DE ROEPIE DER GEMEENTE KERKREDE W. Xj. WELTEH Jr., Prerf ,-e Bnnnik en Vechten. VOORDEELE DER JftHboith ett /ï"i(tneóetiQ — NIJMEGEN , P. .T. MILBORN. 1878. ' Br. 4770 DE ROEPING DIE GEMEENTE. —— E S, 1 E E D E POOR W. Hm. WELTER Jr. Predikant te Bunnik en Vechten. Ten voordeele der Weesinrichting te Neerbosch en Nijmegen. Nijmegen. P. J. MILBORN. 1878. Nijmegen. — Snf,i.persdrukkekij dek Weesinrichting. y OORREDE. De uitgave van dit eenvoudige woord, op den vorigen Zondag door mij in mijn dorpyemeente uitgesproken, werd mij door sommigen die het hoorden verzocht. Ik meende eerst dit bepaald te moeten weigeren, omdat ik zelf heter dan iemand anders van al het gebrekkige daarin overtuigd ben, en niet gaarne den schijn op mij wil laden van zooveel gewicht aan mijne icoorden te hechten, als zouden zij waard zijn ook in ruimeren kring te worden gehoord. Ik ben evenwel van mijn weigering teruggekomen, niet omdat ik in de beschouwing van het door mij gesprokene veranderd hen, maar omdat ik de overtuiging bij mij omdraag dat dit woord een uit het geloof is, door den drang van mijn geiceten mij ingegeven,, en de. vrucht van den strijd in de laatste dagen van algemeene agitatie door mij in mijn binnenste doorgemaakt. Ah IV zoodanig en als niets meer geef ik liet onveranderd zooals lcet werd uitgesproken en kan het, ook bij al het eenvoudige en gebrekkige er van, misschien ook elders zijn nut doen. Niet om anderen tot mijne beschouwingen over te halen, maar om althans enkelen tot nadenken en zelfonderzoek te brengen en hen voor ondoordacht handelen te bewaren. punnik bij jjtrecht. "w. 25 Juni 1878. De gemeenten dan, door geheel Judéa, eu Galiléa, en Samaria, hadden vrede, en werden gesticht; en wandelende in de vreeze des Heeren, en de vertroosting des Heiligen Geestes, werden vermenigvuldigd. En het geschiedde, als Petrus alom doortrok, dat hij ook afkwam tot de heiligen, die te Lydda woonden. En aldaar vond hij een zeker mensch, met name Enéas, die acht jaren te bed gelegen had, welke geraakt was. En Petrus zeide tot hem: Enéas! Jezus Christus maakt u gezond; sta op en spreid u zeiven het bed. En hij stond terstond op. En zij zagen hem allen, die te Lydda en Saróna woonden, dewelke zich bekeerden tot den Heere. Hand. 9 vs. 31—35. De eerste Zondagen na het door ons gevierde Pinksterfeest zijn er als vanzelf toe aangewezen om ons met het een en ander uit het boek der Handelingen bezig te houden. Het Pinksterfeest immers herinnert ons aan de stichting der Christelijke gemeente. Gedurende Zijne omwandeling op aarde had Jezus wel een grooter of kleiner aantal van menschen, die in Hem den Christus, den Zoon Gods hadden erkend, zich bij Hem hadden aangesloten en Hem op Zijn wegen waren gevolgd, maar toch eene eigenlijk gezegde Christelijke gemeente bestond er nog niet. Die is eerst op en na het Pinkster feest ontstaan. liet bock der Handelingen nu vertelt ons in eenige aanschouwelijke tafereelen de stichting en de eerste uitbreiding en lotgevallen dier gemeente. Dat boek dus geeft ons een beeld van de voortgezette werkzaamheid des Ileeren na Zijne verhooging. liet boek der Handelingen is eenvoudig de voortzetting van het verhaal dat in do Evangeliën is begonnen, de voortzetting dus van het verhaal omtrent het leven en werken van Jezus Christus, den Zoon Gods. De Evangeliën berichten ons het begin van de verlossende werkzaamheid des Heeren, Zijn komen op aarde, Zijn werken en leeren, Zijn lijden en sterven, Zijn opstaan uit de dooden en Zijn heenvaren ten hemel Is daarmede nu de geschiedenis van het leven en de werkzaamheid des Heeren ten einde ? In geenen deele M. H. Evenmin toch als de Heer na Zijn heenvaren ten hemel opgehouden heeft te bestaan, evenmin heeft Hij na dien tijd opgehouden te werken. Te werken niet enkel omhoog in den hemel, maar te werken ook hier beneden op aarde. Nog leeft, nog werkt de Heer op aarde. En dat niet slechts geestelijk, maar ook lichamelijk. Want de gemeente is Zijn lichaam. In die gemeente bestaat Christus lichamelijk op aarde. Haar lijden is Zijn lijden, haar strijd de Zijne, haar zegepraal Zijne heerlijkheid. Christus is het Hoofd, de gemeente is Zijn lichaam. Het Hoofd is in den hemel, maar nog is het lichaam op aarde. De geschiedenis der gemeente van Christus is dus de geschiedenis van Christus zeiven; m. a. w. zooals ik zooeven reeds zeide, de voortzetting van het leven van Christus. Als zoodanig beschouwt ook de schrijver zelf van het boek van de Handelingen der Apostelen de zaak. Hij zelf spreekt dit in het eerste vers van zijn boek uit. waar hij aangaande het door hem 't eerst geschreven boek, name- lijk zijn Evangelie, betuigt dat hij hierin heeft beschreven hetgeen Jezus begonnen heeft beide te doen en te leeren tot op den dag op welken Hij opgenomen is. Let wel M. H.hij zegt: begonnen heeft beide te doen en te leeren. Dus wat de Evangeliën ons vertellen is enkel het begin van Christus werkzaamheid, maar die werkzaamheid duurt voort. En op welke wijze zij dit doet, dit verhaalt ons het boek der Handelingen, dit verhaalt ons verder geheel de geschiedenis van Christus Kerk op aarde. Waarmede is dan nu de geschiedenis dier gemeente, de geschiedenis van het lichaam van Christus op aarde begonnen? Met te lijden, M. H., met vervolgd te worden. En dit kon ook wel niet anders. De wereld heeft van den beginne af zich vijandig tegen Christus gesteld. Zij heeft Hem tijdens Zijne omwandeling op aarde vervolgd en bestreden, gehoond en gesmaad, Hem smart aangedaan en Hem vermoord. Zoo moest dan nu ook wel die wereld krachtens haar eigen beginsel eveneens zich vijandig stellen tegen de gemeente van Christus, de leden van Zijn lichaam. De smaadheid en de smart, die men het hoofd aandoet, strekt zich als vanzelf uit tot de verdere leden en deelen des lichaams, uit tot in de kleinste gewrichten en zenuwen daarvan. Zoo moest derhalve ook de gemeente de smaadheden en smarten van Christus zeiven dragen. Jezus heeft dan ook geen oogenblik de smartelijke ervaringen verbloemd of verzwegen, die het deel zouden zijn Zijner volgelingen op aarde. Hij heeft het hun tevoren duidelijk aangezegd, hoe de mensehen hen zouden trappen en vertreden, hen zouden lasteren en vervolgen, hen martelen en dooden. De gemeente was dus volkomen op de hoogte van hetgeen haar te wachten stond. En zooals de Heer het voorzegd had, zóó ook is het geschied. Nau~ welijks was op het Pinksterfeest die gemeente gesticht, of aanstonds was ook vervolging haar deel. Nauwelijks zijn in die gemeente de gaven en krachten van Christus beginnen te werken, b. v. in de genezing van den kreupelgeborene aan de deur des tempels te Jeruzalem door Petrus en Johannes, of aanstonds worden deze beide mannen door de joodsche overheid gegrepen, gegeeseld en in de gevangenis geworpen. Dra valt ook reeds de eerste bloedgetuige Stefanus als het eerste slachtoffer van den haat der wereld tegen den Christus. Zoo gaat het voort, de vervolging neemt overhand, zij neemt toe in omvang en scherpte. Maar zij duurt geen oogenblik langer dan de Ileere God wil. Na de dagen der eerste verdrukking komen voor de gemeente ook de dagen Van verademing en tijdelijke rust. De Heer zorgt voor Zijne gemeente en doet haar niet meer dragen dan waartoe hare krachten reiken. Op zulk een tijd van verademing, van een tijdelijk ophouden der vervolging worden wij door 't eerste vers van onzen tekst verplaatst. Daar toch lezen wij: de gemeenten dan door geheel Judea en Galilea en Samarië hadden vrede, d. w. z. uitwendige rust. De vervolging werd voor een tijd gestaakt. De heftigste vervolger der gemeente, Saulus, was door den Heer uit een tegenstander in een belijder herschapen. De' gemeenten dus hadden vrede. Eigenlijk staat er oorspronkelijk niet: de gemeente??, maar: de gemeente had vrede door geheel Judea en Galilea en Samarië. En zóó is het toch ook eigenlijk. Wij moeten niet van de gemeente?;, maar van de gemeente spreken. Want Christus heeft niet hier en elders verschillende gemeenten. Neen, allen, die' den Heer toebehooren, hoe ver zij ook uit elkander wonen en hoe zij ook door bergen en dalen, landen en volken, talen en kerkgenootschappen van elkaar zijn gescheiden, zijn toch in den diepsten grond één; die allen y vormen tesamen de ééne gemeente, het groote lichaam van Christus. Laat ons dit toch nooit vergeten! Het evangelie wil juist al de verschillende dingen, die de menschen uit elkander houden en verdeelen, wegnemen. Het evangelie hief de oorspronkelijke vijandschap tusschen Joden en Samaritanen en Heidenen op. Het bracht die allen tesamen en maakte hen tot één, tot ééne gemeente. En daarom spreekt onze tekst oorspronkelijk ook zoo schoon van : de gemeente door geheel Judea en Galilea en Samarië. En zóó is het ook nu nog. Nog is er maar ééne gemeente van Christus. Allen die den Heer waarlijk kennen en toebehooren zijn één, maar moeten zich dan nu ook als één gevoelen en weten, en daarom er naar trachten dat ook uitwendig meer en meer die eenheid aan 't licht trede, inplaats van door allerlei kleingeestigheden en partijschappen zich te laten verdeelen. Er is niets waardoor de Heer meer bedroefd en Zijn zaak meer geschaad wordt dan door al dat ellendige twisten en verdeeld zijn der geloovigen onder elkander. Daarom laat ons naar eenheid streven! Dat behoefde de eerste gemeente niet. Die was één, en juist daarom was zij zoo sterk, en haar leven zoo krachtig. Die gemeente dan had op het oogenblik, waarvan onze tekst spreekt, vrede, verademing des lijdens, uitwendige rust. Maar de uitwendige rust mocht haar niet tot een lijdelijk rusten brengen. En dat deed zij ook niet. Daarom wordt ons verder van haar gezegd: zij werd gesticht. Gesticht! D. w. z. opgebouwd in haar geloof, zij nam toe in geestelijke kennis en ervaring. Haar kennis werd dieper en grondiger; haar inzicht ruimer en helderder; haar geloof vaster en reiner. Dit is stichting. — En dit is geheel iets anders dan tegenwoordig veel menschen onder stichting verstaan. Yelen * toch noemen stichting wat volstrekt dezen naam niet verdient; velen zeggen dat zij gesticht uit de kerk komen, wanneer zij daar eenvoudig allerlei geijkte termen en woorden en volzinnen gehoord hebben, waaraan hunne ooren van hunne kindsheid af gewoon zijn, maar die zij toch misschien eigenlijk nooit hebben begrepen. Och, dat is zoo gemakkelijk. Altijd maar weer 'tzelfde te hooren met dezelfde woorden en op dezelfde wijze. Dan behoeft men zich volstrekt niet in te spannen, men behoeft in 't geheel niet te denken, men kan desnoods een oogenblik insluimeren en dan weer wakker worden zonder den draad der redeneering te hebben verloren. Zóó willen 't er velen en dan komen zij, naar hunne meening, gesticht, zeer gesticht uit de kerk. Ongelukkig de prediker, die aan dergelijke beschouwingen voedsel geeft, die in geijkte termen en teksten zijn kracht zoekt en zijne rechtzinnigheid lucht; die de menschen vleit, hen in hunne lievelingsmeeningen in slaap sust en in hunne dwalingen stijft; zoo iemand, en helaas onze dagen zijn rijk aan dezulken, zoo iemand sticht niet de gemeente, hij bouwt haar niet op, maar breekt haar af. Dat zijn de wolven van onzen tijd, voor wie de Heer heeft gewaarschuwd dat zij over de gemeente zullen komen, en hun termen en teksten, hun groote woorden en zalven zijn de schaapskleederen, waarin zij zich hullen. Neen M. H., ware stichting is geheel iets anders dan dezen bedoelen. Stichting is opbouwing, opbouwing op den in Christus zeiven eenmaal gelegden grondslag, dieper indringen in de onuitputtelijk rijke schatten der Schrift, toeneming in waarachtige kennis dier Schrift, trachten haar meer en meer in al hare volheid te verstaan, te begrijpen, te doorgronden. In dien zin is er in onzen tekst en overal in Grods Woord alleen sprake van stichting. Zóó gesticht te worden brengt vruchten voort voor het leven. In ijdele bespiegelingen, in een bloot berusten in het honderdmaal gehoorde, in een blindelings napraten daarvan, in dit alles ligt niet de minste kracht voor het leven. Maar de ware kennis is leven en brengt tot leven. Een dieper doordringen in de waarheid Gods leidt tot verhoogde levensontvouwing. De vrucht van waarachtige stichting, waarachtige opbouwing in het geloof is, zooals ook onze tekst verder zegt, een wandelen in de vreeze des Heeren, een vertroost worden door den Heiligen Geest, d. w. z. een voortdurend vernemen van de stem des Heiligen Geestes, een voortdurend geleid, bestuurd en gedragen worden door de kracht des Heiligen Geestes. Ziedaar de wijze, waarop de eerste gemeente van Christus gebruik maakte van den vrede, van de uitwendige rust, die Gods genade haar gaf. De uitwendige rust bracht haar tot vernieuwde en verhoogde inwendige werkzaamheid. En zóó moet het ook zijn. De tijden van uitwendigen vrede moeten der gemeente steeds dienen tot inwendige stichting en opbouwing, tot toeneming in het Woord en de kennis der waarheid, tot verhoogd geestelijk leven, tot een uitwerpen van al wat onreins en gebrekkigs, onheiligs en onvolkomens haar aankleeft. Want de roeping der gemeente gaat hoog en reikt ver, door de van Christus in haar nedergelegde krachten moet zij zich opheffen tot eene gemeente zonder vlek of rimpel, om eenmaal in rein en geheiligd gewaad voor haren Koning en Bruidegom te kunnen verschijnen. Maar nu M H., naast den plicht der zelfreiniging, der stichting, der opbouwing en toeneming in geestelijke kennis en leven, rust er nog een andere plicht op de gemeente des Heeren. De plicht namelijk van uitwendige vermenigvuldiging. De gemeente van Christus moet naar uitbreiding streven. Haar grenzen moeten al verder en verder zich uitstrekken. Eigenlijk mogen er in het geheel geen grenzen zijn voor haren werkkring. De gemeente van Christus is en heeft te zijn eene ware zendinggemeente. Gaai heen, zoo spreekt Jezus, onderwijst alle volken, hen doopende in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, dus anderen brengend tot dezelfde erkentenis en belijdenis van den drieëenigen God, die in het midden der gemeente leeft en werkt, en in haar Zijne gaven en krachten uitstort. Ook in dit werk was de eerste gemeente trouw. Leest het in onzen tekst, daar toch staat het: zij werd vermenigvuldigd, dus zij breidde zich uit, meerderen en meerderen werden haar toegebracht en voor haar gewonnen. Op welke wijze dit laatste in de eerste gemeente geschiedde en derhalve ook nu nog bij voortduring heeft te geschieden, daarvan bevat het nog verder in ons tekstverhaal ons medegedeelde een proeve, een voorbeeld. Laat ons ook dit zien en trachten er winst mede te doen ook voor onzen tijd en onze omgeving. De gemeente werd vermenigvuldigd. Deze vermenigvuldiging heeft te geschieden langs zedelijken weg. Derhalve niet door uitwendige middelen, niet op dezelfde wijze waarop wereldsche zaken zich uitbreiden. De bekeering eener ziel tot den Heer, hoewel niet buiten den wil des menschen omgaande, heeft toch in den diepsten grond als een bepaald werk Gods in den mensch tot stand te komen. Hieruit volgt dat, wanneer de Heer ons in het werk der bekeering van anderen als Zijne dienaren wil gebruiken, wij dan wel zeer ernstig hebben toe te zien, of wij ons met dit werk wel in den weg G-ods bevinden en niet ons zeiven een weg scheppen; daarbij niet den weg inslaan, die ons , maar die God het best dunkt. Het groote middel waardoor de gemeente wordt uitgebreid is prediking. Prediking beide door woord en door daad. Ook het in onzen tekst verder ons medegedeelde, het wonder door Petrus aan Eneas verricht, was eene prediking. Eene prediking namelijk van Christus en van hetgeen het geloof in Christus vermag. Derhalve de prediking, waardoor de gemeente uitgebreid wordt, heeft een zeer bepaalden inhoud. Het is waarlijk niet onverschillig wat en hoe er gepredikt wordt. O, het is zoo gemakkelijk gezegd: gij, o christen, moet prediken beide door uw woord en uw leven. Maar daarmede is eigenlijk nog niets gezegd. De groote vraag voor elk onzer is : wat moet ik prediken, hoe moet ik prediken? Want niet door iedere prediking wordt de gemeente uitgebreid. Daar bestaat eene prediking, waardoor de gemeente in plaats van uitgebreid, verkleind en benadeeld wordt. Velen in onze dagen verstaan uitnemend de kunst om de menschen niet in, maar uit de kerk te preeken, de menschen in plaats van voor Christus te winnen, van Hem te vervreemden. Goddank, de gemeente van Christus behoeft omtrent deze dingen niet in het onzekere te verkeeren. De weg toch wat en hoe zij heeft te prediken is haar, wanneer zij maar opletten wil, duidelijk genoeg aangewezen. Ook onze tekst kan en wil 't ons bij vernieuwing zeggen, welke prediking het is, waardoor de gemeente in waarheid vermenigvuldigd wordt en er zielen voor den Heer zijnte winnen. Hoort toch wat wij lezen: En het geschiedde als Petrus alom doortrok , dat hij ook afkwam tot de heiligen, die te Lydda woonden. En aldaar vond hij een zeker mensch met name Eneas, die acht jaren te bed gelegen had, welke geraakt icas. En Petrus zeide tot hem: Eneas, Jezus Christus maakt u gezond; sta op en spreid uzelven het bed. En hij stond' terstond op. In dezen Eneas hebben wij een vertegenwoordiger der lijdende menschheid in haar geheel. We zien in dezen mensch, die acht jaren krank gelegen had, een beeld van hetgeen geheel de menschheid in haren natuurlijken, van God vervreemden toestand eigenlijk is. Lijden is de grondtoon van geheel het menschelijk leven. Lijden en machteloos in zijn lijden ternederliggen, ziedaar waartoe de zonde den mensch heeft gebracht. Waar is dan nu de macht te vinden, om den mensch uit zijnen toestand van hulpbehoevendheid en machteloos nederliggen in de hoogte te beuren; welk is het tooverwoord, waar al het lijden voor zwicht? Die macht, dat woord is Jezus Christus! Zie, daar ligt de mensch Eneas lijdend neder op het bed, waaraan hij gedurende acht jaren gebonden geweest is. En daar komt Petrus tot hem en brengt hem het woord, dat hem kracht moet geven om van zijn bed zich in de hoogte te heffen en als een gezonde heen te gaan door het leven. Eneas, Jezus Christus maakt u gezond; sta op en spreid uzelven het bed. En zie, dat woord werkt, in dat woord ligt kracht. Want lezen wij: hij stond terstond op. Ziedaar dan M. H., wat de naam Jezus Christus, of liever wat de persoon Jezus Christus, want de naam is eenvoudig de uitdrukking van den persoon, vermag. Geraakten, zooals den man uit onzen tekst, in de hoogte te heffen; blinden de oogen, dooven de ooren te openen; stommen de taal, machteloozen de kracht te hergeven! Al deze dingen en nog zoo oneindig veel andere geschieden door de prediking van Jezus Christus. Dit is de groote zaak dat Jezus Christus gepredikt worde, Hij zelf in de volheid Zijns levens, Zijne hoogheilige en heerlijke persoonlijkheid zelve. Dit deed een Petrus. Niet Petrus maakte den geraakte gezond , niet in Petrus wonende en werkende krachten hebben dit wonder verricht, maar Jezus Christus zelf. Zijn werk was het en het Zijne alleen. Dit is het, waar Petrus zoo duidelijk op wijst. Hij zegt niet: ik maak u gezond. Ook niet eens: op bevel van Jezus Christus maak ik u gezond. Maar kortweg en duidelijk: Jezus Christus maakt u gezond. Chiistus derhalve is het, die in de gemeente werkt door teekenen en wonderen. Die gemeente is de draagster van Zijn leven. En enkel waar zij zich hiervan ten volle bewust is, is zij sterk. O, laat ons voor zoovelen Gods genade 't ons gaf in dezen Christus te gelooven en Zijn leven als het onze te voelen, deze dingen toch nooit vergeten. Wij hebben als geloovigen beide door woord en daad Christus der wereld te prediken en niet onszelven. Dus niet der wereld eigengemaakte beschouwingen over Christus ten beste te geven, niet haar een leer over Christus te verkondigen, maar Christus zeiven. Zijn hoogheerlijke persoon heeft geheel ons denken, ons spreken, ons handelen te vervullen. Hem moeten wij der wereld toonen in de volheid Zijns lijdens en stervens, maar ook in de volheid Zijns den dood en alle machten overwinnend leven. Maar dan mogen wij ook niet twijfelen of zulk eene prediking moet werken. Dit is het tweede, wat het woord van Petrus tot den geraakte ons leert. Immers, Petrus zegt niet: Jezus Christus make u gezond, dus bij wijze van een vromen wensch, van eene bede, die Jezus evengoed niet als wel zou vermogen te vervullen. Niets van dit alles. Petrus zegt kortweg: Jezus Christus maakt u gezond. Derhalve Petrus is zeker van zijne zaak Hij weet dat hij niet meer zegt dan hetgeen hij vermag te verwachten. Hij twijfelt geen oogenblik, want hij kent zijnen Heer. Hij weet wat Hij aan Christus heeft. Hij stelt geen voorwaarden, geen mogelijkheden, geen waarschijnlijkheden. Hij weet het: Jezus kan niet anders dan dezen mensch hier gezond maken, zonder zichzelven te verloochenen. Dit geloof moet ook het onze zijn M. H., wanneer wij werkelijk vruchten van onze prediking willen zien. De gemeente is geroepen om van Jezus Christus te getuigen, Hem in al de volheid Zijns levens, in al den rijkdom Zijner levendmakende kracht der wereld te verkondigen. Zij heeft dier wereld het leven van Christus in te storten, en de draagster en mededeelster van Zijne gaven, werkingen en krachten voor de menschen te zijn. Genezend en helpend, reddend en opbeurend heeft die gemeente alom de wereld door te trekken; in te werken op alle toestanden des maatschappelijken levens; in zichzelve der wereld te toonen wat en hoeveel de naam van den Heer, "Wien zij het voorrecht heeft als haren Heer te belijden en te dienen, vermag. En waarom is dan nu deze gemeente in de haar van Godswege gestelde roeping dikwijls zoo zwak en zoo krachteloos; waarom schijnen in onzen tijd de gaven en krachten van Christus zooveel minder uit te werken dan in de dagen der eerste christenen? Toch zeker wel niet omdat Jezus Christus zelf minder sterk is dan toen? Jezus Christus weet niet van een afnemen noch minder worden. Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in eeuwigheid. Neen M. H., de fout zit in de gemeente zelve. Haar geloof is zooveel minder sterk dan in de dagen der eerste christenen. De prediking van Christus geschiedt vaak wel met vele en groote woorden, maar helaas dikwijls met zooveel innerlijke onvastheid en weifeling en twijfel. Dit voelt de wereld zeer goed. Want zij is zeer slim op dit punt. Daar leeft in onze dagen te weinig verzekerd geloof in de gemeente zelve om met kracht zich naar buiten te kunnen doen gelden. Wij spreken dikwijls zeer veel over de wereldoverwinnende en herscheppende kracht des geloofs, en toch, hoe betrekkelijk weinigen zijn er, in wie waarlijk iets leeft van dat geloof dat, hoewel klein als een mostaardzaadje, nochtans naar des Heeren verzekering in staat is bergen te verzetten. O waarlijk M. H., de kracht van Jezus Christus is niet uitgeput, Zijn naam doet ook nu nog wonderen, maar wij zien er dikwijls niets van, omdat er innerlijk in ons zooveel twijfel en ongeloof leeft. Daarom laat ons den Heer bidden om meer geloof, om meer trouw in het ons aanbevolene werk. Laat ons Christus verkondigen, Christus ontdaan van alle toevoegselen of aflatingen van menschen, Christus eenvoudig in de almacht Zijner goddelijke en aanbiddelijke persoonlijkheid; Hem verkondigen, zooals ook een Petrus het deed, in de volle en onwrikbare overtuiging dat ook nu nog die Christus wonderen werkt en in staat is te doen zeer verre zelfs boven bidden en denken. Zulk eene verkondiging zal niet zonder vrucht zijn. Zij zal dezelfde uitwerking hebben als die van Petrus prediking tot den geraakte, eene uitwerking namelijk zooals ons die in het 35e vers van onzen tekst wordt beschreven: En zij zagen hem allen, die te Lydda en Sarona woonden, dewelke zich bekeerden tot den rieere. Zoo derhalve werd in de eerste dagen des Christendoms de gemeente vermenigvuldigd. En dit is nog altijd de weg. Laat ons dit toch nooit vergeten. Want velen willen in onze dagen zooveel wijzer zijn dan de Heer zelf, zij willen op andere wijzen en wegen werken aan de uitbreiding der gemeente dan die, welke ons de Heer zelf toch zoo dadelijk in Zijn Woord heeft aangewezen. Om zielen voor den Heer te winnen moeten wij andere middelen gebruiken dan de wereld gebruikt om menschen voor zich en hare zaak te winnen. I)e gemeente moet op zedelijke wijze werken aan hare uitbreiding, en dus waarlijk niet, zooals tegenwoordig helaas zooveel geschiedt, het Christendom tot een partijzaak en partijleus verlagen. Zoodra wij als Christenen ons als eene partij stellen, en in maatschappij, staat of kerk ons als partij willen laten gelden, dan staan wij niet meer boven de wereld, maar dan zijn wij der wereld gelijkvormig geworden. Daartoe moeten wij ons zeiven veel te hoog achten en te veel geloof hebben in de kracht der waarheid, dan dat wij zouden trachten haar door uitwendige middelen de overwinning in de wereld te bezorgen. AVij behoeven der zaak van Christus niet de overwinning te bezorgen; die overwinning is reeds een voldongen feit, en er is slechts geloof noodig om dit in te zien en te ervaren. Wie van het Christendom een partijzaak wil maken, die maakt Christus zeiven tot een partijman. Zoo iemand heeft feitelijk met het geloof in de waarachtige Godheid des Heeren gebroken en maakt Hem tot een bloot mensch. Hij dringt Christus dingen op, die Hij zelf als een verzoeking van den satan van zich heeft afgewezen. Zoo iemand kan misschien heel wat in de wereld te beteekenen en te zeggen hebben, heel wat in maatschappij en staat en kerk gelden, zich een groote schaar van aanhangers verwerven, maar de zaak van Christus zelve wordt er niet door gebaat, integendeel die wordt er slechts door geschaad, want zij wordt er door in do oogen der wereld verkleind. En dat terecht. Zoodra wij Christenen ook maar den schijn aannemen van eene partij te zijn, dan stellen wij ons feitelijk met de wereld op éóne lijn. Dan geven wij daarmede der wereld een geducht wapen tegen ons in handen, van ons namelijk eenvoudig als partij te mogen beschouwen en beoordeelen, en ons als partij evenveel of' evenweinig recht toe te kennen als iedere andere partij in den lande. En wij zijn meer dan een partij; wij hebben als christenen boven de partijen ons te verheffen en op • die allen gelijkelijk in te werken. Wij zijn als christenen niet eene partij in de wereld, maar het licht der wereld , het zout dat voor verderf de wereld heeft te bewaren. Deze dingen mogen wjj wel zeer ernstig bedenken en op dit punt onszei ven grondig onderzoeken. De roeping toch der gemeente van Christus in de wereld is waarlijk niet om wonden te slaan, wonden namelijk ook in zedelijken zin , door de scheuringen en verdeeldheden en partijschappen, die in onze dagen staat en kerk beroeren, nog te vermeerderen; maar de roeping der gemeente is juist, zooals ook ons tekstverhaal zoo duidelijk leert, de bestaande wonden zooveel mogelijk te genezen en te verbinden, de bestaande scheuringen zooveel mogelijk op te heffen, de bestaande partijen en verdeeldheden zooveel mogelijk met elkaar te verzoenen en tot één te vergaderen. Niet door een schreeuwen op markten en straten , door een opzweepen der gemoederen wordt de gemeente vermenigvuldigd en worden er zielen voor Christus gewonnen. Dat zijn altemaal uitwendige dingen. En het koninkrijk Gods komt niet met uitwendig gelaat. Het koninkrijk Gods is niet een partij in staat of kerk, maar een zedelijke kracht in de wereld, een levensbeginsel. Dit levensbeginsel meer en meer alom te doen doordringen in de wereld op alle gebied; niet den naam van Christus den mensclien als een partijleus op de voorhoofden te schrijven; maar den Christus zeiven in de volheid Zijns levens der wereld te toonen, te verkondigen, te brengen, ziedaar o gemeente van Christus, uw heilige, maar ook uw eenige en dure verplichting en roeping door alle tijden en eeuwen, uw roeping ook in onzen tijd! Zoo ook, maar zoo ook alleen, wordt de gemeente inwendig gesticht en uitwendig vermenigvuldigd. Wij spraken tot dusverre enkel van de roeping der gemeente in haar geheel. Wat hebben dan nu deze dingen, zoo vragen wij ten slotte, tot den afzonderlijken geloovige te zeggen? Heel wat M. H. — Dit toch is duidelijk lat de roeping van den afzonderlijken geloovige niet eene andere kan zijn dan die der gemeente in haar geheel. Welnu, we zagen straks dat lijden de grondtoon is van het leven der gemeente van Christus in deze wereld. Zoo gaat het ook met den bizonderen christen. De geloovige is krachtens zijne verbindtenis met Christus van den Heer tot lijden in deze wereld geroepen, tot lijden van zeer menigvuldigen aard, uitwendig en inwendig. Ieder kind Gods heeft een kruis. O , het leven is zoo vol beproevingen en smarten, en dikwijls schijnt geheel het leven niet anders dan ééne groote teleurstelling. Slechts langs een weg van velerlei moeiten en beproevingen is het mogelijk de poorten van het Jeruzalem des vredes en der vreugde te bereiken. Allen, die eenmaal de straten van het hemelsche Jeruzalem zullen doorwandelen, komen uit de groote verdrukking. Dit zijn de ervaringen van iedere ziel, die den Heer vreest en Hem toebehoort. Maar de hand des Heeren weet niet alleen te wonden maar ook te verhinden, niet alleen te slaan maar ook te heelen. Evenals er voor de gemeente in haar geheel na de dagen van vervolging telkens ook dagen aanbreken van verademing, van rust, van uitwendigen vrede, zoo zijn er ook in het leven van den afzonderlijken geloovige tijden, waarop het kruis minder zwaar drukt dan gewoonlijk, tijden waarop zelfs weieens het kruis geheel van den schouder schijnt weggenomen. Dan vooral is uwe taak, o christen, eene zeer ernstige. Dan vooral geldt het, o kind Gods , als een kind van God u te betoonen, niet in te slapen maar wakende te blijven, 't Is een droevig ding dat ons meestal een kruis noodig is om wakker te blijven. De alleen door zegen geheiligden zijn weinigen in getal. De meeste geloovigen kunnen veel beter den tegen-, dan den voorspoed verdragen. Daarom mijn Broeder en Zuster, wanneer de Heer in Zijne genade u verademing geeft van het lijden, en de zon der vreugde over uw huis doet lichten en in uw kamers schijnen, dan wordt niet overmoedig of zorgeloos, zit niet in ledigheid en sluimering neder, maar gebruik zulke dagen tot het doel, waartoe de Heere God ze u zendt. Gebruik ze allereerst tot eigen stichting, tot een dieper doordringen in de kennis der waarheid, tot toeneming en opbouwing van uw geloof, tot reiniging en heiliging van uw leven. Benaarstig u uwe roeping en verkiezing vast te maken. Maar ook gebruik ze voor anderen. Tracht zielen te winnen voor uwen Koning en Heer. Predik! Predik door woord en daad. Predik Christus en niet uzelven. Predik door uw geloof en toon in uzelven der wereld, hoeveel het geloof vermag en welk een kracht het is beide in leven en sterven. Sla de menschen geen wonden. D. w. z. meen niet dat 'gij zielen wint voor den Heer door hard tegen de menschen te zijn en hun de hel zoo warm mogelijk te stoken; daardoor worden er altijd maar zeer enkelen gewonnen. Ga niet bij een Elia of Johannes den Doopcr of welken mensch ook ter schole. Christus, Christus alleen zij uw Meester. Christus sloeg de menschen geen wonden, maar genas ze waar Hij ze vond. Zoo doe ook gij. Laat ook uwe ziel innerlijk met ontferming worden bewogen over al die velen, die nog zijn als dwalende schapen zonder herder. "Wijs de menschen op de ontfermingen Gods , die iederen morgen nieuw zijn. Predik hun Christus, Christus Die alleen in staat is hen gezond te maken en hunne wonden te genezen. Toon de ongeloovigen hoe oneindig veel zij ontbeeren, en hoe groote en heerlijke dingen zij verwerpen. Toon hun, hoe oneindig rijk het kind Gods is, ook bij schijnbaar uitwendige armoede. Toon hun den weg, waarop ook zij rijk kunnen worden. Tracht als een Paulus de menschen tot jaloerschheid te verwekken en op die wijze hen voor Jezus te winnen. Waarlijk, door groote woorden en klinkende zinnen, door opwinden en drijven, door partijnamen en leuzen wordt de gemeente van Christus noch gesticht noch uitgebreid. De kracht van den waren geloovige ligt in andere dingen. Zijn werkplaats, hoewel ieder gebied des maatschappelijken levens omvattend, is allereerst en allermeest zijn binnenkamer. De kracht, daar door hem geput, zal zeker niet in een roepen en drijven, in een opzweepen der gemoederen en een de hartstochten gaande maken, maar wel in een kalm en bezadigd getuigenis afleggen van zijnen Heer, in een tot alles brengen en in alles doen doordringen van den geest van Christus zich openbaren. Ik weet het, wanneer deze en dergelijke beschouwingen de uwe zijn, dan zult gij hiermede niet veel eer en genoegen in dit leven inoogsten. Velen zullen u misschien wel wantrouwen en uit de hoogïe op u nederzien. Maar dit deere u niet. De toonaangevers in den politieken en kerkehjken strijd onzer dagen zullen spoedig bij de hand zijn u het brandmerk der halfheid, der verdachtheid, misschien wel der onbekeerdheid op het voorhoofd te drukken. Maar ook dit ontruste u niet. Heb den moed des noods een halve, een onbekeerde te heeten, ja zelfs te schijnen, wanneer gij maar voor u zeiven de overtuiging hebt dat gij het niet zijt. Het merkteeken en zegel Gods ziet er meestal zoo geheel anders uit dan dat der menschen. Dat zegel is en blijft door alle tijden heen hetzelfde, namelijk: De Heer kent degenen die de Zijnen zijn, en: Een iegelijk die den naam van Christus noemt sta af van ongerechtigheid. Van ongerechtigheid ! Ook van deze ongerechtigheid: den naam van Christus tot bereiking van wereldsche en dikwijls zeer onchristelijke doeleinden te gebruiken. En boven alles mijn Br. en Zr., wil niet zelf het fundament leggen, maar bedenk dat het fundament gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. Uw taak en uwe roeping o christen is het eenvoudig op dit fundament, te bouwen. Daarom ziet toe, hoe en wat gij er op bouwt! AMEN.