— DE ZALIGHEID IS IN GEENEN ANDEREN. LEERREDE OVER HANDELINGEN IV: 12\ DOOR «/. J. K ]\ A Pf Predikant te Heeg. Bij Inteekening . . 10 Cents. Buiten Inteekening 15 — Uitgegeven ten voordeele van verarmde Geloofsgenooten. TIENDE TWAALFTAL, N°. O. Te AMSTERDAM, bij G. VAN PEUBSEM. Barndesteeg bij de Wieutomarkt9 N°. 1, 1848. LEERREDE. DE ZALIGHEID IS IN GEENEN ANDEREN. Voorzang: Ps. LXXXIX: 7, 8. voorafspraak. M. H.! Een fraai versje las ik deze week. Ik wenschte, dat gij het allen uit uw hoofd kendet; dat gij hetzelve diep in de geheugens van uwe kinderen zocht te prenten; — dat we allen bij bevinding wisten , hetgeen hetzelve bevat. Het luidt: Gelijk in d' ochtenstond de glans der zilv'ren maan, Voor 't heerlijk licht der zon , verbleekt moet ondergaan ; Zoo moet voor jezus kracht al 't aardscbe schoon verdwijnen, Als Hij Zijn hemelgloed wil in ons hart doen schijnen. Komt, eer ik voortga te spreken, bidden wij met dankzegging om dien hemelgloed! Tekst: Hand. IV; 12». y> En de zaligheid is in geenen anderen.'''' M. H.! Peinzende, welk onderwerp ik thans behandelen zoude, ziet, daar komen mij de woorden onder het oog: Zoek Jezus en Zijn licht, al 't andere baat u mets. Zij waren mij niet ongezegend. Door hunne magtige aanlokkelijkheid , mag ik eens zoo spreken ? trokken zij mij aan. Juist zoo is het, dacht ik en niet anders. Och! vielen wij aan jezus voeten neder; — aanbaden wij dien Heere der Heerlijkheid in de overvloeijende rijkdommen Zijner genade! »De zaligheid'''' toch y>is in geenen anderen;'''' en alzoo werd mijne tekstkeuze bepaald. ■»De zaligheid is in geenen anderen." Zietdaar, het gewigtig onderwerp ter behandeling voor dit uur. Mogt ik ongekunsteld, uit het hart, door den II. Geest hiertoe bekwaamd, over hetzelve spreken. Komt, Gel.! dat uwe ziel dit ook nu van Boven begeere, gelijk de mijne dit mogt doen , en voortgaande wenscht te doen. Eerst worde de tekst, daarna de stelling in den tekst behandeld; verder hier en daar iets ter toepassing gezegd ! Aldus is de verdeeling onzer tegenwoordige toe- A 2 spraak. spraak. Zoo veel ik kan en mag, wensch ik mij aan haar te houden. Gunne nogtans mij de H. Geest nu en dan eenen goeden uitstap te doen buiten den afgebakenden weg! Petrus en johannes zijn uit de gevangenis gehaald en staan te regt voor den Joodschen Raad. In dien Raad hebben ook zitting annas en cajapiias. W aarschijnlijk is de oude annas ditmaal de President der vergadering. Merkt wel op , Gel.! het was dezelfde Raad, voor welken de Heere, nog niet lang geleden, had te regt gestaan, en veroordeeld was; dezelfde annas, naar wien Hij, in Gethsdmane gevangen genomen zijnde, het eerst werd gebragt; dezelfde cajaphas , wiens sluwheid en huichelarij gediend hadden tot uitvoering van het Godsontwerp , naar hetwelk de Christus alzoo moest sterven : voor dezelfde, voor wie de Heere te regt stond, staan au Zijne dienaars. Zietdaar, vervulling der profetiën, ^n der tijd door den Meester hun gedaan, doch dié''zij toén door ongeloovigheid verwierpen. Dezelfde, — ja, zij zijn nog dezelfde gebleven. Ach! alles is nutteloos geweest tot verandering van hun hart. Onaetwijfeld waren zij nog boozer, nog verharder dan te voren. Gaat het bij den onbekeerden mensch niet alzoo: hoe ouder, hoe goddeloozer? En wat toch hadden de Apostelen gedaan? Hoe komen zij in de gevangenis? — als beschuldigden voor de regtbank ! Laat ik het u kort zoeken mede te deelen. In het derde hoofdstuk dezes boeks, alsmede in de versen, die mijnen tekst voorgaan , staat dit opgeteekend. Twee van de twaalve, twee van het drietal uit de twaalve, met een bijzonder voorregt Tan genade boven hunne medegenooten bedeeld, gingen ten tijde des avondoffers met elkander naar den tempel. Het was, naar het schijnt, kort na de luisterrijke uitstorting des H. Geestes • immers de woorden door de onzen Hand. 111. vertaald »te zavienworden beter overgezet » omtrent dienzelfden tijd." Aan eene der tempelpoorten zat een bedelaar, een man , helaas! van kindsbeen af zoo gebrekkig dat hij niet kon gaan, maar gedragen moest worden. Veelligt had de ongelukkige er reeds jaren gezeten. Althans men kende hem algemeen (vs. 10). Gelijk aan anderen, die in den tempel gingen, zoo vraagt hij ook van de Apostelep eene gave. Wie weet op wat J smee- smeekenden toon! En dat vragen, het was de aanleiding tot het verkrijgen van hetgeen hij niet had durven hopen , — van de herstelling zijns ligchaams en — inooen wij er niet bijvoegen ? — ook van zijnen geest. Gel.! zoo doet de Heer. Als wij hij Hem mogen bedelen , dan geeft Hij meer dan wij vragen , overvloedig, meer dan overvloedig. Ware ons hart maar niet zoo afkeerig van zulk een bedelen! De beide jongeren hooren het geklag des gebrekkelijken mans; en te gelijk gevoelen zij iets onuitdrukbaars in hun binnenste, eene aandrift in hun gemoed, eene Godspraak in hun hart, of nog beter, een spreken des H. Geestes tot hen: Geneest dezen man, handelt, alsof gij bekleed waart met magt. Ik zal uw woord bevestigen. Zij gevoejen het beiden. Petrus moge al als de oudste alleen het woord hebbe geboerd, hij spreekt en handelt nogtans ook uit naam van johannes ; door denzelfden Geest geleid, waren zij in den innigsten zin des woords één in chrïstus jezus. Beiden, sterk op den ongelukkige ziende, waartoe dit? Ja, T.! dat sterk zien was een gevolg van de inwendige inspanning des geloofs, waardoor de Apostelen wonderen verrigtten : zeide petrus tot hem y>Zie op ons!'''' De bedelaar gehoorzaamt; en op niets minder denkende dan op zijne genezing , verwacht hij iets van hen te zullen ontvangen.0 En nu' op gepasten, op nadrukkelijken toon, laat de Apostel volgen' »Zilver en goud heb ik niet: maar hetgeen ik heb, dat geef ik u in den naam van Jezus Christus , des Nazareners, sta op en wandel.'''' En het gevolg is, o, wie kan de lyacht des Almagtigen bepalen! 's mans oogenblikkelijke genezing! Opspringende ging hij met de Apostelen in den voorhof des tempels, wandelende, zelfs van vreugde huppelende, — tot ieders verbazing en ontzetting. Ontga het onze aandacht niet, M. H.! Het eerste wonderwerk , dat door de Apostelen na het vertrek huns Meesters van de aarde verrigt werd, geschiedde aan een bedelaar. Ja, hulpbehoevende, arme bedelaars, men- schen , met wie de wereld vaak ruw pleeat te leven , geschuwden, uitgestotenen , zijn de voorwerpen der ontferming des ontfermenden Heeren jezus: en schoon Hij ook gaarne met rijken het verbond oprigtschoon het Zijne beschikking was , de eeuwen door, en nog is, dat er ook rijken waren en zijn,, die zich de bfoedroode vanen van iMMANuëi, niet schamen: nogtans betrekkelijk weinigen. Het woord Gods wordt niet gebroken (1 Cor. I: 27, 28): »Het dwaze der wereld heeft God uitverkoren , opdat Hij de wijzen beschamen zoude. En het zwakke der wereld heeft God uitverkoren , opdat Hij het sterke zoude beschamen. En het onedele der wereld en het 'verachte heeft God uitverkoren; en hetgene niet en is, opdat Hij hetgene \iets\ is, te niet zoude maken." Verder, het wonder geschiedde in den Naam van jezus den Nazarener; voorzeker eün bewijs der eeuwige Godheid des Zoons, daar nimmer door ware Profeten en Apostelen eenig wonder anders dan in den Naam van den alleen waren God werd verrigt. Eindelijk , de geredde man loofde God. Doen wij ook dit na het ontvangen van bijzondere weldaden? Ach! die ondankbaarheid, die Godvergetenheid, dat misbruiken Zijner zegeningen tot wapentuigen tegen Hem, die ze zoo genadig schonk! Hij loofde God. Met reden. Niet alleen was hij hersteld naar het ligchaam, maar ook gegered naar den geest. Immers zoo was de Heere gewoon te doen, hier rondwandelende. Zij, aan wie Hij Zich door genezende wonderteekenen verheerlijkte, ontvingen ook de toezegging, dat ook hunne zonden vergeven waren. Waarom ook dezen man niet? O, gered te zijn naar de ziel, dat is genade boven alle genade! Volk des Heeren! erken ze. Veracht den dag der kleine dingen niet. God heeft u geformeerd, opdat gij Zijnen lof zoudt verkondigen! Spoedig verspreidde zich, - ik behoef het naauwelijks te herinneren , het gerucht van het gebeurde allervvege. Dat moest alzoo zijn; want het wonderwerk was geschied, ja tot redding dezes mans, maar te gelijk tot andere gewigtige einden. Hetzelve moest dienen om de Apostelen als Godsgezanten te kenmerken; de eere van Christus te handhaven; om menschen te bewegen zich te onderwerpen aan de genadeheerschappij van Hem, die hier in de dagen Zijns vleesches een man der smarten was; maar nu van God uitermate in den Hemel is verhoogd. Petrus en joha.nnes verwijlen nog in den voorhot des tempels. De geredde man staat nevens hen, ja klemt zich aan hen, ten blijke, dat zij de middelen waren geweest tot zijne redding; dat Hij zich aan hen door het innigst gevoel van dankbaarheid vei bonden achtte. Honderden en honderden verdubbeld zijn als in één punt des tijds rondom hen vergaderd; aldra is het getal tot duizenden aangewassen. Welk eene menigte! Zullen de Apostelen, in derzelver midden staande, zwijgen? Onmogelijk. Petrus sprak door den H. Geest; en zijne woorden waren aan prikkelen en nagelen gelijk. Ik bid u, M. H.! leest en herleest 's mans rede. In het voorgaande hoofdstuk van vers 12—26 staat zij opgeteekend. — Zij vloeide uit een hart, dat vurig voor christds klopte, uit het diepst der ziel; — zij werd uitgesproken met heilige warmte. En hoe voortreffelijk is niet hare inhoud! Zij is CHRisTus-prediking, van het begin tot het einde CHRisTus-prediking. — En van welk eenen Christus ? — Och, dat de behoefte van onzen tijd het doen dezer vraag niet opzettelijk vorderde! — Yan Christus, den Heiligen en regtvaardigen, den Vorst des levens, door de zijnen verloochend , wien men een oproermaker en doodslager had voorgetrokken, Hem smadelijk verwerpende : luide en bij herhaling, schier algemeen met woede zijn kruisdood eischende; van Christus, gedood, opgewekt, opdat Hij zegenen zoude en een iegelijk afkeeren van zijne boosheid; van christus, die niet dan door een geloof, van waar berouw verzeld en gevolgd door eene waarachtige bekeering moet worden aangenomen; van christus in het 0. Testament voorgesteld in zijne graveerselen, de verwachting der vaderen benevens de hoop van ieder zondaar , die behouden wordt. — Ja, zoo sprak de Israëliet, diende morgenstar in het hart opging ; die zijn Messias vond ; de geredde, die ook anderen zocht te redden ; — de uit het vuur gerukte, die ook anderen uit het vuur poogde te rukken; een man wars van vleijerij, uiterst afkeerig zich in het stuk der waarheid naar eenige dwaling of vooroordeel te schikken. Edoch, daar zoo gepredikt wordt, daar slaapt de vijand niet. Ach! hij slaapt daar, waar de ergernis van het kruis is weggenomen; waar 's menschen ellende wordt bedekt; de Schepper afhankelijk gemaakt wat dwaasheid! van het schepsel; waar de geest der genade wordt geloochend of smaadheid aangedaan. — Nog spreken de Apostelen: — zietdaar de priesters zeiven; doch niet alleen. Yeelligt durfden zij alleen niet. De Hoofdman des tempels is bij hen, waarschijnlijk vergezeld van zijne dienaren, verder, een hoop Sadduceën. — Ook die ? Ja , zoo ging het met dat volk altijd. Schoon vijanden van alle geestelijke begrippen , — zonder Godsdienst, toch in beweging, wanneer er gelegenheid is de vrienden van jezus te hini A 4 de- deren of te drukken. Allen waren zeer ontevreden ; allen vonden het stout en schier onvergeefelijk, dat de Apostelen het volk leerden en in jezus de opstanding der dooden verkondigden.- Zij sloegen daarom de handen aan hen, en — wierpen ze in de gevangenis. Zoo werd dan aanvankelijk het woord des Heeren, dat hun verdrukking en kerker, ja nog erger had voorspeld, vervuld! — Nogtans, het'door hen gesprokene woord had God van den hemel bekrachtigd ; en velen geloofden weder in jezus. In den avond werden beide jongeren des Heeren gevangen genomen. Moe akelig zal het voor hen des nachts in dien kerker geweest zijn! — 0 neen ! in de donkerste holen weet jezus licht te brengen, en met dat licht blijdschap in de ziel zijner vrienden. Des morgens reeds slaat het uur hunner teregtstelling. De vergadering is talrijk , bijna voltallig. Wat aangezigten! wat oogen! wat woede vooral in het hart! — De voorzitter vraagt, — deftig en schijnbaar doordrongen van ijver voor de heilige zaak der Godsdienst: Door wat kracht, of door wat naam hebt gijlieden dit gedaan ? De diepste stilte heerscht. Petrus antwoordt, vervuld zijnde met den H. Geest, bescheiden: Merkt op, Gel.! De inleiding zijner rede bevat eene onnavolgbare schoone verdediging van de daad, ten gevolge waarvan hij en zijn medegenoot te regt stonden. Hetgeen hij verder zegt, is Christus prediking. »Alzoo," dus luidt s Apostel" taal: »Alzoo wij heden regterlijk onderzont worden over de weldaad aan een krank mensch [geschied], waardoor fiij gezond geworden is; zoo zij u allen kenlijk, en den ganschen volke Israëls, dat door den naam van Jezus Christus des Nazareners, dien gij gekruist hebt, welken God van de dooden heeft opgeioekt: door hem [zegge ikj staat deze hier voor u gezond. Deze is de steen, die van u de bouwlieden veracht is, welke tot een hoofd des hoeks geworden is. En, — de zaligheid en is in geenen anderen. j • & »Zaligheid," te regt schreef ergens ^rjiaad , »,zoodra wij dit "voord in onze taal hooren noem~>dag bij dag overlaadt Hij ons: die God [m] onze zaligheid. Sela! Die God is ons een God tan volkomens zaligheid" Ook wordt christüs nde •taligheid Gods" genaamd Luk. II: 30 ; ja, Hij noemde zich zeiven »de zaligheid" Joh. IV: 22. Hier ter plaats echter hebben wij door » de zaligheid'''' bepaaldelijk te Terstaan , dat groote heil, hetwelk christüs den zijnen verwierf, hun reeds aanvankelijk schenkt in dit leven; en vooral schenken zal na den dood. Behoeft het wel bepaalde aanwijzing? — Men lette slechts op het verband , waarin de tekst voorkomt alsmede op hetgeen onmiddellijk op denzelven volgt.— En hoe duidelijk, hoe krachtig tevens drukt zich de Apostel uit! Welk eene'rijke en altijd vloeijende bron van heil wijst hij aan , en dat, — aan zondaars, aan hen, onder welken niet weinigen zullen geweest zijn, die christüs openlijk hadden verworpen , — wier handen met Messias-bloed zich hadden bevlekt. »De zaligheid is in geenen anderen. Want daar en is ook onder den hernel geen andere naam , die onder de menschcn gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Ja, zijne prediking getuigt luide van vrije genade en tevens van aanvankelijke vervulling van het woord des Ileeren: » /« mijnen naam moet gepredikt worden bekeering en vergeving der zonden, onder alle volken , beginnende van Jeruzalemji' »De zaligheid is in geenen anderen," dat is naar eene bekende wijze van spreken ook in de Schrift zeer gebruikelijk: de zaligheid is alleen in Hem. — T. ! Ik bidde u op te merken. »/« Hem," niet bloot in de leer, die Hij gepredikt had, evenmin in de weldaden, die Hij verwierf, afgescheiden van Zijnen persoon. Maar in Hem, in christüs zeiven, en wel, zooals Hij ons is geopenbaard ; — in christüs , den Godmensch , het Lam , geslagt voor de zonde — verheerlijkt in den Hemel, die zegt tot zijne gemeente• Ja, ik kom haaslehjk. Amen , terwijl deze weder, van reikhalzend verlangen naar Hem vervuld, antwoordt: » Ja, kom, Heere Jezus! Nog iets. In Hem is de zaligheid. Ia christüs moeten wij zijn, zullen wij haar deelachtig worden. »Gelijkerioijs de rank geene vrucht kan dragen van zich zelve, zoo zij niet in den wijnstok blijft: alzoo ook" de geloovigen >» niet, &>o zij in Hem niet blijven.'''' Trouwens, »zij y>zijn leden zijns ligchaams, van zijn vleesch en van » zijne been en." Door het woordje »e«" verbindt de Apostel het voorgaande met de stelling in den tekst, naar mijn gevoel, A 5 on op het allernaauwst. Hij «had gesproken tan christus diepe vernedering en van zijne luistervolle verhooging ; hg had dit zijn zeggen gestaafd met het Profetische woord, dat zeer vast is: — oordeelt! — Zijn deze heilige waarheden niet de voorname voorwerpen van't geloof, dat onze ziel kan behouden? — Is christus lijden en verhooging niet de eenige oorzaak van der zondaars redding ? — Te regt laat daarom de Apostel op derzelver voorstelling onmiddellijk volgen:' »En de zaligheid is in geenen anderenJa, Gel.! de christus moest zich tot in den dood vernederen en daarna in Zijne heerlijk heid ingaan, opdat Hij ons den weg tot God zou banen ; — opdat wij, doemschuldigen, zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem. Zoo was het welbehagen des Eeuwigen. Zoo het ontwerp van den raad des vredes. De grondsteen , de beproefde steen , v>Hij," van de menschen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, nis tot een hoofd des hoeks geworden.'''' En wij, — mo»en wij »tot dien levenden steen komen: %oo worden wij ook zeiven als levende steenen gebouwd [tot] een geestelijk huis, [tot] een heilig priesterdom om geestelijke offerhanden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus »De zaligheid is in geenen anderen.'''' Weinige maat veel bevattende woorden! — Och! hadden wij geloovige harten om dezelve eenigzins naar eisch te bepeinzen! — Hoe velen duizenden waren zij op den weg naar 't graf tot bestuur, tot bemoediging, tot krachtige vertroosting. En in den Hemel, — zal ook daar niet de grondtoon van het lied der verlosten zijn: » De zaligheid is in geenen anderen ?" »Jn geenen anderen".—— koo zijn dan ook door dezen jezds en door dezen alleen , de Godvruchtige vaderen des O. Testaments behouden geworden. Trouwens, de regtvaardigheid Gods, in het Evangelie geopenbaard, heeft het aetuigenis van de Wet en van de Profeten. — En wij, Gel.! zullen wij worden gered ; zal eenmaal ons einde vrede zijn ; — zal het ons aan gindsche zijde des grafs mogen gebeuren aan te zitten aan het avondmaal van de bruiloft des Lams: Hij alleen moet onze Redder zijn.— In Hem alleen en bij niemand anders en nergfens elders moeten wij onze zaligheid zoeken. — Doch laat ik hierover opzettelijk tot u spreken in het tweede deel mijner rede. I. I. I. De zaligheid, is in geenen anderen. II. De zaligheid is in Jezus. III. De zaligheid is alleen in Jezus. — Zietdaar , drie rustpunten voor onze aandacht. Zijn dit niet alle bekende zaken ? — En toch, zij moeten gepredikt worden. — Och! dat ik bekwaam gemaakt worde ze u zoo te prediken, dat zij waarheid worden in ons binnenste. — Dale daartoe de H. Geest op mij, op u neder. I.) De zaligheid is in (jeenen anderen. Ik moet alweder de leer onzer ellende voorstellen. Hordt zij niet gekend en gevoeld, hoe zullen wij uitzien naar den Geneesmeester der ziel? — hoe zijne'hulpe inroepen? — Wij, ik en gij, alle nakomelingen van auam, wij zijn zondaars, booze, vermetele, hardnekkipe zondaars; van natuur kinderen des tooins; airede veroordeeld; onbekwaam tot eenig geestelijk goed, en geneigd tot alle kwaad. — Is het wonder, T.! <3at die kei', — zij is van woord tot woord , van letter tot letter die der Hervormde Kerk ; — den hoogmoedi^en ^ensch weinig voldoet? — dat men rusteloos werkzaam en > althans dit artikel uit dezelve, zoo niette verbannen, toch te overschaduwen? — En nu, wat is en was er noodig om zulke zondaren te verlossen, — te zaligen ? Moeijelijk moge dit van voren te bepalen zijn: van achteren nogtans is het gebleken; de uitkomst heeft net met onbedrieglijke zekerheid geleerd. — In hunne piaats moest de Wet volmaakt worden gehoorzaamd; de stiai gedragen; aan de Goddelijke geregtigheid worden genoeg gedaan. Zij moeten getrokken worden uit de magt der duisternis en overgezet in het koningrijk des foo'if Van Gods llefdc- — Almagtige, onwederstaanfaare Kracht moet zich verheerlijken tot hunne redding Zij... Doch peen, ik breide dit thans niet verder uit." Dit zij uwer eigene overweging overgelaten en aanbevolen. Alleenlijk , hebt de goedheid bij u zeiven te antwoorden op de tiuag: wie was tot deze dingen bekwaam? Er is een groot register van zegeningen, die de God van hemel en aarde onder Zijne redelijke schepselen vrijmagtia uitdeelt. Zal ik eenige derzelve noemen ? — Het tijdelijk leven, aarfoche bezittingen, j^ugd, kracht en schoonheid ; nog meer : huwelijks-, oudet-, kinder-liefde, vriendschap. J*inK zij Hem, die genadig ieder van die goederen een deel gaf gaf en niemand vergat. Dat wf) ze genieten tot Zijne eer! Maar bescheiden zij het gevraagd! — U in 't bijzonder, dié 'sHeeren milde hand in ruime mate ze beschikte ; bevredigen deze goederen de behoeften van uw hart. Bliift er steeds geen pijnlijk ledig in uw binnenste over . Stillen zij de onrust van uw geweten, welke zich althans nu en dan doet gevoelen ? Verbreken zij uwe af keengheid en vijandschap tegen God? - hervullen zij uwe ziel met rust, met vrede, met blijde hoop voor de toekomst, — met de heilrijke verwachting des eeuwigen levens? — Gel.! wat is uw antwoord? — Ja, er zijn onsevoeligen, trolschen, die weigeren zich te laten overtuigen. — Maar ook velen, die bij het indenken der voorgestelde vragen, voor 't minst bij oogenblikken zich jredrongen zien te erkennen: ik gevoel mij arm te midden van velerlei genot, - bedelarm; soms zelfs bevende en adderende, wanneer het mij door de ziel klinkt: Uw dag spoedt ten einde, straks is de ure uwer verantwoording daar; »Dien God, in wiens hand uw adem is enbij wien alle uwe paden zijn , hebt gij met verheerlijkt. Is liet niet alzoo? En nu, getuige de Schrift, het eeuwig en onveranderlijk Gods Woord! - Zij vraagt: »Hoedanig is uw leven ? Het is eene damp , die voor een moinia Ftiidsl gezien toordt en daarna verdwijnt. Twlt Mat L <*» »««* «» reld gewint en lijdt schade zijner ziele - Zij predikt: »De jeugd en de jongheid is ijdelheid, » mensch komt voort als eene bloem en wordt afgesneden. ook vliegt hij als eene schaduw en bestaat niet. v 's Menschen heil is ijdelheidDe sluijer van de toekomst werpende en het tooneel onzer openbaring voor den oppersten Regter voor onze verbeelding roepende verzekert zii : » Niemand van hen zal [zijnen] broedet immermeer kunnen verlossen: hij zal Gade zijn ranizoen niet kunnen geven: want de verlossing hunnprziel is te kostelijk en zal in eeuwigheid ophouden. ( ) Ach. wij zijn arme weezen, zoolang wij der weexen vader deiven ; en dien Yader kennen wij niet dan door den Zoon. »De zaligheid is in geenen anderen. . In eenen weg van eigene geregtigheid zoeken niet weinioen 86«dis De Heere is goed en regt, daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in den weg. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het regt; en Bij zal de zachtmoedigen zijnen weg leeren." de Behouder des ligchaams," » de Koning der Koningen ," »de Heere der Heer en.'"'' — Zelf noemde Hij zich, Hij, die geene hoogheid, hoe groot Hij ook ware , immer zocht: » Het levende Brood, dat uit den hemel is nedergedaald," »de goede Herder,'''' v>de Deur der schapen," — de Alpha en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste— y>de blinkende MorgenstarEn waartoe dit? Waarom draagt Hij zoo vele en onderscheidene namen? — Het is, ómdat wij Hem zouden kennen in Zijne Goddelijke eer- eerwaardij; in de kracht Zijner verdiensten; in het onuitputtelijke Zijner algenoegzaamheid ; opdat voor ieder onzer behoeften , hoedanige die ook zijrrj een naam door Hem zou gedragen worden, die den gelö'ovifen van Zijnentwege derzelver voJkomene vervulling verzekert; — opdat reeas door hett noemen van ieder Zijner namen zon verkondigd worden: dat'de zaligheid in Hem is. En wat deed IIij niet voor zondaren? —Immers alles, wat voor hen te lijden en te doen noodig was! O, dat ons hart, met het oog op Hem, den kruisgezant paclüs n,iZeSoB • " Gode zij dank voor zijne onuitsprekelijke tjave, ^ Gave, ja, dat is Hij in nadruk, in den uitnemenusten zin dezes woords; eene gave, aan zulken, die niets hadden verdiend, maar alles moedwillig verbeurd; eene-gave, die geen inensch of Engel had kunnen uitvinden, veel min zich waardig maken ; gave van Gods onafhankelijk welbehagen, gegeven in curistus jezus voor de tijden der eeuwen: door Gods wijsheid en magt daargesteid, door zijne barmhartigheid aan ons in liet Evangelie geopenbaard: eene gave, zoo groot, zoo rijk, zoo uitnemend, dat niemand haar kan bevatten of uitspreken : — Engelen zelf haren lof niet naar eisch vermogen te bezingen. In schuld en vloek lagen wij voor God verloren. — Maar Hij onlfermde Zich. — Önmiddeltjk na onzen val in adam, ziet, de beleedigde Opperheer, — Hij Zelf troostte met de belofte van eenen Verlosser. Het menschdom zonk, niettegenstaande deze barmhartigheidsbetooning, hoe langer hoe dieper; maar God bleef Zijn woord gestand doen en staafde hetzelve al meer en meer. Allerdiepst «as ons geslacht gezonken, toen het tijdstip der vervulling daar was; en echter, de Beloofde komt; de dag breekt aan. God wordt in het vleesch geopenbaard. \\ aartoe Ja, opdat Hij ons de woorden des eenwi^en levens zou brengen; opdat wij in Hem den Vader'zouden aanschouwen: inaar bovenal, opdat Hij in der zondaren plaats en als derzelver Borg al de eischen der Goddelijke Wet zou vei vullen ; — opdat Hij, Gods toorn en vloek dragende, Zich vernederen zoude tot in de allerdiepste versmaadheid en angsten der hel en gehoorzaam worden tot den dood des kruises. Zeker, door te »ehoorzamen en te lijden heeft Hij eene eeuwige geregtigheid aangebragt; » Gelijk door de ongehoorzaamheid van "eenen velen lot zondaars gesteld zijn, alzoo zullen ook door B 2 de o de gehoorzaamheid van Eenen velen tot reytvaardigen gesteld worden»do straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem.'''' Nog meer, — aan Gods regterhand verhoogd, blijft Hij zorgen voor Zijne Gemeente. Hij vergadert, beschermt, onderhoudt ze. — Zelfs aan wederhoorigen schenkt Hij Zijne heerlijke zegeningen. Hij ontvangt zondaars en door Hem worden zij gered en genezen. Buiten Hem is alles voor het Adamskind hopeloos en verloren ; maar die tot Hem leert vlugten , zich met hem mag vereenigen: hij is in Hem zalig, — hij vindt in Hem alles! Hoe groot zijn niet onze zondaarsbehoeften en nooden! Wij zijn in nadruk ellendigen. Doch aan wie chhistus Zijne hand slaat, schoon hij vertreden in zijn bloed op de vlakte des velds moge liggen: neen, — hij komt niet om. Christus weet op te rigten, wonden te balsemen, tot God te brengen, te zaligen — Geestelijk blinden wordt hij tot wijsheid door hunne blind.heid weg te nemen, — door hen te onderwijzen. Hij opent der blinden oogen; Hij leert als magthebbende. »Alle schatten van wijsheid en kennis zijn in Hem verborgen." Hij geeft ware, onbedriegelijke, onvergankelijke, zielverzadigende , heilige wijsheid, die zich hier in dit leven meer en meer ontwikkelt en tot in eeuwigheid ontwikkelen zal. Hij is den Zijnen de Wijsheid zelve. Doemschuldigen wordt Hij regtvaardigheid. In Hem zijn zij volmaakt. Voor hen heeft Hij betaald, betaald hetgeen Hij niet schuldig was, volkomen betaald. Er is verlossing in Zijn bloed. Och! kwamen zondaars tot Hem, zondaars in grooten getale! Heeft H(j ooit iemand ongeholpen van Zich gezonden? In Hem, is een rantsoen , hetwelk opweegt tegen de bergen der ongeregtigheid, die zij op elkander hebben gehoopt.— Heiligmaking, t'a , ook dit is Hij voor die gelooven. Hunne diep onreine larten wascht Hij in Zijn bloed. Door Zijnen Geest maakt Hij ze rein, gelijk Hij Zelf rein is; en eenmaal zal Hij hen »heilig en onberispelijk en onbeschuldiglijk voor zich stellen, indien zij maar blijven in het geloof gefundeerd en vast . en niet bewogen worden van de hope des Evangeliums, dat zij gehoord hebben."''' Coll. I: 22b, 23\ Nog meer: Door en in Hem hebben zij reeds het eeuwige leven; zijn zij in hope zalig , en stervende, — op den weg des doods zal Hij hun leidsman , hun licht , hunne hoop en vreugde zijn: stervende, voert Hij hunne zielen in de Hemelsche woningen , om daar heilig en vredig te verbeiden den grooten dag Zijner verschijning: wanneer Hij hun vernederd ligchaam uit den dood weder opwekken en aan Zijn heerlijk ligchaam gelijk zal stellen , om met ziel en ligchaam altijd met en bij Hem te zijn. — Wat dunkt u, is de zaligheid niet in Hem? O, hoe hartelijk zeggen allen Amen op die vraag, wien het gegeven werd Hem te leeren kennen. Hun leven is eene gedurige aanprijzing van Christus. Zij arbeiden bestendig om anderen op Hem verliefd te doen zijn. De onverschilligheid van zoo velen omtrent Christus , hoe diep grieft zij hun in de ziel! Onvergetelijk is hun hun treurig eertijds: maar ook onuitsprekelijk dierbaar de genade hunner redding. Daarom betuigen zij telkens: »Wij," ook wij, naar de oneindige goedertierenheid Gods, y> hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd , eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Kader, vol van genade en xouarheidy >» Uil Zijne volheid hebben wij ontvangen, ook genade voor genade.'1"' Nog iets: de chkistus , de groote Christus , Hij is de eerste en eenige Bron , waaruit alle gaven, hoe zij ook heeten , vloeiden en zullen vloeijen, die eenig mensch ooit genoot, nog geniet of immer genieten zal. Is het aardrijk niet door God vervloekt? Zijn wij, bewoners van hetzelve, niet airede veroordeeld? En van waar dan die tallooze zegeningen, die ons ieder dag, ieder uur als toevloeijen? "Van waar dat heerlijk Evangelie, dat van redding spreekt, ja, redding aanbiedt? Het antwoord is: van jezus Christus , — van Hem alleen. In Hem draagt, zegent, redt en zaligt God zondaars, — vijanden , — rebellen in Zijn rijksgebied. Och ! wat moesten onze harten kloppen van dankbaarheid jegens zulk eenen Verlosser! — En die Verlosser, altijd blijft Hij dezelfde. Schoon Hij Zich nu reeds, zoo vele eeuwen lang, aan duizenden mededeelde en duizenden zalig maakte, Hij verandert niet. Zijne trouw en waarheid, Zijne genade en heerlijkheid houdt eeuwig kracht. Hij is en blijft de Algenoegzame. Er is genezing onder Zijne vleugelen. Zondaar! hoe zalig is het in Zijne gunst te mogen deelen. Hij is veene verberging tegen den wind en eene schuilplaats tegen den vloed: als waterbeeken in eene dorre plaats, als de schaduw eens zwaren rotssteens in een dorstig land.'"' B 3 > Mij- Mijne Broeders! wordt het u fan dag tot dag niet kennelijker, dat de zaligheid in Hem is? Voorzeker, de metalen band van nood en behoefte, die ons eerst aan Christus verbond , houdt nog ieder dag bij voortduring Christus en de ziel vereenigd. Geen oogenblik kunnen wij dien Borg en Zijn verzoenend bloed , — geen oogenblik Zijne genadehand ontberen. Hij waakt en zorgt. Wat al heeft Hij niet ten goede geschikt.' Wat al vergaf Hij en heeft Hij nog dagelijks te vergeven! O , die trouwe Zaligmaker! Bij velerlei zorgen, onder aanvechtingen, onder de hoogste zelfs, — bij strijd tot den bloede toe, — Hij weet te sterken , tot rust te brengen. Ja, van Hem begeeren wij steeds te getuigen, al moest ook dat getuigenis ons het leven kosten, r— In de ure des doods wenschen wij nog tot roem van Zijne trouw en genade te zeggen: »De zaligheid is in Hem!'1'' De tijd , dien wij beleven, heeft velerlei eigenschappen. Liefst noem ik geene derzelve. Wat zal er nog gebeuren? Wij hebben het Profetisch woord, dat zeer vast is. Misschien leeren wij spoedig het boek de Openbaring, en bepaaldelijk Hoofdst. XVI—XVIII in hetzelve, beter verstaan dan ooit te voren. Noch de belofte, noch de bedreiging vertraagt de Heer, hoewel sommigen dit traagheid achten. Och! dat ten allen tijde onze oogen uit nood en liefde gerigt zijn tot curistus en het kostelijk heil, dat in Hem is. — Wat ook verandere en worde omgekeerd; wat ook vaile of worde bevestigd, — Gods ratd zal bestaan; en eenmaal voorzeker, ontvangt vervulling het Profetisch lied der Hemelingen: •» Halleluja! de zaligheid, en de heerlijkheid, en de eere, en de kracht zij den Heeren onzen God!'''' Het staat dan onwrikbaar vast, dat de zaligheid in jezus is. En waarom verlaten wij ons niet blijmoedig hierop? — Ach! dat Strafbaar twijfelen! — zoo maar twijfelen ! — Men gelooft kinderen , dienstboden , nieuwspapieren, wat niet al? — En hoe handelt men met het getuigenis van Hem , den Getrouwen en Onveranderlijken ? Verstout men zich niet Hem — lot een leugenaar te maken? — 0, ter Zijner tijd wreekt Hij dien hoon. Eens toont Hij onder en aan Zijne vijanden, dat Hij de God der waarheid is. Den vloek, in dit boek over alle cngeloovigen uitgesproken, zal Hij eenmaal zeker bevestigen. Lieve bekommerden! ei! staat toch niet langer van Yerre. Er is volheid van magt en genade in christcs. Waar- Waarom weegt g§ dan geld uit voor hetgeen, dat geen brood is ? Ik weet het, uw verdorven hart, dat u in ongeloof geboeid houdt, belet u de zielaantrekkende kracht van het Evangelie, hetwelk een rijke, een algenoegzame chrisrus predikt, te gevoelen. Ik weet het, Goddelijke kracht moet u geschonken worden, — kracht van Boven, zult gij met het gesprokene, u ten goede, werken. Maar ik weet tevens, dat de genade magtig is al uien tegenstand te overwinnen; en dat het uwe pligt zij, onder opzien naar genade, uw hart op al deze dingen te zetten en gemoedelijk er mede in te keeren tot u zeiven. — ftogeens, och, dat gij het hoordet! in christüs is uwe redding, — in Hem is zaligheid! — nergens elders. Verloochent toch in uwe praktijk dit Gods getuigenis niet! Gevoelt gij u zondaar. — Nu, een Zaligmaker komt bij zondaren te pas. Bij geene anderen toch. — Alle zondaars roept Hij tot Zich ; en niemand, zelfs niet den grootsten en snoodsten, sluit Hij uit. Of zegt gij: Gevoelde ik maar regt, dat ik een gr6ot zondaar ben! Mogt het mij eens gebeuren, mij bedelarm te kennen, — mij van alles ontbloot te gevoelen! O ja , ik acht dit met u wenschelijk en zalig. Maar wie zal ons dat geven tenzij chkistus ? Is hij niet de eenige Uitdeeler van alle genadegaven? Kan en wil Hij niet al ons gebrek vervullen? — Wat handelen wij toch dwaas, hoe wreed met ons zeiven , die volle Heilbron te verlaten; in mismoedigheid en murmuringen den tijd te slijten ; hoe stralbaar, te weigeren chkistus te aanvaarden en te omhelzen, zoo welmeenend, zoo onvoorwaardelijk met al Zijne volheid u aangeboden, — nog meer , u gegeven! III.) De zaligheid is in Jezus alleen. — Och ! hoe ongelukkig zijn zij te achten, die hunne zaligheid bij zich zeiven, bij de heiligen, bij de Engelen of ergens elders zoeken. De rust, die Hij aanbrengt, zij kennen ze niet; — in onrust, in vele smarten brengen zij hunne dagen ten einde! En aan gindsche zijde des grafs, — bedrogen zullen zij uitkomen. Dat God hun bekeering ten leven gave! Dat zij het Lam, geslagt voor de zonde, geheel en onverdeeld de hulde van hun hart leerden toebrengen ! "Van eeuwigheid af zag de Oneindige onzen afval van Hem. Wat deed Hij ? — Der ontferming gedachtig, verordende Hij éénen Middelaar. De chkistus »is voorgekend vóór de grondlegging der wereld," en reeds toen , in de stilte der eeuwigheid , zijn de geloovigen »in Hem uit- B 4 ver- verkoren, opdat zij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde." En nu, de vereischten van dien Middelaar ? — Zij rijn ons bekend geworden. Voorzeker, gij herinnert ze ul Hij moest eene natuur bezitten, uit den mensch genomen ; daarbij volmaakt vrij zijn van alle erf- en dadelijke schuld , en alzoo bevoegd om Zich in de plaats van anderen te kunnen stellen en voor hen te voldoen. Hij moest eene natuur bezitten, ten naauwsle met de Goddelijke natuur vereenigd. Hij moest een mensch zijn, in Wien al de volheid der Godheid ligchamelijk woonde f — een Godmensch om alleen in de plaats van velen borg te worden; een Godmensch , opdat Hij den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijke geslacht zou kunnen dragen. — Yereischlen, zeker vruchteloos in stervelingen, engelen of eenig ander schepsel gezocht: maar die allen op de volmaaktste wijze in Jezüs zijn, in jezus alleen. Dank en eere zij Hem , den goedertierenen, die ze bezigen wilde en nog bezigt tot redding van veroordeelde kinderen van adaüi ! Veroordeelde kinderen van adam , — ja, zoo is onzer aller naam. — Dragen wij dien ten onregte? Ach, niet alleen zijn wij zondig, schuldig en diep onrein; maar ook onwillig om ons te laten zaligen. — Wat vijandschap vaak kookt in ons binnenste ! Openbaarde zij zich nimmer tegen hen , die met ernst en liefde ons pogen te behouden van een eeuwig verderf? — Is niet iedere zonde eene smadelijke verwerping van den Christus, die zoo veelvuldig aan onze zielen laat arbeiden? — Natuurgenooten! tegen hoeveel hebben wij ons aireede niet verzet ? — wat magten, die ons zochten te winnen voor God en Zijne zaak, hebben wij verslagen! En wordt in u vroeger of later niet eene uitnemende grootheid van kracht naar de werking der sterkte van Gods magt verheerlijkt, — in vijandschap tegen uwen Schepper , — in de verwerping van christus , — in de rampzaligste verharding van uw hart sterft gij; — gij sterft, veelligt den uwen, allen, die uw sterfbed omringen, de jammerkreet nalatende, als eene ijsselijke herinnering, in de poort des doods met verbleekte lippen en bevende tong gesproken : Alles bedorven ! eeuwige schande ! alles verpest! in alles de dood! — God en met Hem alles verloren ! De zaligheid, door chhistus verworven, zullen wij haar ooit deelachtig worden, zij moet ons worden toe- ge- gepast. — Welk een werk! den mensch' in den loop zijner zonden te stuiten; — de gerusten ongerust te maken ; — de ziel der dartelen met droefheid over zijne ongeregtigheden te verruilen ; — den trotschen te doen bidden : » Tegen U, tegen U alleen heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad is in Uwe oogen . omdat Gij reglvaardig zijt in Uw spreken [c/j] rein zijt in Uw rigten ƒ" Zulken , die zich inbeelden rijk te zijn in zich zeiven , die zich hoogelijk beroemen, als gansch armen eri verlorenen, — als met een koord om den hals en eenen zak om de lendenen tot jezus te doen gaan ; denzulken vrede in het hart te storten , met dien vrede blijdschap, hoop, allerlei heerlijkè goederen — vrede door den H. Geest. — Wie vermogen zulks? — Leeraars, dat wij ze dubbele eer waardig achten, als die waken voor onze zielen! maar zelf erkennen zij hunne geheele krachteloosheid tot dit werk en begeeren voor niets hooger gehouden te worden dan voor werktuigen in de hand van God. Vermogen het ouders, door voorbeeld , opvoeding, — door ernstige vermaning ? Ach neen! de vruchteloosheid der pogingen, zelfs van de meest Godvruchtigen, hoe noodzakelijk en prijselijk op zichzelven, is in duizende proeven gebleken. Hoe vele abrahams gewonnen issiAëLs! hoe velen bragten ezaus groot! hoe vele Godvruchtige hiskias kregen schandvlekken van manasses ! Of zullen Gods oordeelen het hart der menschen vermurwen ? voor Hem doen vallen en buk^en ■ — Neen , neen! Getuige Europa — ons vaderland ! Naarmate de tuchtigingen des Almagtigen zich vermenigvuldigen, naar die mate openbaren zich zondenlust , dartelheid , hardnekkigheid, nog trotscher verwerping van den Almagtigen en van Zijn Woord. Wat dan? In jezus alleen is hulpe. Hij alleen onderwerpt en overwint. » Onder de Goden is niemand U gelijk, Heerel en daar zijn geene gelijk Uwe werken/" Hij weet te wonden en te verbreken , te balsemen en te heelen. Zijne stem »de stemme des Heeren is met kracht, de stemme des Eeeren is met heerlijkheid. De stem des Heeren breekt de cederen } ja , de Heere verbreekt de cederen Libanons." Met dezelfde hand, waarmede Hij Zijne vijanden ter neder werpt sa het stof doet lekken , beurt Ilij weder op en redt Hij; en dien Hij redt, hij wordt van den tweeden dood niet beschadigd, maar blijft in eeuwigheid. Och ! blikke Hij in ontferming op ons neder! Zij Ilij onzer ten goede gedachtig! Zoo zullen B 5 wij / wij zingen van Zijne trouw en van Zijne magt; — en allerwege door woord en daad prediken, dat »c?e zaligheid" alleen »in Hem is." Yolk des Heeren! in uw vlugten tot christus, — in het dagelijks oefenen van een geloof, 't welk u met ootmoedigheid bekleedt; op het pad van Gods geboden doet wandelen; — 't welk uwe ziel allernaauwst aan christus verbindt: hebt gij het bewijs uwer eeuwige uitverkiezing. Is het niet alzoo? — En waartoe heeft God u verkozen? Immers, opdat gij heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde zoudt wandelen. Ik vraag daarom uw getuigenis in eene zaak van hoog gewigt, doch in welke gij zoo gaarne getuigenis geeft. — Wie heeft u gered? — Gij antwoordt: jezus christus, Gods eeuwige Zoon, die... Nu, ditmaal genoeg! — Yerder, Hij alleen ? —• Of ook anderen met Hem ? — Weder antwoordt gij. Neen ! neen ! Hij alleen! 0, Hij klopte aan de deur van mijn hart, lang en op verscheidene wijzen ; — maar ik wist niet, dat het jezus was. Ik zocht heil in mijzelven en in mijne werken, maar telkens braken mijne heiligheidskrukken. Soms scheen ik op den weg der deugd voort te gaan, anderen voorbij te streven, ik meende bijna een heilige te zijn. Maar ach! daar viel ik. Mannelijk stond ik weder op, en nam mij voor nu nog meer te ijveren, nog krachtiger mij in den strijd tegen de zonden te betoonen: — doch helaas! alweder vallen, erger dan te voren, — vallen tot verbrijseling toe. Eindelijk vond ik door de aanbiddelijke genade Gods Hem , die mijne ziel liefheeft: ik wierp mij als een veroordeelde aan zijne voeten , besproeidde die als 't ware met tranen; — kuste ze, klemde als de armen om haar ; — en Hij zag mij aan. — 0 , dat Goddelijk aanzien van jezus ! wat zaligheid stort het niet in de ziel! — En dat deed Hij niet eenmaal, maar Hij doet het telkens. Gedurig is Hij aan mijne zijde. Ik gevoel zijne tegenwoordigheid aan mijn hart. Vijanden! Ik lach om de drillingen van uwe lansen. Het leed, dat gij mij berokkent, vergoedt mij jezus duizendmaal, de duizende malen verdubbeld; en wanneer Hij slechts spreekt, de uur mijner verlossing slaat en die uwer vernedering, — maar zoolang ik hier ben, zoolang ik uitwoon van den Ileere, zal ik van Hem blijven getuigen : »Hij maakt volkomen zalig allen, die door Hem tot God gaan. Met eéne offerhande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt allen, die zullen geheiligd worden.'''' De zaligheid is in jezus alleen. ° Een Een vaderlandsch dichter van den ouden tijd , mij geliefd Tan wege deszelfs innigheid , — zong (*) daarom Gel.! immers ook naar uw hart? 0 allerfijnste perelijn! Nog schoonder als de sonneschijn, Bij uw waardij is alle ding geringe. Mijn jezds , ach! Gij zijt de grootste schat; Of iemand, bij geval van keuren, De gansche wereld mocht gebeuren, Noch was hij arm, bij Hem, die u besat. Ach dat wij toch dien Perel niet verliesen. En dat se niemand ons ontraapt, Getrouwe waaker die niet slaapt, U is de macht en wacht, die wij verkiesen. Wat sichtbaar is vergaat tot 's sijner tijd. Maar dit beminde en den minder, De schone Perel en zijn vinder, Die blijven 't saam, in alle Ewigheyt. Gel.! Zijt ook gij zoo ingenomen met Christus? — Gaan naar Hem, zij het dan slechts nu en dan , de begeerten van uwe ziel uit? — O, daar leven is, daar is hoop. » Hel gekrookle riet verbreekjezus » niet, en de rookende vlaswiek bluscht Bij niet uit." — Merkt toch op! Al wat u lokt en trekt naar Hem, dat is zijne hand , die Hij uitstrekt ter genezing, — dat is zijne kracht, die van Hem uitgaat. Of hebben de verhandelde zaken voor u niets aantrekkelijks? — Zijt gij onverschillig omtrent Christus en de zaligheid in Hem ? — Ongelukkigen! hoe beklaagt u ons hart! Hoe vurig wenschten wij u te redden! Het zegt wat in het allerijselijkste gevaar te verkeeren, God tegen zich te hebben — zoo, zoo voor Zijne vierschaar teregt gesteld te kunnen worden, om daar te worden veroordeeld , als een verwoester van uwe eigene ziel — een verrader van Christus zaak:—een vijand, die tegen Hem stout en voortdurend heeft gestreden. » Ziet, die dag de dag Zijner wraak, » komt, brandende als een oven, dan zullen alle hoogmoedigen, en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze xn vlam zetten, zegt de Heere der heirscharen, die hun noch. wortel noch tak laten zal.'''' Hoe ontzettend! — Maar er is meer. En ook dit heb ik u uit Gods naam te verkondigen — te bezweren. Er is nog redding voor u. — Voor u ook zaligheid in Christus , efl in Hem alleen te zoeken en te vinden. HÜ (*) Ijüykeit , Vonken der liefde Jczu• Hij roept u onvoorwaardelijk, zelfs in dezen stond, tot zich —och! versmaadt Zijne roepstem niet! Wederstreeft Hem toch niet langer, opdat Hij niet tegen u in een vijand verandere, en zelf tegen u krijg voere met het zwaard zijns monds. Gelukkig, zegt gij bij u zeiven, die behoefte aan Hem mogen gevoelen. Èn wij zeggen het u uit volle overtuiging der ziel na. O, zalig gevoel van behoefte aan Hem! Doorstroome bet onze ziel! Doe het ons telkens zeggen : Heere ! genees mij ! red mij ! Ga er kracht van u uujt! —. Geve het ons de Heere ! Kwame er eens een ruischen des H. Geestes in ons midden! Hoe zal die wensch worden vervuld ? — Gei. ! De Heere is vrij. Aan ons is Hij immers niets verpligt! — Maar zoo ooit, het zal geschieden in zijnen weg, onder eene prediking, zoo als jezus haar wil. En welke prediking wil jezüs? — Die, waarbij Hij , de onuitsprekelijke gave Gods, naauwelijks wordt genoemd? — Of eene der Wet zonder Evangelie? — Doch wat vragen wij, daar de Heere zelf zich zoo duidelijk mogelijk op dit stuk heeft verklaard! daar Hij zelf wet en Evangelie beide predikte; en wilde, dat, met bedreiging aan de ongeloovigen, in Zijnen naam gepredikt zou worden bekcering en vergeving der zonden aan alle volken, beginnende van Jeruzalem. Ja, vandaar moest begonnen worden. Yan de bloedstad af, de stad, binnen wier muren zij zich bevonden, die den Heere Jezus en hunne eigene Profeten hadden gedood, en Gode niet behaagden en alle mensehen legen waren. Hij beval: »Predikt het Evangelie allen creaturen.'''' — Zijne dienaars moeten dus roepen, roepen zonder moede te worden, roepen, al eroert zich ook hieraan degeheele wereld, al knerst ook de° Duivel op zijne tanden : »komt, want. alle dingen zijn gereed"— alle dingen! hoe dierbaar! geregtigheid , vrede, blijdschap, eene eeuwige verlossing! Ja, zij zijn gereed. — Het Woord des Heeren staat er ons borg voor. O , kon ik mijne stem verheffen als eene bazuin, ik deed allerwege dat Evangelie klinken! — Gelukkig, de Heer zal Zijnen naam weten te heiligen, en : v Alle de einden der aarde zullen het gedenken en zich tot den Heere bekeeren; en alle geslachten der Heidenen zullen voor Zijn aangeziqt aanbidden. Want het koningrijk i» des Heeren, en Hij heerscht onder de Heidenen." Nogtans bij herhaling Gods last volbragt. Genadelooze menschen ! Natuurgenooten ! Verharde zondaars! geluk zij u u gewenscht, omdat gij nog moogt leven. zijt alzoo in de gelegenheid om behouden te kunnen worden. Jezus roept u, och! hoordet gij zijne stem. Waarlijk, gij hebt vrijheid om Hem aan te nemen met alle Zijne heilgoederen, dezelfde vrijheid, die ooit de geloovigen hadden één dag, één uur, voordat zij geloofden. Het is zoo: Dat toch niets deze heilige waarheid overschaduwe of op den achtergrond doe treden ! niemand zal tot Christus in waarheid gaan, ten zij de Vader hem trekke. — Maar, opdat Hij trekken zoude, die het Hem behaagt; opdat Hij Zijne barmhartigheid zoude verheerlijken aan de vaten der barmhartigheid; opdat een ieder, die volhard in zijne afgescheidenheid van God, — in zijne vijandschap tegen Hein, geen voorwendsel voor zijne zonde zoude overblijven: daarom laat Hij prediken, roepen i — bidden: »Wendt u naar Mij toe; en wordt behouden."''' Tot u , ellendige medezondaars en zondaressen! is dus het woord der zaligheid. Jezus betuigt: y>lk wil u tot een God zijn," Hij belooft: »Ik zal de blinden leiden door den weg, dien zij niet geweten hebben;' Zijn Geest heeft Hij toegezegd, opdat Deze in u van Hem getuige; opdat Hij het uit het Zijne nerne en u verkondige. — En, geene schaduw zelfs van omkee-ring is bij Hem. Hij is die kostelijke hoeksteen, wel vast gegrondvest, en die: Ook als de Carmel rookt bij 't branden van *t heelal •> Geen kind van God ontzinken zal. Maar die schuld , die nare schuld ja, zij verdient den vloek; — die onreinheid, welke God haat, en nogtans ons overdekt! — Doch niet gewanhoopt! »Christus is een vloek geworden voor ons," zegt de Schrift, en weder: »Er is eene fontein geopend voor het huis van Darid en voor de inwoners van Jeruzalem tegen de zonde en de onreinheid.'''' r>Ret bloed van Jezus Christus , Gods Zoon, reinigt van alle zonden0, waren die woorden door oen vinger des Almagtigen in onze harten geschreven: hoe blijde gingen wij onzen weg, — zingende, allerwege betuigende: de zaligheid is in jezus, in jezus alleen. — Of zijt ge zoo diep gezonken, is uw toestand zoo beklagenswaardig, dat gij u met niemand kunt vergelijken? Staan er gruwelen voor uwe rekening, wonen er gruwelen in uw hart; moet gij , helaas ! telkens bij uzelven zeggen: indien men mij meer van nabij kende, ieder zou mij haten, mij schuwen: ik was mijnen naastbestaan- den den tot eene verschrikking ? Of nog erger, als men regt wist, wie ik was en ben: zeker, men zou mij dood sleenigen of levendig verbranden ! — Hoe verschrikkelijk ! En nogtans, ja, dat mag vrije genade heeten, en nogtans, geschuwde mensch! beklagenswaardig natuurgenoot, die van u zeiven schrikt, die daar trillende en bevende uwen weg overgaat! — jezus schuwt u niet. Hij strekt zijnen arm tot u uit. Hij laat u aanzeggen: ook nu door mij: uw heil is bereid. »Die tot Mij komt zal ik geenszinsom geenerlei oorzaak, » uitwerpen." Och! versmaad Hem toch niet langer; werp u voor zijne voeten diep ootmoedig neder, eer dat uwe verdoemenis onherroepelijk wordt bezegelt. O, »bij den Heere is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing.'''' — Hij roept: »Hoort naar Mij, gij, stijven van harten! gij, die verre van de geregtigheid zijt; Ik breng mijne geregtigheid nabij en mijn heil zal niet vertoeven." — Zijnes is de wijsheid en de kracht; en tegenover onze klagt over geestelijke magteloosheid, staat het woord Zijner getuigenis: r>Hij geeft den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geene kracht heeft." — Wat is u dan toch in den weg ? — Zult gij nu nog naar eenen anderen gaan ? — uwe kostelijke ziel ten buit stellen van bedrog en leugen ? Niet alzoo! niet alzoo! God is waarachtig, Hij alleen. Alle menschen zijn van natuur logenaars. Welk een ruim Evangelie ! Ja , dat is het. Te ruim voor den Duivel, die gaarne behoudt, wat hij heeft. — Er mogt eens eene ziel hier zijn, die onder 's Geestes bewerking leerde zeggen: Is dat zoo, kan ik zoo bij Christus te regt, roept Hij zulken: — welnu, ik ga dan tot Hem; —ik wil dan sterven aan Zijne voeten! Nog eens: een ruim Evangelie! Neen , neen! het zal u niet bevallen , u die reeds zoo lang, al pratende, al bepalende, al wenschende, van Christus verwijderd bleeft, — en, gelijk natuurlijk is, koud en kil daarhenen gaat, de door den H. Geest bewrochte geloovigen hinderende met uwe ziellooze redenen. — Het spijt ons. Maar wij wenschen geene eere te zoeken uit menschen, noch van u noch van anderen. Misschien zijt gij zelfs wel eenigzins tegen ons verbitterd. Nu, ook dit hebban wij met lijdzaamheid te dragen. — Maar ach! ongelukkiger voor u, zoo de Christus u een steen des aanstoots, eene rots der ergernis is: dat is naar petrus uitspraak , 1 Petr. II: 7, het kenmerk der ongehoorzamen. God geve, dat gij er niet toe moogt gezet zijn ! Met Met dat Evangelie kunnen wij overal te regt. Aan de ziekbedden, — in de gevangenhuizen, —bij de ter dood veroordeelden. Klinkt de stem van dat Evangelie Gods in de ziel, de wanhopenden ! ziet, zij schrikken terug van den rand des afgronds, van welken zij dreigden zich af te werpen — en de koord, veelligt aireede in de hand genomen en geschikt gemaakt tot het verschrikkelijkst einde, smijten zij verre van zich. — Daar, waar dat Evangelie gepredikt wordt in zijne onbepaaldheid en onvoorwaardelijkheid; — in zijne onuitsprekelijke uitgestrektheid, ja, daar blijft het niet rustig. — Maar het is goed als het Gods Woord roert. En als de vijand komt als een stroom, dan rigt de Geest des Heeren de banier tegen hem op. — Nog eens: met dat Evangelie zien wij onbeschroomd de lichtvrienden onzer eeuw onder de oogen, hoe zij ook mogen heeten, hun betuigende: vast te staan in het geloof, dat God Zelf Zijne waarheid zal doen zegevieren; dat Hij eenmaal zeker alles, hetwelk niet op het fundament Christus is gebouwd, als stoppels zal verbranden. Hoort! v>Als iemand de wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen : hoe veel te zwaarder straf meent gij *al hij waardig geacht worden, die den Zoon van Grod vertreden heeft, en het bloed des Testaments onrein geacht heeft, waardoor Hij geheiligd was en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?"''' »De zaligheid is in geenen anderenHeilzoekende zielen! niet gevlugt van voor Zijn aangezigt, ook dan niet, al schijnt Hij u af te wijzen. Neen, niet vlugten, maar met de Cananesche vrouw aanhouden met smekingen en gebeden, — gevraagd om kruimkens van dat levensbrood, waarbij de ziel alleenlijk leeft, om teugen van het water des levens. — Langs dien weg zal uwe vrijmoedigheid van dag tot dag grooter worden. Gij zult u in Hem, den' God uws heils, leeren verblijden. Wat kan Europa redden? — Duidt het mij niet ten kwade, dat ik poog mijne rede met de korte beantwoording dezer vraag te besluiten. Zij is vooral in onzen tijd belangrijk. Ach neen! er is geen heil, in hetgeen velen hoogelijk aanprijzen, ten zij Christus wordt erkend : »Die naar Hem hoort, zal zeker wonen: en hij zal gerust zijn van de vreeze des kwaads." De zaligheid is in Hem. Och, vielen de natiën, vielen wij hem te voet! — Werden in dien weg onze vaderen, zelfs bij hoogst gebrekkige verordeningen, niet rijkelijk gezegend? — En dat vallen voor voor Christus , neen, hetzelve sluit de aanwending van betamelijke middelen tot behoud en herstel niet buiten, integendeel, het geeft wijsheid om de beste te kiezen, kracht óm dezelve ten uitvoer te leggen — moed bij tegenstand, volharding in het goede. Nederlanders! ten zij wij met geween en schuldbelijdenis wederkeeren tot christus, — hoe ? Zullen ons onze ongeregtigheden niet kastijden ? 6, Deregter, op wiens lippen genade is uitgestort, Hij draagt ook'- een ijzeren schepter en weet denzelven ter Zijner 'tijd te bezigen bij zijne tegenstanders, wanneer de maat hunner schuld vol is en de verharding hare hoogte heeft bereikt. En die stoute miskenningen van Zijne eeuwige Godheid, die loochening van den prijs Zijns bloeds, die versmading des H. Geestes, — die heiligschennende behandeling van Gods Woord, — het geschrei van wege de verdrukking Zijner gemeente, opgeklommen ten Hemel: Och ! zal het ongewroken blijven? — Beeft uw hart niet bij het antwoord op deze vraag? Ja, dit alles en hoe veel meer, het zal gewroken worden, — zeker gewroken worden! God, die in den Hemel zetelt, heeft het gezien en gehoord! Volkeren straft Hij reeds in dit leven! En wie zal voor Hem bestaan, wanneer Zijn toorn slechts een weinig ontbrandt? — Doch neen, er is nog ontkoming in Christus jezus. Die tot Hem vlugt, bij Hem schuilt, 't zij mensch, 't zij volk dien zal de verpletterende Tiand des vertoornden Wereldheerschers niet,treffen. In Hem is hij veilig en geborgen. — Komt, vallen wij dan voor dien christus ootmoedig neder, belijden wij met tranen de zware schuld, die ons drukt; doen wij onverwijld afstand van alle ongeregtigheid, — huldigen wij Hem als onzen Heere! — Heilige Geest! beweeg daartoe genadig de raderen onzer zielen! Nederlanders! Landgenooten ! in de taal van een onzer dichters (*) roep ik u toe met den mond, — uit het hart: Aanbidt den Zoon I En verwacht het heil van Hem, Grooten , kleinen , zondaars, volken! In dat kraken Zijner wolken Dreigt een onheil, roept een stem,Dat Hem alles hulde geve, Hymnen brenge , knieën buig , Hem, den Regterj de aarde beve , Hem, den Koning, de aarde juich. Amen ! {*) Mr. I. da CoSTi.