ECHO OF NAKLAN£,p« ./ OP EEN WERKJE, GETITELD: JEHOVA'S VERLOSSING ES NEDERLANDS AFVAL, etue SoetSowuu) lot 36iiDcïCo4i3 BIJ DE VIERING VAN Nederlands bevryding* van Frankrijks heerschappij « DEN 17 NOVEMBER 1813. DOOK R. G. KAMANS, Sr., Gereformeerd Leeraar te Meppel. f 3IBLIOTHEEKN f THEOL, UNIVERSITEIT 6, KAMPgN^ ASSEN, J. HEMMES, 1864 bibliotheek thu-kampen ■■■lil»»1 Eben-Haëzer, zoo noemde Samuël, den steen, dien hij, ter eere van Isrrëls verbonds-God, had opgerigt, ten dage dat Jehova, door de stemme van zijn vreeselijken donder, de Philistijnen verschrikt en verslagen had; gelijk dit staat aangeteekend in het eerste boek van Samuël, hoofdstuk 12. Men kan zich verbeelden, hoe Israëls volk, bij het oprigten van dien steen derHulpe, dien gedenkzuil voor de navolgende geslachten, ter herinnering aan Jehovah's groote daden, zal gejubeld hebben, hoe zij de lucht zullen hebben doen weergalmen, van hunne blijde juichtoonen! Daar, daar werd het gezien en ondervonden, dat, „de Heere regeert, dat God regeert over de heide- O ' O nen; en dat Hij zit op den Troon zijner Heiligheid." Niet minder, had ook het volk van Nederland, in 1813 ruime stof om te juichen en uit te roepen: God heeft groote dingen bij ons gedaan: dies zijn wij verblijd!" Toen de Heere ons dier- baar vaderland verloste, van onder het juk en slavernij eerjs dwingelands! Doch zal Neerlands volk, dat zoo hoog roemtr op verlichting en vooruitgang, nu, nu het eene halve eeuw geleden is, dat God zoo wonderbaar verlossing schonk; zal dat volk dit niet herdenken, en daarvoor een gedenkteeken oprigten? Dat zoude gewis snood en ondankbaar zijn I Neen: al vroegtijdig wedijverde men, in de verschillende steden, vlekken en dorpen van ons vaderland, om gelden op te zamelen voor een op te rigten gedenkteeken, als mede tot het houden van feestvieringen en volksfeesten: ja van sommige predikstoelen verzocht men mildelijk bij te dragen , om luisterrijke feesten te kunnen vieren! Eindelijk breekt dien, door duizenden zoo lang gewenschten feestdag, van 17 November 1863 aan: Nederland, geheel Nederland, is in feestgewaad gedoscht. Van 's rijks- van stedelijke- en vele particuliere gebouwen zag men de Nationale en Oranje vlaggen wapperen; in sommige steden, hoorde men door het gebulder van het kanon, de blijmare aankondigen: en om niet alles op te sommen; het zal te bezien staan, of er in Nederlands geschiedboeken, wel eene algemeene feestviering, op zulk een groote schaal als deze gevierd, staat aangeteekend. Dan, om tot ons doel te geraken en te b eantwoorden, aan den titel voor dit werkje geplaatst : Is vooreerst onze vraag en onderzoek: of met de feestviering, die op 17 Nov. en andere dagen o heeft plaats gehad, het volk van Nederland beantwoord heeft, aan datgene, wat men aan den God onzer vaderen, voorde verlossing, die men herdacht verschuldigd was? Ten tweede of die feestviering, in de ooeen O / O van een heilig en regtvaardig God! welgevallig geweest is? En eindelijk, of Nederlands volk, zegen en welvaart in kerk en burgerstaat van God te verwachten heeft? 1° Heeft men, in het algemeen genomen, wel aan God gedacht ? Heeft men feest gevierd, om God, voor zijne reddende liefde, dankbaar te erkennen? Heeft men, gelijk zulks in de dagen onzer vaderen geschiedde, aan God hartelijke lof en dankoffers, in de tempelen toegebragt? Heeft men, de van rijk en arm, verzamelde gelden, tot een Gode welgevallig doel en offer, dat Hem behagen kan, besteed? Of heeft men den God dezer eeuw gewierookt; het geld verkwist; of wel aan ijdelheid en zedeloosheid; aan heidensch spel en vermaak, den teugel gevierd? 2° Zal nu die feestviering, in de heilige oogen Gods, welgevallig zijn? Wij moeten hierop antwoorden: God kan noch wil met iets verheerlijkt worden, dat tegen Zijnen heiligen wil en natuur, strijdig is: hier geldt het woord: „Die Mij eeren zal Ik eeren maar die Mij versmaden, zullen ligt geacht worden." 3° En om nu te onderzoeken, of Nederlands volk, op zulk eene feestviering, in kerk- en burgerstaat, zegen en welvaart, van God te verwachten heeft. Hebben wij niet het antwoord daarop kunnen vernemen in de donderende stem van Hem, die op de vleugelen des wind wandelt, die de winden gebiedt en uit zijne schatkamer voortbrengt? of zullen wij onze oogen, ooren en harten voor Gods vreeselijke stem, moedwillig sluiten ? zullen wij onopgemerkt laten voorbijgaan, wat er op den 3 en 4 December geschied is? of zullen wij alles, wat er geschiedt, aan natuurlijke oorzaken en niet aan dien God, die de gebieder der natuur is, toeschrijven? Op den 30 November zag men, op onderscheiden plaatsen, de vlaggen wapperen en feestvieren, en feesttoonen aanheffen en drie dagen later, sprak God van den Hemel, met de donderende bazuinstem van stormwind en orkaan! Toen werden de noodvlaggen van den zeeman ten top geheschen; noodschoten gehoord; vele schepen verbrijzeld; velen vonden hun graf in den diepen afgrond van den oceaan, waardoof vrouwen en kinderen van mannen en vaders, ouders van hunne zonen beroofd werden ! Op andere plaatsen werden de dijken doorgebroken, waardoor landen en akkers als in eehe zee herschapen zijn! Koopmansgoederen werden door de hooge watervloeden bedorven, huizen stortten in, boomen werden uit den grond gerukt, en het is ons nog niet alles bekend, welke onheilen er hebben plaats gehad. Zal ons dit nu niet, genoegzaam doen blijken hoe welgevallig Nederlands feestviering in de oogen van een heilig en regtvaardig God geweest is? Hier mogen wij met den klagenden profeet Jeremia wel uitroepen: Klaagl. 3: 22, „Het zijn „de goedertierendheden des Heeren, dat wijniet „vernield zijn, dat Zijne barmhartigheden geen „einde hebben!" Doch wij vreezen, dat, indien Nederlands volk blijft voortgaan, van God te tergen zijn Woorden en heilige wetten te verwerpen, dat eerlang, de zoo lang getergde God! de phiolen zijner gramschap over Nederlands volk op eene geduchte wijze zal uitstorten! Wij vreezen, dat deze feestviering niet weinig zal bijgedragen hebben, om den toornbeker Gods vol te maken. Welligt leest, of hoort iemand dit geringe werkje lezen, die met deze taal den spot drijft, verguist of in den wind slaat en ons met scheldof schandnamen bestempelt; die wete, dat dit ons schrijven en in het licht brengen, niet geschied is om ijdele eer of winzucht, of iets dergelijks te bejagen, maar veel meer, of het den Heere, den God onzer vaderen behagen mogt, ' CD O * deze woorden voor velen nog als een middel in Zijne hand te gebruiken, tot opening hunner blinde zielsoogen en tot hunne redding voor de eeuwigheid! opdat de inwoners van Tyrus en Sidon, van Sodom en Gomorra en de Nineviten, in den grooten en vreeselijken oordeelsdag, niet tegen hun mogen getuigen! Wilt gij, niet tegenstaande deze ernstige waarschuwing , vermaning en liefderaad, deze woorden verwerpen en bespotten? weet het dan, dat gij Gods raad verwerpt en niet zoo zeer met ons, maar met Gods woord en zaak den spot drijft! Weet, dat de heilige en regtvaardige Regter zich niet eeuwig zal laten bespotten! Neen, God zal eenmaal de phiolen zijner eeuwige gramschap op den schedel der spotters uitstorten, en met hen spotten, als hunne vrees komt! „Met vlammend „vuur zal God wrake doen, over degenen, die „Hem niet kennen, en over degenen, die het „Evangelie onzes Heeren Jezus Christus niet gehoorzaam zijn: welke zullen tot straf lijden het „eeuwig verderf, van het aangezigt des Heeren, „en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer „Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden „in zijne heiligen en wonderbaar te worden in „allen die gelooven." 2 Thess. 1: 8, 9. "Maar, wil dit volk niet luklcen //Voer God, 't wordt ras verneêrd; ut Raakt C onder door verdrukken; //Het wordt van V kwaad verleerd; //Daar Hij zelfs prinsen slaat, "Op wien Hij hoon doet dalen, ,»En, die Hij tot een smaad, »Boel in het woeste dwalen Ps. 107 vs. 20, in rijm. Dan wij wenden ons eindelijk, nog met een kort woord, tot u, volk des Heeren! die met ons, het zoo diep verval van Nederlands kerk en burgerstaat beweent; die meer begeerte in uwe harten gevoeldet, om in die dagen van ijdele en God tergende feestvreugde, in uwe binnenkameren te gaan, de deur achter u toe te sluiten en den Regter der gansche aarde om genade te smeeken! Wij gelooven dat er zulken onder Gods volk nog in deze bange, donkere en treurvolle dagen gevonden worden, die met den zoo algemeenen stroom der ongeregtigheid, in leer en zeden, niet mede weggevoerd zijn, die hunne smeekbede nog nu en dan tot den troon der genade opzenden en hunne bange klagten in Gods vaderlijken schoot ontboezemen! Doch treurvol is het in onze dagen, dat de stok liefelijkheid en te zamenbinding, zoo jammerlijk verbroken is! Maakt in het natuurlijke eend ragt magt, niet minder is dit waar in het geestelijke. Zagen wij dit in de onlangs gevierde feesten: alles spande zamen om het doel te bereiken. Och! mogt zoo Gods volk in dezen ook de handen in een slaan, om als een éénig man, den hemel en genadetroon met hunne gebeden te bestormen , opdat God eens mogt uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en Nederlands volk zich voor den God onzer vaderen mogt verootmoedigen, eer het wraakzwaard van een vertoornd lan