Br. 4823 DER AFDEELING VAN HET Nederlandse!) Bijbelgenootschap. Plaatselijk Reglement 3000-7-'36 BIBLIOTHEEK PThU Oudestraat 6, Kampen Plaatselijk Reglement der AFDEELING van het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Art. 1. De Afdeeling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap stelt zich tot taak: belangstelling te wekken voor het doel, omschreven in Art. 1 der Wet van het Genootschap, en gelden daarvoor te verzamelen ; zoomede, de door het Hoofdbestuur beschikbaar gestelde en voor haar ressort passende Bijbeluitgaven aldaar op een doeltreffende wijze te verspreiden. BIBLIOTHEEK THU-KAMPEN MINIMUM I 0021 1358 êr' M823 Art. 2. De W e t van het Genootschap, en de door de Algemeene Vergadering vastgestelde Reglementen en genomen besluiten, zijn verbindend voor de Afdeeling, die verplicht is dit Reglement daarmede steeds in overeenstemming te houden. Art. 3. De Afdeeling strekt haren werkkring uit over de gemeenten Art. 4. De Afdeeling bestaat uit ten minste tien personen die Lid of Begunstiger zijn volgens Art. 2 der Wet, en wier gezamenlijke jaarlijksche bijdragen ten minste f 25.— beloopen (Art. 4 der Wet). Het Bestuur is bevoegd, ook Leden en Begunstigers aan te nemen uit plaatsen buiten den kring der Afdeeling. .Het Genootschapsjaar loopt van 1 Januari tot 31 December. Art. 5. De Leden en Begunstigers ontvangen kosteloos het jaarverslag en mogelijke andere daartoe bestemde uitgaven van het Genootschap. Zij hebben toegang tot de gewone Algemeene Vergaderingen van het Genootschap, en zijn benoembaar tot Leden van het Bestuur, tot Afgevaardigden ter Algemeene, en ter Provinciale Vergadering. Art. 6. In de Afdeelingsvergaderingen brengen de Leden en Begunstigers ieder ééne stem uit. Art. 7. De Afdeeling wordt vertegenwoordigd door een Bestuur, bestaande uit ten minste vier personen, mannen of vrouwen, die Lid of Begunstiger zijn. Het verkiest uit zijn midden een Voorzitter, een Secretaris, een Penningmeester en een Bibliothecaris, met dien verstande, dat zoo noodig meer dan een dezer betrekkingen door één persoon kunnen worden waargenomen. Ieder dezer functionarissen heeft een zijner medebestuurders tot plaatsvervanger. Art. 8. De Leden van het Bestuur worden gekozen door de Afdeelingsvergadering, bij vervulling van een gewone vacature voor den tijd van jaren, bij vervulling eener tusschentijds ontstane vacature voor zoo lang als het Lid dat vervangen moet worden, zitting zou gehad hebben. De aftredenden zijn eenmaal terstond herkiesbaar. Art. 9. Het Bestuur is bevoegd tusschentijds ontstane vacaturen aan te houden tot de eerstvolgende jaarlijksche Afdeelingsvergadering, of tot het vervullen daarvan een buitengewone Vergadering bijeen te roepen. Art. 10. Het Bestuur waakt er voor, dat het bedrag van het beschikkingsrecht door contributies, giften en verkoop zóó hoog is, dat daaruit een voldoend aantal Bijbels in verband met de behoeften binnen den werkkring van de Afdeeling kan worden ontvangen en dat, indien aanvragen boven het beschikkingsrecht noodig mochten zijn, bij het toestaan van prijsvermindering of gratis afgifte bijzondere omzichtigheid worde betracht. Art. 11. De Voorzitter belegt en leidt de vergaderingen. Hij teekent met den Secretaris de notulen en andere stukken. Art. 12. De Secretaris bewaart het archief met een ledenlijst, roept de vergaderingen op last van den Voorzitter bijeen, houdt de notulen, voert de correspondentie, brengt eenmaal 's jaars verslag uit over den staat en de verrichtingen der Afdeeling, is belast met de inzending van jaarverslag enz., vóór 1 Februari bij het Hoofdbestuur volgens Art. 16 der Wet, en heeft verder de zorg voor alles wat hem in betrekking tot de Afdeeling wordt opgedragen. Art. 13. De Penningmeester houdt de lijsten der Leden en Begunstigers bij in overleg met den secretaris en draagt zorg, dat de inzameling der contributiën geregeld geschiede, uiterlijk zes weken vóór de sluiting van elk boekjaar, onder uitreiking van de uitgaven volgens Art. 5 van dit Reglement. Wanneer Leden of Begunstigers de Afdeeling metterwoon verlaten, geeft hij daarvan kennis aan den Penningmeester der Afdeeling waarheen zij vertrokken zijn, — dan wel aan het Bijbelhuis. Art. 14. De Penningmeester is belast met het beheer der geldzaken der Afdeeling, en met de bewaring van alle desbetreffende stukken. De boeken der Afdeeling worden door hem bijgehouden, en afgesloten per 31 December van elk jaar. In de gewone Bestuursvergadering van Januari (zie Art. 29 van dit Reglement) doet hij rekening en verantwoording van zijn beheer. Art. 15. Wanneer schenkingen, erfstellingen en legaten aan de Afdeeling toegezegd of door haar ontvangen worden, onderzoekt de Penningmeester, in overleg met den Voorzitter, of ze bepaaldelijk aan deze, dan wel aan het Genootschap in het algemeen gedaan of vermaakt zijn. In het eerste geval handelt hij daarmede, indien ze ter belegging bestemd zijn, overeenkomstig Art. 11 al. 2 der Wet; in het tweede geval geeft hij bericht aan den Algemeenen Penningmeester en maakt ontvangen waarden aan dezen over. Art. 16. Jaarlijks vóór 1 Februari zendt de Penningmeester namens het Bestuur aan den Algemeenen Penningmeester de Rekening en Verantwoording, opgemaakt overeenkomstig de in Art. 12 tot en met 14 der Wet gegeven voorschriften. Bij vertraging der Bestuursvergadering van Art. 29 van dit Reglement dient de Penningmeester nochtans copie der rekening bij het Hoofdbestuur in, na overleg met Voorzitter of een der andere Bestuursleden. Bij de inzending van de Rekening wordt het daarop voorkomende saldo aan den Algemeenen Penningmeester overgemaakt. (Postrekening No. 22939). Art. 17. Ook gedurende het boekjaar kan de Penningmeester,, met goedvinden van het Bestuur, gelden als voorloopige storting aan het Hoofdbestuur overmaken. Van elke storting zendt hij afzonderlijk bericht aan het Hoofdbestuur en legt hij in de eerstvolgende vergadering van het Afdeelingsbestuur de quitantie over. Art. 18. De Bibliothecaris zorgt, in overleg met het Bestuur, voor het aanvragen van de noodige Bijbels bij het Hoofdbestuur en voor de bewaring en aflevering daarvan, en houdt van een en ander behoorlijk aanteekening *). Zoodra het beschikkingsrecht uitgeput dreigt te raken, geeft hij daarvan kennis aan het Afdeelingsbestuur. Art. 19. De Bibliothecaris is belast met het toezicht op de in Art. 24 van dit Reglement bedoelde depothouders, rekent met hen af minstens twee maal per jaar, en *) Formulieren voor deze boekhouding aan het Bijbelhuis. stort de gelden zoo spoedig mogelijk bij den Penningmeester der Afdeeling. Hij voldoet aan geen aanvragen van hen, wier rekening over het vorig boekjaar niet is aangezuiverd. Art. 20. In de gewone Bestuursvergadering van Januari legt de Bibliothecaris een staat over, aanwijzende het getal en de soort der ontvangen, afgeleverde en nog in voorraad zijnde Bijbels enz. Hij brengt de afrekeningen der depothouders ter tafel, geeft verslag van zijn toezicht op hunnen verkoop en doet verantwoording van zijn beheer. Art. 21. De ontvangsten der Afdeeling bestaan in : a. contributiën van Leden en Begunstigers ; b. collecten, zooveel mogelijk jaarlijks in elke der aangesloten gemeenten te houden ; c. opbrengst van verkochte Bijbels ; d. renten ; e. giften, bijdragen uit catechisatiebussen enz. ; ƒ. schenkingen, erfstellingen en legaten. (Zie Art. 13 der Wet). Art. 22. De uitgaven kunnen bestaan in : a. kosten van administratie ; b. kosten van Bijbelverspreiding door depothouders en colporteurs. Het gezamenlijk bedrag der uitgaven mag een derde der bruto-ontvangsten van het vorige boekjaar niet overschrijden, dan met voorafgaande goedkeuring van het Hoofdbestuur, dat alsdan het meerdere ten laste der algemeene kas brengt. Art. 23. Het Bestuur heeft de beslissing over aanvragen om B ij bels gratis of tegen verminderden prijs te ontvangen. Het bepaalt de grenzen, waarbinnen deze bevoegdheid aan den bibliothecaris wordt overgedragen. Art. 24. Indien aan het Bestuur blijkt, dat niet overal binnen den kring der Afdeeling de Bijbel op voldoende wijze door den boekhandel verkrijgbaar is, is het bevoegd depothouders aan te stellen. Art. 25. Den depöthoude r-w i n k e 1 i e r kan door het Bestuur een rabat worden toegestaan van ten hoogste 20 % op den prijs der verkochte boeken 1). Hij verbindt zich zijnerzijds, de hem afgeleverde boeken zorgvuldig te bewaren, uit te stallen en bij den verkoop niet van de prijslijst af te wijken ; voorts, geregeld met het Bestuur af te rekenen. (Vergelijk Art. 19.) Hij kan niet tevens Penningmeester of Bibliothecaris der Afdeeling zijn. Zoodra het mocht blijken, dat hij bij den verkoop van de prijslijst afwijkt, kan hij uit zijn betrekking worden ontslagen. Indien het beschikkingsrecht de duurzame voorziening van een depót niet toelaat, kan het Bestuur den depóthouder een verzameling Bijbels toevertrouwen, die hij volledig zal houden door bestelling bij de firma J. H. de Bussy, Rokin, Amsterdam ; of bij een vertegenwoordiger van het Genootschap. Art. 26. Indien de Afdeeling colporteurs aanstelt, dan gelden voor dezen de bepalingen van het vorig artikel2). 1) Formulieren voor aanstelling van depothouders (A en B) worden van het Bijbelhuis betrokken. 2) Gebruik is, dat geen colporteur wordt aangesteld, dan op wei-omschreven voorwaarden, waarvoor aanwijzingen verkrijgbaar zijn aan het Bijbelhuis. Art. 27. Jaarlijks wordt in eene of meer van de plaatsen der Afdeeling een voor de zaak des Genootschaps o p wekkende rede gehouden, bij welke gelegenheid voor het Genootschap zal worden gecollecteerd. Art. 28. Het Bestuur der Afdeeling zal vergaderen: a. ten minste tweemaal 's jaars, volgens Art. 29 en 30 van dit Reglement; b. zoo dikwijls de Voorzitter dit noodig acht, of tenminste de helft van het aantal Bestuurders het hem schriftelijk met opgave van redenen verzoekt. Art. 29. Op de eerste gewone Bestuursvergadering, die moet gehouden worden vóór 1 Februari, is o.a. aan de orde : 1. Verslag en verantwoording van den Bibliothecaris, volgens Art. 20 van dit Reglement. 2. Rekening en verantwoording van den Penningmeester, volgens Art. 14 van dit Reglement. 3. Vaststelling van de bij het Hoofdbestuur in te zenden Rekening, volgens Art. 16 van dit Reglement. 4. Overlegging, door den Penningmeester, van de naamlijsten der Leden en Begunstigers (zie Art. 13 van dit Reglement). 5. Vaststelling van het Jaarverslag, bedoeld bij Art. 12 van dit Reglement. 6. Indiening van punten ter beschrijving voor de Algemeene Vergadering (vóór 1 Febr. vlg. Art. 39 der Wet). 7. Verslag van den afgevaardigde over de Provinciale Vergadering van het najaar. 8. Benoeming van een afgevaardigde voor de Provinciale voorjaarsvergadering. Art. 30. Op de tweede gewone Bestuursvergadering — te houden in Mei of Juni, na de ontvangst van den beschrijvingsbrief en het verslag — is o.a. aan de orde : 1. Behandeling van het Algemeen Verslag. 2. Behandeling van den beschrijvingsbrief voor de Algemeene Vergadering. 3. Benoeming van een Afgevaardigde (of meer als de Afdeeling daartoe bevoegd is) en van zijn plaatsvervanger, en opstelling van een geloofsbrief. 4. Aanwijzing van plaatsen en benoeming van sprekers voor het houden van de opwekkende rede bedoeld in Art. 27. 5. Verslag van de Provinciale voorjaarsvergadering. 6. Benoeming van een afgevaardigde voor de Provinciale najaarsvergadering. Art. 31. Een Vergadering van de Leden en Begunstigers zal gehouden worden : a. eenmaal 's jaars, bij voorkeur ter gelegenheid van het houden der opwekkende rede; b. zoo dikwijls het Bestuur dit noodig acht, of twintig Leden en Begunstigers het met schriftelijke opgave van redenen verzoeken. In Afdeelingen waar minder dan twintig Leden en Begunstigers zijn, kan de oproeping gevraagd worden door de helft van het aantal contribuanten. Art. 32. In de vergadering onder a van het vorig Artikel genoemd, zal door het Bestuur verslag gedaan worden van zijn verrichtingen, rekening en verantwoording van zijn beheer en mededeeling van het ter Algemeene Vergadering verhandelde. Voorts worden de in het Bestuur ontstane vacaturen vervuld door stemming volgens Art. 6 van dit Reglement. Art. 33. De Bestuurs- en Afdeelingsvergaderingen worden als regel ten minste acht dagen te voren uitgeschreven. Art. 34. Bij ontbinding der Afdeeling wordt gehandeld overeenkomstig Art. 19 en 20 der Wet. Art. 35. Wijzigingen in dit Reglement worden van kracht nadat zij voorloopig in een Afdeelingsvergadering vastgesteld, daarna door het Hoofdbestuur of de Algemeene Vergadering goedgekeurd zijn overeenkomstig het bij Art. 6 der Wet bepaalde. Aldus vastgesteld te op Onderteekening van het Bestuur der Atdeeiing : Voorzitter. Secretaris. Door het Hoofdbestuur goedgekeurd op Voorzitter. Secretaris.