JONGE-KINDERDOOP EENE HEfLICE VEl{ORDE2#NG V'AA DISfr DIUE-EEMGEN VERBONDSGOD y. OK (g DE JONGE-KINDERDOOP EE\E <», n-IEILJÖENDE VERORDENING VAN AIENSCHEN y DOOR H. I>. STELWAGEN 11' üockum. Voor rfilfpninrr i . K. 1 Uf. „ail lICI1 ^cnnjvei. STOOMDRUKKERIJ : JONGBLOED, L E K U W ARDE fi. 1880. IS DE JONGE-KINDERDOOP EENE HEILIGE VERORDENING VAN DEN DRIE-ËENIGEN VERBONDSGOD? OF IS DE JONGE-KINDERDOOP EENE ONTHEILIGENDE VERORDENING VAN MENSCHEN? , t DOOR H. D. STELWAGEN te Doclcum. Voor rtkening van den Schrijve: STOOMDRUKKERIJ : A. JONGBLOED , LEEUWARDEN. 1880. ■ Moesten de oprechte Israëlieten naar Gods bevel tegen hunne moederkerk twisten, van wege hare geestelijke hoererijen. Zie Hosea 2, vs. 1, — niet minder betaamt het den oprechten Christen te twisten tegen onze tegenwoordige Laodisensche zeer vuile moederkerk. J)e Heere roept de zijnen toe: zijt getrouw tot den dood, en ik zal u geven de kroon des levens, Openb. 2, vs. 10. De Schrijver. De Schrijver erkent geene exemplaren voor de zijnen, dan die door hem of zijn vriend Jan Heines Klavek met eigen haud ge te el; end zijn. VOORREDE. Met den aanvang van het jaar 1836 , bij gelegenheid van het laten doopen van mijn derde kind , gevoelde ik gemoedsbezwaar, of het wel geoorloofd is, om jonge kinderen te doopen. Dit gemoedsbezwaar was veroorzaakt door het veelmaal aandachtig lezen en overdenken van het doopformulier, en daar ik van af mijn vernieuwde staat bewust was, dat . het voor alle Gods kinderen om in alle gemoedsbezwaren , en bijzonder in Godsdienstige zaken , niets betainelijker en Gode behagelijker is , dan in ootmoedige smeekingen, de toevlucht te nemen tot Gods onfeilbaar getuigenis , om door Geestes licht de waarheid te mogen verstaan, te omhelzen en eerbiedig na te leven en te wandelen. In Pred. 28 , vs. 5 wordt gezegd : die den Heere zoeken verstaan alles. Nu, na veel zoeken uitsluitend alleen in Gods getuigenis , werd het mij in het najaar van 1837 onwedersprekelijk, dat door de' jonge-kinderdoop het sacrament niet alleen ontheiligd wordt, maar de grond legt tot verwoesting van Christus' gemeente, waarom van dien tijd aan , de besliste keuze in mijn hart als gegraveerd stond, om voortaan nimmermeer jonge kinderen te laten doopen, maar van ganscher harte de jonge-kinderdoop te bestrijden. Nu baarde mijn echtgenoote op 8 Januari 1839 ons vierde kind, en in het wintersaisoen was veelal het dorp Kollum mijn legplaats , en daar hadden wy vooral in dat jaargetijde van 1840, gedurige en aangename broederlijke zamenkomsten; maar daar dit kind toen nog ongedoopt was, zoo werd ik in deze onze liefelijke vergadering ernstig en hard aangevallen over mijne bestrijding van de jonge-kinderdoop, hetwelk op donderdagavond den den 6 Februari 1840 zoo hoog door hen allen tegen mij oprees, dat de vergadering mij als uit eenen mond betuigde, dat indien ik volstandig weigerde om mijn kind te laten doopen , dan verlangde men, dat ik nimmer weer hunne vergadering kwam bezoeken, waarop ik door gebedssluiting, dien avond in bedroefdheid de vergadering verliet, en voorts dien nacht geen slaaprust kon bekomen , maar mij in zwaar gepeins bevond ; in mijn gemoed gevoelde ik geen schuld, dat de vergadering tegen mij verbitterd was geworden, omdat ik mij telkens in zachtmoedigheid, met het zwaard van Gods Heilig getuigenis, in die zaak verdedigd had, en niemand in de vergadering mijn aangevoerde bewijzen , dat het ongeoorloofd is, om jonge kinderen te doopen , met Gods getuigenis had kunnen bestrijden. Maar toch gevoelde ik-diepe smart, dat mij om verschil der kinderdoop de toegang tot onze aangename vergadering als ontzegd was. Hierover in gepeins , werd ik in dien nanacht door den vorst der duisternis als een engel des lichts overvallen, zonder dat ik het op dien tijd bemerkte, om mij voor te stellen, wat de groote apostel Paulus bevolen en zelfs gedaan heeft, om de zwakgeloovigen geen ergernis of aanstoot te geven. Rom. 14 , vs. 21, 1 Cor. 8, vs. 12, 13, en dus hoe betamelijk is het u nietswaardige zondaar, om geen zwakgeloovige broeder of zuster in dit uw strijden tegen de jonge-kinderdoop te ergeren , en daardoor het stichtelijk zamenzijn te verderven. Door deze satanslistige misleiding werd mijn gemoed geneigd , om bij de eerste gelegenheid mijn kind te laten doopen , en maakte zulks den volgenden dag 's voormiddags bekend aan eenige personen van onze vergadering, waarop ik des namiddags de bekendmaking ont\ ing, dat dien avond de vergadering ook weêr zamen zou komen , met vriendelijk verzoek, om naar gewoonte weêr in haar midden mijn plaats te bekleeden, welk verzoek ik bereidwillig aannam. Maar welk een blijdschap en vriendschapsbetoon ontving ik dien vrijdagavond, toen ik verklaarde geneigd te zijn om bij de eerste gelegenheid mijn kind te laten doopen, om de zwakgeloovigen niet tot aanstoot en ergernis te zijn, en daardoor de aangename en vrederijke zamenkomst te verbreken, waarop de vergadering mij verzocht, om dominé Riedel, toen leeraar te Kollum , te verzoeken , om e. k. Zondag mijn kind te doopen, en doordien mijn bedrijf schipper was , zou dominé mijn verzoek nigt weigeren, waarop ik Zaterdagnamiddag met dit verzoek tot Z.Eerw. mij wendde, waarop genoemde leeraar welwillend betuigde , om aan mijn verzoek te voldoen, hetwelk dan ook op Zondag den 9 Februari 1840 plaats had. Maar juist toen de leeraar het doopwater op het kind sprengde , vielen in mijn gemoed met een doordringend gevoel deze woorden : het is noodzakelijk dat er ergernissen komen , opdat degenen , die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder de gemeente van Jezus Christus. Matth. 18, vs. 7a, 1 Gor. 11, vs. 196, waarop ik mij door zieletranenvloed overmeesterd, nauwelijks voor de spreekkansel kon staande houden. Ik zag oogenblikkelijk in, hoe ik Donderdagnacht door den satan als een engel des lichts zoo listig misleid was geworden. Het werd mij in een oogwenk zeer duidelijk , het groote verschil, waaruit de ergernissen ontstaan, öf uit dingen Gods , öf uit dingen der menschen, en dat de Apostel Paulus aldaar de dingen der mensehen bespreekt, namelijk, dat de sterkgeloovigen zich van eenige spijzen en dranken hadden te onthouden, waaraan nog zeer zwakke goloovigen zich kwamen te ergeren ; zie Rom. 14 vs. 21 , 1 Gor. 8 vs. 13. Dat men dus in het gebruik van spijzen of zoo iets elkander mag toegeven , om daardoor de band der liefde en tot vredestichtende zamenkomsten niet te verbreken, maar in zaken, de Godsdienst betreffende, mag geen menschenbehagen ten koste der waarheid plaats hebben; zie Gal. 1 vs. 10, Tit. 2 vs. 8. Zoo wendde ik mij in ootmoedige smeekingen tot den Heere, dat het den Almachtige mocht behagen, om mij voor list of geweld van alle misleiding voortaan te behoeden, waarop ik in mijn gemoed deze sterke vertroosting ontving: Ik de Heere zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken allen die zich tegen u zetten; Luk. 21 vs. 15. Die toezegging van Jehova is ook tot op den dag van heden aan mij bevestigd, want noch leeraars, noch geoefende geloovigen hebben mij sedert al dien tijd nimmer met Gods Woord kunnen tegenspreken , dat de jonge-kinderdoop een gebod of eene verordening van Jehova-God is. En zoo vond ik mij reeds dienzelfden Zondagavond, in ons zamen vergadert gezelschap gesterkt, om; gewapend met de bazuin van Gods getuigenis, voortaan met hart en mond, bij alle voorkomende gelegenheden te strijden tegen het doopen der jonge kinderen, als zijnde niets anders dan een afgodskramerij. Nu zullen misschien velen vragen , maar vriend, als gij nu ruim veertig jaren er zeker van zijt, dat de instelling en verordening van de jonge-kinderdoop ongoddelijk is, waarom hebt gij zulks niet eerder door uw schrijven openbaar gemaakt. Aandachtige lezer, daar meen ik, dat drie redenen voor bestaan ; ten eerste dacht mij geene genoegzame bekwaamheid te hebben in de schrijf-, spel- en stelkunde; ten tweede , daar mijn woonplaats altijd in mijn schip is, en ik in dat zeer kleine vertrek geene bekwame gelegenheid heb , om mij tot zulk eene bezigheid neder te zetten ; en ten derde, dacht mij; wat zal mijn geschrijf baten, daar ik door ervaring geleerd heb, dat mijne mondelinge redenen over de kinderdoop, zoowel bij de geloovigen en leeraren van de thans genoemde Christelijke Gereformeerden, als bij de geloovigen en leeraren bij de genoemde Hervormde gemeenten, bijna algemeen verworpen, en maar bij zeer weinige geloovigen met belangstelling aangehoord werd, doch in dit laatste tiental jaren met meer belangstelling door velen werd aangehoord. Ja, door sommige geloovigen verzocht , om een opstel te maken over het ongeoorloofde van de jonge-kinderdoop, en dat opstel door de drukpers algemeen te maken, daar de Apostel 1 Cor. 12 vs. 28 onderscheidene gaven tot opbouwing der gemeente van Jezus Christus , ook de gave van behulpsels opnoemt. Na dit een en ander overwogen te hebben , gevoelde ik mij geneigd onder afsmeeking van des Heiligen Geestes voorlichtende en bekwaam makende genade, dit werkje te ondernemen , met de bede dat het den Almachtigen Jehova moge behagen , om mij nietswaardige, als een hulpmiddel door dit werkje in des Heeren gemeente te doen dienen tot veler ontdekking , dat de jonge-kinderdoop ongoddelijk is , en daarom alles aan te wenden in de mogendheid des Heeren , om de jonge-kinderdoop als een zeer verfoeilijk afgodsding, in de gemeente des Heeren uit te werpen , opdat de gemeente des Heeren, gelijk de eerste Christengemeente, in eenheid des Heiligen Geestes haar stand weer mag hernemen, welke gezegende stand met de toekomst des Heeren zeker zal plaats hebben. Want dan zal de gemeente des Heeren , zoowel uit joden als heidenen vergadert, in alles één zijn in den Heere. Zie Hand. 4 vs. 32, Joh. 10 vs. 16, Ps. 72 vs. 7, 8, 11, Ps. 102, vs. 14 tot 23, Jes. 60 geheel. Ik heb het woord toekomst zooeven hier genoemd. Als de Heere mij nog een wijle tijd in dit leven en gezondheid spaart, dan wensch ik ook een klein opstel te schrijven over de toekomst des Heeren, overmits de Heere mij omstreeks een veertigtal jaren daarover eenig licht, overeenkomstig Gods heilig geopenbaard woord , gegeven heeft. Ik geef dit werkje als een arbeid der liefde aan allen, die de vrede Gods en de eensgezindheidsvrede van harte beminnen en ernstig zoeken. De Heere doe het velen ten zegen zijn; dit is de bede van den schrijver. Amen. Is het doopen der jonge kinderen eene heilige verordening van den drieëenigen Verbonds-God ? of is zij eene ontheiligende verordening van mensehen ? Ik weet door ervaring, uit de vele zamensprekingen over den kinderdoop, niet alleen met particuliere geloovigen, maar ook met vele leeraren gehouden, dat velen bij het lezen of hooren van dit opschrilt zullen zeggen: wel uitzinnige man , hoe kunt en durft gij vragen , of de kinderdoop eene ontheiligende verordening van menschen is en zij zullen ongetwijfeld zeggen, hebben de geleerde en Godzalige opstellers van den Catechismus , in Zondag 27 in antwoord op vrage 74 niet duidelijk geleerd , om de jonge kinderen te doopen , alsmede hebben de geleerde opstellers van onze Nederlandsche geloofsbelijdenis bij art. 34 ook niet bevestigd , dat men de jonge kinderen der geloovigen behoort te doopen. Ook in het kort begrip der Christelijke Godsdienst, in vrage en antwoord 56, wordt immers ook duidelijk gezegd , dat de jonge kinderen behooren gedoopt te worden, want zij zoowel als de volwassenen in het verbond van God en in zijne gemeente begrepen zijn , en bovenal is het doopen van jonge kinderen der geloovigen in het Nederlandsch doopformulier door onze zeer geleerde en Godzalige vaderen onwedersprekelijk bewezen en alzoo vastgesteld , zooals ik vele geloovigen heb hooren zeggen. Maar aandachtige lezer, laten wij eens ernstig al de bewijzen , die onze geachte en geleerde vaderen , tot vaststelling van den kinderdoop , hebben bijgebracht , en tevens al de bewijzen, die men gewoonlijk voor den kinderdoop inbrengt, volgens het heilig woord des Heeren toetsen,'dewijl doch alle ware dienst aan den Almachtigen Jehova gewijd, aan het heilig geopenbaarde woord getoetst en beproefd moet worden. Zie 1 Joh. 4 vs. 1. Aandachtige lezer vooraf raad ik u, orrt altijd bedacht te zijn op twee gevaarlijke toestanden, namelijk vooroordeel en vooringenomenheid, dewelke toch zeer gevaarlijke klippen zijn, waarop ons menschenscheepje zeer vatbaar is te stranden. Zie Ezech. 14 vs. 3. Lezer, mocht het u geworden om van den Almachtigen Jehova ootmoedig af te ^meeken , dat Hij u altijd beware voor deze gevaarlijke klippen. Nu , aandachtige lezer , laten wij eerbiedig volgens het heilig geopenbaarde woord Gods, onderzoeken de bewijzen voor de kinderdoop , door onze geleerde vaderen aangevoerd, zoo in de catechismus, geloofsbelijdenis , het kort begrip en doopformulier, de keur en proef volgens het heilig woord kunnen houden , waaraan toch uitsluitend alle leerstellingen de proef moeten houden ; anders zal het woord des Heeren voor ons toepasselijk zijn , Matth. 15 vs. 9 : doch te vergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen die gebóden van menschen zijn. Nu , in genoemde plaatsen wordt door de geleerde vaderen tot bewijs voor de kinderdoop hoofdzakelijk het volgende gezegd: In de Catechismus, Zondag 27, antwoord op vrage 74, wordt ten eerste gezegd , dat zoowel de kinderen als de volwassenen in het verbond van God en in Zijne gemeente begrepen zijn. Ten tweede , dat de kinderen door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan aan de volwassenen toegezegd wordt, zot moeten zij ook door den doop , als dooi^ het teeken des verbonds, in de Christelijke kerk ingelijfd , en van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden worden , gelijk in het Oude Verbond door de besnijdenis geschied is, voor welke besnijdenis de doop in het Nieuwe Verbond is ingezet. In de geloofsbelijdenis , art. 34, wordt gezegd: Ten eerste , wij gelooven dat men de kinderen der geloovigen behoort te doopen en met het teeken des verbonds te verzegelen, gelijk de kinderen in Israël besneden werden op dezelfde beloften, die aan onze kinderen gedaan zijn. Ten tweede: voorwaar Christus heeft zijn bloed niet minder vergoten , om de kinderen der geloovigen te wasschen , dan Hij gedaan heeft om de volwassenen , gelijk de Heere aan de Israëlieten gebood, hunne jonge kinderen te besnijden, hetwelk voor hun was een sacrament van het lijden en sterven van Jezus Christus. Ten derden daarenboven hetgeen de besnijdenis deed aan het Joodsche volk, hetzelfde doet de doop aan onze kinderen , welke de oorzaak is waarom de heilige Paulus den doop noemt de besnijdenis van Christus. Col. 2 vs. 11. In het kort begrip der Christelijke Godsdienst in vraag en antwoord 56 luidt het: Zal men ook de jonge kinderen doopen ? Ja , want zij zijn zoc wel als de volwassenen in het verbond van God en Zijne gemeente begrepen. In het doopsformulier wordt gezegd : Ten eerste, hoewel onze jonge kinderen deze dingen niet verstaan , zoo mag men dezelve daarom van den doop niet uitsluiten, aangezien zij ook zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn, en alzoo ook weder in Christus tot genade aangenomen worden, gelijk God spreekt tot Abraham den vader van alle geloovigen, en zulks mede tot ons en onze kinderen , Gen. 17 vs. 7 , zeggende : Ik zal mijn verbond oprigten tusschen Mij en tusschen u , en tusschen uw zaad na u , in hunne' geslachten tot een eeuwig verbond, om voor u te zijn tot eenen God en voor uw zaad na u. Ten tweede, dit betuigt ook Petrus, Hand. 2 vs. 39 , met deze woorden : Aan u komt de belofte toe, en aan uwe kinderen, en aan alle die daar verre zijn, zoo velen als er de Heere onze God toe roepen zal. Ten derde, daarom heeft hen God voormaals bevolen te besnijden: hetwelk een zegel des verbonds en der geregtigheid des geloofs was, gelijk ook Christus hen omhelst, de handen opgelegd en gezegend heeft. Mare. 10 vs. 16. 1 en vierde, dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is, zoo zal men de jonge kinderen, als erfgenamen van het rijk van God, en van Zijn verbond doopen. Aandachtige lezer, laten wij al deze aangehaalde bewijzen voor de kinderdoop, volgens Gods heilig geopenbaard woord in opregtheid onderzoeken, en" zien of deze bewijzen, naar de meening des Heiligen Geestes, de keur en proef in den zin van Christus kunnen houden. Wie de waarheid lief heeft, houdt zich vast aan de waarheid, en strijd met eerbied voor het geloof dat de waarheid bevestigd. Zie Jud. vs.3. Nu lezer, laten wij de aangehaalde bewijzen in die volgorde nagaan zooals zij boven omschreven zijn. 1 en eerste: Catechismus Zondag 27 , in antwoord op vraag 74, alwaar gezegd wordt, dat de jonge kinderen zoowel als de volwassenen in het verbond van God en in zijne gemeente begrepen zijn ; hier begaat men een groote misvatting dat men het Nieuwemet het Oude Verbond door elkander mengt, en voorwaar , zoolang men geen gezond en helder geloofsbegrip heeft, tusschen het Oude- en het Nieuwe Verbond en hunne onderdanen , zal men altijd in de war zijn in de rechte toepassing van die beide Verbonden met deszelfs onderdanen, teekenen en zegelen enz. , al wordt men ook genoemd leeraar of professor in de theologie. Om nu het rechte onderscheidt tusschen het Oude- en Nieuwe Verbond te tooneri, lette men aandachtig op de duidelijke uiteenzetting daarvan door de heilige schrijver der brief aan de Hebreen , en wel hoofdzakelijk in hoofdstuk 8 , 9 enz. omschreven , waaruit blijkt, dat het volk behoorende tot het Oude Verbond, met deszelfs teekenen , offeranden , inzettingen , rechten , wereld- of plaatselijk heiligdom enz. , bevatte de joodsche natie. tot dit verbond door Gods vrijmacht boven alle natiën tot een bepaalden tijd bevoorrecht, zoodat ieder Jood of Israëliet niet alleen gerechtigd, maar ook door de wet verplicht was tot het doen van al wat in de wet enz. bepaald was ; hij was een geloovige als Abraham , of een ongeloovige als Ezau. Dus het geloof maakte de Israëliet niet tot bondgenoot, maar de natuurlijke afkomst en geboorte maakte hem deelgenoot van het Oude Verbond; dus vleeschelijke geboorte uit Abraham gaf recht, wet en tijdsbepaling tot het ontvangen der besnijdenis, als teeken om tot het Oude Verbondsvolk te behooren. Nu , dat Oude Verbond was nabij de verdwijning en bestaat thans niet meer. Zie Hebr. 8 vs. 13: Waarvoor het Nieuwe Verbond naar Gods toezegging gesteld is geworden. Zie Ilebr. 8 vs. 8 : om nu deelgenoot te zijn in dit Nieuw Verbond moet men een hooger afkomst en geboorte hebben dan vleeschelijk. Zie Joh. 1 vs. 13: En aangemerkt kunnen worden, door de Heilige Geest vernieuwd of wedergeboren te zijn. Zie Joh. 3 vs. 5 en 2 Gor. vs. 2, 3 : Alzoo geestelijk door de genade Gods , van den geloovigen vader Abraham afstammen. Zie Gal. 3 vs. 29: In wien zulks blijkt, hij zij jong of oud, mag het zegel des doops als een nieuw geboren mensch ontvangen, en als zoodanig in de gemeente Gods aangenomen worden. len tweede wordt in Zondag 27 gezegd, dat de kinderen door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof- werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd wordt, zoo moeten de kinderen ook door den doop, als door het teeken des verbonds, in de Christelijke kerk ingelijfd , en van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond door de besnijdenis geschied is , voor welke besnijdenis de doop in het Nieuwe Verbond is ingezet. Bescheiden lezer, laat ons ook deze bewijzen ter vaststelling van den kinderdoop, aandachtig overwegen en proeven aan de eenige en ware proefsteen, namelijk Gods heilig woord. Het is uit dat heiligwoord en in alle tijdperken uit de ervaring openbaar, dat alle kinderen, al zijn het kinderen der geloovigen, niet zalig worden , waaruit blijkt, dat Jezus Christus Zijn bloed ter verlossing van de zonden niet voor alle kinderen heeft vergoten, zooals de apostel Paulus dat duidelijk bevestigt in Rom. 9 van vs. 6 tot en met 16, alwaar hij in het bijzonder verklaart, als hij zegt: Rebekka is hiervan een bewijs , als zij uit eenen bevrucht was , namelijk lzaak onzen vader ; want als de kinderen nog niet geboren waren, en dus nog niets goeds of kwaads geiaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast blijft, niet uit de werken, maar de tot genade roepende God. Zoo werd tot Rebekka gezegd : de meerdere Ezau zal de mindere Jacob dienen, gelijk geschreven staat: Jacob heb ik lief gehad en Ezau heb ik gehaat. Zoo blijkt, da t niet vleeschelijke wil of werk de grond van zalig worden is, maar dat het vrije ontfermde genade Gods zij, gelijk de apostel in vs. 15 en 16 zegt: En opdat alle roem op vleeschelijke afkomst en hunne werken tot verkrijging der zaligheid uitgesloten zij, en in vs. 38 ; Zoo ontfermt de Heere zich dan dien Hij wil en verhardt dien Hij wil. Ook de Godzalige Job wist door ervaring te zeggen: Wie zal een reine geven, uit den onreinen mensch, niet één , Job 14 vs. 4. De heilige Johannes getuigt dit ook, als hij zegt, Joh. 3 vs. 6 : Hetgeen uit vleesch geboren is , dat is vleesch, en Paulus zegt, Rom. 8 vs. 8 : Die in het vleesch zijn, kunnen Gode niet behagen, omdat het bedenken des vleesches vijandschap is tegen God, zie vs. 7. Het is uit de Heilige Schrift en uit de ervaring der Godzaligen openbaar, dat du izende kinderen der geloovigen , van hunne jeugd tot hun dood, in de zonde leven, en dus niet op hen toegepast kan worden : Zalig zijn de dooden die in den Heere sterven. Openb. 14 vs. 13. Voorts wordt in gemelden Zondag gezegd, dat de kinderen de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd wordt, zoo moeten de kinderen ook door den doop, als door het teeken des verbonds , in de Christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden worden , gelijk in het Oude Verbond door de besnijdenis geschied is , voor welke besnijdenis de doop in het Nieuwe Verbond is ingezet. In het bovenstaande is het voldoende bewezen, dat alle kinderen , al zijn het kinderen van geloovigen, niet zalig worden , zoo is het zeker, dat de Heilige Geest, die het zaligmakend geloof in allen die zalig worden iverkt, dus die niet zalig worden komt de Heilige Geest niet toe. Zie Rom. 8 vs. 9. Voorts is de doop voor de doopeling een bevestigend zegel, dat hij of zij , wie de doop ontvangt, in het dierbaar bloed van Jezus Christus van alle zijne zonden gewasschen is , zie Hand. 22 vs. 16 en 1 Joh. 1 vs. 7. Dus als de heilige doop aan personen, hetzij oud of jong, toegediend wordt, niet op redelijke gronden bewijzen geeft, dat hij de Heilige Geest, welke de bekeering ten leven werkt, ontvangen heeft. Zie 1 Cor. 2 vs. 12. Overmits de doop een heilige voroi'dening Gods is , om aan den doopeling de genadige wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes te verzegelen , zie Titus 3 vs. 5 en Gal. 3 vs. 27 , en als in de doopeling niet redelijk blijkt de wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, dan wordt voorzeker de doop ontheiligd, want de Heere verbiedt om het heilige de honden te geven , zie Matth. 7 vs. 6 , en Johannes de dooper verstout zich, om de onbekeerden van hart en geest te noemen adderen gebroedsels , zie Matth. 3 vs. 7. Over antwoord op vraag 74 van Zondag 27, is hier dunkt mij genoeg bewezen dat aan niemand de heilige doop mag bediend worden, die geen blijken geeft dat hij wedergeboren is, en er alzoo geen sprake mag zijn, om jonge kinderen -te doopen. Laat ons nu de bewijzen voor de kinderdoop, vastgesteld in de geloofsbelijdenis in art 34, behandelen. Aldaar wordt gezegd : Ten eerste. Wij gelooven, dat men de kinderen der geloovigen behoort te doopen, en met het teeken des verbonds te verzegelen. gelijk de kinderen in Israël besneden werden , op dezelfde beloften die aan onze kinderen gedaan zijn. Waar vindt men in Gods heilig woord één eenig bewijs of gebod om jonge kinderen te doopen , de Heere toch zegt: brengt uwe vaste bewijsredenen bij , zie Jes. 4 i vs. 21. Ten tweede wordt gezegt: Voorwaar Christus heeft Zijn bloed niet minder vergoten , om de kinderen der geloovigen te wasschen, dan Hij gedaan heeft om de volwassenen, gelijk de Heere aan de Israëlieten gebood, hunne jonge kinderen te besnijden , hetwelk voor hun was een sacrement van het lijden en sterven van Jezus Christus. In antwoord op vraag 74 van Zondag 27, is voldoende bewezen , zoowel uit de Heilige Schrift als uit de ervaring, dat Jezus Christus Zijn dierbaar bloed niet voor alle kinderen , al zijn het kinderen van geloovigen , vergoten heeft, zoo dunkt mij zou het maar overtollig zijn , nog meer bewijzen hierover aan te halen. Ten derde wordt gezegd: Daarenboven hetgeen de besnijdenis deed aan het Joodsche volk, hetzelfde doet de doop aan onze kinderen, welke de oorzaak is dat de heilige Paulus den doop noemt: de besnijdenis van Christus. Coll. 2 vs. 11. Wat begaat men hierin eene ongezonde ja dwalende opvatting, om de besnijdenis en de beteekenis van den heiligen doop op ééne lijn te plaatsen. Laat ons volgens de Heilige Schrift, aandachtig overwegen, wat en waartoe , de besnijdenis aan Abraham en zijne nakomelingen van God gegeven, is : Ten eerste om aan Abraham Gods belofte volgens Gen. 3 vs. 15 te verzegelen, zie Rom. 4 vs. 11, dat Abraham de persoon was , uit wiens nakomelingen de Messias, het van God beloofde vrouwenzaad , zooveel het vleesch aangaat, zou voortkomen , zie Gal. 3 vs. 16, en wel nader volgens Gods heilig besluit, in de afstammende linie van Izaak was vastgesteld , zie Gen. 17 vs. 21 en Matth. 1 vs. 1 —16. En daar Izaak een typische afbeelding van Jezus Christus was, zoo werd naar Gods heiligen eisch Izaak geofferd, maar deze niet de directe persoon van het van God beloofde vrouwenzaad zijnde, zoo werd naar Gods besluit, een ram als vervangend offer in Izaaks plaats gesteld. Zie Gen. 22 vs. 8, 13. Zoo heeft God nu aan Abraham en al zijn vleeschelijk zaad alsmede aan alle tot zijn huis behoorende vreemdelingen, al wat mannelijk onder hen was, geboden te besnijden. Nu hebben wij wel op te merken, wat de besnijdenis beduidde aan Abraham en zijn mannelijk zaad , alsmede aan zijne onderhoorige vreemdelingen. Voor Abraham was de besnijdenis een zegel, om de belofle Gods aangaande de komst van Jezus Christus in het vleesch, ook als Zijn Heer en Zaligmaker te bevestigen, zie Rom. 4 vs. 3, 11. Maar voor zijn vleeschelijk zaad was de besnijdenis een teeken van Gods belofte, dat uit hun geslacht, zooveel het vleesch aangaat, de Messias of het van God beloofde vrouwenzaad, namelijk Jezus Christus de Ilcere, als de éénige Zaligmaker zou voortkomen , hetwelk hun van af de prille jeugd, door het blijvend teeken der besnijdenis, tot bewijs verstrekte. Zie Gen. 17 vs. 10, 11, 12, 13, Rom. 9 vs. 5. Doch wie onder hen , in het uiterlijk teeken deibesnijdenis , vleeschelijk gerust leefden , en zich inbeeldden uit kracht van vleeschelijke afkomst van hun vader Abraham , baatte hun het uiterlijk teeken deibesnijdenis niets , zie Gal. 6 vs. 15 , Rom. 2 vs. 28, 29 , Deut. 10 vs. 16 , Jer. 4 vs. 4. Ja al roemden de Joden dat zij Abraham's kinderen waren, zoo heeft 2 de Heere Jezus hun nogthans kinderen des duivels genoemd, zie Joh. 8 vs. 33 , 44, omdat zij het geloof misten , wat de besnijdenis hun afbeeldde, namelijk de besnijdenis des harten , bestaande in de uittrekking der zonden des lichaams, door de ware en voldoende offerande door Jezus Christus. Zie Col. 2 vs. 11 , Hebr. 10 vs. 14. Maar wie onder hen, door genade met hun vader Abraham de belofte Gods mocht omhelzen, dat Jezus Christus, het ware van God beloofde vrouwenzaad, afgebeeld in Izaak, de alleen ware verzoening en voldoening voor al hunne zonden aan Gods heilige rechtvaardigheid zou genoegdoen, dan was hun de besnijdenis een zegel tot rechtvaardigheid des geloofs, en deelden alsdan in de genadezegeningen Gods, met Abraham als zijne geestelijke kinderen. Zie Gal 3 vs. 7 , 9 , 29 , Rom. 9 vs. 7 , 8. Wat nu belangt dat de vreemde dienstbaren , tot Abrahams huis behoorende, mede moesten besneden worden, zie Gen. 17 vs. li?, 13, hierdoor werd afgebeeld , dat ook andere volken , veelal in de Heilige Schrift heidenen genoemd, naar Gods vrijmachtig besluit in de genadexegeningen Gods met Abraham, hun geestelijken vader, mochten deelen. Zie Gal. 3 vs. 7, 8,9, Rom. 3 vs. 29. Ook hebben wij acht te geven omtrent de tijdsbepaling en het strenge bevel, dat allen, wie de besnijdenis nalieten, uit de Joodsche natie uitgeroeid moesten worden. Zie Gen. 17 vs. 14, Lev. 12 vs. 3. Wat de tijdsbepaling der besnijdenis betreft, is boven reeds gezegd , dat van af de prille jeugd, het blijvend teeken der besnijdenis hun tot zeker bewijs van Gods belofte verstrekte, dat uit hun geslacht, zooveel het vleesch aangaat, Vorst Messias het eenig en ware lam Gods, als type in Izailk en het paaschlam afgebeeld , voor al hunne zonden zou geslacht worden , om daardoor aan Gods heilige gerechtigheid volmaakte voldoening te geven. Zie Hebr. 10 vs. 12, 14. En wat betreft, dat al wie onder hen de besnijdenis nalieten , uit hun midden uitgeroeid moesten worden, was een kennelijk bewijs, dat zij de belofte Gods loochenden en de aangeboden genade verwierpen, en dus de komst van vorst Messias, als het eenig offerlam Gods , dat om hunne zonden te verzoenen , uit kracht van Gods gerechtigheid moest geslacht worden, niet geloofden en daarom uitgeroeid, of zooals de Heere Jezus zegt: in uwe zonden schuld zult gij sterven , omdat gij niet gelooft, dat ik de Messias het ware beloofde offerlam ben. Zie Joh. 8 vs. 24. Dus was voor de Joodsche natie het verbond der besnijdenis een bewijs of waarborg, dat GoJ, die niet liegen kan , Zijn gedane genadebelofte op de bestemde tijd zou vervullen , om het beloofde zaad der vrouw als het ware offerlam dat geslacht moest worden, zie Joh. 1 vs. 9b, Jes. 53 vs. 7, tot voldoening en verzoening van al hunne zonden, zie Jes. 53 vs. 4, 5, 1 Petr. 2 vs. 24, en voorts alle Gods toegezegde beloften aan Israël, te vervullen, om uit hun geslacht te \ erwekken ten eerste : die Groote Profeet, om het raadbesluit Gods bekend te maken , zie Deut. 18 vs. 10, Joh. 1 vs. 18, Luk. 10 vs. 22; ten tweede: dien Groote Hoogepriester om in zijn persoon al de ceremoniëele offeranden te volbrengen , zie Hebr. 9 vs. 11, 12; ten derde: dien Groote Koning bekleed met Majestieuse Almacht, zie Ps. 8 vs. 7, en 10vs. 16, Jes. 55 vs. 4 en Matth. 28 vs. 18. Doch niettegenstaande al deze zegeningen aan Israël toegezegd, moeten wij de Israëlitische natie aanmerken als bestaande uit twee volken, namelijk geloovigen en ongeloovigen, of met andere woorden als geesteijke en vleeschelijke kinderen Abrahams, gelijk de aposte! Paulus zulks duidelijk verklaart in Gal."4 vs. ' alwaar hij zegt, dat Abraham twee zonen had , een uit het vleesch geboren, en een uit de be- P ^boren > waarom de apostel in Grj 3 vs_ 7 en Kom. 8 vs. 8 de geloovigen noemt kinderen der be- q 1 « u dunkt miJ genoegzaam uit de Heilige bcliritt bewezen te hebben, waartoe Israël het ver- bond der besnijdenis en de wet der ceremoniën diende, namelijk om hun de onnaspeurlijke en onuitsprekelijke eeuwig zegenrijke weldaden van Gods eeuwig vrije ontfermende genade bekend te maken, en velen hunner met Abraham, Izaak en Jacob door geloofsgenade te doen omhelzen. Zie Gal. 3 vs. 186 en Efez. 2 vs. 8. Laat ons nu in betamelijke ernst onderzoeken, zie Hand. 17 vs. 11, namelijk dat ter opgenoemde plaats in de geloofsbelijdenis gezegd wordt, dat de doop hetzelfde doet aan onze kinderen, hetgeen de besnijdenis deed aan het Joodsche volk. Boven is reeds duidelijk aangewezen, dat de besnijdenis en al de ceremoniën , als schaduwbeeld, tot op den tijd der verbetering of vervulling, door Jehova aan Israël is opgelegd , gelijk zulks in den brief aan de Hebreën en vooral in de hoofdstukken 8 , 9 enz. duidelijk verklaard is. Als nu de bestemde tijd gekomen was, dat Jezus Christus, het ware beloofde zaad der vrouw, in het vleesch verscheen , om door zijn zelfs offerande een einde te maken aan de ceremoniëele wet, zijn besnijdenis als schaduwdienst voortaan niet meer in eenige waarde. Zie Gal. 6 vs. 15. Toen werd Johannes van God gezonden, om den weg of overgang van het Oude tot het Nieuwe Verbond te bereiden, zie Jes. 40 vs. 3, namelijk om de besnijdenis en al de ceremoniën der wet als schaduwbeeld uitgediend , haar kracht en recht van bestaan te doen ophouden. De overgang in het zenden van Johannes bestond volstrekt hierin , dat Johannes de persoonlijke bekeering predikte , en allen die belijdenis van hunne zonden deden , werden door hem gedoopt, als toeken en belofte , dat Jezus Christus het ware lam Gods, kort na de prediking van Johannes zou komen, om al hunne zonden te verzoenen en weg te nemen. Zie Matth. 3 vs. 6 , Mare. 1 vs. 5, 7 , 8 , Joh. 1 vs. 29. Maar aandachtige lezer, let wel op het onderscheid tusschen den doop van Johannes en die der discipelen van de Heere Jezus Christus. Johannes stond als boetprediker, als inleiding tot het nieuweof genadeverbond , maar de apostelen , discipelen en 'dienstknechten Gods , nadat Jezus Christus als het van God beloofde zaad der vrouw, alles had vervuld wat Mozes en de andere profeten van Hem, de Christus Gods, geschreven hadden , zie Luk. 24 vs. 26, 27 , 46, werden den apostelen, discipelen en voorts allen dienstknechten van Jezus Christus macht en bevel gegeven, om voortaan alle volken en natiën het blijde Evangelie der genade te verkondigen, en op de eenigste voorwaarde van geloof en bekeering met deszelfs vrachten hun de heilige doop toe te dienen, als bewijs en zegel van hun wedergeboorte en genadestaat, hun door Jehova's vrijmachtige genade gegeven. Zie Mathh. 28 vs. 18, 19, Mare. 16 vs. J.5 ,16, Efez. 1 vs. 13, 14 en hoofdstuk 2 geheel, Hand. 8 vs. 37, Hebr. 11 vs. 6. Uit al deze bewijzen blijkt het zeer duidelijk , om de doop en vooral de jonge-kinderdoop niet op eene lijn of gelijke toepassing met de besnijdenis te plaatsen ; voorwaar een ieder die de waarheid liefheeft en daarom de zin of meening des Heiligen Geestes onderzoekt, zie 1 Cor. 2 vs. 12, 13, wordt het duidelijk welk verschil er bestaat tusschen de besnijdenis en de heilige doop. De besnijdenis was alleen aan het mannelijk geslacht, en wel juist op den achtsten dag na hunne geboorte bepaald, en was voorelke afstammeling van Abraham, hij was een geloovige ofongeloovige , door de wet verplichtend gemaakt, op straf voor de overtreder om uit hunne natie te worden uitgeroeid. Maar de Heilige Schrift bepaalt nergens den tijd tot bediening der doop, doch eischt volstrekt en uitslnitend persoonlijk geloof en bekeering , voor dat de doop mag worden toegediend, zooals hiervoren bewezen is. Ook dient wel opgemerkt te worden , dat de bediening der doop zoowel aan het vrouwelijk als aan het mannelijk geslacht mag gegeven worden, hetgeen onder de besnijdenis geen plaats had, omdat onder de bediening van het nieuweof genadeverbond een ieder persoonlijk uit genade door bewerking van den Heiligen Geest van harte bekeerd en van leven en wandel vernieuwd moet worden , en waarlijk een ieder persoon die door rede en levenswandel van zijn bekeerde en vernieuwde staat blijken geeft, die mag waardiglijk de heilige doop ontvangen , maar als men de doop bedient aan personen waarin men de minste blijken van Gods bedeelde genade niet ziet of bespeurt, dan wordt voorzeker de doopsbediening ontheiligd. Laat ons nog eenige vergelijkingen overwegen tusschen de besnijdenis en de doop. De besnijdenis was aan Abraham en al zijn vleeschelijk geslacht gegeven , als teeken en waarborg in het vervullen van Gods genadige belofte, dat Jezus Christus, het zaad der vrouw , uit hun geslacht zou voortkomen, om als eenig en waar offerlam voor al hunne zonden te voldoen. Zie Hebr. 10 vs. 14. De heilige doop is van Jehova-God gegeven , om aan alle door genadige bewerking van den Heiligen Geest wedergeboren menschen als bewijs van hun genade en vernieuwde staat te verzegelen. Zie Matth. 28 vs. 19. De besnijdenis moest aan alle kinderen Abrahams bediend worden ; zie Gen. 17 vs. 9. De doop mag bediend worden aan hen , die blijken geven dat zij door omhelzende genade tot kinderen Gods zijn wedergeboren ; zie 1 Petr. 1 vs. 3. De besnijdenis moest plaats hebben op den achtsten dag der geboorte ; zie Lev. 1~ vs. 3. De doopsbediening bepaalt volstrekt geen tijd van ouderdom. De besnijdenis betaamde aan allen , uit kracht van Gods gebod; zie Gen. 17 vs. 10. De doopsbediening betaamt aan hen, die door omhelzende genade bewust zijn, door Jezus Christus van den vloek of doemschuld der zonde verlost te zijn ; zie Rom. 8 vs. 2 , Matth. 3 vs. 15. De besnijdenis moest bediend worden zoowel aan ongeloovigen als geloovigen; zie Gen. 17 vs. 13. De doop mag alleen bediend worden aan hen , die in liun spreken, leven en wandel toonen, geloofsgenade ontvangen te hebben; zie 1 Gor. 2 vs. 5 , 12 , 13. De besnijdenis moest bediend worden aan alle uit vreemde natiën met geld gekochte dienstboden ; zie Gen. 17 vs. 12. De doop mag bediend worden aan alle natiën der geheele aarde , wie onder de natiën door geloof en bekeeringswandel toonen , door het dierbaar vergoten bloed van Jezus Christus gekocht te zijn; zie L Petr. 1 vs. 18, 19, 1 Cor. 6 vs. 20. De besnijdenis moest aan de Joodsche natie bediend worden , om hen van alle andere volken te onderscheiden ; zie Ps. 147 vs. 19, 20, Hand. 17 vs. 16. De doop mag bediend worden aan hen die door geloof en heilige levenswandel toonen, dat zij van de ijdele en zondige wereldgëzinde menschen onderscheiden zijn; zie Joh. 15 vs. 19 en Joh. 17 vs. 16. De besnijdenis moest alleen aan het mannelijk geslacht bediend worden; zie Gen. 17 vs. 10. De doop mag , op ware geloofsbelijdenis, zoowel aan het vrouwelijk als aan het mannelijk geslacht bediend worden ; zie Hand. 8 vs. 12 , 37. Niemand onder de Joodsche natie mocht de besnijdenis nalaten , op straf van uit hunne natie te worden uitgeroeid; zie Gen. 17 vs. 14. Nigmand mag gedoopt worden, die géén belijdenis van hartsvernieuwde genade kunnen geven en zulks door levenswandel toonen ; zie Matth. 3 vs. 7 , 8. De tijdsbepaling en nuttigheid der besnijdenis had stand van Abraham tot de komst van vorst Messias of Jezus Christus in het vleesch ; zie Rom. 3 vs. 12, Gal. 5 vs. 2 en Gal. 6 vs. 15. De tijdsbepaling der doopsbediening is aangevangen in de Goddelijke zending van Johannes de Dooper en duurt tot aan de voleinding der wereld , en allen mogen gedoopt worden die door geloof en vruchten van harte toonen, niet meer te behooren tot de onboetvaardige en zondige wereldgezinde menschen, maar door het dierbaar verzoenende bloed van Jezus Christus van het eeuwig vloek- en zondeverderf, tot eeuwig zalige levensgemeenschap met Jehova-God gebracht zijn, en alzoo door den heiligen doop zijn verzegeld tot zeker bewijs, dat Jezus Christus de Heere al de eischen der wet voor hen vervuld en al de beloften Gods , te vervullen of toe te passen , voor hen verworven heeft; want zoovele beloften Gods er in de Heilige Schrift voorkomen, die zijn en worden doof Jezus Christus tot ja en amen gemaakt; zie 2 Cor. i vs. 20. De besnijdenis was voor de Joodsche natie een bewijsteeken dat vorst Messias , het van God beloofde zaad der vrouw , uit hun geslacht zou voortkomen , om als het eenig ware offerlam Gods, verzoening te doen vooral de zonden van zijn uit genade verkoren volk; zie Jes. 53 vs. 4 , 5 , 6 , 7 , 8 , Matth. 1 vs. 21 b. Maar de heilige doop is voor de doopelingals een bewijszegel, dat hij of zij gelooft en belijdt, dat hunne zonden verzoend zijn in en door de eenige volmaakte offerande door Jezus Christus aan hetvloekkruishout volbracht; zie Hebr. 10 vs. 14, 15, Col. 2. vs. 10 , Efez. 2 vs. 8, 9, 10. Na dunkt mij klaar en overvloedig aangewezen te hebben , dat er groot onderscheid bestaat tusschen besnijdenis en doop , en dus niets meer dan de waarheid heb gezegd , namelijk dat de anders hooggeleerde mannen onbijbelsche en alzoo ongezonde en dwalende opvatting hebben begaan, om de besnijdenis en doopsbediening op eene lijn van beteekenis te plaatsen, zooals ter aangehaalde plaats in art. 34 onze vaderen gezegd hebben, hetgeen de besnijdenis deed aan het Joodsche volk , hetzelfde doet de doop aan onze kinderen. Het tegengestelde is hierboven duidelijk bewezen. Laat ons nu overgaan om te overwegen , hetgeen in het kort begrip der Christelijke godsdienst tot bewijs voor de kinderdoop gezegd wordt, alwaar in vraag 56 gevraagd wordt: zal men ook de jonge kinderen doopen ? Het antwoord luidt: ja , want zij zijn zoowel als de volwassenen in het verbond van God en in Zijne gemeente begrepen. Hier voren is duidelijk bewezen, zoowel uit de Heilige Schrift als uit alle tijdperken door levenservaring , dat niet alle kinderen, al zijn het kinderen van geloovigen , zalig worden, en voorzeker volgens Gods vrijmachtig raadsbesluit tot een bepaald gel al beperkt is, zoo is het#niet geoorloofd iemand te doopen , voordat de persoon door geloofsbelijdenis en levenswandel toont, tot het getal der uitverkoren geloovigen te behooren; zie Efez. 1 vs. 4. En overmits de doop een bewijszegel van het genadeverbond is, zoo mag dezelve aan niemand bediend worden, dan aan diegene welke op billijke gronden toonen , door genade onderdanen te zijn gemaakt van Gods genadeverbond, en alzoo tot de gemeente zijn gebracht die zalig worden; zie Hand. 2 vs. 47b. Dus is het zeker dat niemand de doop mag ontvangen c.an alleen de ware geloovigen ; want er staat geschreven, Hebr. 11 vs. 6: zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Laat ons nu vervolgens overwegen hetgeen in het doopsformulier tot bevestiging voor de jonge-kinderdoop , aldaar wordt gezegd, ten eerste : hoewel onze jonge kinderen deze dingen niet verstaan , zoo mag men dezelve daarom van den doop niet uitsluiten , aangezien zij , ook zonder hun weten, der verdoemenis in Adam deelachtig zijn, en alzoo ook weder in Christus tot genade aangenomen word.-n , gelijk God spreekt tot Abraham, den vader van alle geloovigen , en zulks mede tot ons en onze kinderen, Gen. 17 vs. 7 , zeggende: Ik zal Mijn verbond oprichten tusschen Mij en u, en tusschen uw zaad na u, in hunne geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot eenen God, en voor uw zaad na u. Laat ons ook deze aangehaalde bewijzen in oprechtheid volgens het Heilig Woord onderzoeken. Reeds is hiervoren gezegd , dat er in het Heilig Woord geen bewijs of gebod te vinden is, om jonge kinderen te mogen of te moeten doopen. Voorts is het zeker waar, dat ook de jonge kinderen de verdoemenis in Adam deelachtig zijn, zulks bewijst de apostel klaar in Rom. 5 vs. 12 , 186. Maar hiervoren is duidelijk aangewezen dat niet alle kinderen, al zijn het kinderen van geloovigen , zalig worden, maar voorzeker het getal in Gods vrijmachtig raadsbesluit bepaald is. Zie Rom. 9 vs. 15, 18. Zoo laat ons door eigenlievend begrip de Heere niet voorkomen , omdat de verborgene dingen voor den Heere zijn en de geopenbaarde voor ons. Zie Gen. 29 vs. 29. Opdat de heilige doop niet misschien, ja veelmaal aan honden gegeven wordt. ZieMatth.7vs.6. Ook is hiervoren overvloedig bewezen , met welk doel Jehova-God aan Abraham en zijn zaad het verbond oprichte , namelijk dat uit zijn geslacht, zooveel het vleesch aangaat, vorst Messias, het van God beloofde zaad der vrouw, zou voortkomen, en als bewijs tot vervulling dezer belofte gaf God aan Abraham de besnijdenis als bewijszegel tot en van rechtvaardigheid des geloofs, namelijk dat God Zijne gedane belofte zeker zou vervullen, zie Rom. 4 vs. 3, 11,20, en allen wie onder Israël met Abraham de belofte Gods geloovig omhelsden, werd het teeken der besnijdenis hun met Abraham tot een zegel des geloofs, namelijk dat vorst Messias, het beloofde zaad der vrouw, het ware offerlam, aan Gods gerechtigheid voor al hunne zonden verzoening en voldoening aan alle rechtmatige eit>chen Gods zou volbrengen. Zie Jes. 53 vs. 4 , 5 , 6, 7. Maar wie onder Israël in het bloote teeken der besnijdenis als ongeloovigen berustten , werd hun de besnijdenis voorhuid, omdat zij de vrijmakende genade door 'Jezus Christus , tot redding van hun verloren staat, door ongeloof volstrekt geen behoefte aan gevoelden , en dus waanden aan het teeken der besnijdenis en wettische ceremoniën genoeg te hebben, om getroost te leven en zalig met hunnen vader Abraham te sterven , daar zij nogthans buiten Jezus Christus' toegerekende gerechtigheid en verzoenende genade tot hun levenseinde voortdoolden , moesten zij in hunne zonden sterven. Zie Joh. 8 vs. 24. Maar oniier de bedeeling van het Nieuwe Verbond der vervulling is het met deszelfs onderdanen niet gelijk gesteld als met de onderdanen onder de besnijdenis , zoodat om besneden te moeten worden alleen genoeg was, dat men vleeschelijk van Abraham afstamde. Maar om gedoopt te mogen worden moet men bewijzen kunnen geven , det men geestelijk van den geloovigen vader Abraham afstamt, door genadige roeping Gods en bewerking des Heiligen Geestes, zie Gal. 3 vs. 29, Rom. 8 vs. 29 , 30 , Gal. 3 vs. 27, zooals hiervoor overvloedig bewezen is. Ook dient het wel onze bijzondere opmerking, om gezond in het geloof te zijn , dat na de zondeval geen schepsel, hoe hoog ook , door Gods ontfermende genade weer hersteld, nooit iemand kracht heeft, om aan zijne kinderen de verzoenende genade Gods te kunnen mededeelen, gelijk zulks in Adam en Eva, Izaak en Rebekka en zoo veel anderen blijkt, waarom ook in Joh. 3 vs. 6 gezegd wordt: hetgeen uit vleesch geboren is , dat is vleesch , hetwelk door Job, David en alle in het geloof gezonde kinderen Gods erkend wordt, waarom door hen als uit eenen mond gezegd wordt: wie zal een reine geven uit den onreinen , met volkomen bewustheid kunnen die allen in waarheid belijden en getuigen : niet één, zooals hiervoren veelmaal door de Heilige Schrift bevestigd is. Ten tweede wordt in het doopsformulier gezegd, dit betuigt ook Petrus, Hand. 2 vs. 39, met deze woorden : aan u komt de belofte toe, en aan uwe kinderen , en aan allen die verre zijn , zoo velen er de Heere onzen God toe roepen zal. Laat ons de hier aangehaalde getuigenis van den apostel Petrus, volgens de meening der Heilige Schrift, in betamenden eerbied onderzoeken, of deze getuigenis van Petrus in waarheid mag toegepast worden om jonge kinderen te doopen. Petrus zegt tot de verslagenen van hart en boetvaardige Joden: bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt als bewijszegel, dat uwe zonden vergeven en verzoend zijn in het dierbaar zondenofferbloed, vergoten aan het vloekkruishout op Golgotha door vorst Messias Jezus Christus , door uwe oversten als een Godslasteraar tot den dood veroordeeld. Maar volgens Gods eeuwig vrijmachtige ontfermende liefde en genadig besluit als het beloofde zaad der vrouw verordent, als den alleen volmaakten Zaligmaker; want u van harte boetvaardige jood komt deze belofte toe , en uwe kinderen, en allen die daar verre zijn , zoo velen als er de Heere onzen God toe roepen zal. Aandachtige lezer, wij hebben wel acht te geven welke belofte de apostel hier bedoelt, namelijk de blijde prediking van het evangelie , hetwelk tot dien tijd nog uitsluitend aan de joodsche natie moest gepredikt worden, zooals geschreven staat Ps. 147 vs. 19 , 20 : Hij maakt Jacob's geslacht zijne woorden bekend, de Israëlieten Zijne inzettingen en Zijne rechten ; alzoo beeft Hij geene andere volken gedaan. Zie ook Matth. 10 vs. 26 , Hand. 3 vs. 26 en hoofdstuk 13 vs. 26. Dus doelt de apostel Petrus hier niet ais hij zegt u en uwe kinderen komt de belofte toe, op het sacrament des doops , als bewijszegel van deelgenootschap in en aan het verbond der genade , maar voorzeker was het doel van Petrus, om de boetvaardige joodsche natie te betuigen, dat hun volgens Gods belofte het blijde evangelie der zaligheid mocht en moest gepredikt worden , gelijk zulks duidelijk blijkt uit vs. 40, 41, alwaar gezegd wordt: en met veel meer andere woorden betuigde hij Petrus, en vermaande hen, zeggende: wordt behouden van dit verkeerd geslacht. Die dan zijn gepredikt woord gaarne aannamen, werden gedoopt. Dus is het zeker , dat het getuigenis van den apostel Petrus geheel verkeerd wordt verstaan en toegepast , om de doop der jonge kinderen te bewijzen en te bevestigen, want Petrus spreekt niet tot jonge kinderen , gelijk klaar blijkt uit vs. 40 en 41 van Hand. 2 ; aldaar wordt toch duidelijk aangewezen , dat niet jonge kinderen gedoopt werden, maar alleen dezulken , die het tot zaligheid leidend Woord gaarne aannamen. Welk een ongerijmdheid, ja dwaasheid hebben onze vaderen , en allen die het eens met hen zijn, in het bedienen van de heilige doop aan de jonge kinderen, door dit getuigenis van Petrus uit Hand. 2 vs. 39 , tot bewijs en bevestiging voor de jonge-kinderdoop vast te stellen , te meer daar de apostel Petrus op dien tijd Jehova's genadige roeping en bekeering van de heidensche volken zeer waarschijnlijk nog onbekend was , gelijk zulks klaar blijkt uit Hand. 10 vs. 28 en hoofdstuk 11 vs. 2, 3, 12, en dus Petrus' prediking alleen de joden en hunne tot gehoor opmerkende kinderen gedaan werd , en niet tot de heidenen en hunne hoorende kinderen ; dus mag billijk en als waarheid gezegd worden, dat het ongerijmd en dwaas is, om dit getuigenis van Petrus tot bewijs voor de kinderdoop te stellen. Ten derde wordt in het doopsformulier gezegd: daarom heeft hen God voormaals bevolen te besnijden, hetwelk een zegel des verbonds en der gerechtigheid des geloofs was , gelijk ook Christus hen omhelsd , de handen opgelegd en gezegend heeft. Mare. 10 vs. 16. Hiervoren is overvloedig en duidelijk aangewezen, dat niet voor alle Israëlieten de besnijdenis een zegel des verbonds en der gerechtigheid des geloofs was, maar alleen voor de geloovigen onder hen was de besnijdenis een bewijszegel van de verbondsbelofte en der gerechtigheid des geloofs, en alzoo deelden in de genadezegeningen met hun geloovigen vader Abraham, maar de ongeloovigen onder hen deed de besnijdenis geen nuttigheid , doch in hun ongeloovigheid stervende zal hun hunne besnijdenis, in den poel des verderfs, boven de veroordeelde heidensche volken, tot een eeuwig verwijt verstrekken, dat zij de beloften en zegeningen Gods hardnekkig en ongeloovig verworpen hebben. Zie Rom. 2 vs. 25, 1 Cor. 7 vs. 19, Jer. 7 vs. 25 , 26 , Matth. 11 vs. 24. Zoolang men door gezonde geloofservaring niet verstaat, dat onder de besnijdenis en de wet der ceremoniën twee volken begrepen waren, namelijk vleeschelijke kinderen en geestelijke kinderen van Abraham , of met andere woorden geloovige en ongeloovige kinderen Abrahams. Zoolang is men altijd verward met de verbonden en met deszelfs teekenen, zegelen en onderdanen , en daardoor begaat men de misslag, om het Oude en Nieuwe Verbond met deszelfs teekenen , zegelen en onderdanen door en onder elkander te mengen, hetwelk de heilige apostel in Hebrv hoofdst. 8, 9 enz., zeer duidelijk uit elkander heeft gezet en vórklaard , gelijk hiervoren uit gemelde brief ook verklaard of toegepast is; zoo dunkt mij is het onnoodig hier meer van te zeggen. Voorts wordt in het doopsformulier gezegd , dat Christus de kinderen omhelsd , de handen opgelegd en gezegend heeft. Mare. 10 vs. 16. Nu, laat ons het exempel van Jezus Christus in dezen volgen om onze jonge kinderen op de armen des gebeds te omhelzen en hun- mede te nemen tot de vergaderde Christus-gemeente, opdat de gemeente enleeraarzamen 's Reeren zegenrijke genade over de jonge kinderen mogen afsmeeken, en de dienstknecht des Heeren biddende zijn zegenende handen uitbreidt, zoowel over de jonge kinderen als over de volwassenen. Maar het betaamt ons niet verder te gaan dan het exempel van Christus; hoewel de Heere die kinderen het zalig Koningrijk der Hemelen toegezegd heeft; nogthans heeft de Heere niet bevolen die kinderen te doopen , en hiermede heeft de Heere gewis een duidelijk bewijs willen geven, om aan niemand de heilige doop te bedienen, voor dat iemand bewustheid heeft om met een geloovig hart belijdenis te geven, dat al zijne zonden in en door het dierbaar verzoenend offerbloed van Jezus Christus vergeven zijn. Dus betaamt het ons niet, om iemand te doopen voor dat de persoon door belijdenis en levenswandel blijken geeft, dat de gemeente Christi hem of haar als een uitverkoren en alzoo door Gods genadige roeping en bewerking van den Heiligen Geest, als ee.n nieuw of wedergeboren mensch mag houden , gelijk hiervoren overvloedig bewezen is, en dus zou het overtollig zijn , de bewijzen weer aan te halen. Ten vierde wordt in het doopsformulier gezegd : dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is, zoo zal men de jonge kinderen , als erfgenamen van het rijk van God en van zijn verbond doopen. Hiervoren is overvloedig en klaar volgens de Heilige Schrift het onderscheid bewezen tusschen de besnijdenis en den doop , zoodat het overbodig is, om hierover nog meer bewijzen aan te halen. Doch bescheiden lezer, laten wij nog eens het onderscheid tusschen de besnijdenis en doopsbediening aandachtig overwegen , het is in vele opzichten onwaar , dat de doop in plaats van de besnijdenis gekomen is. Vooreerst in tijdsbepaling verschilt de besnijdenis en doopsbediening veel. De besnijdenis moest geschieden op den achtsten dag na de geboorte ; de doopsbediening bepaalt geen tijd van ouderdom. De besnijdenis moest alleen aan de Joodsche natie gegeven worden ; de doop mag aan alle door en tot God bekeerde natiën gegeven worden. De besnijdenis mocht en moest zoowel aan ongeloovigen als geloovigen gegeven worden ; de doop mag alleen aan kennelijk bekeerden gegeven worden. De besnijdenis moest alleen aan het mannelijk geslacht gegeven worden; de doop mag zoowel aan het vrouwelijk als mannelijk geslacht gegeven worden. De besnijdenis was voor de joodsche natie een bewijsteeken van de komst van vorst Messias, het van God beloofde zaad der vrouw, uit hun geslacht; de doop is een bevestigend bewijs, dat de doopeling in en door het gekomen zaad der vrouw de vorst Messias of Jezus Christus uit genade wedergeboren , en alzoo in een staat van zaligheid gebracht is. De besnijdenis had de tijdsbepaling van Abraham tot op Christus' voldoening ; de doopsbediening heeft zijn aanvang in de zending van Johannes de Dooper en duurt voort tot het einde dezer wereld , gelijk dit alles hiervoren zeer duidelijk volgens de Heilige Schrift is aangewezen; dus blijkt het dat er groot verschil bestaat tusschen besnijdenis en doop. Aandachtige lezer, indien ons eigenlievend verstandsbegrip door vrijmakende genade gevangen werd genomen, en alleen de geopenbaarde waarheid volgens de meening van de Heilige Geest, in ware oprechtheid en eenvoudigheid omhelsd , zoo zoude men van ganscher harte erkennen en belijden , dat de jonge-kinderdoop eene ontheiligende daad is. Voorts wordt in genoemd formulier gezegd: zoo zal men de jonge kinderen als erfgenamen van het rijk van God en van zijn verbond doopen. Het is hiervoren duidelijk uit de Heilige Schrift en levenservaring bewezen , dat niet alle kinderen , al zijn het kinderen van geloovigen , zalig worden , en dus niet alle kinderen tot Gods koningrijk en Zijn genadeverbond behooren, maar het getal kinderen zoowel als het getal volwassenen zijn in Jehova's vrijmachtig raadsbesluit bepaald. Zoo laat ons nimmer in deze Gods verborgenheid onbetamelijk indringen , maar de roepende genade Gods met biddende lijdzaamheid inwachten. De apostel Petrus zegt in dezen uitdrukkelijk: zoo veien er de Heere tot zaligheid roepen zal. En voorwaar, het jonge-kinderdoopen is niets anders dan het paapsch, onbijbelsch en ongoddelijk gevoelen te volgen ; want voorzeker allen die de zuivere leergronden tot zaligheid noodig, in een gezond geloofsverstand omhelzen, die erkennen van harte, dat de doop tot zaligheid niet noodzakelijk is, maar alleen een waarachtig geloof als onmisbaar tot zaligheid vereischt wordt. Als iemand na zoovele klare bewijzen zich nog vastklemt aan de jonge-kinderdoop, die mag billijk toegepast worden , hetgeen dc wijze koning Salomo gezegd heeft in Pred. 10, v. 11 als de verderfslang, namelijk eigendunk en begrip gebeten heeft, dan is er geen nuttigheid voor den aller weisprekenden bezweerder. Nog dient hier gezegd te worden, dat het geheele doopslormulier zoodanigsamengesteld is, dat men de gedoopte kinderen moet houden voor waarlijk wedergeborenen , en door den Heiligen Geest vernieuwde schepsels, en alzoo alle de heilgoederen deelachtig, welke JehovaGod onder het genadeverbond heeft toegezegd, want aldus zegt het formulier, dat de kinderen de heilige doop bedient, in den Naam van Vader, Zoon en Heilige Geest hun verzegeld, dat zij in het bloed van Christus van hunne zonden gewasschen zijn: dat zij van God den Vader als Zijne kinderen en erfgenamen aangenomen, en dat de Heilige Geest hun al deze genade heilgoederen toeëigent, en let wel, dat er gezegd wordt, als de gedoopten soms uit zwakheid in zonden vallen , zoo moeten zij aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de zonden blijven liggen , vermits de doop een zegel en ongetwijfeld getuigenis is, dat de gedoopten een eeuwig verbond der genade met God hebben, en alzoo van de ouders gevraagd wordt, of zij niet bekennen dat die kinderen in Christus geheiligd zijn , en daarom als lidmaten zijner gemeente behooren gedoopt te wezen, gelijk ook al deze genade-weldaden in de dankzegging aan de gedoopte kinderen bevestigd worden. Als al deze genade heilgoederen in het doopsformulier opgesomd voor echte bijbelsche, en alzoo Goddelijke waarheden konden doorgaan, wij zouden er ons waarlijk niet over benijden, maar er over verblijden, want de genade werkt in dengenen , die ze ontvangt, mededeelzaamheid, maar het is in deze overal overvloedig en klaar bewezen, dat al deze opgesomde bewijzen tot vaststelling van de jonge kinderdoop , niet de proef en keur naar Gods Heilig Woord kunnen houden , en alzoo de meening van den Heiligen Geest niet bevatten , en dus alwaar het ook , dat een Engel uit den Hemel deze leugenleer 3 had vastgesteld , zoo mochten wij dezelve met recht veroordeelen en verwerpen , gelijk de Apostel Paulus vrijmoedig beveelt, zie Gal. 1:8. Nu hebben wij al de bewijsgronden voor de jonge kinderdoop , door onze anders in vele opzichten hooggeroemde en geleerde vaderen vastgesteld en aangewezen, en verordend, om volgens synodaal besluit in de Nederlandsche kerken bediend te worden; al deze bewijzen door hun aangegeven en vastgesteld in de catechismus Zondag 27 , geloofsbelijdenis Art. 34, kort begrip der Christelijke Godsdienst, vr. en antw. 5G , en het doopsformulier hebben wij in eenvoudigheid en oprechtheid onderzocht en beproefd, volgens het heilig geopenbaarde Woord Gods, hetwelk ons toch ernstig beveelt, om alle Godsdienstige dingen te beproeven, zie 1 Thes. 5 : 21 , 1 Johs. 4:1a, Hand. 17 , v. 11, nu al deze door onze vaderen aangehaalde en door hun vastgestelde bewijzen zooals in dezen klaar aangewezen is, kunnen de proef en keur volgens Gods Heilig Woord niet houden, en het betaamt toch dat alle dingen, en bovenal Godsdienstige dingen eerlijk en volgens de ordonantie van Gods heilig Woord geschieden, zie 1 Gor. 1 v. 40, opdat Gods oordeel niet op ons toepasselijk zij, volgens Jes. 8 vs. 20 tot de wet en tot de getuigenis, zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben. Nu, de Heere volmake ons in alle goede werk, opdat wij Zijnen wil mogen doen, werkende door Zijnen Geest in ons hetgeen voor hem welbehaaglijk zij, dat zij aan allen kinderen Gods mijn hartelijken wensch, gelijk dit ook den zegebede was van den geliefden Apostel, aan alle gunstgenooten Gods. Zie Hebr. 13 v21, 1 Thes. 5 v. 23. Ook hebben mij wel sommige leeraars, als particulier geloovigen, dit volgende veel malen tegengeworpen, hoe wel er geen gebod in Gods Woord te vinden zij, dat jonge kinderen mogen gedoopt worden, er ook in dat Heilig Woord geen gebod is, dat het vrouwelijk geslacht, het Avondmaal mogen gebruiken, dus als men bepaald op het gebod ziet, dan zou men zoowel het vrouwelijk geslacht van het gebruik van het Avondmaal moeten weeren, als de jonge kinderen van den Heiligen doop, maar op deze tegenwerping is telkens mijn antwoord, dat zoowel de natuur als schriftuur het zeer duidelijk bewijzen , dat het vrouwelijk zoowel als het mannelijk geslacht het Avondmaal des Heeren mogen gebruiken. Vooreerst bewijst zulks de natuur zeer klaar, immers als een levendig kind, hetzij van het mannelijk of vrouwelijk geslacht gebo ren is, dat heeft uit kracht van Gods scheppende en onder houdende goedertierenheid, als recht en volstrekte behoef te aan natuurlijk voedsel en deksel tot verkwikking, voeding en versterking van het natuurlijk leven entegen alle aanvallende koude gedekt en beschut te mogen zijn, ten tweeden het vrouwelijk geslacht mag volgens de Heilige Schrift zoowel als het mannelijk geslacht gedoopt worden, als een bewijszegel, dat zij door Gods vrije ontfermende genade tot kinderen Gods zijn wedergeboren, en daardoor vooral niet minder, dan in de staat der natuur door de nederbuigende goedertierenheid Gods gerechtigd, en behoeftig zijn, tot het genieten van het Heilig Avondmaal des Heeren, tot verkwikking, voeding, bemoediging en versterking van het geestelijke leven. En zoo is het liefdegebod tot het houden en genieten van het Heilig Avondmaal zeer duidelijk ook voor het geloovig vrouwelijk geslacht in G ods Woord bevolen in 1 Cor. 10 , v. 16, 17, wordt de gansche gemeente van Jezus Christus één lichaam genoemd, en alzoo één beker en één brood, of het Heilig Avondmaal des Heeren deelachtig, en het houden van dat liefdegebod is aangewezen, 1 Cor. v. 24, 25 26, Johs. 15, v. 14, en zoo is ook voor het geestelijk leven de geestelijke kleeding en wapening tot veilige dekking en beschutting tegen de listige en somtijds geweldige ja ijzingwekkende , sathanische zondige en zeer vele bange aanvallende nooden en dooden, door 's Heeren genadige goedertierenheid gered en beschermd te mogen worden, zie Openb, 6 v. 11, 7, 13 en 14, Efez. 6 v. 10—18. Openb. 3 v. 10. Jes. 54 , v. 16, 17. Ps. 25 v. 16, 17, en 86 v. 13. Aandachtige lezer, laat ons voorts de bewijzen, welke men gewoonlijk voor de jonge kinderdoop inbrengt, in na volging van de gemeente te Beréa, zie Hand. 17 vs. 10 , 11, met een eerlijk gemoed en hart onderzoeken, men zegt dat de Heilige Schrift vermeld, dat er geheele huisgezinnen gedoopt zijn, en daar zullen waarschijnlijk wel jonge kinderen onder geweest zijn. Nu laten wij ons in oprechtheid onderwerpen aan hetgene de Heilige Schrift dienaangaande bericht. Hand. 2, v. 39, is uit v. 41 hier voren reeds bewezen, dat daar geen jonge kinderen zijn gedoopt. Nu vinden we in Hand. 8 vs. 12 alwaar wij lezen: maar toen zij Filippus geloofden, die hun het koninkrijk Gods, en van den naam naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, mannen en vrouwen, onder deze gedoopte mannen en vrouwen zullen waarschijnlijk wel vaders en moeders geweest zijn welke jonge kinderen hadden, nu is het toch zeer opmerkelijk, dat aldaar niets over het doopen van jonge kinderen gezegd wordt. Zoo is het zeer zeker te vermoeden, dat in navolging van Johannesden dooper, om geen jonge kinderen te doopen, als onbevoegd om geloofsbelijdenis te kunnen geven. Voorts vermeldt de Heilige Schrift in Hand. 10 de doopsbediening ten huize van Kornelius, een hoofdman van een krijgsbende. Hierover bericht de Heilige Schrift het volgende , nadat Kornelius door goddelijke bekendmaking, een bevel ontvangen had, zend hij naar Joppe, om den Apostel Petrus ten zijnen huize te ontbieden, zie vs. 5. Petrus, zoo het blijkt, op dien tijd nog onbekend met de genadige toebrenging uit de heidenvolken tot de gemeente Gods. Zie vs. 19 en 20. De Apostel Petrus ten huize van Kornelius komende , vind er vele personen vergaderd , hiervan waren vele genoodigde vrienden van Kornelius, zie vs. 24 , 27. Petrus in de vergaderzaal komende , betuigt hun , dat het een Joodsche man, in zaken der Godsdienst ongeoorloofd is , zich te voegen tot vreemden of heidenen , zie v. 28 , maar Jenova-God heeft hem onderwezen, dat er voortaan geen onderscheid van volken bestaat, in Johova's vrijmachtig genadige roeping tot de zaligheid, zie vs. '15b. Nadat Kornelius zijn toestand en Gods bekendmaking aan Petrus heeft verhaald, zegt Kornelis aan Petrus , gij hebt welgedaan , dat gij hier gekomen zijt, want wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God , om te hooren al het geen u van God bevolen is , zie vs. 33. Hierop presenteert Cornelius als huis en gastheer, de gansche vergadering eerbiedig God, en zijn dienstknecht Petrus aan , als in staat zijnde om te hooren het blijde Evangelie, het Avelk Petrus als een dienstknecht Gods, hun mocht en moest prediken , zie ts. 42. En als Petrus nog woorden van zaligheid sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden , zie vs. 44, waarover de Joodsche geloovige broederen, die met Petrus gekomen waren , zich verwonderden, dat de gaven des Heiligen Geestes ook op de geloovige heidenen uitgestort werd , want zij hoorden hem spreken met vreemde talen , en God groot maken voor de weldaden aan hun bewezen , zie vs. 45, 46, waarop Petrus betuigd , aan zijne rnedegekomen geloovige Joodsche broederen , kan ook iemand het water weren , dat deze niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen geest ontvangen hebben als wij , en alzoo beveelt Petrus, dat zij zouden gedoopt worden in den naam des Heeren , zie vs. 47 , 48. Dus is het duidelijk, dat hier alleen diegenen gedoopt werden , die het gepredikte woord hoorden en geloofden , hetwelk door een extra-bedeeling van de Heiligen Geest openbaar werd , dus is het duidelijk, dat in dit samengekomen gezelschap geen jonge kinderen gedoopt zijn geworden. Laat ons voorts overwegen de doopsbediening aan twee huisgezinnen in Hand. 16 vermeld, hierover bericht de Heilige Schrift, dat de Apostel Paulus door Goddelijke openbaring onderricht zijnde , om voortaan in Europa het Evangelie te verkondigen , komt met zijn mede Evangelie-dienaar Silas , tot de stad Filippi, en onthielden zich in die stad ettelijke dagen, zievs. 10, 12. Paulus en Silas gaan op den sabbath naar de gebedsvergaderplaats , waar Paulus en Silas waarschijnlijk beurtelings het blijde Evangelie der genade Gods aan de vergadering verkondigden, zie v. 13. Zoo behaagde het de Heere om het hart van Lijdia te openen , dat zij het gepredikt woord door bewerking van den Heiligen Geest, leven en geloofsgenade in haar hart werd ontvangen, en werd daarna met hare huisgenooten door Paulus of Silas gedoopt. De Heilige Schrift meldt niets van Lijdia, of zij een gehuwde of ongehuwde vrouw geweest is, dit laatste is zeer denkelijk, want had Lijdia een man gehad, dan zou zij als een begenadigde vrouw zoq vrijmachtig over de beschikking van haar huis, ten dienste van Paulus en Silas, niet gesproken hebben, zonder eenige kennis en toestemming van haar man, gelijk zij toch gedaan heeft, zie vs. 15, Deze handelwijze van Lijdia zou de Apostel Paulus zeer zeker haar over berispt hebben , want Paulus zegt , 1 Tim. 2 , v. 12 , dat de vrouw over den man niet heersche. Zoo hebben wij deze zaak waarschijnlijk aldus te beschouwen, dat Lijdia öf weduwe , öf waarschijnlijk nog maagd was, en denkelijk met twee of meer vrouwelijke dienstboden van de stad Thijatira verhuisd is , naar de stad Philippi, om aldaar voordeeliger handel in haar purperwaar te genieten. In deze nieuwe volkskolonie waren Paulus en Silas als dienstknechten Gods reeds eenigen tijd werkzaam , om het Woord Gods aldaar te verkondigen , veronderstel nu eens, dat Lijdia's dienstmaagden Paulus en Silas hebben hooren prediken , en te huis komende , haar huisvrouw verhaald hebben, dat zij die mannen met verwondering aangehoord hebben, waarop Lijdia hunne huisvrouw door een inwendige aandoening betuigd heeft, wij zullen bij welzijn de naaste Sabbath zamen deze menschen gaan hooren, en Lijdia met hare dienstmaagden , alzoo door woord en Geest tot Gods genade bewerkt zijn, dat de dienstknechten Gods Paulus en Silas geen bezwaar vonden om Lijdia en hare dienstmaagden te doopen , en zulks is waarschijnlijk als waarheid aan te nemen , althans in dit huisgezin is geen sprake van kinderen. Voorts wordt in dit 16de Hoofdstuk vermeld de doopsbediening aan het huisgezin van den stokbewaarder. Hierover geeft de Heilige Schrift het volgende bericht, dat Paulus en Silas door Apostolische macht, den Orakel of zoo- genaamde waarzeggende Geest, uit zekere dienstmaagd uitwierpen, waardoor de heeren van deze dienstmaagd zeer verbitterd werden tegen Paulus en Silas, en tegen hun een volksoproer verwekten, waardoor Paulus en Silas, op last van de stads-oversten gegrepen , in het openbaar gegeeseld , en in de gevangenis geworpen, met last aan den stokbewaarder, om hen gestreng op te sluiten, zie vs. 16—24, en omtrent te middernacht baden Paulus en Silas, en zongen Gode lofzangen, zoodat de medegevangenen naar hen hoorden. Hierop beschikte Johava-God , op wiens wenk alles moet gehoorzamen , een aardbeving , waardoor de fundamenten der gevangenis bewogen werden, de deuren der gevangenis geopend en de banden van al de gevangenen los. De stokof gevangenbewaarder in dit uur wakker geworden zijnde , en merkende wat er geschied was, trok door hartstocht ontroerd , een zwaard om zich zeiven te dooden. Maar Paulus riep met groote stem: doe u zeiven geen kwaad , wees maar bedaard ; het is hier alles wel, er is niemand der gevangenen ontvloden. En als hij hij het geëischte licht alles wel bevond , viel hij bevende voor Paulus en Silas neder, en hen buiten de gevangenis gebracht hebbende, riep hij lieve Heeren ! wat moet ik doen opdat ik zalig worde , waarop Paulus en Silas hem zeiden , geloof in den Heere Jezus Christus , en gij zult zalig worden, gij en uw huisgenooten, daarop spraken Paulus en Silas het blijde tot zaligheid leidend woord des Heeren tot hem , en die in zijn huis tegenwoordig waren , waarop kennelijk een geest van geloofsbroeder-liefde in hem en de zijnen ontsprong, want hij nam Paulus en Silas in het holste van den nacht in zijn binnenvertrek, en wiesch met verzachtende middelen van hunne geeselstriemen, en richtte voor hen met hartelijke toegenegenheid een maaltijd toe, zie vs. 25 tot en met vs. 34. Uit dit alles vonden Paulus en Silas genoegzame blijken , om dit huisgezin, als waarlijk door Gods genade wedergeborene menschen te beschouwen, zie 1 Johs. 3 , vs. 14, en daarom vrijmoedig te doopen als een bevestigend bewijs , dat zij door Jezus Christus verzoenend bloed van hunne zonden gewasschen en vrijgemaakt zijn van het eeuwige verderf. Dus blijkt het dat in het huisgezin van den stokbewaarder ook geen jonge kinderen zijn gedoopt geworden. Voorts betuigt de Apostel Paulus 1 Gor. l,vs. 14, 16 , niemand gedoopt te hebben , dan Crispus en Gajus, en ook het huisgezin van Stefanus. Nu van Crispus wordt Hand. 18, v. 8, gezegd, dat hij geloofde aan den Heere met geheel zijn huisgezin, dus waren in het huisgezin van Crispus geen jonge kinderen als onbevoegd , om door mondelijke reden , blijken te kunnen geven, dat zij met hun vader in Jezus Christus geloofden. De geliefde Gajus werd door de Apostel Paulus in Rom. 16, vs. 23 gegroet, als de gastvrije huiswaard van Paulus en van de geheele gemeente, dus zal de scherpziende Paulus deze gastvrije Gajus zekerlijk erkend hebben . als een geloovige in Christus. Maar van Gajus, zoover mij bekend is, wordt in de Heilige Schrift niets vermeld, of hij kinderen had of niet. Zoo kan hierover ten voordeel van de jonge kinderdoop niets gezegd worden. Nu resteert ons nog te overwegen het huisgezin van Stefanus hierover spreekt de Apostel Paulus in 1 Cor. vs. 15,16, met deze woorden : ik bid U Corintische geloovige broederen , erkend het huisgezin van Stefanus als de eerste geloovigen in Achaje, en bizonder hier in , dat het huisgezin zich ten dienste der geloovige heiligen hebben geschikt, dus is het zekef dat dit huisgezin uit zoodanige personen bestond , die allen bekwaam en bereidwillig waren , om liefdediensten den geloovige broederen te bewijzen , dus is het zeer zeker , dat ook in dit huisgezin geen jonge kinderen gedoopt zijn. Meer bericht over het doopen van huisgezinnen vindt men er, zoover mij bekend is , in de Heilige Schrift niet. Als men dus in ware oprechtheid de Heilige Schrift onderzoekt, dan blijkt het duidelijk, dat in al de bovengenoemde huisgezinnen niemand is gedoopt , dan diegenen, welke belijdenis konden geven, dat zij in geloofshoop nieuwe schepselen in en door Jezus Christus geworden waren. Ook wordt door velen 1 Gor. .7. vs. 14 tot bewijs voor de jonge kinderdoop aangehaald, omdat de Apostel Paulus aldaar zegt, dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, en daarom naar veler meening gedoopt moeten worden. Men dient wel acht te geven, welke heiligheid de Apostel hier bedoelt. Het schijnt, dat er in de gemeente te Gorinthen, door sommige geloovigen gemoedsbezwaar bestond , of het geoorloofd was, dat een geloovige met een ongeloovige in huwelijksgemeenschap mocht zamen leven, de reden van dat gemoedsbezwaar was betamelijk, omdat Gods Woord gestreng gemengde Huwelijken verbied, zie Gen. 6 vs. 2, Esra 10 1, 2, 3, 10, 11, 12, Deut. 7 v. 3, 4, 1 Kon. 11, v. 2. Over dit gemoedsbezwaar begeerden de geloovigen te Gorinthen, van den Apostel Paulus onderligt te worden, waarover de Apostel Paulus zijn gevoelen aan de geloovigen te Gorinthen met deze woorden betuigd : indien eenig broeder eene ongeloovige vrouw heeft, en deze tevreden is bij hem in huwelijks-gemeenschap te wonen, dat hijdie vrouw niet verlaat, en even gelijk als een geloovige vrouw een ongeloovige man heeft, zie vers 12 en 13, want de ongeloovige vrouw of man is geheiligd, namelijk tot huwelijksgemeenschap en verdere zamenleving door de geloovige man of vrouw, overmits dat de reinen van hart alle dingen tot matig en dankbaar gebruik rein en oorbaar zijn, zie Tit. 1 vs. 15a. Voorts zegt de Apostel in vs. 14b , want anders waren uwe kinderen onï ein , dat is onechte kinderen, als uit een onwettig huwelijk geboren, maar nu zijn zij heilig, dat is echte kinderen als uit een naar des Apostels gevoelen oorbaar huwelijk geboren. Want voorzeker bedoelt de Apostel niet, dat deze kinderen waarlijk door Gods genade wedergeborene heiligen zijn. Maar hoe men ook de heiligheid dezer kinderen volgens des Apostels woorden vermeent te vatten, doet volstrekt niets tot bewijs voor de jonge kinderdoop , want al noemt de Apostel deze kinderen heilig, daarom zegt of beveelt de Apostel niet, dat deze kinderen mogen of moeten gedoopt worden , evenmin als hun ongeloovige vaders of moeders mochten gedoopt worden. Daar ik nu bijna vijftig jaren het bedrijf als schipper béoefend heb, en daardoor in vele plaatsen van Friesland, Groningen, Drente, Overijssel enz. de gelegenheid beb gehad, zoowel met leeraren als particulier geloovigen , over de jonge kinderdoop te spreken , en heb overal en ten allen tijde vele geloovigen ontmoet, welke zich . ook hieraan vastklemden , dat de jonge kinderdoop eeuwen lang , ja zeer denkelijk van de tijden der Apostelen heeft bestaan, en daarom ook door onze zeer geleerde kerkhervormers door duidelijke bewijzen vastegsteld. En dus is het zeer betamelijk , dat wij ons aan hun gemaakte verordeningen onderwerpen , want anders zullen wij ons niets dan vele moeiten en tegensprekingen berokkenen , en wat hebben wij met al die verdrietelijkheden te maken , laat ons dit vermeende bewijs en bezwaar volgens de Heilige Schrift en het getuigenis der genoemde vaderen onderzoeken. Wat het eerste betreft, dat de jonge kinderdoop reeds- zeer denkelijk van de tijden der Apostelen bestaan heeft, blijkt duidelijk onwaar te zijn , want had de jonge kinderdoop toen bestaan , dan zouden de discipelen van den Heere Jezus zich niet verzet en kwalijk genomen hebben , dat de ouders of vrienden hunne jonge kinderen tot den Heere Jezus Christus brachten , om van den Vorst des levens, voor hunne jonge kinderen den zegen tot het genadeleven af te smeeken , zie Mark. 10 vs. 13, Luk. 18, v. 15. Wat het tweede betreft, dat onze zeer geleerde vaderen en kerkhervormers dr* jonge kinderdoop duidelijk bewezen, en daarom in de kerkgemeenten verordend en vastgesteld hebben, is in dit eenvoudige werkje in en uit het heilig geopenbaarde Woord overvloedig en duidelijk aangewezen, dat onze vaderen en kerkhervormers in het vaststellen van de jonge kinderdoop zeer gedwaald hebben , en het anti-christische Babel hebben afgebroken, juist tot op dit zeer verderfelijk fondament van de jonge kinderdoop, waarop en door een vleeschelijk Babel weer gebouwd is. Nu, wat geeft het een ziekelijk en ongezond geloofsgesteldheid te kennen , als men in zaken van Godsdienst zoo slap en toegeeflijk is, om zonder vaste overtuiging ons aan het gezag onzer voorgangeren , om mij zoo uit te drukken, blindelings te onderwerpen. Zulk blindelings onderwerpen heeft niet de Heere Jezus Christus, nog zijne Apostelen , en ook onze kerkhervormers niet begeerd of gewild. Zie Johs. 5 vs. 39 , Hand 17, vs. 11 , 1\ Johs. 4 , vs. 1; want hoor eens, wat onze vaderen en kerkhervormers in de geloofsbelijdenis art. 7 gezegd hebben, men mag ook de schriften van geene menschen , hoe heilig zij geweest zijn, vergelijken bij de Goddelijke schriften, noch de gewoonte bij de waarheid Gods, want de waarheid is bovenal, noch de groote menigte, noch de oudheid, noch de opvolging van tijden of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten; want alle menschen zijn uit zich zejven leugenaars, en ijdeler dan de ijdelheid zelve, daarom verwerpen wij van ganscher harte al wat met dezen onfeilbaren regel van Gods heilig Woord niet overeen komt, gelijk ons de Apostelen geleerd hebben , zeggende: beproeft de geesten of zij uil God zijn, 1 Joh. 4, vs. 1 , alsook , zoo iemand tot u komt, en deze leer niet medebrengt, ontvangt hem niet in uw huis 2 Johs. vs. 10. Voorts heb ik door zeer vele gelooyigen ook deze klaagtoon gehoord, als men onze lieve jonge kinderen niet mag doopen, dan zouden onze jonge kinderen onder de bedeeling van het Nieuwe Verbond minder bevoorrecht zijn dan de Joodsche kinderen onder het oude verbond. Deze klaagtoonen hebben haar grond uit vleesschelijk eigenliefde en onkunde van Gods genadeverbond, want heeft men een zuivere geloofskennis van Gods genadeverbond, dan zal men van harte instemmen met de Apostel Paulus , als hij zegt in Gal. 6, vs. 15, in Jezus Christus heeft noch besnijdenis eenige kracht. noch voorhuid, maar een nieuw schepsel, lloewel Gods genade verbond koers heeft en houdt van Adam tot de voleindiging dezer wereld, nogthans had Jehova-God de tijd en de persoonlijke aanwijzing van de komst van het beloofde zaad der vrouw, als de overwinnaar van duivel , zonde , dood en verderf aan Adam tot aan Abraham niet geopenbaard. Maar aan Abraham heeft het Jehova-God behaagd , om door het verbond der besnijdenis Gods genadebelofte te bevestigen , dat uit zijn zaad, zooveel het vleesch aangaat, het zaad der vrouw de Vorst Messias zou voortkomen, maar wie onder Israël in het bloote teeken der besnijdenis berusten , zonder de genadebelofte met hun vader Araham geloovig te omhelzen , gaf hun de besnijdenis volstrekt geen voordeel, zooals hierboven duidelijk bewezen is. Ook is hiervoren bewezen , dat de doop geen volstrekte vereischte tot zaligheid is , en wie de leergronden van het genadeverbond door zuiver geloofslicht beschouwd en erkend, zal van harte belijden , dat de doop de genade en zaligheid niet geeft _ noch onthoudt, daarom niets dan onverloochende eigenliefde is , als iemand gebelgd wordt, als men hun uit Gods Heilig Woord duidelijk bewijst, dat jonge kinderen niet mogen gedoopt worden. Maar vele geloovigen zullen dit boekje lezende, denkelijk wel zeggen, wat beteekent het toch , om zoo sterk tegen de jonge kinderdoop te ijveren , ligt er dan zooveel kwaad in het doopen van jonge kinderen , althans heb ik van zeer vele geloovigen zulks hooren zeggen. ■ Bescheiden lezer, laat ons in oprechtheid eens ernstig onderzoeken , wat en hoeveel kwaad het doopen der jonge kinderen heeft, en nog veroorzaakt. Er is reeds hiervoren gezegd, dat onze vaderen en kerkhervormers het anti-christische Babel hebben afgebroken, juist tot op het zeer verderfelijk fondament van de jonge kinderdoop , waarop en door een vleesschelijk Babel wedergebouwd is. Ik heb in 1872 aan de leeraar W. te E. een brief geschreven over het ontheiligen van het sacrament des doops , als die bediend wordt aan jonge kinderen , en hem in die brief aangewezen, dat de jonge kinderdoop als middelijke oorzaak te beschouwen zij , waardoor de wereldgezinde mensch in de kerkgemeente gebracht en aldaar de meester speelt, gelijk zulks van af de vestiging der jonge kinderdoop tot °P den dag van h'eden door treurige ervaring bevestigd zij. Om dit overtuigend te doen blijken, hebben wij maar dit volgende te beschouwen , er wordt in 't Hooglied 2, vs. 15 aan de hoeders geboden : vangt of maakt vossen , en wel de kleine vossen "onschadelijk . die de wijngaarden of gemeenten des Heeren verderven , maar door de jonge kinderdoop maakt en kweekt men in de gemeente des Heeren eene menigte jonge vossen, en zooals een vosje, naar de Academie of Hoogeschool, en daar krijgt het vosje een scholastieke mantel, om verderfelijke ketterijen , en dat veelal bedektelijk in de gemeente te voeren, en alzoo de eenige en volmaakte offerande Jezus Christus en Gods heilig geopenbaarde waarheid verloochenen, zie 2 Petr. 2 , vs. 1, 2, 3. En door al dat vosje spelen hebben de tegenpartijders van Jehova-God zijn heilig Woord, en gunstgenooten onder Gods toelating het zoover gebracht, dat de wederpartijders al te zamen in Gods heilig Woord aangemerkt als wild en roofgedierte, zig Ps. 74 in 1816 vrij spel bekomen hadden , zoodat dit wild en roofgedierte het tegenwoordig heerschend lamhoornig beest heeft voortgebracht, namelijk het ongoddelijk liberalisme, en het godonteerend modernisme, zie Openb. 13, vs. 11, 12, enz. Nu dunkt mij genoeg aangewezen te hebben, dat er waarlijk gewichtige redenen bestaan, om in de mogendheid van den Almachtigen Johova krachtig de jonge kinderdoop te bestrijden. Ach had men ten allen tijde het Goddelijk voetspoor van Johannes den Dooper gevolgd, om nimmer iemand te doopen,dan die door belijdenis en levenswandel blijken gaven, dat de gemeente des Heeren hun kon aanzien, als door Gods genade bekeerde en door den Heiligen Geest vernieuwde menschen, dan had men de deur tot Gods gemeente voor dat nu zeer machtig, wild, en roofgedierte gesloten, in Hoogl. 4, vs. 12 wordt de ge- meente Ghristi een besloten hof, een besloten wel, en een verzegelde fontein genoemd , dus welk een dwaasheid om het wild en roofgedierte tot verderf der gemeente Ghristi, door middel van de doop aan te kweeken, gelijk in dit schriftje volgens Gods heilig Woord bewezen is. Aandachtige lezer, ik weet zoowel uit Gods Heilig Woord als uit ondervinding, dat het door alle tijden waarheid is, dat geen mensch, met welke bekwaamheden ook bedeeld, in staat is of macht heeft, om iemands hart te openen, om Tiet vat èn ontvangbaar te maken tot het aannemen èn vruchtbaar maken van Jehova's getuigenis. Maar ook weet ik , dat Jehova-God in den regel middelijk werkt, om het hart en verstand van den mensch te openen, opdat het ontvangbaar en vruchtbaar worde , om Gods Heilig getuigenis geloovig aan te nemen, en tot zaligheid te omhelzen. Ook is het overvloedig in de Heilige Schrift openbaar, dat Jehova-God niet altijd daartoe hooggeleerde mannen gebruikt, om iemand van de dwaling zijns wegs tot God te brengen, maar veel maal gebruikt de Almachtige Jehova daartoe eenvoudige personen , opdat niemand zou roemen. Maar op Gods tijd zendt de Almachtige zijne boden , om als werktuigen in des Heeren hand te dienen, om de ware zin van het Woord des Heeren diep in het hart en verstand der menschen te doen graveeren , waar door licht, leven en gewilligheid in hart en verstand van zijn gunstvolk, uit eeuwige vrijwillige liefde en genade door bewerking van den Heiligen Geest geschonken wordt. Het heeft den Almachtigen Jehova veelmaals behaagd, door geringe middelen en eenvoudige personen veel goeds tot stand te brengen. Mocht ook dit boekje door de alles overwinnende kracht des Heeren en veeier harten vat en ontvangbaar worde gemaakt tot ware en volkomen overtuiging om voortaan de jonge kinderdoop als eeu ontheiliging van het Heilig sacrament van ganscher harte te verwerpen en te bestrijden , opdat zulks moge leiden tot ware en Gode behaaglijke Reformatie, opdat de gemeente des Heeren ; toch haast van het tegenwoordige doodsgeraamte en gedaante Reformatie moge verlost worden. Hoewel zulk een gelukzalige toestand in de gemeente des Heeren voor de toekomst niet te verwachten is. Want er zullen eerst vreeselijke stormen van Jehova's rechtvaardige oordeelen de aardbewoners ondervinden, en wel het zwaarste heeft Europa Gods rechtvaardige oordeelen te duchten. En over het afvallige Nederland zal Gods o'ordeel niet ligt zijn. En als iti dit oordeel machtig veel menschen door onderscheidene smartelijke dooden zijn weggeraapt, dan zal op en over de aarde het van Jehova-God beloofde Jeruzalem of het blijde en zalige vrederijk een aanvang nemen, waarin geen sectegeest meer heerschen zal. Maar in die zalige gemeente heeft de Heiligende Geest des Heeren de Banier, daar zullen Joden en heidenen door de genade van Jehova-God vernieuwd in één gemeente te zamen in zalige heiligheid en gezegend leven en wandelen , daarin zal het één geloof, doop, ja in alles een bij den Heerezijn, en dat duurzaam tot den afloop der van Jehova-God bestemde eeuwperken , opdat dan de uitverkoren Gemeente va.n de wisselende tijd , in de zalige Hemelsche eeuwigheid overgaat om aldaar eeuwig onsterfelijk en onverderfelijk met alle gezaligden zich eeuwig in de Majestieuse Heerlijke Jehova met lof en aanbiddelijke dankzeggingen te verblijden , Amen. Nog eenige woorden tot sluiting van dit boekje. Als sommige geloovigen , en bizonder geloovige leeraars hun door het geopenbaarde Woord Gods en levendmakend licht des Heiligen Geestes, zich van harte overtuigd vinden, dat de jonge kinderdoop ongeoorloofd is , misschien vragende zullen zeggen, wat zullen en kunnen wij doen, om de jonge kinderdoop af te schaffen, daar bijna het wild en roofgedierte in en over het geheele kerkelijke lichaam de macht heeft. Geloovigen! er is een geoorloofd en doeltreffend redmiddel, en dat redmiddel is, dat de geloovigen zich onttrekken zoowel van het wereldlijk Babel als van het kerkelijk Babel, opdat de geloovigen aan hunne Godtergende zonden, geen gemeenschap hebben, zie Open. 18, v. 4, 5. 2 Gor. 6, vs. 17, Hebr. 10, vs. 39. En dat de geloovigen in navolging der eerste Christengemeenten, zich in afgezonderde huiselijke gemeenten formeeren, tot de door Jehova bestemde tijd, dat het erfdeel des Heeren van alle wild en roofgedierte verlost zal worden , door een rechtvaardig doch vreeslijk oordeel van den Almachtigen Jehova, Mal. 4 , vs. 1. Ps. 68, vs. 2, 3. Openb. 14, vs. 18, 19,20. opdat als dan het gezegende erfdeel des Heeren met blijde harten kunnen zingen Ps. 68 , vs. 7 in rijm ; Gelijk een duif door 't zilverwit, En 'tgoud dat op haar veed'ren zit, Bij 't licht der zonnestralen , Ver boven and're vog'len pronkt, Zult gij door 't godd'lijk oog belonkt, Weer met uw schoonheid pralen. Wanneer Gods onweerstaanbre hand , De vorsten uit het gansche land , Verstrooid heeft en verdreven. Ontvangt zijn erfdeel eed'ler schoon , Dan sneeuw, hoe wit zij zich vertoon , Aan 't (vreégebergte) Salmon ooit kan geven, De almachtige Jehova verhaaste zulks, Amen. PS. Ik heb dit werkje met een eenvoudig hart samengesteld, zonder mij van eenig hulpmiddel te bedienen, maar alleen alle bewijzen, volgens liet licht mij gegeven door Gods genade, uit de reine bron van Gods Heilige getuigenis te putten. Ook worden de belangstellende lezers verzocht , om de aangehaalde bijbelteksten aandachtig na te zien en te overwegen. Na vredegroet, De schrijver II. D. S.