Br. 4824 süDERLANDSCH BIJBELGENOOTSCHAP HET WERK DER AFDEELINGEN TOEGELICHT AAN DE HAND VAN EENIGE ARTIKELEN VAN WET EN REGLEMENT VIJFDE DRUK UITGEGEVEN DOOR HET HOOFDBESTUUR AMSTERDAM _ HEERENGRACHT 366 1931 BIBLIOTHEEK PThU Oudestraat 6, Kampen jNtUKKLANDSCH BIJBELGENOOTSCHAP HET WERK DER AFDEELINGEN, TOEGELICHT AAN DE HAND VAN EENIGE ARTIKELEN VAN WET EN REGLEMENT VIJFDE DRUK UITGEGEVEN DOOR HET HOOFDBESTUUR AMSTERDAM - HEERENGRACHT 366 1931 EEN WOORD TER INLEIDING. Er is een dagelijksche briefwisseling tusschen verschillende Afdeelingsbesturen en het Bijbelhuis te Amsterdam over allerlei onderdeelen van het Afdeelingswerk- De bedoeling van dit boekje is om den bestuurders onzer Afdeelingen het antwoord op een aantal vragen in handen te geven, zonder dat zij de vragen op papier behoeven te stellen. Het zal wel niet volledig zijn. Wellicht ook niet overal duidelijk■ Opmerkingen daaromtrent zullen gaarne ontvangen en zeker ter harte genomen worden. Dan wordt een herdruk weer beter. Het register, het zij met groote waardeering vermeld, danken wij aan de vriendelijke zorg van Ds. H. C. de Groot te Angerlo, Secretaris der Provinciale Commissie in Gelderland. Mocht het belangelooze en belangrijke werk onzer Afdelingsbestuurders door dit geschrift eenigszins vergemakkelijkt worden, dan zal zich daarover verblijden hun aller dienstw. dienaar Amsterdam, Januari 1920. L. ]. VAN WIJK. BIJ DEN TWEEDEN DRUK. Met verandering van wat om wijziging van wet of omstandigheden te veranderen was, en een enkele verduidelijking.... maar overigens hetzelfde boekje. L. J. VAN WIJK. Amsterdam, November 1921. BIJ DEN DERDEN DRUK. Als voren. Echter is nog eens het geheele boekje doorgezien en is daarbij gezocht naar minder duidelijke plaatsen. Indien er iemand ware, die dezen druk met den vorigen zou gaan vergelijken, hij zou zeker de sporen van dien arbeid hier en daar vinden. Mocht er een lezer zijn, die plaatsen vindt, die naar zijne meening hierbij over het hoofd zijn gezien, hij moge de vriendelijkheid hebben op zulke plaatsen de aandacht te vestigen. Wij kunnen bij een volgenden druk er dan op letten. Met zulk een bericht zal hij zeer aan zich verplichten ZEd. du), dr. L. J. VAN WIJK. Amsterdam, October 1923. BI] DEN VIERDEN DRUK. Ons „Groene Boekje" is in deze uitgave niet onbelangrijk gewijzigd en aangevuld. Het onderging hierbij den invloed van de Reorganisatie-besluiten der Algemeene Vergadering van 1925. Het wsrke er toe mede, om de praclijk der nieuwe bepalingen gemakkelijker ingang te doen vinden I Wie in het boekje iets vindt, dat hem niet geheel duidelijk 15> doet een verdienstelijk werk door daarop de aandacht te vestigen. Voor berichten daaromtrent beveelt zich zeer aan van Afdeelingsbestuurders de dw. dr. L. J. VAN WIJK, Mei 1926 Alg. Secr. BIJ DEN VIJFDEN DRUK. Vanzelf gaf de wetswijziging van 1928 aanleiding tot wijziging en aanvulling van wat in den vorigen druk, voorkwam over het beschikkingsrecht en wat daarbij behoort. Maar daarnevens heeft het streven naar duidelijkheid en volledigheid geleid tot om- en bijwerking op verschillende plaatsen. Grooten dank ben ik verschuldigd aan den voorzitter der Provinciale Commissie in Limburg, Ds. P. A. C. DOUW ES te Weert, van wiens opmerkingen en aanwijzingen ik een ruim en dankbaar gebruik heb gemaakt- October 1931. L. J. VAN WIJK. Artikel 1. Het Nederlandsch Bijbelgenootschap stelt zich ten doel de verspreiding van den Bijbel in zijn geheel en in gedeelten, zonder aanteekening of uitlegging, binnen en buiten het Vaderland, inzonderheid in zijne overzeesche bezittingen. De wet formuleert geen afzonderlijken grondslag. Deze ligt in de doelstelling. Wie mee wenscht te werken aan het doel, behoort in het Bijbelgenootschap thuis. In den beginne hoopte men zelfs op samenwerking met Roomschen en Joden. Dit is, in het algemeen gesproken, een droombeeld gebleken. Maar het Genootschap blijft een terrein van samenwerking tusschen alle Protestantsche gezindten. In den laatsten tijd is ook in kringen der 0. Katholieke kerk van neiging tot samenwerking gebleken. Daar aanteekening of uitlegging bij de uitgave van den bijbel uitgesloten is, kan het Bijbelgenootschap buiten alle richtingsverschillen blijven en alle richtingen tot het ééne doel samenbrengen. Dit boekje behandelt het werk binnen Nederland. Art. 2. Het Genootschap bestaat uit : Leden-Donateurs met een jaarlijksche bijdrage van f6.— en hooger; Gewone Leden met een jaarlijksche bijdrage van tenminste f 2.50, maar beneden de f 6.—; Begunstigers met een jaarlijksche bijdrage van minder dan f 2.50. Het is dus geene stichting, onafhankelijk van gezindheid of steun van anderen dan hen, die haar besturen, maar een Genootschap, dat alleen bestaat door zijne leden en welks bestaan zonder die leden ondenkbaar is. Uit de bewoordingen van het artikel blijkt wel duidelijk, dat ieder, die aan de omschrijving van het lidmaatschap voldoet, recht heeft om lid te worden, en dat geen andere vereischten mogen worden gesteld. Uit het artikel blijkt voorts, dat allen, die f 2.50 of meer jaarlijks bijdragen, recht hebben op den titel 11 d. Februari 1922 maakte het Hoofdbestuur bezwaar om een Plaatselijk Reglement goed te keuren, waarin de werkkring eener Afdeeling tot een bepaalde kerkelijke gezindte beperkt werd. Art. 3. Het Genootschap wordt vertegenwoordigd door eene Algemeene Vergadering (zie Art. 34 vgg1)) en, wanneer deze geen zitting heeft, door een Hoofdbestuur (zie Art. 21 Vgg), In de Algemeene Vergadering is het Genootschap als geheel bijeen. Houdt deze geen zitting, dan vertegenwoordigt het Hoofdbestuur dit als geheel. Het Hoofdbestuur is met het Bijbelgenootschap, maar vertegenwoordigt het slechts als geheel. De Afdeeling doet dit plaatselijk. 1) Niet alle artikelen, waarheen verwezen wordt, komen in hun geheel in dit boekje voor. Wie ze wenscht na te slaan vrage een ex. der Wet aan het Bijbelhuis. Art. 4. De Leden en Begunstigers vereenigen zich tot Afdeelingen. Wel bestaat het Genootschap in de eerste plaats uit personen, maar dezen vereenigen zich dadelijk tot Afdeelingen, die organisch de samenstellende deelen van het Genootschap zijn. Algemeene leden bestaan niet. Wel kan men giften, ook jaarlijks, schenken aan het Hoofdbestuur, maar eenig recht kan men slechts aan het lidmaatschap der Afdeeling ontleenen. Daar de Afdeeling hier te lande het normaal bevoegd orgaan voor den arbeid des Genootschaps is, is het noodig, dat alom Afdeelingen bestaan ; anders gezegd, dat elke plaats, stad of dorp, tot eene Afdeeling behoort, die hare werkzame belangstelling over die plaats uitstrekt. Waar geen Afdeeling is, kan het Genootschap niet normaal werken. Voor de oprichting eener Afdeeling is noodig : a. dat ten minste tien personen, die Lid of Begunstiger zijn, zich tot de bevordering in één of meer gemeenten van het in Art. 1 genoemde doel hebben vereenigd ; b. dat de gezamenlijke jaarlijksche bijdragen van Leden en Begunstigers ten minste vijf en twintig gulden beloopen; Aan deze twee voorwaarden moet dus voldaan worden. Tien personen en ƒ 25. jaarlijksche bijdragen. Vijf personen, die ieder ƒ10.— bijdragen, zijn evenzeer onvoldoende als twintig personen, ieder met een bijdrage van ƒ I.— jaarlijks. De „personen hier bedoeld, kunnen evenzeer natuurlijke als rechtspersonen zijn, b.v. kerkeraden, kerkvoogdijen, diaconieën, vereenigingen, stichtingen, enz. c. dat een Plaatselijk Reglement vastgesteld is overeenkomstig deze wet; Door het Hoofdbestuur is een model voor zulk een Plaatselijk Reglement gemaakt, dat op aanvraag aan de Afdeelingen wordt toegezonden. Het is geen voorschrift, maar een voor beeld. Afdeelingen, die het ongewijzigd wenschen te gebruiken, kunnen voor ieder harer Leden en Begunstigers een exemplaar kosteloos ontvangen. Men lette er echter op, dat in de door het Hoofdbestuur beschikbaar gestelde model-Reglementen eenige artikelen moeten ingevuld worden, indien men ze aan alle Leden en Begunstigers wil toezenden. d. dat een Bestuur, bestaande uit ten minste vier personen, gekozen is overeenkomstig het sub c. genoemde Reglement. Ten minste vier personen. In de eerste plaats om te voorkomen, dat bij vertrek of overlijden van een of meer bestuurders de Afdeeling onbeheerd blijft. Maar voorts, opdat er gelegenheid zij om in het Bestuur personen van verschillende kerkelijke gezindten op te nemen, hetgeen wenschelijk is met het oog op het algemeen karakter van het Genootschap. Om de eerste reden is het ook gewenscht, het bestuur niet uitsluitend te doen bestaan uit predikanten, die lichtelijk aan verhuizing kunnen onderhevig zijn, maar daarin ook op te nemen een of meer personen, van wie te verwachten is, dat zij ter plaatse woonachtig zullen blijven. Gedurende niet veel minder dan een eeuw sprak het vanzelf, dat uitsluitend mannen lid van een Afdeelingsbestuur waren. Daarom zegt de wet hierover niets en past dus volkomen bij de thans meer en meer overheerschende opvatting, dat ook vrouwen benoembaar zijn. De vrijheid van vaststelling van het Plaatselijk Reglement wordt in zeer geringe mate beperkt door Art. 5. Elk Plaatselijk Reglement der Afdeelingen moet inhouden : a. de bepaling dat deze wet en de door de Algemeene Vergadering vastgestelde Reglementen en genomen besluiten voor de afdeeling verbindend zijn ; Ook het vaststellen en wijzigen der wet behoort tot de bevoegdheid der Algemeene Vergadering, die voor het grootste gedeelte uit Afdeelings-afgevaardigden bestaat. b. de vaststelling der rechten van Leden en Begunstigers ; De wet omschrijft die rechten geenszins volledig, maar zegt, dat zij in de Plaatselijke Reglementen omschreven moeten worden. Deze omschrijving kan dus in verschillende Afdeelingen zeer uiteenloopen. Of er verschil zal zijn tusschen de rechten van Leden en Begunstigers, en zoo ja, welk ; of deze beide categorieën zullen medewerken aan de keuze van het Bestuur, daarin zeiven verkiesbaar zullen zijn, of zij de bestuursrekening zullen nazien of zij zeggingsschap zullen hebben in het toekennen van prijsvermindering, dit alles kunnen de verschillende Afdeelingen naar goedvinden regelen. Alleen staat wel vast, dat het Plaatselijk Keglement in eerste instantie in de vergadering der Leden en Begunstigers wordt opgesteld. Dat de Wet nog op enkele andere punten rechten van Leden en Begunstigers waarborgt, zal nader blijken, zoo : het ontvangen van Berichten en verslagen, art. 7 ; kennisneming van verslag en rekening der Afdeeling, art. 9 ; toegang tot de Algemeene Vergadering, art. 37. Wel zegt art. 34, dat de afgevaardigden ter Algemeene Vergadering Leden of Begunstigers moeten zijn, maar dit sluit niet uit de mogelijkheid, dat een Plaatselijk Reglement slechts een dezer categorieën, b.v. alleen de Leden, daarvoor aanwijst, c. de aanwijzing der gemeenten, waarover de Afdeeling haren werkkring uitstrekt. Het dient duidelijk vast te staan, hoever het arbeidsveld der verschillende Afdeelingen zich uitstrekt, Het ideaal is, dat geheel Nederland wordt ingenomen door de Afdeelingen, met juist aan elkaar passende grenzen. In de laatste jaren is dit ideaal zijne verwezenlijking zeer genaderd. Het blijft de taak der provinciale Commissiën hierop toe te zien en te trachten gebreken in de organisatie zoo mogelijk te verbeteren. Hierover bij volgende artikelen nader. Men lette er vooral op, dat gemeenten, cf gedeelten daarvan, die vallen onder de gebieds-omschrijving van een nieuwe Afdeeling, dan niet meer behooren voor te komen in het Plaatselijk Reglement der Afdeeling, waartoe zij vroeger behoorden. Hierbij is overleg en overeenstemming tusschen de verschillende At- deelingsbesturen noodig. De practische wenk van Prof. van Toorenenbergen, van IÖÖ4-1 öVZ voorzitter van het Hoofdbestuur, dat de grenzen van eene Afdeeling, wat hare werkzaamheden betreft, daar liggen, waar de werkzaamheid eener andere begint, vindt toepassing in de laatste alinea van dit artikel : , Aan aanvragen uit andere gemeenten voldoen de Atdeelingen niet dan in het geval, voorzien bij Art. 6 al. d van Reglement A. D.w.z. bij het ontbreken eener plaatselijke Afdeeling in de betrokken gemeente. Deze bepaling kan nog nut hebben als overgangsmaatregel, waar aan de verdeeling van het land over de Afdeelingen nog iets ontbreekt. Wendt iemand zich uit onkunde tot eene andere Afdeeling dan die zijner woonplaats, zoo wijze men hem den goeden weg. Art. 6. De Plaatselijke Reglementen en alle daarin gebrachte wijzigingen behoeven de goedkeuring van het Hoofdbestuur of, bij weigering van goedkeuring, die van de Algemeene Vergadering. Het beroep op de Algemeene Vergadering is wel een nauwelijks noodige voorzorgsmaatregel en dan ook nooit voorgekomen. Van het Hoofdbestuur wordt niet verwacht een afzonderlijk oordeel over de doeltreffendheid der ontworpen bepalingen, maar alleen na te gaan of het vorige artikel wel is gehandhaafd. Immers : De weigering mag echter alleen gegrond zijn op nietovereenstemming met deze Wet of met de door de Algemeene Vergadering vastgestelde Reglementen of genomen besluiten ; behoudens de aanwijzing van de gemeenten, waarover de Afdeeling haren werkkring uitstrekt, waarvan de goedkeuring onbeperkt aan het Hoofdbestuur, resp. de Algemeene Vergadering verblijft. De laatste uitzondering is gemaakt opdat een centraal lichaam kunne verhinderen het op ongewenschte wijze door elkaar loopen van de gebieden van verschillende Afdeelingen en bevorderen het stelselmatig bedekken van het Nederlandsch grondgebied met Afdeelingen. De Plaatselijke Reglementen en alle wijzigingen daarin worden te dien einde in drie exemplaren bij het Hoofdbestuur ingezonden, dat verplicht is, binnen drie maanden na die toezending, zijne beslissing — ingeval van weigering met redenen omkleed — aan het Afdeelingsbestuur schriftelijk mede te deelen. Ingeval van goedkeuring wordt een exemplaar, door Voorzitter en Secretaris ten blijke van goedkeuring onderteekend, in handen der Provinciale Commissie gesteld en één aan het Afdeelingsbestuur teruggezonden. Indien dit binnen genoemden termijn geene of eene afwijzende schriftelijke beslissing heeft ontvangen, kan het de beslissing inroepen van de Algemeene Vergadering. Men denke aan de drie exemplaren. Het Hoofdbestuur behoeft een exemplaar voor zijn archief en de Provinciale Commissie moet steeds op de hoogte zijn van de bepalingen, in de verschillende Afdeelingen geldende, in het bizonder van de gebiedsomschrijving. Art. 7. Aan de Besturen der Afdeelingen is de zorg opgedragen voor de verspreiding van den Bijbel naar de beginselen en regelen van Reglement A, Dat is dus het eerste, wat zij zich tot taak hebben te stellen : het werk des Genootschaps te doen binnen eigen werkkring. Op de wijze waarop en de beginselen waarnaar gewerkt wordt, komen wij nader terug, (zie blz. 44 t.m. 50). Hier wordt voorop gesteld, dat de Afdeelingen de werkende organen des Genootschaps zijn. Zooals zij werken, werkt, hier te lande tenminste, het Genootschap. voor de uitbreiding van het Genootschap, Ook als formeel het Genootschap zich uitstrekt over het geheele grondgebied des rijks, dan zal het nog een punt van voortdurende zorg voor de Afdeelingen moeten zijn, dat op alle plaatsen, die tot eene Afdeeling behooren, de arbeid des Genoot- ■ • " v #, U» schaps m werkelijkheid gedaan worde. En voorts is te streven naar uitbreiding van het getal der Leden en Begunstigers. Dit met alleen ter versterking van eigen kracht voor het werk in eigen kring, maar tevens om het deel van het werk des Genootschaps, dat aan het Hoofdbestuur is toevertrouwd, zoo krachtig mogelijk te doen zijn. Zeker zijn de inkomsten van het Genootschap uit contributies in de laatste jaren belangrijk gestegen, maar de behoeften groeien nog sterker. Daarom moge de aandacht der Afdeelingen steeds gevestigd blijven op dit deel harer taak. Er is nog altijd veel te doen. ialloos velen zijn er nog in den lande, aan wie, vaak tot hun eigen verwondering, nooit gevraagd is om het Genootschap te steunen. ' , fMo" gebruik ,van het Propaganda-materiaal, dat door het Hoofdbestuur ,s uitgegeven, en houde vooral in den winter propaganda-samenkomsten, waarbij het Hoofdbestuur desgewenscht met raad en daad bijstaat. ÜÜ U°r/v t0ezending,der in Art* 28 genoemde Berichten en^Handelingen aan de Leden en Begunstigers. Her AlUUvaVe Be»chten en Mededeelingen (Handelingen der Alg. Verg. e.a. geschriften) berust bij het Hoofdbestuur De zorg, dat zij in handen komen van de Leden en Begunstigers, is eigenlijk ook arbeiden aan de versterking, innerlijk, van het Ge™ Ver!pre:'le,' ,in k™ - d»! Art. 8. Twee of meer Afdeelingen, in elkanders nabijheid gelegen, kunnen zich vereenigen tot gemeenschappelijke werkzaamheid, wanneer zij meenen op die wijze beter de belangen der Bijbelverspreiding te kunnen behartigen. Van elke zoodanige vereeniging wordt, met vermelding van het beoogde doel, aan het Hoofdbestuur kennis gegeven, hetwelk bevoegd is, hieruit voortvloeiende kosten ten laste der algemeene kas te brengen. Van deze mogelijkheid is tot heden (1931) nog geen gebruik gemaakt. In omstandigheden, die hiertoe zouden hebben kunnen leiden, zal nu wel overleg in den provincialen kring aangewezen zijn. Art. 9. Jaarlijks wordt in elke Afdeeling aan de Leden en Begunstigers door het Bestuur verslag gedaan van zijne verrichtingen, en rekening en verantwoording van zijn beheer. Dit geschiedt meestal in eene vergadering ; soms ook wel door publicatie in een dag- of weekblad. Bedoeling is natuurlijk de Leden en Begunstigers op de hoogte te houden van wat er in en door hunne Afdeeling geschiedt en daardoor hunne belangstelling gaande te houden. In Afdeelingen, die zich over meerdere plaatsen uitstrekken, wordt veelal de verslag-vergadering om de beurt in de verschillende plaatsen gehouden. Niet ongewoon is de klacht, dat zulke vergaderingen slecht of niet worden bezocht. Men trachte ze aanlokkelijk te maken. Dit kan ook geschieden door de verslag-vergadering samen te voegen met die, waarvan de volgende alinea spreekt. In dat geval bestede men niet te veel tijd aan huishoudelijke aangelegenheden. Voorts wordt zooveel mogelijk jaarlijks in elke Afdeeling eene openbare Vergadering gehouden, waarin mede- deelingen worden gedaan omtrent den staat en de verrichtingen, zoowel van de Afdeeling in het bijzonder als van het Genootschap in het algemeen. Het doel van zulk een samenkomst is propaganda, verbreiding van kennis omtrent en opwekking tot medearbeid aan het werk van het Genootschap. Er zijn vele middelen om de samenkomst aantrekkelijk te maken. Men zie ook de „Wenken", door het Hoofdbestuur beschikbaar gesteld. * * * De nu volgende artikelen regelen de verhouding tot het Hoofdbestuur. Allereerst geldelijk. Art. 10. Van alle vrije inkomsten (jaarlijksche bijdragen, giften, collecten en renten) komt een derde gedeelte ter beschikking van het Hoofdbestuur. Deze bepaling beteekent niet, dat op eenig tijdstip een derde deel der inkomsten aan het Hoofdbestuur moet worden gezonden, maar wel, dat alles wat in eenig jaar boven dit derde deel aan het Hoofdbestuur wordt overgemaakt, in den vorm van bijbels, gedurende het daarop volgende jaar, ter beschikking van de Afdeeling blijft. (Het z.g. Beschikkingsrecht, zie art. 15). Art. 11. Telken jare worden op 31 December de boeken der Afdeelingen afgesloten. Zooals deze bepaling hier staat, zou men eigenlijk na den Oudejaarsavond niets meer in de jaarrekening mogen opnemen. In de praktijk geschiedt dit echter wel. Het volgend artikel onder- 2 stelt dit ook wel, daar het een maand ruimte laat voor het inzenden der rekening. Men lette er echter op, dat het boekjaar des Genoot schaps met het kalenderjaar samenvalt (vóór 1905 was dit anders). Alle ter belegging bestemde schenkingen, erfstellingen en legaten, aan Afdeelingen gedaan en vermaakt, worden door haar zoo spoedig mogelijk belegd ten name der Afdeeling, op een der Grootboeken van de Nationale Schuld of op de Rijkspostspaarbank. In deze bepaling is vastgesteld het recht der Afdeelingen om in het bizonder aan haar vermaakt kapitaal onder eigen beheer te nemen en te houden, terwijl tevens in de beperkende bepaling een waarborg wordt gezocht tegen onvoorzichtige belegging. Art. 12. Jaarlijks, vóór 1 Februari, zendt elk Afdeelingsbestuur zijne Rekening en Verantwoording over het laatstverloopen boekjaar aan den Algemeenen Penningmeester. Deze bepaling worde hier nog eens onderstreept en met allen nadruk gewezen op de verplichting der penningmeesters om tijdig de contributies en andere gelden te innen om daardoor in staat te zijn de rekening op tijd in te dienen. Hierbij worde vooral ook gedacht aan afdeelings-depóts, als die er zijn. In de meeste gevallen, waarin het uitblijven der rekeningen verklaard wordt, wat geenszins altijd geschiedt, ligt de oorzaak in het niet tijdig ontvangen van de afrekeningen der depothouders. Men vrage daar vroegtijdig om. Algemeene medewerking ten dezen zou het werk van den Algemeenen Penningmeester kunnen vergemakkelijken. Het ontbreken daarvan verzwaart het buitengemeen. Nu wij toch over de penningmeesters schrijven, worde her- innerd aan eenige voor de hand liggende werkzaamheden, noodig om het beheer goed te voeren : nauwkeurig bijhouden van de lijsten van Leden en Begunstigers ; kennisgeven van verhuizingen van Leden of Begunstigers aan den Penningmeester der nieuwe woonplaats ; afsluiten der boeken per 31 Dec. ; rekening en verantwoording doen in de leden- of bestuursvergadering in Januari ; in elk geval, of die vergadering gehouden is of niet, inzenden der rekening bij den Algemeenen Penningmeester vóór 1 Februari. * * * Terwijl de Afdeelingen in haar werk geheel vrij zijn, draagt de Wet toch aan het Hoofdbestuur op, op haar beheer toe te zien. Deze rekening en verantwoording bevat eene specifieke opgave van alle ontvangsten en uitgaven, en wordt ingericht naar een door het Hoofdbestuur vastgesteld model. Alle ontvangsten en uitgaven ! Er zijn geen onderdeelen van het beheer, die buiten deze verantwoording blijven. En vooral volge men het vastgesteld model. Elke afwijking maakt weer misverstand omtrent den juisten stand van zaken mogelijk. Art. 13. In ontvangst worden gebracht zoowel de vrije inkomsten, omschreven in art. 10, als de opbrengst van den bijbelverkoop. In tegenstelling met de opbrengst van verkochte bijbels, gelden, waarmede de waarde van afgeleverde bijbelboeken geheel of gedeeltelijk weder inkomt, verstaan wij onder Vrije Inkomsten, alle ontvangsten, die in haar geheel als winst zijn te beschouwen. Van ter belegging bestemde schenkingen, erfstellingen en legaten, aan de Afdeeling gedaan en vermaakt, geschiedt vermelding pro memorie in de Rekening en Verantwoording. Dus zulke ter belegging bestemde buitengewone inkomsten worden niet in de Rekening opgenomen, maar toch op het rekeningformulier vermeld, opdat het Hoofdbestuur van het ontstaan van afdeelingskapitaal op de hoogte blijve. In uitgaaf wordt gebracht : a. het bedrag der kosten van beheer ; Kosten van beheer. Daarbij behoort alles, wat noodig is voor het bedrijf der Afdeeling : notulen- en kasboek, briefpapier en -omslagen, porti, kosten van vergaderingen, reiskosten, vergoeding aan sprekers ; bij uitgebreid beheer aanschaffing van kasten of huur van een bureau. Een zeer bizondere omschrijving van nog een andere soort van uitgaven geeft de volgende alinea : b. hetgeen, als eene bestendiging van sedert jaren bestaand gebruik, door de Afdeeling werd uitgegeven voor instellingen of werkzaamheden, bestemd en geschikt om het recht gebruik van den Bijbel te bevorderen, welker opheffing of staking den bloei der Afdeeling zoude benadeelen. Uit de bewoordingen zelve blijkt, dat wij hier te doen hebben met een uitzonderingsmaatregel ten behoeve van zeer oude Afdeelineen, die sinds langen tijd instellingen hadden als Zondagsscholen, of werkzaamheden als tractaatverspreiding steunden of verrichtten, welke instellingen of werkzaamheden naar latere opvattingen niet meer onder de zorg der Afdeelingen behooren. Waar zij bestaan, kunnen zij dus blijven. Eéne categorie van buitengewone uitgaven kan echter ook op de rekening van nieuwe Afdeelingen komen. Deze mogelijkheid werd geopend bij interpretatie van deze bepaling door de Algemeene Vergadering van 1894. Het was toen de verspreiding in het groot van berijmde Psalmen en Gezangen werd opgeheven. Aan de Afdeelingen is toen de vrijheid gelaten om ten behoeve van minvermogenden kerkboeken aan te koopen en het bedrag op hare rekening te brengen. Al deze arbeid wordt evenwel beperkt door de bepaling : Het gezamenlijk bedrag dezer uitgaven zal een derde der bruto-vrije inkomsten van het vorige boekjaar niet mogen overschrijden dan met voorafgaande goedkeuring van het Hoofdbestuur, dat alsdan het meerdere ten laste der Algemeene Kas brengt. Bij het begin van elk boekjaar weet elk Afdeelingsbestuur dus nauwkeurig hoeveel het bedrag der uitgaven in dit jaar kan zijn. Het is dus volkomen in staat te controleeren, wanneer de uitgaven dat maximum zouden komen te overschrijden. De Wet onderstelt echter de mogelijkheid, dat die overschrijding bepaald noodzakelijk is. Maar voor het vaststellen dier noodzakelijkheid eischt zij de instemming van het Hoofdbestuur. Is deze evenwel verkregen, dan is de overschrijding niet alleen goedgekeurd, maar neemt het Hoofdbestuur haar zelfs voor zijne rekening. Het is wel opmerkelijk, dat van deze milde bepaling, sinds jaren bestaande, nooit gebruik is gemaakt, hoewel het wel voorkomt, dat, vaak op zeer goede gronden, het maximum der uitgaven wordt overschreden. Bij de inzending der Rekening wordt het saldo daarop voorkomende aan den Algemeenen Penningmeester overgemaakt. In tegenstelling met vroegere regelingen, waarbij een deel der inkomsten werd ingehouden, wordt thans het verschil tusschen ontvangsten en uitgaven geheel overgemaakt. Indien een bestuur in het begin van het jaar eenige geldmiddelen noodig heeft, dan wordt er practisch geen bezwaar tegen gemaakt, dat eenig kasgeld wordt ingehouden. Dit wordt dan op het rekeningformulier aangeteekend en op de volgende rekening weder verantwoord. Art. 14. Bij posten van uitgaaf als bedoeld bij het vorig artikel sub b worden, nevens het geldelijk bedrag, specifiek de instellingen of werkzaamheden vermeld, waaraan het ten koste is gelegd. Deze vermelding is noodig om mogelijk te maken het oordeel, door de Wet aan het Hoofdbestuur opgedragen in de volgende alinea: Het Hoofdbestuur beoordeelt of de ten deze gedane uitgaven als gewettigd mogen aangenomen of bestendigd worden. Art. 15. Jaarlijks wordt voor elke Afdeeling een recht van beschikking over bijbelboeken afgeleid uit de rekening van het vorig jaar. Het bedrag van dit beschikkingsrecht is gelijk aan hetgeen zij meer dan 1 van hare bruto—vrije inkomsten heeft overgemaakt. Aan aanvragen boven het beschikkingsrecht zal als regel worden voldaan. Het Hoofdbestuur is echter bevoegd de voldoening daaraan tot een volgend boekjaar uit te stellen of daaraan voorwaarden te verbinden. Het z.g. beschikkingsrecht der afdeelingen schijnt dikwijls moeilijkheden te hebben opgeleverd. Toch is de zaak hoogst eenvoudig, vooral na de nieuwe formuleering van Art. 15, zooals die in 1928 is vastgesteld. Men lette op de bepaling van Art. 10, dat van de vrije inkomsten één derde gedeelte ter beschikking van het Hoofdbestuur komt. Logisch volgt daaruit, dat het bedrag waarmee het overgemaakte saldo der rekening dat derde deel overschrijdt, ter beschikking van de Afdeelingen blijft. Echter niet zóó, dat de Afdeeling dat geld in kas houdt, — want het gehééle saldo moet immers worden overgemaakt (Art. 13 laatste alinea) —, maar wel zóó, dat zij over dit bedrag, naar behoefte en in den vorm van bijbels, zal kunnen beschikken. De op deze wijze ontvangen Bijbels zijn ter beschikking van het Afdeelingsbestuur, dat ze kan verkoopen tegen vollen of tegen verminderden prijs, of ook gratis uitreiken naar eigen oordeel. Daarmede beantwoordt de Afdeeling aan het doel van het N.B.G.: de verspreiding van den Bijbel. Men lette echter wel degelijk hierop : le. dat het Genootschap (en eene Afdeeling is niet anders dan een deel van het Genootschap !) het beginsel volgt, niet van gratis uitdeeling des Bijbels, maar van verkrijgbaarstelling volgens de prijslijst. (Zie Regl. A, art. 7). Een uitnemend beginsel, omdat een Bijbel waard is dat men er iets, — zij het ook weinig, — voor geeft ; 2e. dat evenwel de gelegenheid om aan behoeftige personen, vereenigingen of stichtingen den Bijbel voor verminderden prijs of zelfs gratis te geven, een voorrecht is van de Afdeelingen, die geheel naar eigen oordeel kunnen toepassen de laatste alinea van Regl. A, art. 7 ; 3e. dat, naarmate de opbrengst van haar Bijbelverkoop grooter is, de Afdeeling ook in het volgende boekjaar grooter beschikkingsrecht zal hebben. Deze opbrengst van Bijbelverkoop behoort immers niet tot de z.g. vrije inkomsten (Art. 10), waarvan V, ter beschikking van het Hoofdbestuur blijft. Het volgende diene als voorbeeld. Afdeeling A heeft in zeker jaar aan vrije inkomsten (contributiën, collecten, giften) verzameld ƒ 60.— Daarvan blijft 1/3. dus ƒ 20.—, aan 't Hoofdbestuur. Er waren onkosten, in 't geheel ƒ10.—. Dus kan ƒ 50.— worden overgemaakt aan den Alg. Penningmeester (er was geen opbrengst van Bijbelverkoop). Het beschikkingsrecht voor het nieuwe boekjaar wordt dus nu ƒ 50—ƒ 20 = ƒ 30.—. De Afdeeling wenscht nu in den loop van het jaar dit geheele bedrag, of een gedeelte er van, in den vorm van Bijbels terug te ontvangen. Zij mag die Bijbels gebruiken zooals zij verkiest. Gesteld echter, dat zij die Bijbels zóó verkoopt, dat zij bijv. ƒ 20.— opbrengen, dan wordt de rekening over dit tweede jaar als volgt. In de onderstelling, dat inkomsten en uitgaven overigens dezelfde zijn gebleven, kan ƒ 60—-ƒ 10+/ 20 = ƒ 70. worden overgemaakt ; 1/s van ƒ 60.— blijft weer aan t Hoofdbestuur, en het beschikkingsrecht is nu ƒ 50.—. Door Bijbelverkoop bevordert men niet alleen het doel van het Genootschap, maar men geeft ook zichzelven steeds ruimere gelegenheid tot Bijbelverspreiding. Daar de afdeelingen naar Regl. A. art. 7 tot taak hebben toe te zien. dat binnen haar werkkring de Bijbel zooveel mogelijk verkrijgbaar is, moge zich het Bestuur beijveren om : a. het bedrag der vrije inkomsten op te voeren door vermeerdering van contributies, giften en collecten ; b. zuinig te zijn wat de uitgaven betreft ; c. de ontvangen Bijbels zoo veel mogelijk te Verkoopen. Wat nu betreft de behoefte, welke een Afd. heeft aan Bijbels, zijn er twee gevallen denkbaar. Vooreerst : die behoefte is niet zóo groot, dat het noodig is voor de geheele waarde van het Beschikkingsrecht Bijbels aan te vragen. Men blijve dan rustig beneden het Beschikkingsrecht. Het Hoofdbestuur weet heusch wel raad met het overschot (zie ook Regl. A. art. 4) en het is beter, dat de boeken niet in de kast van den Bibliothecaris doelloos in waarde verminderen. ,,Oppotten" moet hier vooral uit den booze genoemd worden en is ook onnoodig, omdat, als er werkelijk behoefte is, men stellig niet te vergeefs bij het Bijbelhuis aanvraagt. Ten tweede kan het echter ook gebeuren, dat eene Afdeeling meer Bijbels noodig heeft dan zij volgens haar Beschikkingsrecht kan ontvangen. Welnu, daarin voorziet Art. 15 in de laatste alinea. Eene milde bepaling ! Vóór 1928 was aan het verstrekken van Bijbels boven het Beschikkingsrecht de voorwaarde verbonden, dat men de aldus ontvangen boeken voor niet minder mocht verkoopen dan 90% van de waarde volgens de prijslijst. Nu dit voorschrift is vervallen, beteekent dat niet, dat men vrijmoedigheid mag gebruiken om met deze Bijbels te doen „gelijk de landman 't koren strooit". Men lette ook bij de verspreiding van deze Bijbels vooral op de voorschriften van Art. 7 van Regl. A. en, waar de Afdeeling met deze boeken door het Hoofdbestuur te hulp gekomen wordt, worde de omzichtigheid verscherpt en de mildheid gematigd. Immers tegen Bijbels krachtens het Beschikkingsrecht ontvangen, staat een door het Hoofdbestuur reeds ontvangen geldswaarde over; bij die, welke boven het Beschikkingsrecht ontvangen ■worden, is dat niet het geval. Het staat overigens het Hoofdbestuur vrij, in geval van misbruik van dit artikel, of ter voorkoming daarvan, aan het verstrekken van Bijbels boven het Beschikkingsrecht voorwaarden te verbinden. Bij alle gebruik maken van het Beschikkingsrecht der Afdeelingen moge men er ten slotte voor waken, dat zooveel mogelijk eene Afdeeling niet méér waarde aan Bijbels in een jaar ontvangt, dan het geheele over te maken saldo van hare rekening bedraagt. En eindelijk worde hier nog gewezen op een eigenaardig, nog al eens voorkomend misverstand, dat, hoewel in strijd met de duidelijke woorden van art. 15, toch meermalen blijkt te bestaan. Door het Beschikkingsrecht wordt niet aangegeven het bedrag, waarvoor men mag weggeven, maar het bedrag, waarvoor men bijbels van het Hoofdbestuur kan ontvangen. * * * Daar hetgeen hierboven naar aanleiding van Art. 15 van de Wet werd geschreven, vooral den Bibliothecarissen ter overweging wordt aangeboden, mogen we hierbij tevens wijzen op de belangrijke taak, die de Bibliothecaris heeft te vervullen. De Bibliothecaris heeft tot taak het aanvragen, de bewaring en de aflevering der Bijbels. Dat spreekt wel van zelf, maar wij wijzen er met nadruk op, dat het noodig is, dat hij van een en ander behoorlijk aanteekening houdt. Een Bibliothecaris mag worden verondersteld, evenzeer als een penningmeester, zijn werk met de uiterste nauwgezetheid te verrichten. Niets mag in het vergeetboek geraken ; daarom houde de Bibliothecaris zijn aanteekenboek zorgvuldig bij. Wanneer daaraan de hand gehouden wordt, — en het is een kleine moeite ! — dan is het aan het eind des jaars, bij het opmaken van het jaarverslag per 31 December, gemakkelijk om een juist antwoord te geven op de vragen : 1. voor hoe groote waarde aan Bijbels was op 1 Januari voorhanden ? .2-voorDH°e groote waarde aan Bijbels is in den loop des jaars uit net Bijbelhuis ontvangen ? 3. voor hoe groote waarde aan Bijbels is in den loop des jaars door de Afdeehng uitgegeven ? 4. voor hoe groote waarde aan Bijbels is op 31 December nog aanwezig? Verder is het dan evenmin moeilijk om zuiver vast te stellen hoeveel de onder 3 genoemde Bijbels hebben opgebracht, verdeeld in deze rubrieken : uitgegeven a. tegen vollen prijs, b. tegen verminderden prijs, c. gratis. Bij een dergelijke eenvoudige administratie kan de Bibliothecaris voldoen aan den eisch, door veel Afdeelingen in haar Plaatselijk Reglement opgenomen, om in den over te leggen staat een nauwkeurig overzicht te geven van wat er in den loop des jaars is geschied. Ook ten opzichte van depothouders heeft de Bibliothecaris een belangrijke taak. Hij heeft toezicht te oefenen op de depots, te morgen, dat het beheer daarvan in orde blijft, de verschuldigde gelden op tijd worden afgedragen en hij heeft deze gelden ook weer zelf bij den penningmeester te storten. Hij make gebruik van de bestaande voorraadslijsten voor de depots. Art. 16. Elk Afdeelingsbestuur zendt jaarlijks vóór 1 Februari aan het Hoofdbestuur : a. de naamlijsten van de Bestuurders, van de Leden en van de Begunstigers, op 1 Januari van dat jaar ; Gelijk de penningmeester, zoo houde ook de secretaris eene nauwkeurig bijgehouden lijst van Leden en Begunstigers. Hij zorge, dat geen van hen vergeten worde bij een oproeping ter vergadering of bij de toezending van verslagen enz. Niet alleen, dat het Hoofdbestuur deze lijsten van tijd tot tijd in het gedrukte jaarverslag zou kunnen opnemen, gelijk meer dan eens is gebeurd, maar het ware wellicht gewenscht, dat in elke Provincie een provinciaal register kon opgemaakt worden der Leden en Begunstigers, dat dan bij den secretaris der Provinciale Commissie kon berusten. b. een verslag omtrent den staat en de verrichtingen der Afdeeling in het afgeloopen jaar ; Hiervoor wordt tijdig een formulier door het Hoofdbestuur ter invulling toegezonden. c. twee exemplaren van alle gedrukte verslagen, circulaires enz., door het Afdeelingsbestuur in het afgeloopen jaar uitgegeven. Het bezit van zulke propaganda-stukken kan voor het Hoofdbestuur van belang zijn, daar meermalen Afdeelingen om voorlichting vragen bij pogingen tot propaganda. Bij deze werkzaamheden van den Secretaris worde nog gewezen op het uitreiken van de van het Hoofdbestuur uitgaande verslagen, berichten en andere stukken voor de Leden en Begunstigers bestemd. Men zorge daarvoor zoo spoedig mogelijk, daar het nuttig is, dat de contribuanten op de hoogte blijven. — Vaak wordt deze werkzaamheid aan den Penningmeester overgedragen, die haar combineert met het innen der contributies. Art. 17. Afdeeling, die, na daartoe door het Hoofdbestuur te zijn aangemaand, in gebreke is gebleven, de in Art. 12 genoemde Rekening en Verantwoording, of de naamlijsten of het Verslag sub a en b van Art. 16 genoemd, in te leveren, verliest, onverminderd het recht van zitting ter Algemeene Vergadering volgens Art.37 al. 2, het recht van afvaardiging daarheen volgens Art. 35, totdat zij weder aan hare verplichtingen heeft voldaan. Een artikel zonder veel belang. Eene Afdeeling, die niet tot het inzenden van rekening of verslag te bewegen is, zal wel niet heel veel prijs stellen op een ter Algemeene Vergadering uit te brengen stem. Art. 18. Indien, naar het oordeel eener Provinciale Commissie, ernstige storing kcmt in de werkzaamheden eener Afdeeling, is zij bevoegd tijdelijk op te treden en te doen, wat tot de bevoegdheid van het bestuur behoort. In zulk een geval wordt daarvan onverwijld bericht gezonden aan het Hoofdbestuur. De ervaring heeft geleerd, dat door omstandigheden, vaak buiten iemands schuld, de geregelde voortgang van het werk eener Afdeeling wordt verstoord, zelfs tot feitelijken stilstand komt en als gevolg daarvan in menig geval de Afdeeling geheel te niet is gegaan. In zulk een geval moet er een persoon of lichaam wezen, bevoegd om de zaken ter hand te nemen en zoo mogelijk te verhinderen, dat het georganiseerde werk schade lijdt. Daarvoor komt uitteraard het eerst in aanmerking de Provinciale Commissie, waarover bij volgende artikelen nader wordt gehandeld. Art. 19. Op voorstel van het Hoofdbestuur kunnen Afdeelingen bij besluit der Algemeene Vergadering worden ontbonden verklaard : a. wanneer zij niet voldoen aan de vereischten, in art. 4 genoemd ; b. wanneer zij twee jaren achtereen in gebreke zijn gebleven hare Rekening en Verantwoording in te zenden. Dergelijk besluit kan alleen genomen worden, wanneer het Hoofdbestuur, indien mogelijk : le. de betrokken Afdeeling heeft gewaarschuwd, ten minste drie maanden vóór den dag der Vergadering ; en 2e. haar tot het bijwonen dier Vergadering speciaal heeft opgeroepen, onder mededeeling van het voorstel tot ontbinding. Dit artikel is in de practijk nooit toegepast, schoon er wel Afdeelingen zijn, welker ledental of jaarhjksche inkomst beneden het minimum daalde, die geen vier Bestuurders hebben of nog steeds een Plaatselijk Reglement missen. Al deze dingen zijn in strijd met de eischen in art. 4 voor de oprichting, en hier ook voor het voortbestaan eener afdeeling gesteld. Het Hoofdbestuur blijft echter in zulke gevallen gaarne op betere tijden hopen- Art. 20. Bij ontbinding eener Afdeeling komen al hare bezittingen onder beheer van het Hoofdbestuur, dat bevoegd is namens het Genootschap Rekening en Verantwoording of afgifte te vragen van het laatste Bestuur der ontbonden Afdeeling, of, bij gebreke van Bestuur, van ieder, die beheer gevoerd heeft voor, of gelden of goederen onder zich heeft van de ontbonden Afdeeling. Indien later op het gebied der ontbonden Afdeeling eene nieuwe wordt opgericht, kunnen die bezittingen bij besluit * tj .gemeene Vergadering onder beheer van de nieuwe Aideeiing komen. Wanneer eene Afdeeling komt te vervallen, moet in het openvallend beheer van het onder hare berusting zijnd genootschapseigendom worden voorzien, doordien het Hoofdbestuur dit beheer overneemt. Evenwel wordt in de laatste alinea recht gedaan aan den plaatselijken oorsprong der bewuste bezittingen. Art. 22. De Leden van het Hoofdbestuur worden door de Algemeene Vergadering gekozen. Voor elke vacature wordt door het Hoofdbestuur een tweetal voorgedragen Zoowel de Provinciale Commissies als de Afdeelingen zijn bevoegd voor 1 April personen voor plaatsing op de voordrachten aan te bevelen. Worden de opgegeven namen met in de voordrachten opgenomen, dan worden deze aanbevelingen toch in den Beschrijvingsbrief vermeld. Ue Provinciale Commissies en de Afdeelingen hebben tevens de bevoegdheid om elke voordracht aan te vullen met een der laatstbedoelde candidaten, mits hiervan tenminste eene week vóór de Algemeene Vergadering by het Hoofdbestuur, de Provinciale Commissies en de Aldeelingen bericht inkomt. De Voorzitter en Ondervoorzitters worden gekozen uit eene voordracht van drie personen, door het Hoofdbestuur aangeboden. Worden de benoemingen niet aangenomen, of vallen er tusschentijds plaatsen open, zoo is het Hoofdbestuur bevoegd eenige vacaturen, doch niet meer dan vijf tegelijk, aan te houden tot de volgende Algemeene Vergadering. Wanneer dit niet raadzaam wordt geacht, zendt het Hoofdbestuur, tot vervulling van eene vacature, schriftelijk bij de Afdeelingen eene voordracht rond van drie personen. De Afdeeling, welke binnen eene maand na de dagteekening der bedoelde aanschrijving van hare keuze niet heeft doen blijken, zal gehouden worden ditmaal niet te willen medestemmen. De volstrekte meerderheid der wettig uitgebrachte stemmen beslist. Uit deze bepalingen volgt dus : a. dat de Afdeelingen tot 1 April van elk jaar het recht hebben om personen voor plaatsing op de voordrachten voor het Hoofdbestuur bij het Hoofdbestuur aan te bevelen; b. dat zij bevoegd zijn om de door het Hoofdbestuur ingediende voordrachten aan te vullen met de namen van onder a genoemde candidaten, die door het Hoofdbestuur niet op een der nominaties zijn geplaatst. Dit moet echter geschieden uiterlijk een week vóór de Algemeene Vergadering, terwijl het moet worden bericht niet alleen aan het Hoofdbestuur, maar ook aan alle Afdeelingen en Provinciale Commissies. * ♦ * Eene bepaling, waaruit blijkt, hoezeer de Afdelingsbestuurders als bestuurders van het Genootschap worden beschouwd, vinden wij in Art. 29. De toegang tot de Vergaderingen van het Hoofdbestuur staat voor alle Bestuurders der Afdeelingen open. Zij hebben daar zitting en eene raadgevende stem. Van dit recht is waarschijnlijk nog nooit gebruik gemaakt. Toch bestaat het wel degelijk. Hoewel de vergaderingen van het Hoofdbestuur op geregelde tijden, n.1. den 2en Woensdag van de maand, des avonds te 8 uur worden gehouden, is het toch geraden, zich van te voren te vergewissen of de vergadering doorgaat, wat een enkele maal niet het geval is. In de zomermaanden staan de vergaderingen stil. * * * De heele inrichting van het Bijbelgenootschap berust op de onderstelling, dat alom in den lande Afdeelingen bestaan. Daar de werkelijkheid echter niet geheel op die onderstelling past, geeft de Wet aan het Hoofdbestuur een middel in de hand om de leemten aan te vullen. Art. 30 toch bepaalt : In elke provincie wordt, zoowel met het oog op gemeenten, die niet tot eene Afdeeling behooren, als om de belangstelling der Afdeelingen levendig te houden, eene Provinciale Commissie in het leven geroepen, welker taak zal zijn de eenparige verzorging der provincie te bevorderen. De samenstelling, de werkzaamheden en bevoegdheden der in de vorige alinea bedoelde Provinciale Commissies worden geregeld bij een reglement, door de Algemeene Vergadering vast te stellen. Deze Commissies zullen zooveel mogelijk uit en door de verschillende Afdeelingen in de provincies benoemd worden. Het bestaan van provinciale commissies, sinds een dertigtal * jaren door de Wet mogelijk gemaakt, is sinds 1925 imperatief voorgeschreven. Het belang van dit instituut is moeielijk te overschatten. De ervaring heeft geleerd, dat het over tal van Afdeelingen verdeeld zijn der werkkrachten van het Genootschap bezwaar oplevert. Door persoonsverwisseling als anderszins is er voortdurend gevaar, dat nu hier, dan daar, het werk aan kracht verliest, zelfs geheel tot stilstand komt. Daarop het oog te houden en, waar noodig, naar verbetering te streven, is een uitnemend belang, dat de Provinciale Commissies te behartigen hebben. Daar in den regel de zaken van het Genootschap in handen zijn van welwillende vrienden van het werk, maar allerlei omstandigheden vaak storend tusschenbeide komen, zal de P.C. in bijna alle gevallen alleen radend, overleggend, bemoedigend, moeten optreden. Zij is dan ook geen besturend lichaam. Dat zijn en blijven de Afdeelingen, die met het Hoofdbestuur de Algemeene Vergadering, het hoogste gezag blijven vormen en aan welker zelfstandigheid dan ook niets wordt afgedaan. Trouwens, de Provinciale Commissies zijn niet anders dan de Afdeelingen zelve, voor een speciaal beraad provinciegewijs bij elkaar gebracht. Van hoeveel gewicht de Wet deze groepen echter vindt, blijkt wel hieruit, dat daaraan twee belangrijke administratieve bevoegdheden zijn opgedragen, n.1. tot het aanbevelen van candidaten voor het Hoofdbestuur en de zeer exceptioneele bevoegdheid van art. 18, het opnemen van bestuursfuncties in een Afdeeling, in geval van ernstige storing in het werk. Het Hoofdbestuur is mede bevoegd ter bereiking van dit doel een Vertegenwoordiger aan te stellen. Deze bepaling is het eerst toegepast door de benoeming van den heer M. Smallegange tot vertegenwoordiger, nadat hij gedurende 25 jaren als Colporteur het Genootschap had gediend. Het H.B. zou zeker meer vertegenwoordigers aanstellen, als meer personen op zulk een wijze tot dat ambt waren voorbereid. * * * Art. 31. Tweemaal 's jaars, in het voorjaar, vóór het opmaken van den Beschrijvingsbrief van de Algemeene Vergadering, en in het najaar wordt door het Hoofdbestuur te Amsterdan samengeroepen een vergadering, bestaande uit de Hoofdbestuurscommissie voor het Binnenland en Afgevaardigden van de Provinciale Commissies. Deze vergadering wordt geleid door een der leden van het Hoofdbestuur. De hiergenoemde hoofdbestuurscommissie voor het Binnenland bestaat sedert 1921. Haar taak was vooral het zoeken en onderhouden van aanraking met de Afdeelingsbesturen. Zij is bevoegd om adviezen en voorstellen bij het Hoofdbestuur in te dienen en tevens om zich ter eerste vergadering van het Hoofdbestuur, volgende op hare samenkomst, te laten vertegenwoordigen door eenige harer leden, niethoofdbestuurders. De kosten dezer vergadering, evenals die van de Provinciale Commissies, worden door de algemeene kas gedragen. Een Algemeene Vergadering in het klein. Ook hier is het geheele land vertegenwoordigd ; ook hier zijn hoofdbestuurders en afdeelingsbestuurders samen. Maar in kleiner kring, wat aan de vertrouwelijkheid der besprekingen slechts ten goede kan komen. Bovendien woont na elke vergadering een drietal harer leden de volgende hoofdbestuursvergadering bij. Dit wil dus zeggen, dat elk jaar afgevaardigden van zes verschillende provincies een geheele hoofdbestuursvergadering bijwonen. Het zijn alles prachtige gelegenheden voor Hoofdbestuur en Afdeelingen om eikaars werk te leeren kennen. Art. 32. Tenminste om de drie maanden worden door het Hoofdbestuur berichten omtrent het verhandelde in zijne maandvergaderingen gezonden aan de Secretarissen der Provinciale Commissies. Dit voorschrift is aanvulling en uitbreiding van wat het vorige artikel bedoelt. De leden der Provinciale Commissies worden allen, zij het summier, geregeld op de hoogte gehouden van de verrichtingen van het Hoofdbestuur. * * * Hoe belangrijk de plaats is, die de Afdeelingen en hare bestuurders in het Genootschap innemen, spreekt wel het duidelijkst uit de samenstelling der Algemeene Vergadering, die jaarlijks, in den regel vóór 1 Juli, te Amsterdam wordt bijeengeroepen. Art. 35 bepaalt : De Algemeene Vergadering bestaat uit de Hoofdbestuurders en de Afgevaardigden der Afdeelingen. Herinnerd worde, dat de Algemeene Vergadering, bijeen zijnde, het Genootschap zelf is. Deze vergadering maakt en wijzigt de Wet, benoemt de Hoofdbestuurders, heeft de Rekening van het Hoofdbestuur goed te keuren, is de hoogste macht in het Genootschap. Het is niet duidelijk waarom telken jare zoovele Afdeelingen niet vertegenwoordigd worden. Bezwaren, die er kunnen zijn, worden door de Wet zelve weggenomen. Kunnen bij de bestuursleden persoonlijke verhinderingen voorkomen, welnu : Deze Afgevaardigden moeten Leden of Begunstigers van de Afdeelingen, en van een geloofsbrief voorzien zijn. Het behoeven dus geen bestuurders te zijn. Vreest men door de reis- en verblijfkosten de uitgaven te zeer op te voeren, ook dat is geen bezwaar : Aan de Afdeelingen wordt door het Hoofdbestuur desverlangd een geldelijke toelage verstrekt, om haar in staat te stellen zich op de Algemeene Vergadering te doen vertegenwoordigen. Daar dit voorschrift nog eenige onzekerheid scheen te laten, werd ter Alg. Verg. van 1921 bij notulaire bepaling vastgelegd de volgende interpretatie van art. 32 (thans 35) : dat aan elke Afdeeling, die zulks wenscht, de bevoegdheid wordt gegeven om het volle uitgegeven bedrag der vertegenwoordigingskosten aan het Hoofdbestuur in rekening te brengen. Bovendien zijn de bezwaren nog verminderd, doordien het Hoofdbestuur in de hoofdstad gastvrijheid heeft gevonden voor de Afgevaardigden. Door uitbreiding der vergadering over meerdere dagen, het inbrengen van referaten en openbare samenkomsten, de samenvoeging met andere samenkomsten voor Inof Uitwendige Zending, heeft het Hoofdbestuur getracht de jaarlijksche bijeenkomst aan belang en aantrekkelijkheid te doen winnen. Het stelt hoogen prijs op de aanraking met zijn medewerkers uit de Afdeelingen. Moge die gezindheid ook groeien in de kringen der Afdeelingsbesturen ! Bij het grooter worden van het getal der Afdeelingen in de laatste jaren groeit ook het getal der vertegenwoordigde Afdeelingen. De vergadering wordt steeds voller. Te ontkennen is evenwel niet, dat ook het getal der afwezige Afdeelingen groeit. Art. 36. Het aantal Afgevaardigden, waardoor de Afdeelingen ter Algemeene Vergadering vertegenwoordigd worden, staat in evenredigheid tot het aantal Leden, berekend naar de laatst gezondene Rekening en Verantwoording volgens Artikel 12. Afdeelingen van minder dan 50 Leden kunnen één Afgevaardigde zenden, die van 50 tot 99 twee, van 100 tot 199 drie, van 200 tot 399 vier, van 400 tot 599 vijf, enz. Begunstigers gelden voor zoovele Leden als het gezamenlijk bedrag hunner contributiën, in guldens uitgedrukt en door 2.5 gedeeld, uitmaakt. Deze bepaling behoeft gaen toelichting. Eene democratische bepaling uit ouden tijd is : Art. 37. De Algemeene Vergadering is toegankelijk voor alle Leden en Begunstigers des Genootschaps. Iets anders is nog : De Bestuurders der Afdeelingen, die geen Afgevaardigden zijn, hebben er zitting, zonder dat hun echter recht van stemming wordt toegekend. Deze bestuurders zullen b.v. in de Doopsgezinde kerk aan de tafel zitten en ook het woord kunnen voeren. Leden en Begunstigers vinden eene plaats op de galerij of in de banken daaronder Onder de op dezen voet „zitting" hebbende personen behooren vanzelf in de eerste plaats de afgevaardigden der Provinciale Commissies, wier adviezen voor de vergadering van groot belang kunnen zijn. Opdat de Afdeelingsbesturen zich een oordeel kunnen vormen over het geheele beleid van het Hoofdbestuur, bepaalt Art. 27: Het Hoofdbestuur voert de besluiten der Algemeene Vergadering uit. Drie weken voordat deze gehouden wordt, zendt het Hoofdbestuur aan de Afdeelingen een gedrukt Verslag toe over den toestand en de verrichtingen des Genootschaps en den staat van het magazijn gedurende het afgeloopen jaar. Art. 38. Ten minste vier weken vóór den vastgestelden dag der Algemeene Vergadering wordt door het Hoofdbestuur een brief van kennisgeving en uitnoodiging, met de punten van beschrijving, gezonden aan de Buitengewone Leden van het Hoofdbestuur, aan de Besturen der Afdeelingen en aan de Provinciale commissies. De Afdeelingen hebben het recht voorstellen op den Beschrijvingsbrief te brengen : Art. 39. Tot de punten van beschrijving worden gebracht de voorstellen van het Hoofdbestuur, en die der Afdeelingsbesturen, welke vóór het einde der maand Januari zijn ingekomen. Maar ook indien dit is verzuimd, blijft nog de bepaling van Art. 40: De Afgevaardigden hebben het recht om gedurende de zitting der Algemeene Vergadering schriftelijke voorstellen in te leveren ; de Vergadering beslist bij hoofdelijke stemming of zij terstond in overweging zullen genomen worden. Omtrent de tweeërlei wijze van stemmen ter Algemeene Vergadering bepaalt Art. 43: Bij het besluiten omtrent voorstellen, in de punten van beschrijving vermeld, brengt ieder Hoofdbestuurder ééne stem, en elke Afdeeling zoovele stemmen uit, als het getal der Afgevaardigden bedraagt, dat zij gerechtigd is te zenden. Betreft het voorstellen buiten de punten van beschrijving, dan brengt ieder lid ééne stem uit. Voor de rechten der Afdeelingen ten aanzien van de Algemeene Vergadering is nog van belang Art. 45. Buitengewone Algemeene Vergaderingen kunnen door het Hoofdbestuur te allen tijde worden bijeengeroepen. Het Hoofdbestuur is verplicht daartoe binnen twee maanden over te gaan, wanneer zoovele Afdeelingen, als ter laatstgehouden gewone Algemeene Vergadering, naar den maatstaf van Art. 36, ten minste 20 stemmen mochten uitbrengen, dit met opgave van redenen verzoeken. Tot de punten van beschrijving worden alleen gebracht de onderwerpen, waarvoor de vergadering belegd is en eventueele voorstellen van het Hoofdbestuur. * * * Zonder dat dit van groote practische beteekenis schijnt, wordt toch onderscheid gemaakt tusschen de Wet en de Reglementen. Beide worden door de Algemeene Vergadering vastgesteld en gewijzigd. De belangrijkste bepalingen omtrent het werk der Afdeelingen vmden wij in Reglement A. A. REGLEMENT OP HET DOEN DRUKKEN EN BINDEN, HET AANSCHAFFEN EN HET VERSPREIDEN VAN BIJBELS EN TESTAMENTEN. In de eerste plaats vinden wij daarin een leidend beginsel voor de prijsbepaling der bijbels. Art. 2. De aflevering van Bijbels of Testamenten door het Hoofdbestuur aan de Afdeelingen zal in den regel geschieden tot den prijs, waarop zij aan het Genootschap te staan komen. Art. 3. Jaarlijks zal door het Hoofdbestuur aan de Afdeelingen eene prijslijst der voorhanden zijnde Bijbels en Testamenten worden gezonden. Dan een bepaling omtrent het ongebruikt beschikkingsrecht : Art. 4. De Bijbels of Testamenten, waarover door de Afdeelingen bij het einde van het boekjaar niet is beschikt (vgl. Art. 15 der Wet), blijven aan het Hoofdbestuur om te voorzien in voorkomende behoeften, met name die waarin door de Afdeelingen niet, of niet voldoende, kan worden voorzien. Beschikkingsrecht, in een gegeven jaar niet gebruikt, wordt dus niet overgebracht naar een volgend jaar, maar komt hulpbehoevenden Afdeelingen ten goede. Indien het beschikkingsrecht eener Afdeeling is uitgeput en zich behoeften voordoen, waaraan om een of andere reden niet wordt voldaan, dan kan het Hoofdbestuur te hulp komen. Dit artikel geeft alzoo aan het Hoofdbestuur een zekere bevoegdheid om aan de bijbelverspreiding hier te lande deel te nemen. Hoewel dus de uitsluitende bevoegdheid der Afdeelingen hierdoor niet meer bestaat, is het toch waarschijnlijk, dat in de meeste gevallen zal gebruik gemaakt worden van dit artikel om de Afdeelingen zelve te steunen. Vooral echter zijn van groot belang de artt. 6 en 7. Art. 6 regelt de verdeeling van den arbeid. De Bijbelverspreiding in en voor het Buitenland is aan het Hoofdbestuur overgelaten. Deze bepaling wil geenszins zeggen, dat dit werk voor het Buitenland, waaronder het geheele Zendingswerk, de Bijbelvertaling in Indische talen, begrepen is, buiten de belangstelling en bemoeiing der Afdeelingen valt. Het is er mede als met het bezorgen der Nederlandsche Bijbeluitgaven. Dit is de taak van het Hoofdbestuur. Maar tot de uitgaaf van boeken in blindenschrift is in 1893 besloten op voorstel van de Afdeeling Zeist. En zoo heeft het voorstel van de Afdeeling Haarlem in 1845 om Afgevaardigden uit te zenden naar Sumatra, Borneo en Celebes, voor tientallen van jaren het Indisch werk des Genootschaps beheerscht. Deze Afdeelingen hebben verstaan dat het werk, door het Hoofdbestuur gedaan, het werk van het Genootschap als geheel, dus ook het werk der Afdeelmgen is. Nog minder kan de volgende bepaling : Binnenslands is zij (n.1. de Bijbelverspreiding) de taak der Af deelingen. beteekenen, dat het Hoofdbestuur afzijdig of onverschillig zou staan tegenover het werk, dat hier te lande door de Afdeelingen wordt gedaan. Dit werk op alle wijzen te bevorderen en te vergemakkelijken is een voorwerp van dagelijksche zorg van het Hoofdbestuur. En eigenlijk heeft het geheele werk der door het Hoofdbestuur ingestelde Jeugdcommissie geen andere strekking, dan het opkomend geslacht kennis van en belangstelling in het Bijbelgenootschap bij te brengen en aldus in te werken op den breeden kring in ons volk, waaruit straks de Leden en Begunstigers van ons Genootschap moeten voortkomen. Het is nog slechts enkele tientallen jaren geleden, dat de Vtet uitsluitend aan de Afdeelingen de Bijbelverspreiding hier te lande overliet. Thans is dit anders. Dit artikel kent een reeks van bevoegdheden aan het Hoofdbestuur toe, die wij achtereenvolgens zullen nagaan. Het Hoofdbestuur kan daaraan deelnemen, met name door verkoop volgens de prijslijst, Feitelijk werd ook te voren deze uitzondering practisch reeds gemaakt. Ieder kon aan het Bijbelhuis te Amsterdam tegen contante betaling wel bijbels verkrijgen. Erkend moet worden, dat een enkele maal wel eens twijfel aan de wettigheid hiervan geopperd werd. ook door den Boekhandel; Deze vier woorden zijn van de grootste beteekenis. Immers daarop berust het geven van rabat aan den geheelen Neder- landschen boekhandel, door tusschenkomst van den Boekhandel J. H. de Bussy, Amsterdam, waardoor jaarlijks tienduizenden exemplaren hun weg onder ons volk vinden. Tevoren kon de boekhandel slechts deelnemen aan de bijbelverspreiding voor zoover eene Afdeehng een bepaalden boekhandelaar tot depothouder aanstelde. Zij, die zulk een aanstelling niet konden verkrijgen, of op een plaats woonden, waar geen Afdeeling bestond, konden, om hun klanten aan Bijbels te helpen, tegen contante betaling van den vollen prijs, Bijbels van het Bijbelhuis ontvangen, maar waren dan ook genoodzaakt, de prijzen te verhoogen. Thans is de geheele Nederlandsche boekhandel in staat om, met eigen profijt, zijn deel aan de Bijbelverspreiding te nemen. door Colportage op plaatsen, waar zij niet vanwege de Afdeelingen geschiedt; Op grond van deze bepalingen zijn de eigen Colporteurs van het Hoofdbestuur uitgezonden. Bij hunne Instructie is overleg met de bestuurders der Afdeelingen voorgeschreven. door het steunen van colporteerende of andere vereenigingen, wier werkkring niet besloten is binnen de grenzen ééner Afdeeling ; Colporteerende : van gewestelijken of van kerkdijken aard ; andere : b.v. de vereenigingen, die zich de geestelijke zorg voor onze militairen, voor leger en vloot, aantrekken. Op voorstel van de op blz. 35 genoemde Commissie voor het Binnenland heeft het Hoofdbestuur besloten om op grond dezer bepaling te voldoen aan aanvragen van instellingen, die wel op een bepaalde plaats gevestigd zijn, maar zich, wat haar werk betreft, geenszins tot die plaats beperken. Meermalen gaf het tot bezwaar aanleiding, als de behoeften van groote gestichten niet pasten bij de geringe middelen eener kleine Afdeeling. Dit bezwaar vervalt nu. Is echter een Afdeeling tot helpen in staat en bereid, dan is optreden van het Hoofdbestuur niet noodig. door vestiging van depots, het bestuur der betrokken Afdeeling gehoord ; Van deze bevoegdheid is, sinds de toepassing van den algemeenen maatregel, waardoor alom de medewerking van den boekhandel mogelijk werd, geen gebruik meer gemaakt. en ter voorziening in behoeften, waaraan door de Afdeelingen niet, of niet voldoende, kan worden voldaan. Op deze bevoegdheid van het Hoofdbestuur werd reeds gewezen bij Regl. A. Art. 4. Aanvragen om Bijbels en Testamenten worden altijd aan de plaatselijke Afdeeling gericht, en waar deze ontbreekt, aan eene naburige Afdeeling. Dus niet aan het Hoofdbestuur. Hoezeer al het voorafgaande aan het Hoofdbestuur belangrijke bevoegdheden geeft, waar het geldt de eigenlijke plaatselijke Bijbelverspreiding zijn de Afdeelingen primair bevoegd. (Men denke hier bepaaldelijk aan aanvragen tot verminderden prijs of om niet). Dit alles behoudens de mogelijkheid van optreden door het Hoofdbestuur, in de vorige alinea geopend. De beginselen, waarnaar de Afdeelingen haar werk hebben in te richten, zijn aangegeven in Art. 7. In het belang eener algemeene en tevens waardige en vruchtbare Bijbelverspreiding zal het Genootschap het beginsel volgen, niet van gratis-uitdeeling des Bijbels, maar van verkrijgbaarstelling des Bijbels volgens de prijslijst. Er is een tijd geweest, dat de bijbel nog heel duur was en op gezette tijden, met zekere plechtigheid, aan behoeftigen van die dure bijbels werden uitgedeeld. Ook heeft het als regel gratisuitdeelen van bijbelboeken steeds voorstanders gehad. Toen in het midden der 19e eeuw, op Britsch voorbeeld, door eigen uitgaven en groote oplagen de prijzen veel lager werden en men door opzettelijke bijbeldepöts meer de algemeene Verhrijgbaarstelling op den voorgrond bracht, stegen de afleveringscijfers op de merkwaardigste wijze. Sindsdien is het beginsel gebleven : algemeene verkrijgbaarstelling tegen lage prijzen. Daardoor wordt de bijbelverspreiding algemeen (iedereen komt in de gelegenheid een bijbel te verkrijgen), waardig (het gekochte boek wordt gewaardeerd en verzorgd) en vruchtbaar (de kans, dat het zelf verworven eigendom gebruikt wordt, is grooter). Strikt genomen, zou bij de toepassing van dit beginsel de geheele Afdeelingsorganisatie overbodig kunnen geacht worden. De bijbel, ook bij verhoogde prijzen altijd nog goedkoop, vergeleken bij andere artikelen van dagelijksch gebruik, alom in de boekwinkels voorhanden — ieder dus in de gelegenheid hem te koopen ! Is daarmede het doel des Genootschaps niet reeds bereikt ? Geenszins ! Er is nog ruimschoots gelegenheid voor Afdeelingswerk uit tweeërlei oorzaak. De Afdeelingen zien toe, of binnen haar werkkring de Bijbel op voldoende wijze door den Boekhandel verkrijgbaar is. Zoo noodig zullen zij door depots of Colportage hierin voorzien. De medewerking van den boekhandel is niet altijd en overal voldoende. Er zijn plaatsen, waar geen boekhandelaar is, of waar de boekhandelaar in deze zaak geen belang stelt, of door zijne godsdienstige gezindte minder voor bijbelverkoop in aanmerking komt, of opziet tegen het risico om bijbels in voorraad te koopen in eenigszins voldoende sorteering. In al deze gevallen is de bijbel niet op voldoende wijze verkrijgbaar gesteld. Hierop hebben de Afdeelingen toe te zien. Binnen haar werkkring. Dus niet alleen in de woonplaats van den bibliothecaris, maar in alle steden en dorpen, die tot den werkkring behooren. Men heeft zich rekenschap te geven van het antwoord op deze vraag : „Als iemand, op deze of gene plaats wonende, een bijbel zou willen koopen, zou hij daartoe gemakkelijk de gelegenheid hebben ? En indien het antwoord onbevredigend luidt, dan moet daarin voorzien worden. Door depots ! Zulk een depot zal in de meeste gevallen zijn de woning van den bibliothecaris. Dit is dikwijls zeer geschikt, bizonder als de bibliothecaris een predikant is, wiens woning voor zijn gemeentenaren een bekend terrein is. Men voelt evenwel het bezwaar voor leden van andere kerken. Veelal zal het geschikt zijn elders te zoeken, liefst in een open huis, een winkel, waar men gemakkelijk met zijn geld in de hand terecht kan. De Afdeeling heeft dan te zorgen a. dat er een zekere sorteering voorhanden is, b. dat deze geregeld wordt aangevuld, c. dat het beheer aan haar wordt verantwoord en de voorraad daarmede vergeleken. Aan den depothouder is een zekere vergoeding toe te kennen, b.v. het boekhandelsloon van 20% van denverkoop. Het meest eigenaardig is natuurlijk de bijbelverkoop in een boekiüinkel. Wordt de verkoop aanzienlijk, dan wordt het steeds weer leggen van bijbels in zulk een depot een bezwaar voor het beschikkingsrecht. In zulk een geval is aan te raden deze gedrags- ■ lijn : Men geeft aan den boekhandelaar in depot een door de Afdeeling vast te stellen sorteering boeken. De depothouder is verplicht, wat hij van dien voorraad verkoopt, voor eigen rekening (door Boekhandel J. H. de Bussy, Amsterdam) weer aan te vullen. Deze regeling heeft 4 voordeelen : a. Er is een sorteering naar den wensch van het Afdeelingsbestuur ; b. De boekhandelaar heeft geen risico ; c. De Afdeeling heeft geen verderen administratieven omslag ; d. De zaak gaat verder buiten haar beschikkingsrecht om. Colportage kan geschieden als men in eigen kring iemand heeft, die rond wil gaan om den bijbel aan de huizen te koop aan te bieden. Ook is hier samenwerking met andere Afdeelingen en overleg met de Provinciale Commissie mogelijk. Indien het Hoofdbestuur vaste colporteurs in dienst heeft, kan men ook om een bezoek van een van dezen vragen. Tot prijsvermindering of kostelooze uitreiking zullen de Afdeelingen slechts overgaan in bijzondere gevallen en waar het geldt geheel behoeftigen of instellingen van liefdadigheid. Met de algemeene verkrijgbaarstelling van den bijbel is echter nog niet iedereen geholpen. Er zijn menschen, die zelfs den matigen prijs niet kunnen betalen. Er zijn ook instellingen, kerken, Zondagsscholen en dergelijke, die grootere getallen noodig hebben, welker geheele betaling bezwaarlijk wordt. Hier wordt de weg opengelaten voor prijsvermindering of gratis-afgifte. Wanneer dit mag, is niet met groote scherpte omlijnd. De „bijzondere gevallen" reeds maken het vaag. Practisch zou men als regel kunnen stellen om te helpen, waar het redelijkerwijs vaststaat, dat waardige en vruchtbare Bijbel- 4 verspreiding bevorderd wordt. Er is iets aantrekkelijks in de gedachte, dat het Bijbelgenootschap alle bijbels zou verschaffen voor eigen gebruik in menigerlei inrichting en stichting. Immers daar is het goed gebruik verzekerd. En het zou de taak van een Afdeelingsbestuur aangenaam en voldoeninggevend maken, indien het met zekere mildheid als algemeen, zij het omzichtig, weldoener met bijbelboeken kon optreden. En daar is, mits de omzichtigheid niet ontbreekt, ook niets tegen... . indien de middelen daartoe aanwezig zijn. Deze moeten er plaatselijk zijn. Het Bijbelgenootschap is geen bron, waaruit vanzelf mildehjk opkomt wat noodig is, maar veeleer een leiding, waaruit aan de eene zijde (die der behoefte) komen kan, wat er aan de andere zijde (door de mildheid der bijbelvrienden) ingebracht wordt. Hoe meer Leden en Begunstigers in de Afdeeling inbrengen, des te meer kan deze met mildheid hare hulp verleenen, waar die noodig is. Er zijn wel kringen, waar men de hulp der Afdeehngen verwacht en inroept, maar traag is in het steunen. Dit geeft natuurlijk moeilijkheid. Toch kan een weinig tegemoetkoming aanmoedigend werken om tot medewerking aan het Bijbelgenootschap te komen. Men kan ook een kerkvoogdij b.v. voor huwelijksbijbels of eene vereeniging met de bepaling der vergoeding tegemoet komen en de voorwaarde stellen, dat men jaarlijks eene collecte houde, of als instelling lid worde. De gewilligheid om bij te dragen wordt ook bevorderd door de opneming in het bestuur van personen uit verschillende kringen. Het is hier een zaak van wijs beleid en van tact om te trachten door velen geholpen te worden, ten einde velen te kunnen helpen. Het eerste is noodig voor het laatste. Het laatste kan medehelpen om aan de Afdeeling die populariteit te verschaffen, die haar veler hulp verzekeren kan. Zeker is het besturen eener Afdeeling van het Bijbelgenootschap een schoone arbeid, waarin men, velen ten zegen, tot eigen voldoening kan werkzaam zijn. WENK VOOR AFDEELINGSPENNINGMEESTER. Het vei dient aanbeveling, dat er eene giro-rekening worde geopend ten name : „Penningmeester Afdeeling N.B.G." Men kan dan voor de ontvangst van de contributies aldus te werk gaan : Men zendt als drukwerk een mededeehng aan alle contribuanten, onder bijvoeging van een stortingsbewijs, met verzoek om het bedrag der contributie in te vullen en ten postkantore te storten. De meesten doen dat. Dat spaart het schrijven en aanbieden van kwitanties uit. 4* SPLITSING VAN AFDEELINGEN. Het aan de erde komen van dit punt is een verheugend verschijnsel. Er zijn Afdeelingen, en vooral zijn ze er geweest, die een heele provincie, of een groot deel daarvan besloegen. Het beheeren van zulk eene Afdeeling was alleen dan voor den Afdeelingspenningmeester mogelijk, wanneer het aantal contribuanten in de gezamenlijke plaatsen, die tot de Afdeeling behooren, naar verhouding uiterst gering was. Bovendien was het voor het bestuur niet wel mogelijk om in een groot aantal plaatsen het Genootschapswerk zoo volledig te doen als noodig is, zou het doel des Genootschaps bereikt worden. Zoowel eenigszins belangrijke toename van het aantal der contribuanten, als de begeerte naar intensiever arbeid, moet dus dringen tot splitsing van zeer groote Afdeelingen. Men wachte zich hierbij voor de schepping van al te kleine organisaties, die op den duur te geringe levenskracht zouden hebben. De voordeelen der bedachtzame splitsing liggen overigens voor de hand. Het aantal medewerkers (bestuurders) wordt vergroot. Elk afzonderlijk bestuur kan den werkkring beter overzien en daarin het werk vollediger doen. Het aantal contribuanten kan op behooilijk peil worden gebracht en gehouden, zonder overbelasting van het beheer. Het valt gemakkelijker de Leden en Begunstigers te bereiken en hunne belangstelling voor het kleiner geheel te wekken en levendig te houden. REGLEMENT VOOR DE PROVINCIALE COMMISSIES. Art. 1. Ter bereiking van het doel, omschreven in art. 30 der Wet, zal de Provinciale Commissie in elke provincie trachten te bevorderen, dat het werk des Genootschaps alom en volledig door de zelfstandige plaatselijke afdeelingen geschiede. Art. 2. Daartoe zal zij in de eerste plaats nagaan, of het provinciaal gebied geheel, en op geschikte wijze, over de werkkringen der afdeelingen is verdeeld en daaraan haar aandacht blijven wijden. Blijkt grenswijziging van bestaande, of oprichting van nieuwe afdeelingen gewenscht, zoo zal zij daarover in overleg treden met de betrokken afdeelingen en op plaatsen, waar nog geen afdeeling bestaat, plaatselijke medewerking zoeken. Is overeenstemming bereikt, dan wordt de ontworpen nieuwe terreinverdeeling bij het Hoofdbestuur ingezonden, opdat dit, bij goedkeuring, de reglementen der betrokken afdeelingen daarmede in overeenstemming brenge. Wordt geen geheele overeenstemming bereikt, dan wordt daarover door de Provinciale Vergadering een voorstel gedaan aan het Hoofdbestuur, dat hierover de beslissing neemt. Art. 3. Indien het bij de Provinciale Commissie bekend wordt, door mededeeling van het Hoofdbestuur of op andere wijze, dat eenige afdeeling niet voldoet aan de bepalingen van art. 4 der Wet, of in gebreke blijft met de inzending van Jaarverslag of Rekening bij het Hoofdbestuur, of niet voldoende functioneert, zal door vriendschappelijk overleg getracht worden hierin verbetering te brengen. Art. 4. De „ernstige storing", bedoeld bij art. 18 der Wet, wordt geacht aanwezig te zijn bij ontstentenis van het bestuur, als twee jaar achtereen geen verslag of rekening bij het Hoofdbestuur is ingezonden, of door andere omstandigheden het werk tot feitelijken stilstand is gebracht. In zulk een geval zal de Provinciale Commissie, indien de pogingen van voorafgaand overleg volgens art. 3 tot geen resultaat hebben geleid, als tijdelijk bestuur optredend, bevoegd zijn eene vergadering van leden en begunstigers bijeen te roepen ter verkiezing van een nieuw bestuur. Zoodra de geregelde orde van zaken is hersteld, zal de Commissie zich terugtrekken. Art. 5. Tenminste eenmaal 's jaars zal een Provinciale Vergadering worden gehouden, waartoe afgevaardigden van alle afdeelingen in de provincie zullen worden uitgenoodigd. In deze vergadering zullen beurtelings de verschillende werkzaamheden, die op den weg eener afdeeling kunnen liggen, ter onderlinge voorlichting en vergelijking van werkwijze worden besproken, als daar zijn : a. Verkrijgbaarstelling van den Bijbel. (Boekhandel; depots bij winkeliers, predikanten, particulieren : modellenkastjes : colportage.) b. Uitreiking tegen verminderden prijs of om niet. (In welke gevallen dat kan. Wie daartoe bevoegd is.) c. Propaganda. (Openbaar verslag. Opwekkende rede. Voordrachten, al of niet met lichtbeelden. Modellenkoffers.) d. Bevordering bijbelgebruik. (Voordrachten voor kinderen en volwassenen. Bijbelsch Museum.) e. Het winnen van contribuanten. (Circulaires. Inteekenkaarten. Bezoeken.) /. Bestuur. (Afdeelings- en Bestuursvergaderingen.) en andere punten, die aan de orde mochten komen. Art. 6. Tenminste tweemaal 's jaars komt de Provinciale Commissie bijeen. De Commissie wordt benoemd in de Provinciale Vergadering, die ook hare samenstelling regelt. Als regel wordt aangenomen, dat voor elk lid een plaatsvervanger wordt benoemd, indien het aantal leden 5 of minder bedraagt. Bij een grooter aantal leden vormen voorzitter, secretaris en penningmeester een dagelijksch bestuur. Jaarlijks treedt een der leden af, indien niet sedert de vorige vergadering op andere wijze een plaats opengevallen is. Deze aftreding geschiedt naar de volgorde van een lijst volgens anciënniteit, voor de eérste maal bij loting opgemaakt. De aftredende is terstond herkiesbaar. Stemmingen geschieden volgens art. 44 der Wet. Ter bevordering van goede samenwerking met het Hoofdbestuur zal voor elke vergadering een uitnoodiging aan het Hoofdbestuur worden gezonden, dat zich zooveel mogelijk zal doen vertegenwoordigen. Art. 7. De Provinciale Commissie zal in den regel bijeenkomen in vóór- en najaar, vóór de vergadering der Centrale Commissie, bedoeld bij art. 31 der Wet. Op hare agenda komt voor: a. Behandeling der agenda voor de Centrale Commissie voor het Binnenland. b. Voorbereiding van de Provinciale Vergadering. c. Benoeming van afgevaardigden naar de Algemeene Vergadering en die der Centrale Commissie voor het Binnenland. d. Vaststelling der begrooting. e. AI hetgeen voortvloeit uit de haar bij dit Reglement opgedragen taak. Art. 8. Op de agenda der Provinciale Vergadering zullen onder meer de volgende punten voorkomen : a. Verkiezing van leden der Provinciale Commissie. b. Lezing en bespreking van het jaarverslag van den Secretaris. c. Indiening en vaststelling van de rekening van den Penningmeester. d. Bespreking der begrooting voor het volgende jaar. e. Bespreking van een der punten, genoemd in art. 5, of andere zaken van practisch belang voor het afdeelingswerk. /• Voordracht of bespreking, betrekking hebbende op of verband houdende met het Bijbelgenootschap en zijn werk. Art. 9. De Provinciale Vergaderingen zullen liefst beurtelings op verschillende plaatsen in de provincie worden gehouden. In den regel zullen zij in den voormiddag geopend en in den namiddag gesloten worden, terwijl daaraan zoo mogelijk een propaganda-samenkomst in den avond zal worden verbonden. De rekening over het afgeloopen jaar wordt jaarlijks vóór 1 April, de begrooting voor het volgende jaar vóór 1 November ter goedkeuring aan het Hoofdbestuur toegezonden. Art. 10. De geldmiddelen voor het provinciale werk volgens de begrooting worden der Commissie naar behoefte door den Algemeenen Penningmeester verstrekt. Aanteekening bij art. 7a: De practijk heeft geleerd, dat de behandeling der agendapunten der Centrale-Commissie aan beteekenis wint, als zij ook in de Prov. vergadering plaats vindt. In de meeste provincies gebeurt dit ook geregeld. REGISTER. (* beteekent, dat het voorstaande woord een afzonderlijke plaats heeft in deze alfabetische lijst). De cijfers verwijzen naar de bladzijden. Afdeelingen 9 ; Aanvragen aan- 46 ; Begunstigers* ; Bestuur 10 ; Bestuurders* ; Beteekenis 9; Bezittingen ontbonden- 31 ; Bijdragen voor- 9; Depots 46, 48, 49; Geldelijke verhouding tot H.B. 17; Inkomsten van- 17, 19; Kapitaal van- 18, 19, 30, 31 ; Leden* ; Nalatige- 29; Ontbinding van- 30; Opgaven aan H.B. 28; Oprichting van- 9, 10; Plaatselijk reglement van-* ; Rekening en Verantwoording * ; Samenwerking van- 15 ; Splitsing van- 52 ; Stemming 40 ; Taak 14, 15, 4448; Toezending aan H.B. 28; Uitgaven van- 20, 21; Maximum uitgaven van- 21; Vereischten voor oprichting van- 8 ; Vergaderingen met leden 16, 17; Voorstellen van- 39; Vrouwel. bestuurders 10; Werkkring van- 12. Afgevaardigden ter Alg. Vergadering 37 ; Aantal■■ 38 ; Begunstigers ook- 37; Geloofsbrieven van- 37 ; Reis- en Verblijfkosten voor37; Voorstellen van- 40 ; Stemrecht van- 40. Algemeene Vergadering 8, 37; Beteekenis der- 8 ; Buitengewone- 40; Afgevaardigden* ; Beschrijvingsbrief*. Begunstigers 8; Lijst van- 28; Berichten en Handelingen aan- 15; Plaatsel. regl. mede opgesteld door-11; Rechten van- 11, 15,16, 37; Winnen van- 15, 50, 51. Beheer geldelijk 17. Belegging 18. Berichten Driemaandelijksche• 36. Berichten en Handelingen 15. Beschikkingsrecht 23; Berekening van- 24; Ongebruikt- 42, 43; Opbrengst van Bijbelverkoop voor- 24; Overschrijding van- 25- 26; Verhooging van- 24; Vrije inkomsten 24. Beschrijvingsbrief voor Alg. Vergadering 39. Bestuurders een er Afdeeling. Getal 10; Rechten van- op Algem. Vergad. 38 ; ld. op vergad. van H.B. 32; Taak van- 14, 18, 26- 28; Vrouwelijke- 10; Wie te kiezen 10. Bibliothecaris. Taak- 26; Administratie- 27. Boekhandel 44, 45. Boekjaar 17, 18. Bijbelgenootschap. Doel 7. Bijbelverspreiding 14 ; Aanvragen voor- 46 ; -in binnenland 7, 44 ; -in buitenland 7, 43 ; Beginsel- 47; -door Afdd. 14, 44, 46 ; -door Colportage* ; -door Depots* ; Gratis- 46, 49, 50; Medewerking van H.B. aan- in binnenland 44-45; -door verkoop 47; -tegen verminderden prijs 46, 49, 50. Colportage 45, 49. Contributie 7, 8. Depots 27, 48, 49; Oprichting van- door Afdd. 48, 49 ; -door H.B. 46; Toezicht op- 27. Doel 7. Hoofdbestuur. Stemrecht van- op Alg. Vergad. 40; Vergadering van- 32, 33; Verkiezing van- 31, 32; Toegang tot vergad. van- 32; -vertegenwoordigt het Gen. 8. Jaarverslag 39. Kerkboeken 21. Kostenvergoeding 37. Kosten van Beheer 20; Bezuiniging op- 25. Leden. Algemeene leden 9 ;Gewone- 7; -op Alg. Vergad. 37 ; -behooren tot Afd. 9 ; Contributie van- 7 ; -Donateurs 7; Kerkeraden etc. als- 9 ; -ontvangen Berichten en Handelingen 15; Rechten van11, 15, 16, 37; Winnen van 15, 50, 51. Legaten 18. Naamlijst van leden en begunstigers 28. Ontvangsten 19. Plaatselijk reglement 10; Drie exx. 13; Goedkeuring van-13; Inhoud van- 11-14 ; -kosteloos verkrijgbaar 10; Model van- 10; Opstelling van- 11; -verplichtend 9 ; Weigering van goedkeurine13 ; Wijzigingen in- 13. Provinciale Commissies. Optreden van- 29; Benoeming- 33; Taak- 33. Reglement- 53-56. Prijslijst. Jaarlijks gezonden 42; Verkoop volgens- door H.B. 44. Prijsvermindering 49, 50. Prijzen 42. Reglement, zie Plaatsel. reglement. Reglement A 42—51. Rekening der Afdeelingen 16; Afsluiting der- 17; Jaarlijks opzenden van-19, 28 ;Legaten op de- 20 ; Inhoud-19 ; Inrichting van de- 19, 20 ; Overmaking saldo der- 22. Splitsing van Afdeelingen 52. Steun 50, 51; -ontvangen en geven 50, 51. Uitbreiding van het Genootschap 14. Uitgaven 20 ; Maximum 21 ; Specificatie 22. Verantwoording a. H. B. 18. Vereenigingen 45. Vergaderingen van Afdd* ; Algemeene-* ; Aantal afgev. naar- 38 ; Begunstigers ter- 37; Beteekenis van- 8; Bevoegdheid der13, 14, 30, 31; Buitengewone- 40 ; Geloofsbrief voor de- 37; Halfjaarlijksche- 35; Logies voor afgev. ter- 37; Openbare17 ; Stemming op de- 40 ; Toelage voor afgev. ter- 37 ; Toegang tot- 38 ; Tijd der- 36 ; Uitvoering der besluiten van de- 39 ; Voorstellen voor de- 39, 40; ld. gedurende de- 40; Vergadering (Openbare) zie Afdeelingen. Vergaderingen van H.B., zie Hoofdbestuur. Verkrijgbaarstelling 47; -door boekhandel 48. Vertegenwoordigers 35. Verslag der Afd. 16, 28. Werkverdeeling tusschen H.B. en Afdd. 43, 44. DRUKKERIJ WED. G. VAN SOEST Langestraat 25-31 — Telefoon 47137 AMSTERDAM (C.)