Dr. J.G. Ubbink Zevenhoven. Zevenhoven, Hei 1932. Aan de Gereformeerde Kerken der Classis W 0 E R D E H. Weleerwaarde en Eerwaarde Heeren en Broeders, TT A antwoord op mijne "nadereverklaring" aan Uwe Commissie dat li April 1.1. toegezonden, ontving ik van ü enkele "vragen' met het verzoek elk der vragen categorisch met "jaM of "neen" té beantwoorden. Gij doet dit met de opmerking, dat ik zal bemerken, dat deze acht vragen een nadere uitbreiding en toelichting vormen van de gronden, waarop de Classis het besluit van mijne schorsing genomen ne6ix• tt verSunJ U enkele dingen te mogen opmerken, waaruit U Ijken zal, waarom het mij niet mogelijk is aan Uw verzoek te voldoen. En waarvan ik mij vlei., dat Gij de redelijkheid zult inzien. ei ' dat G1^ 1111,3 geeri achttal vragen voorlegt, maar slechts een achttal groepen van citaten uit mijn boek, en slechts een vraag, die Gij alleen maar achtmaal herhaalt, n.1.: "Handhaaft tfi.1 dit gevoelen, of ziit Gij bereid het te herroepen?" . maakt bovendien in het begin de opmerking, dat dit niet de eemge punten zijn; ik kan dus verwachten dat Gij straks nog met weer andere citaten komt, en dan ten slotte met de vraag of ik heel mijn boek herroepen, dan wel handhaven wil. ooni/pV3 dunkt mij duidelijk als de dag, voor ieder, die nog for"a'tonsch besef in zich heeft, dat Gij met deze wijle van J J geheel op den verkeerden, den Roomschen weg zilt afgedwaald en Gij bovendien geheel den aard van miin boek miskeWT^ S wn»sn Sï J?1* Uw doen kunt Gij geen enkelen grond in onze K.0. aanwijzen. En het recht zult Gij mij niet kunnen ontzeggen, om overeenkomstig onze K.0. te worden behandeld. ' overeen hebt Gw«S?bhA+iï ï9n re°ht reedS Seschonden, toen Gij mij geschorst hebt. Want het schorsen van een dienaar wegens ketterij heeft onze 58n ^ani f1 Kerke^aad opgedragen, slechts met behulp van ® |enabuurde kerK, om lichtvaardig schorsen te voorkomen. Art. LXXIX. Bovendien in strijd met Art. LXXXIV heerschappij voerende over de kerk van Zevenhoven en over mij als haar Dienaar. . -Doch eenmaal op den weg der Roomsche hierarchie,schrijdt men steeds verder. Ik mag en wil U op dezen weg niet verder vSlgen 1 maL!n ïXn u niet verder op dezen weg laten voortgaan. ' in geen enkel opzicht het Roomsche instituut foeker fSIv"ST'' met haar "ImPrimatur" en lijst van verboden de boekPn g nel?ens aan de Classis op toezicht te houden op verschijnen; en nog minder als men in een boek of meent dst hpt 11 * t ^a? de Bel«denis afwijkt, of waarvan men Roomqóhpn flHonh Schrift ingaat, aan den auteur den typisch roecen Hpeft pp'^ni b°6k °f Seschrift openlijk te her- eiaSh +p J asSuS- 6r 00lt aan ^dacht Dr.A.Kuyper dien het beeincipi on' Jarenlang voor hij een gravamen indiende het beginsel van Art. 36 onzer Confessie bestreed? r.14 „»^Virailgt ' tot achtmaal toe een gevoelen te herroepen. Gtf noemt het gevoelen niet. Gij geeft slechts citaten. Ik weet niét welk gevoelen gij daaruit leest, en Gij weet niet welk gevoelen ik in die woorden heb uitgedrukt. Dit gevoelen kan alleen uit het BIBLIOTHEEK PTHU Oudestraat 5, Kampen i ' - verband blijken. Niettemin vraagt Gij slechts herroeping. Dit beteekent in den grond een blinde onderwerping aan het onfeilbaar leergezag eener kerkelijke overheid. Maar dat principieel door de Gereformeerde Kerken verworpen is. —Het kan U niet onbekend zijn tot welk-een onwaarachtigheid dit bij Rome geleid heeft. Bovendien was U mijn gevoelen zelf niet onbekend. Vrijuit heb ik in 6613 dik bo6k mij uitgelaten. In het verborgen of onder een anderen naam heb ik niets geschreven. Bovendien had ik in mijn nadere toelichting openhartig en uit eigener beweging, om het misverstand, dat ik meende op te merken &e v0e 1.9."». ^ verband met de gronden, waarop Gij mij geschorst ' hebt, duidelijk doen kennen, waardoor dit ten opzichte van de citaten, die Gii mii t3r herroeping" hebt voorgelegd, U genoegzaam reeds bekend was. Niettemin hebt Gu dit alles geheel terzijde gelegd. Was er een of ander punt U nog niet geheel duidelijk geweest? en waart Gij dus nog niet geheel gerust aangaande de zuiverheid der leer zoo had Gij mij daarover nader kunnen en moeten vragen. Het was U dus blijkbaar niet te doen, om herroeping van mijn gevoelen, maar om de herroeping van een deel van mijn boek ëri straics om nog weer andere de el en en eindelijk om de herroeping van mijn geheele boek te doen. Of om nog iets geheel anders, om iets veel ergers, om iets vreeselijks, wat ik bijna niet durf noemen. ^ De Joden waren er op uit om iets uit Jezus' mond te bejagen om iets te hebben, waarmee zij Hem zouden kunnen beschuldigen; om' Hem te kunnen uitwerpen en dooden. Zooals de Overpriesters en de Ouderlingen en de geheele groote Raad valsche getuigenissen tegen Jezus zochten, maar niet vonden; en hoewel er vele valsche getuigen toegekomen waren, toch niet vonden, - hebt Gij nu ook niet hetzelfde gedaan? Eerst kwam het anonieme artikel in een politiek blad met allerlei tendentieus aangehaalde citaten en ten slotte met geweldig klinkende beschuldigingen van allerlei ketterijen, waardoor een vloedgolf van laster aangaande mij over onze kerken ging. Maar niemand heeft deze beschuldigingen later durven herhalen. iJiettemin bleef het gevolg van de verdenking, wijl niemand zich geroepen voelae deze valsche getuigenissen to weerspreken. De campagne werd door de kerkboden voortgezet, doch wat nog veel erger was, sommigen Uwer, alleen afgaande op het citaten—materiaal met de valsche getuigenissen van bovengenoemd artikel, hebben zoo zeer hun eigen plaats vergeten, dat zij in mijne gemeente, dus in eene andere gemeente, waar zij zich niet mee mochten bemoeien, ouderlingen ziin gaan bewerken; een Uwer heeft niet opgehouden al het mogelijke te doen, onder het valschelijk-voorgeven, dat het van onderen op beginnen moest, dus vanuit een gemeente, die geen enkele klacht teflen mij had, en van een Kerkeraad van wien niet een lid een klacht ■y-'—toch een aanklacht bij U in te dóen dienen, dus met een valsche beschuldiging- 'ze komen. En toen hem dit niet gel nk-T.p hpp-ft hij op het allerlaatste oogenblik een telegram naar den Dienaar van Alphen s kerk gezonden, die op dien eigen avond zijn Kerkeraad waarvan waarschijnlijk niemand dan de Voorzitter mijn boek ook maar gezien had, en allen dus slechts op het beruchte artikel met zijn tendentieuse citaten wederom moesten afgaan, een aanklacht tegen my Het aannemen en bij U inzenden.Die Gij, hoewel Gij haar had moeten afwijzen, wijl zij slechts vaag en onbewezen en slechts op ande^er_cit£ten gegrond was, en dus niet anders dan een valsche aanklacht en geen echte was; die Gij bovendien hadt moeten afwijzen, omdat zij hij den Kerkeraad van Zevenhoven had moeten zijn ingezon- aanklacht hebt Gij in behandeling genomen, wederom, wat betreft het grootste deel Uwer leden, slechts afgaande op bovengenoemd artikel, en andere couranten-artikelen, die ook slechts wederom op citaten gegrond waren. Want ook De Heraut werkte met j rS G?-^a^n; citaten, die soms zelfs tendentieus veranderd waren of ook zelfs in het geheel niet in mijn boek voorkwa- ■ '■ 200 uit hun verband gerukt waren, dat zij in den meest ^lagranten strijd waren met de duidelijks bedoeling van de pagina waarop zij voorkwamen. ' Sn ook Uwe Commissie heeft hare beschuldiging alleen op citaten gegrond. En zoo hebt ook Gij, daarop voortbouwende, slecïïlfs op citaten Uwe beschuldiging en schorsing gegrond. En ook Uwe Commissie en de Hoogleeraren met wie ik moest samensproken, om tot herroeping van mijne vermeende dwalingen gebracht te worden, hebben mij wederom met niets anders, dan met citaten uit mijn boek bestreden. ' alsof dit alles nog niet genoeg was, zilt Gil na. en dat na nadore verklaring, waaruit Gij voldoende duidelijk mijn bedoeling kennen kunt, wederom, dus naar den bekenden weg vragende, slechts met een heel stel citaten gekomen. ~wei kan men ook hier zeggen met recht, wat prof. H.H. Kuyper in Be Heraut opmerkte in zijn artikelen "Ben merkwaardig proces": "Het oitaten-spel is in vollen gang en ook hierbij blijkt weer, hoe eenaandig advocaat zijn auteur, waarop hU zich beroept, kan laten zeggen waF hl1 wil. » — 1 " Ja, dat blijkt ook hier bij dit proces, waarvan men ook wel zou kunnen spreken van "een merkwaardig proces". Maar wat men een advocaat, die een beschuldigde verdedigen moet, vergeven kan, is bu rechters, die recht moeten spreken? volstrekt onvergeeflijk. *• Met citaten kan men elk boek, ook zelfs de Heilige Schrift afmaken. Kan men Christus, ja zelfs God zelf schuldig stellen. Citaten zijn goed, als men iemund beschuldigen wil. Denken wij slechts aan het infame woord: "Geef mij drie woorden schrifts en ik zal hom aan do galg helpen." "Maar ten laatste kwamen twee valsche getuigen en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken en dien in drie dagen opbouwen." " Doch Jezus zweeg stil." j Z0Ü Jezus gezegd hebben, indien iemand Hem deze woorden, die Hij eenmaal sprak had voorgehouden: "Meent Gij, dat Ik gekomen ben, om vrede te geven op aarde? Keen, zeg Ik U, maar veeleer vcr- ön Hom gevraagd had: "Handhaaft Gij dit gevoelen, of zijt Gij bereid dit te herroepen?", zou Hij dan een antwoord gegeven hebben? ^een, mijne Broeders, niet alzoo. Gij moogt voor U zeiven dezen weg niet bewandelen. Het is de weg van den vorklager der Broederen. Het is goed, dat Gij waakt voor de zuiverheid der leer maar Gij moot dit doen op do rechte wijze. Adel verplicht.' . In de tweede Plaats moet ik er U op wijzen, dat Gij geheel den aard van mijn boek hebt voorbij gezien; en daarom U bemoeit hebt~mêt zaken, die niet een Classis, maar de Generale Synode aangaan; waarin Gij in elk geval geen beslissing te nemen had. omdat zij al onze kerken aangaat. mijn boek niet de wereld ingezonden, om daarmee mijn afwijkende gevoelens bekend te maken. Zoo heeft men hot vnnrgnfltpi ^: afgaande op deze voorstelling hebt Gij mijn bock opgevat. Gij weet, dat de Generale Synode van Leeuwarden in 1920, wijl van bijna alle Part. Synoden voorstellen waren ingekomen, op een Rapport van prae-advios op deze voorstellen, waarvan Prof. Bavinck rapporteur was, besloot tot het benoemen van een Commissie, die zou trachten te komen tot een nadere formuleering en uitwerking oSu voornamc stukken onzer Confessie, die handelen over gelijk het rapport dit uitsprak, ons inzicht in deze stukken veranderd en verhelderd was; en onze Belijdenis In de desbetreffendeartikelen niet meer stond op de hoogte van onzen tijd, en daarom niet meer voldoende was, omdat zij niet meer vertolkte het algemeen gevoelen dat hieromtremt in onze kerken leefde. De arbeid voor deze Belijdenis-actie is dus officieel door onze kerken aan de orde gesteld. Gij weet ook, dat commissie na commissie hieraan tien jaren lang gearbeid heeft. Eindelijk kwam de Commissie van Prof. Hepp een half jaar vóór de Synode van ^rn- . 9^0 met een proeve en brcede toelichting. Maar dit was een half jaar te laat. Zij had er een jaar van te voren mee moeten komen. Toen ik hiervan kennis genomen had, vreesde ik, zag ik, wijl hier niet de oplossing gegeven werd, die ons uit de gerezen moeilijkheden m.i. brengen zou, dat hiermee de geheele Belijdenis-actie zeer tot schade onzer kerken, zou doodloopen. Hetgeen ook gebleken is juist gezien te zijn. Daarom besloot ik zoo mogelijk ook een "proeve" te wagen. Maar wijl ik in een toelichting ook de gronden moest aangeven, gefundeerd op een Schriftuurlijk, historisch, symbolisch en wijsgeerig overzicht, kon ik hiermee, ook in verband met een uitgever, niet tijdig genoeg meer klaar komen. Doch dit was niet mijn schuld, maar van de Commissie, die een half jaar te laat was. Doch het was mijn plan mijn boek bij de Synode in te zenden en zoo aan de kerken aan te bieden. Welnu, dat wensch ik nog wel te doen bij de a.s. Generale Synode. Als slechts een proeve. Het zoo vroegtijdig verschijnen van mijn boek heeft dan dit groote voordeel, dat onze theologen al den tijd hebben het gr&ndig te bestudeeren, er een vruchtbare: discussie over te openen, die dan misschien leiden kan tot iets veel beters; en vooral dit niet te versmaden voordeel, dat de Belijdenis-actie niet in het slop blijft voor een lange reeks van jaren, waarin zij nu geraakt is. Want gaarne geef ik mijn werk voor beter. Sn indien men mij van fouten of dwalingen overtuigt, zal ik deze natuurlijk gaarne loslaten, en hoef ik deze niet meer te herroepen, wijl ik ze alsdan niet meer heb. Want een gevoelen handhaaft noch herroept men. Een valsche aanklacht en een schorsing moet men herroepen en mag ren niet handhaven; maar dwaalt iemand, dan moet men hem daarvan zoeken te overtuigen. Zoo hij U hoort, zoo hebt Gij Uwen broeder gewonnen. Dat is Christelijk. Zoo wil Jezus het. Van "herroepen" heeft Jezus nooit gesproken. Lezen wij ergens, dat Petrus zijn vreeselijke verloochening, of ook zijn veinzerij heeft moeten herroepen, heeft Jezus of Paulus hem dat ooit gevraagd of van hem geëischt? Oordeelt de a.s. Generale Synode dat mijn proeve niet aanneembaar is, welnu, dan legt zij haar evenals die van Arnhem dit deed met de proeve van de Commissie-Prof. Hepp, naast zich neer. En daarmee is dan in deze de rechte, de eenig juiste weg bewandeld. Mocht ik alsdan toch bij mijn gevoelen, zoo dit door de Synode duidelijk verworpen werd, gelijk de Dordtsche Synode dit deed, blijven volharden, zoo zou er eerst dan oorzaak zijn voor iets anders. Waarbij dan echter tevens in het oog moet gehouden worden,dat ik nooit deze mijne proeve beschouwd; heb als een definitieve. Ik heb mijn proeve met opzet zoo uitgebreid gehouden, om te duidelijker te laten uitkomen in welke richting ik de oplossing zocht. In de derde plaats wil ik nog iets anders opmerken. Door mij nu in dit stadium mijner procedure een groot aantal citaten voor te leggen, en bovendien daarbij op te merken, dat Gij met deze acht "vragen" een nadere uitbreiding en toelichting geeft van de gronden, waarop Gij het besluit van mijne schorsing genoemd hebt, doet Gij iets voor rechters ongeoorloofds. Daarmee zegt Gij met zoovele woorden, dat deze gronden uitbrei ding en toelichting van noode hebben; dat zij dus niet voldoende waren. Gij gaat dus niet alleen over tot een andere wijze van procedure , maar spreekt het ook uit, dat de gronden ook niet voldoende waren. Dat waren zij ook inderdaad niet. Maar indien Gij dat nu zelf toont te gevoelen, zijt Gij, wilt Gij werkelijk recht en waarheid dienen, geroepen zoo spoedig mogelijk mijne schorsing op te heffen en dien smaad, die ik nu reeds meer dan een half jaar heb te dragen, van mij af te nemen. Want door deze citaten aan te voeren bewijst Gij nog niets. Gij moet dan eerst nog bewijzen dat deze citaten in hun verband genomen iets tegen mij bewijzen. Want Uwe gronden, waarop Gij mij geschorst hebt, zouden voor geen enkelen onpartijdigen rechter eenige geldigheid gehad hebben. Prof. Bavinck, de rapporteur van de bovengenoemde Commissie van Prae-advies bestrafte de Part. Synoden, die met hare voorstellen kwamen, door haar op te merken, dat wie aanklaagt, duidelijk moet aangeven, waartegen hii zijn beschuldiging richt en deze met de noodigc bewijzen moet staven. De eerste grond voor mijn schorsing was, dat ik ontkende de grafische inspiratie, en daardoor inging tegen de Heilige Schrift en afweek van de Belijdenis. _ Ik heb aan Uwe Commissie verzocht mij een duidelijke formuleering te willen geven van wat onder de graphische inspiratie te verstaan zij. En te willen meedeelen wanneer deze door onze kerken bindend verklaard was. Hierop heb ik geen antwoord gekregen, dan alleen op de Februari-vergadering dit mondelinge antwoord, dat ik elke graphische inspiratie ontkende. Maar toen ik daarop antwoordde dat er in onze kerken meer dan een voorstelling ervan gevoerd werd de een er dit en do ander er weer wat anders onder verstond, maar'geen precies zeggen kon, wat hij er onder verstond, dat, wat Dr. Dijk in zijn groote werk "Het Profetische Woord (de leer der Inspiratie)", de "Zuivere lijn" noemde, door Prof. Kryper principieel verschillend geacht werd van die van Calvijn en ook van die van Bavinck en Kuyper; en dat,m.n. in de meest gangbare der ganischeH inspiratie er niet een woord meer gcinspireerd was,bloei dc Voorzitter Uwer Commissie mij het antwoord schuldig# En in het geheel geen antwoord kreeg ik op mijn vraag, welke van al deze voorstollingen door onze kerken bindend verklaard was. Zoo vaag was deze beschuldiging, deze grond en zoo weinig met do noodige bewijzen gestaafd. Gestaafd de beschuldiging, dat ik met deze ontkenning afweek van de Belijdenis, waarin met geen woord van inspiratie gesproken wordt. Zoo weinig gestaafd de vreeselijke beschuldiging, dat ik met deze ontkenning tegen de Schrift inging, die immers noch do zaak, noch den naam kont. Men kan wol iets zoggen, maar dezo grond is nooit bewezen, noch een duidelijke voorstolling gegeven van wat onze kerken hieronder verstaan. a Maar een vage beschuldiging, zonder dat men die du^aelyk en concreet formuloeron en bewijzen kan, is niet anders dan een groot woord, ja, laster cn achterklap. En wat do tweede grond aanbelangt, deze is inderdaad •auiae1 ijker en concreter en behoeft, omdat de bewijzen voor het grijpen zijn niet zoozeer bewezen te worden. ,, , . Maar deze tweede beschuldiging, op een klein onderdeel na> is van A. tot Z. uit de lucht gegrepen, een door en door valsch Éretuisenis. een valsche beschuldiging, een leugen. Ik zou ontkend hebben de kerk met hare ambten en tucht als van God gewild en van Christus en Zijne Apostelen ingesteld. Ik heb in mijn boek de kerk een werk Gods genoemd, enz. Hoe zou ik dan kunnen ontkend hebben, dat zij van God gewild is? En evenmin heb ik ergens gezegd, dat zij niet van Christus en Zijne Apostelen zou zijn ingesteld. En evenming heb ik ergens gezegd, dat de ambten en de .»uchc niet van God gewild zouden zijn. Om een Roomsche opvatting van een zoogenaamd Goddelijk «ambt te bestrijden, waardoor aan hem, die zulk een ambt bekleedt, een Goddelijk inklevend ambt zou geschonken zijn voor altijd: "eenmaal priester, voor eeuwig priester", waardoor hij Goddelijke krachten en vormogens zou bezitten, om bijv. de zonden te kunnen vergeven en brood in God te kunnen veranderen, - om deze Roomsche ambtsopvatting te bestrijden, heb ik er alleen op gewezen, dat Christus de ambten niet heeft ingesteld. Maar is dit soms onjuist':' . aar Oi wanneer heeft Christus ze dan ingesteld? Dat Christus de tucht heeft ingesteld heb ik uitdrukkelijk geleerd. Ik heb alleen die tucht ontkend, als niet van God gevyila, die moet uitgaan van een kerkelijke overheid en rogeering, die yich zelve toekent macht on gezag om van bovenaf mot macht en gezag als regeerders over geregeerden heerschappij te oefenen en Eot t.-en uitwendige ongeestelijke machtstucht te straffen. Op deze twee geheel onvoldoende gronden, wijl de eene geheel vaag en de ander geheel valsch is, en van geen van beide bewezen is, - wijl het niet mogelijk was, - dat ik daarmee inging tegen de Heilige Schrift en afweek var. de Belijdenis, hebt Gij mij geschorst. 3e commissie en de hoogleeraren moesten met mij samenspreken, om mij zoo mogelijk deze dwalingen, die niet bestonden, te doen herroepen. Zij moesten mij dan eerst er toch van overtuigen. Dat zij hiertoe ook zelfs geen poging gedaan hebben, is nu begrijpelijk,omdat het onmogelijk was. Gij kunt natuurlijk wel blijven bij Uw vage beschuldiging, zonder duidelijk aan te geven welke mijn dwaling is en volhouden, dat ik tegen de Schrift inga en van de Belijdenis afwijk, zonder dit ook maar met één bewijs te staven, en zoo mij geschorst laten en straks afzetten. Gij kunt alles wel zeggen en alles wel doen, want er is geen onpartijdig rechter boven, die tusschen U en mij in ons rechtsgeding rechtspreken kan, noch eenige menschelijke macht, die U verhinderen kan te doen naar Uw goeddunken, zeggende, dat Gij door de onfeilbare leiding van den Heiligen Geest geleid wordt en daarom niet dwalen kunt, zooals ook Rome dit zegt, maar gaat Gij dan niet feitelijk in Gods stoel zitten? Want wij zeggen immers ook van God, dat Hij geen rekenschap van Zijn daden geeft, en dezen verhoogt en dien vernedert, naar Zijn welbehagen. Maar zoo moogt Gij en wilt Gij toch niet doen? Gij hebt mij nu reeds meer dan een half jaar vernederd. Zonder eenige duidelijke aanwijzing van mijne vermeende dwalingen en zonder eenig nader bewijs. Is dit geen onrecht, op zichzelf reeds? Meent Gij waarlijk, dat Gij dit verantwoorden kunt voor den rechtvaardigen Rechter van hemel en aarde, Die tusschen U en mij zekerlijk recht doen zal? Zeker, ik kan dwalen, maar Gij kunt evengoed dwalen. Volgens onze Belijdenis is de Heilige Schrift de laatste rechter in leergeschillen; en niet Gij, of eenige kerkelijke vergadering; ook niet de Generale Synode. Ook aan haar is de onfeilbare leiding van den Heiligen Geest niet toegezegd. Dat is een Roomsche leer. "Terwijl zij zeiven", aldus spreekt Calvijn van de Roomsche Bisschoppen, "de geestelijke tyrannen", zeiven de Conciliën regeerden, ja zelfs hot Concilie zijn, zeggen zij van de Generale Conciliën, dat deze onmiddellijk van den Heiligen Geest geleid worden en daarom niet ciwalen kunnen. v:ordt dit ook al niet reeds bij ons geleerd? Het wordt bij ons geleerd. Het stond onlangs in een van onze kerkelijke hoofdbladen. Zeker ik verschil wat van het algemeen gevoelen. Maar ik heb mijn gevoelen gestaafd mot gronden aan onze Belijdenis, aan de Reformatie, aan de Heilige Schrift ontleend. Doch is het ook reeds niet zoo bij ons geworden, als Calvijn van de Roomsche Bisschoppen en Conciliën schrijft? "Zij willen derhalve, dat wat zij verordineeren en besluiten, ook' vast en bondig moet zijn in onze harten; wat zij prijzen en goedkeuren, willen zij ook van ons geprezen en goedgekeurd hebben; indien zij iets veroordeelen, dat willen zij ook van ons veroordeeld hebben. 'Gij spreekt veel van Christus als alleen Koning in Zijn Kerk, maar verloochendet Gij Hem niet met de daad, en het eenige gebod, dat Hij gegeven heeft voor ons kerkelijk samenleven, de kerkelijke grondwet: "Want één is Uw Meester, doch gij zijt allen broeders", toen Gij U zeiven als rechters over mij verheven en mij ^veroordeeld hebt, omd^at ik van Uw traditie scheen af te wijken, voor nog in een ernstig broederlijk onderzoek kon gebleken zijn, of ik, dan wel Gij dwaaldet; of ik dan wel Gij afweekt van Gods '."oord? Moest Gij niet, om deze reden alleen reeds, mijn schorsing zoo spoedig mogelijk opheffen en mij weer in mijn eer herstellen? V/at zou er op tegen zijn, waar er in mijn gemeente geen enkele klacht tegen mijne bediening des v'oords en overige ambtsbediening, bestond, dat Gij, onder belofte mijnerzijds van niets van de afwijkende leeringen, die Gij bij mij veronderstelt, te zullen leeren, mijne schorsing ophieft; tot tijd en wijle de Generale Synode hare leerbeslissingen in zake Schrift en Kerk genomen had. Met heilbede en broedergrpet? Uw dienstwillige dienaar en broeder, J.G. Ubbink. Eerste A:jf,'lsoornsr.he Schrijfkacier Paschlcan 21 - - Apeldoorn.