereldlingen wegens het dwaze en rampzalige van hunne keus, terwijl gij u reeds hier zalig gevoelt in het bezit van de vriendschap en gemeenschap met God, door christus , en de gemeenschap des Heiligen Geestes, en in de vaste hoop op volkomen zaligheid over den dood en het graf. De wereld moge hier roem dragen op haar geluk boven u, maar, wanneer zij zich na den dood te leur gesteld vindt, en in de rampzaligheid nederstort aan het einde van den breeden weg, dan vindt gij uwe hoop bevestigd. Christus , Gods Zoon, uw Zaligmaker , op wien gij hoopt, zal u niet teleurstellen. Hij is de opstanding en het leven, de Alpha en de Omega, het begin en het einde, de eerste en de laatste, die is, die die was, die komen zal, de Almagtige; en Hij heeft de sleutels van de hel en den dood. Gij dan, M. W.! die op christüs zijt hopende, kat u door het ijdel geroep van de ongeloovigen in onzen tijd niet twijfelmoedig maken, alsof uwe hoop ontrond ware, en gij daarmede bedrogen zoudt worden. Zi? mogen zich op hunne meerdere verlichting heroemen hunne wijsheid is uit den mensch en uit de aarde , maar de wijsheid van 'slleeren kruisgezanten, vanrAüLüs, is uit God en uit den hemel; de gronden uwer hoop rusten met op redeneringen eener feilbare menschelijke wijsheid die met den dag verandert, gelijk de mode in de kleederdragt, maar op daadzaken, door geeneredenering omver te stoten; op de opstanding van christüs , die zich daardoor ook bewezen heeft te zijn de Zoon van God geopenbaard in het vleesch , en den stempel gedrukt heelt op alles wat Hij van zichzelven en Zijnen Vader getuigd heeft* op beloften Gods, in Hem ja en amen Gode tot heerlijkheid, en op het getuigenis van den üeiiigen Geest, dien anderen Trooster in 'sHeeren plaats bij Zijne Gemeente, die ook daarvan in onze harten getuigenis geeft. ö Staat dan in uwe hoop op christüs over den dood en het graf vast en onbewegelijk, Geliefden in den Heer' Deze hoop vure u aan, om, als aan de hand van den Oversten Leidsman uwer zaligheid, en onder de leiding Zijns Heiligen Geestes, zonder om te zien, of ter refter- of ter slinkerzijde af te wijken , het naauwe levenspad te bewandelen, met het oog op de kroon. Haast komt de Heer, om u af te lossen van uwen post, u af te halen en over te brengen in Zijns Vaders huis ; en schijnt de tijd van uwe zalige opstanding nog ver af te zijn, de tijd, tusschen den dag uws doods en van nwe zalige verrijzing zal u bij jezus uwen Heer, ki het Paradijs , niet lang vallen. O zalig! gij op christüs hopenden, als jezüs in Zijne heerlijkheid zal verschijnen , en uwe tot stof wedergekeerde ligchamen uit het graf heerlijk zal te voorschijn roepen, om eeuwig met Hem, nw eenig Hoofd, verheerlijkt te worden. Het zij zoo, dat gij hier op aarde, in het oog der wereld, de ellendigste der menschen zijt, dan zullen zij tot hunne beschaming en veroordeeling zien, dat gij de gelukzaligste, ja de alleen gelukzalige uit de menschen zijt. Amen. Nazang: Ps. XXXVII: 19.