DE ONTMASKERING VAN DE GROOTE HOER OF DE BEROERINGEN DER WERELD DOOR t W. S. VAN ROTTERDHM. bid:, otheek PThU Oudestraat 6, Kampen DE ONTMASKERING VAN DE GROOTE HOER OF DE BEROERINGEN DER WERELD DOOR W. S. VAN ROTTERDAM. I i i i i i i i i i i i i i i i i i i i INLEIDING. En wij hebben het profetisch Woord, dat zeer vast is, en gij doet wél, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de morgenster opga in uwe harten. 2 Petr. 1 : 19. Wij achten het niet wederom noodig, den Christelijken lezer de heerlijkheid van het profetisch woord voor te houden, noch hem aan de nuttigheid tot bestudeering te herinneren. De zaak spreekt voor zich zelf. De vastheid en zekerheid, die onze consciëntien allernaast kan bewegen en overreden, om Christus in Zijn Persoon, ambten, leeren, dood en opopstanding voor den waarachtigen Christus en Gezalfde Gods aan te nemen, is gegrond in het profetisch woord, 't geen Hem voorgegaan is, vergeleken met de uitkomsten, in al de leden derzelve. De apostel Petrus noemt het dan ook een woord, dat zeer vast is, op welke vastigheid ons geloof gegrondvest is. Zij, die hun gemoed verharden en hun oogen sluiten, opdat hun niet bestrale het heldere licht, dat ons uit de H. S. toestraalt ; zij moeten nochtans verbaasd staan, over de helderheid, die de profeten Gods verkregen, en waardoor ze het wereldplan Gods voor ons belichtten. Zij mochten duizenden jaren voor Christus' geboorte reeds zijn komst voorspellen. De goddelooze spotters worden hier met de Egyptische toovenaars geprest uit te roepen : „Dit is Gods vinger." Ten bewijze, dat Jezus de Christus is, behoeven wij dan ook alleen maar de getuigenissen der profeten, die ons door goddelijke voorzienigheid, het juiste beeld van Hem. geven. Wij behoeven voorzeker geen ander onderpand voor de Goddelijkheid van Christus profetisch ambt, de zekerheid van Zijn opstanding en de vastheid van ons Christelijk' geloof, dan de openbaringen der profeten, vergeleken met de uitkomsten. Wat een troost is dit voor 's Heeren volk. Daardoor kan hun niets overkomen, of God heeft het tevoren reeds door der profeten mond bekend gemaakt. Zij kunnen zich dan op de komende dingen voorbereiden, indien zij acht mogen geven op dit profetisch woord. Zij zouden worden meegesleurd door vele verleidende machten, evenals zoo vele menschen, die groot zijn in de wereld, pronkende met den naam van Jezus' bruid, haar Bruidegom geveinsde kussen toebrengend, roemende op onafgebroken successen en alle koningen der aarde betooverend ; ja, een prooi worden van Satan, indien zij niet waren gewaarschuwd tegen die verleidelijke hoere Issebel. Openb. 2 : 20. Neen, God waarschuwt ons daarvoor in de H. S. zóó duidelijk, dat wij deze machten dadelijk herkennen. Deze profetiën zijn als de olie, waarmee niet alleen de lampen, maar ook de vaten der wijze maagden waren gevuld, die reeds al die eeuwen wachtende zijn, om hun Bruidegom tegemoet te trekken. De Profetische geschiedenis der wereld. Ik ben de Heere, dat is Mijn Naam en Mijn eer zal Ik geen anderen geven noch mijnen lof den gesneden beelden. Ziet de voorgaande dingen zijn gekomen en nieuwe dingen verkondig Ik; eer dat zij uitspruiten, doe Ik ulieden die hooren. Jes. 42 : 8—9. Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens menschen, maar de heilige menschen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken. 2 Petr. 1 : 21. De profetische geschiedenis der wereld, vindt men in het boek Daniël, hoofdst. 2 van vers 31 tot en met 45. Deze profetie dagteekent van 't jaar 600 vóór Christus, en strekt zich uit tot der immerdurenden cirkelgang der eeuwigheid. Het koninkrijk, waarover hier het eerst .gesproken wordt, is Babel of het groote Babyion. De oorsprong van dat rijk lezen we in Gen. 10 : 10, die geweldige jager voor het aangezicht des Heeren en het beginsel zijns rijks was Babel. Van een kleine staat onder Nimrod, werd het al spoedig een groot rijk, ja, een monster van ongerechtigheid ; het beeld met het gouden hoofd. In het le hoofsstuk van Dan. lezen we, dat Jeruzalem met zijn koningen door den Heere in de hand van Babels koning, Nebukanezar, wordt gegeven. En door de groote voorzienigheid des Heeren, vond Daniël genade in de oogen van den koning van Babel. Men leze aandachtig, hoe koning Nebukadnezar door den Hem van God gegeven droom, verontrust werd. Hoe hij, om niet bedrogen te worden door zijn wijzen en sterrenwichelaars, die voorgaven bovennatuurlijke kracht te bezitten, verlangde, dat zij hem zoowel den droom, als zijn uitlegging zouden te kennen geven. Zij waren evenweltot geen van beide in staat. De koning veroordeelde hen daarna als bedriegers ter dood. Daniël, die, omdat hij een Hebreër was, niet tot den koning geroepen was, werd niettemin met de andere wijzen ter dood veroordeeld. Hij vraagt om een tijd na te denken en dit wordt hem toegestaan. Daarna gaat Daniël met zijn metgezellen hetaangezicht des Heeren zoeken, om barmhartigheden te mogen verkrijgen en de verborgenheden aan den koning bekend te kunnen maken, opdat Daniël, zijn vrienden en alle overige wijzen van Babel, niet omkwamen. God openbaart Daniël den droom des konings en geeft hem ook de uitlegging. Zij loven den Heere en schrijven dan ook voor den koning hun wetenschap den God des Hemels toe, Die verborgen dingen openbaren kan, Die wijsheid en macht bezit. „Dit is de droom : Gij, o koning zaagt : en zie, er was een groot beeld, (dit beeld was treffelijk en deszelfs glans was uitnemend), staande tegen u over; en zijn gedaante was schrikkelijk. Het hoofd van dit beeld was van zuiver goud, zijn borst en zijn armen van zilver, zijn buik en zijn dijen van koper, zijn schenkelen van ijzer, zijn voeten eensdeels van ijzer en eensdeels van leem. Dit zaagt ge, totdat er een steen afgehouwen werd, zonder handen, die sloeg dat beeld aan zijn voeten van ijzer en leem en vermaalde ze, toen werden tezamen vermaald het ijzer, leem, koper, zilver en goud en zij werden gelijk het kaf van de dorschvloeren des zomers, en de wind nam ze weg en daar werd geen plaats voor dezelve gevonden. Maar de steen, die het beeld geslagen heeft, werd tot een grooten berg, alzoo dat hij de geheele aarde vervulde." In deze 5 verzen wordt ons in korte trekken de wereldgeschiedenis geschetst. Het hoofd van goud stelde Babylonië voor, welks hoofd en heerscher Nebukadnezar was. „Gij zijt dat gouden hoofd." De borst en armen, welke van zilver waren, stelden voor het rijk der Mfeden en Perzen, dat op Babyion volgen zou. De koperen buik en dijen stelde Griekenland voor. De uit ijzer bestaande beenen stelden het Romeinsche rijk voor, zooals dat was onder de heerschappij der keizers. Door de vermenging van leem en ijzer werd de verdeelde toestand van het Rom. rijk aangeduid, waaruit nimmer meer een vereenigd rijk zou ontstaan. En in dat verdeelde Romeinsche rijk leven wij thans, want waar vroeger het Rom. rijk in zijn eenheid heerschte, hebben Duitschland, Oostenrijk-Hongarije, Frankrijk, Italië, Spanje, enz. het rijk onder zich verdeeld. Over deze rijken profeteert Daniël. Vrs. 44. „Doch in de dagen dier koningen zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden." De verdeeling van het Rom. rijk is nu ongeveer 1500 jaar geleden en al dien tijd leven we in de dagen der Koningen, in welks tijd God zijn koninkrijk zal oprichten. De stad onzes Gods, die Abraham en de andere aartsvaders aanschouwden, zien wij nu, met het geloofsoog en verlicht door het vaste profetische woord, zeer dicht nabij. Laat ons acht geven op de uitnoodiging des Geest es en der bruid des Lams, hoe zij beiden ons toeroepen : „Kom ! en die het hoort zegge: Kom ! en die dorst heeft kome en die wil, neme het water des levens om niet." Openb. 22 : 17. Nog zeer weinig tijds en Hij, die te komen staat, zal komen en niet vertoeven. Dus zingt Gods volk : Maar blij vooruitzicht, dat mij streelt ; Ik zal ontwaakt, Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen, Verzadigd met Uw God'lijk beeld. Des Heeren profetisch woord sterker dan alle koninkrijken. In het voorgaande heeft men naar Daniël kunnen zien, hoe God de koninkrijken heeft besteld. Maar in het derde hoofdstuk van Dan. leest men, hoe de mensch geen rekenschap houdt met God en Zijn woord. Nebukadnezar maakt n.1. een beeld, geheel van goud. Dat is het werk van een eerzuchtig vorst, een hoogmoedig mensch. Hierin zien we, dat de mensch, volgens Gods Woord, den Schepper en zijn naaste haat. God zeide, dat Babyion slechts het gouden hoofd was, en dat andere rijken voor Babylonië in de plaats zouden komen. Doch Nebukadnezar verklaarde, dat Babyion eeuwig zou bestaan en liet daarom het beeld geheel van goud maken ; eigenlijk niets anders, dan de belichaming zijner eerzucht. Ieder moest dit beeld aanbidden. Evenals de slang Eva in het Paradijs deed, fluisterde hij hier Nebukadnezar in : „Gij zult als God wezen." Gen. 3 : 5. Zoo gaat het ieder mensch, indien God het niet verhoedt. Zoo dacht Alexander de Groote, Julius Caesar, Napoleon I, vele Engelschen van hun Albion, vele Amerikanen van de Vereenigde .Staten, Keizer Wilhelm van Duitschland. En men geeft geen acht op hetgeen door Daniël gesproken is: Zij zullen zich wel door menschelijk zaad vermengen, maar zij zullen den één aan den ander niet hechten, gelijk als zich ijzer met leem niet vermengt. Dan. 2 : 43. Babyion met al haar heerlijkheid is weggevaagd ; het rijk der Meden en Perzen is eveneens lang verdwenen ; Griekenland leeft nog slechts in de schoone kunstproducten van het oude rijk; Rome is voor altijd verdeeld. Alzoo zijn Gods gedachten hooger dan die der menschen en des Heeren wegen hooger dan 's menschen wegen. Het profetisch woord met de wereldgeschiedenis vergeleken. Over de ondergang der voornoemde koninkrijken. In Dan. 7 wordt den profeet dezelfde gang der geschiedenis getoond als in Dan. 2, maar hier valt de in dat hoofdstuk gegeven omschrijving der drie eerstgenoemde koninkrijken in hoofdzaak weg, terwijl daarentegen de beteekenis van het vierde meer op den voorgrond treedt. Daniël ziet dit gezicht in den tijd, dat het Babylonische rijk, onder Belsazars regeering, zijn einde reeds nabij was en hij verkreeg nu bijzonder zekerheid over dit vierde rijk. „Ik zag in mijn gezicht bij nacht ; en ziet, de vier winden des hemels braken voort op de groote zee en er klommen vier groote dieren op uit de zee, het eene van het andere verscheiden." vrs. 2 en 3. „En hij zeide ze mij en gaf mij de uitlegging dezer zaken te kennen. Deze groote dieren, die vier zijn, zijn vier koningen, die uit de aarde opstaan zullen." Vs. 16 en 17. Deze 4 dieren stellen dus, evenals de verschillende metalen van het in Dan. 2 genoemde beeld, vier wereldrijken voor, die achtereenvolgens komen zouden. Van oudsher is het reeds gewoonte geweest, om op wapens, munten, postzegels enz. verschillende dieren als zinnebeelden van rijken voor te stellen. God heeft dit algemeen gebruik benut. Onweer is het symbool van strijd en beroering (Jer. 25 : 32). De rustelooze zee is een passend beeld voor de volkeren der aarde. In Jes. 8 : 7 wordt Assyrië voorgesteld door de overstroomende wateren der Eufraat. Openb. 17 : 15 zegt : De wateren, die gij gezien hebt zijn volkeren en scharen en natiën en tongen." God neemt wilde dieren, om den bloeddorst der natiën voor te stellen. Het eerste beest was als een leeuw en het had arensdvleu- gelen (Vs. 4). Het Babyl. rijk (het gouden hoofd in Dan. 2) komt overeen met den leeuw, den koning der dieren. „De leeuw is opgekomen uit zijn haag en de verderver der heidenen is opgetrokken en zijn paarden zijn sneller dan arenden." Jer. 4 : 7 en 13. De profeet Habakuk gebruikt hetzelfde beeld, als hij spreekt van Chaldeeën, een bitter en snel volk ; zij zouden vliegen als een arend, zich spoedende om te eten (Hab. 1 : 6—8). Volgens de wereldgeschiedenis kwam het Babylonische wereldrijk in het jaar 538 v. Chr. ten einde. „Daarna, ziet het andere dier, het tweede, was gelijk een beer en stelde zich aan eene zijde en het had drie ribben in zijn muil tusschen zijn tanden ; en men zeide aldus tot hetzelve : sta op, eet veel vleesch !" (vrs. 5). Deze beer komt overeen met de zilveren borst en armen uit Dan. 2 en stelt het rijk der Meden en Perzen voor. In Dan. 8 : 3 is het een ram en in Jer. 5 : 6 een wolf der wildernissen. De drie ribben beteekenen de drie provinciën, Babylonië, Lijdië en Egypte, die bijzonder zwaar door Medo-Perzië geteisterd werden, vandaar ook de uitdrukking : sta op, eet veel vleesch. Medo-Perzië viel in 331 v. Chr. door Alex. de Gr. „Daarna zag ik en ziet, er was een ander dier, gelijk aan een luipaard, en het had vier vleugels eens vogels op den rug, ook had dat dier vier hoofden en aan datzelve werd de heerschappij gegeven." (Vrs. 6). De luipaard, overeenkomende met den buik van koper, stelt het Grieksche wereldrijk voor en Alexander de Groote wordt de groote hoorn genoemd. (Dan. 8 : 21). De vier vleugels duiden op de buitengewone snelle opeenvolging zijner overwinningstochten. Plotseling kwam daar echter een eind aan, doordat Alexander in de kracht van zijn leven tengevolge van een drinkgelag, overleed. Dat ziet op Dan. 8 : 8. „En de geitebok maakte zich uitermate groot, maar toen hij sterk geworden was, brak die groote hoorn, en daar kwamen op in deszelfs plaats vier aanzienlijke, naar de vier winden des hemels." Toen Alex. stierf, werd zijn rijk onder zijn vier veldheeren verdeeld en aan die rijken kwam in 161 v. Chr. een einde. „En ziet, het vierde dier was schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk en het had groote ijzeren tanden ; het at en verbrijzelde en vertrad het overige met zijn voeten en het was verscheiden van al de dieren, die vóór hetzelve geweest waren." (Vrs. 7). „Toen wenschte ik naar de waarheid van het vierde dier. Hij zeide aldus : Het vierde dier zal het vierde rijk op aarde zijn, dat verscheiden zal zijn van al die rijken en het zal de gansche aarde opeten en het zal ze vertreden en het zal ze verbrijzelen. (Vs. 19.) Het vierde gruwelijke dier komt overeen met de ijzeren schenkelen van het beeld uit Dan. 2 en stelt het laatste groote wereldrijk voor, waarvan ook in de Kerstgeschiedenis gesproken wordt (Luc. 2:1). Onder dit rijk werd Christus gekruist en vele zijner dienaren gedood. Het stond op tegen den Vorst der Vorsten en verdierf het heilige volk (Dan. 8 : 24—25). Dit rijk kwam tusschen 356 en 476 n. Chr. ten einde. „En het had tien hoornen" (Vs. 7). „Uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan." (Vs. 24). De tien hoornen stemmen overeen met de tien teenen van het metalen beeld uit Dan. 2 : 41—43. Het groote Rom. rijk, dat eeuwen bestaan heeft, is ook gevallen. In de 4e en 5e eeuw overstroomden de Hunnen, Gothen, Franken, Vandalen, Sueven, Bourgondiërs, Angel-Saksen enz. het Rom. rijk, tengevolge waarvan dit in 476 ophield te bestaan. Men vindt, waar vroeger de Romeinen heerschten, thans : Duitschland, Oostenrijk-Hongarije, Frankrijk, Engeland, Italië enz. Tot dusver zijn de geschiedschrijvers, van welke richting ook, het eens. Nu krijgen we echter een zaak van verschil ; niet met allen, maar met degenen, wier naam of kleur er in genoemd wordt. Men mag de geschiedenis verdraaien, omdat men voelt er in veroordeeld te worden, nochtans zal de Waarheid zegevieren, want Gods Woord is de Waarheid. De kleine hoorn uit Dan. 7. Een onnatuurlijk koninkrijk opkomende uit den afgrond. (Openb. 17 : 8) Tusschen de tien in het vorige hoofdstuk genoemde hoornen, ziet Daniël een kleine hoorn opkomen. ,,lk (Daniël) gaf acht op de hoornen en ziet, een andere kleine hoorn kwam op tusschen dezelve en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven, en ziet, in dien hoorn waren oogen als menschenoogen en een mond, groote dingen sprekende." (Vrs. 8). Die kleine hoorn heeft verscheidene bijzondere karaktertrekken, die Daniël niet ziet, van die andere tien hoornen. Ie De kleine hoorn kwam op tusschen de tien hoornen(vs.8) 2e Hij was aanvankelijk klein, maar ontwikkelde zich later (vrs. 8). 3e Drie van de tien hoornen werden, als hinderlijk voor de ontwikkeling van den kleinen hoorn, uitgerukt.(vs.8) 4e Hij had oogen als menschenoogen, waarmee diens wijsheid en verziendheid werd aangeduid, (vrs. 8 en 20). 5e Hij had ook een mond, waarmee hij groote dingen sprak tegen den Allerhoogste, (vs. 8, 11, 25). 6e Het was een macht, in karakter van al de anderen verschillend, (vs. 24.) 7e Hij werd machtig en men zou hem dus meer te vreezen hebben dan de anderen, (vs. 20.) 8e De macht, voorgesteld in dezen hoorn, voerde krijg tegen Gods volk. (vrs. 21.) 9e Gods volk zou in zijn hand worden overgegeven, (vrs. 21—22.) 10e Hij zou meenen, tijden en wet te kunnen veranderen, vrs. 25.) 11e Hij zou zijn macht als wereldbeheerscher verliezen(vs.26 12e Zijn grootste woorden zou hij spreken in het laatst van zijn bestaan, (vrs. 11). Het is wel haast onmogelijk, dat er in de H. S. twee machten voorkwamen, over welke precies hetzelfde was geprofeteerd. Sommige der bovenstaande punten mogen op verschillende machten betrekking hebben, doch er is er slechts één, die deze trekken allen in zich heeft. Deze, hier bedoelde macht, is duidelijk een der grootste godsdienstige organisaties dezer aarde, die in haar karakter overeen komt met de groote hoer uit ,,De openb. van Joh. 17" Voor ik echter in nadere bijzonderheden treed, omtrent deze macht, moet ik even zeggen, dat ik dat niet doe uit antipathie, doch gedrongen door Gods Woord en als een waarschuwing, ook voor hen, die zich niet onder die macht meenen te scharen. Mijn gevoelens zijn niet tegen de personen gericht, doch tegen het systeem, omdat ik weet, dat velen in dezen te goeder trouw dwalen." Ie ,,De kleine hoorn kwam op tusschen de tien hoornen en zijn aanzien was grooter, dan dat der anderen." Die macht kwam op tusschen de tien deelen, waarin het Rom. rijk was verdeeld. Al de koninkrijken zijn van God gesteld, maar dit is een macht, die met sluwheid en geweld opkomt, zoodat alles, wat in den weg komt, wordt vertreden. Dus niet naar Gods bestel, doch onder Zijn toelating, opkomende uit den afgrond. Er is slechts een macht, die zoo is opgekomen, n.1. het Pausdom.^) De bisschoppen van Rome begonnen reeds in de eerste eeuwen een voorrang aan hun bisdom toe te schrijven. Rome was de hoofdstad van het rijk en de gemeente aldaar nam meer en meer een politiek karakter aan en eischte, dat de bisschoppen naar verhouding van den rang der steden, ook in rang zouden worden aangemerkt. Hierdoor nam deze. gemeente niet alleen in godsdienstigen, *) Ds. K. uit de Ger. Kerk, is mij nog altijd schuldig gebleven het antwoord op mijn vraag, waar het pausdom staat, omdat het pausdom toch opgekomen is, na den val van het Romeinsche rijk, daar zulk een macht als het pausdom in Gods Woord toch niet kan vergeten zijn. maar ook in politieken invloed toe. Hiermee was echter afgeweken van Christus' leer. „Eén is uw Meester, namelijk Christus en gij zijt allen broeders." 2e Het was een kleine hoorn. Het pausdom was aanvankelijk ook klein in de oogen der menschen en had den schijn, niet iets groots te zullen worden. Anderen bisschoppen waren even geleerd en groot en die van Alexandrië en Constantinopel maakten gelijke aanspraken, als de bisschop van Rome. Doch de aanspraken van laatstgenoemden namen toe, waaraan werd toegegeven, totdat deze kleine hoorn sterk en groot werd. De rechten van de anderen namen af en sommige bisdommen gingen geheel verloren. Hoog boven al de overgeblevenen verhief zich gaandeweg de macht van den Romeinschen bisschop. 3e Drie hoornen werden voor dezen uitgerukt. Gedurende het bestaan van die tien hoornen, werd een strijd gevoerd tegen de Arianen, die de godheid van Christus loochenden. Ook de bisschop van Rome bond den strijd aan tegen het Arianisme, dat vooral onder de Germaansche volken veel aanhang had. Het einde van dien strijd was, dat drie Ariaansche rijken, dat der Herulen, der Vandalen, en der OostGothen, werden uitgeroeid. Het laatste der tien koninkrijken werd gesticht in 476 n. Chr. In het jaar 476 werd het eerste der drie koninkrijken, dat der Vandalen, uitgeroeid. Van de jaren 476—493 waren er juist tien koninkrijken in het rijk der Romeinen. Het laatste der drie, dat der Oost-Gothen, werd uitgeroeid in 538. In 533 vaardigde Keizer JÜstinianus een decreet uit, dat de bisschop van Rome het hoofd der kerk en de eeuwige ware tuchtiger der ketters zou zijn. Dit bevel kon echter niet van kracht zijn, zoolang de Ariaansche Oost-Gothen Rome beheerschten. Zooals wij zagen, werd hun heerschappij beëindigd in 538 en hoewel ze zich schijnbaar voor een korten tijd herstelden, toch mag men 538 als het jaar van hun val beschouwen. 4e De hoorn had oogen als menschen oogen. Is het al vreemd, dat die hoorn oogen heeft, dan zou men toch nog dierenoogen verwachten. Doch het zijn geen dierenoogen, die alleen uitdrukken, wat op 't oogenblik wordt waargenomen, doch menschenoogen, die in de toekomst zien en die de gemaakte plannen weerspiegelen, uitdrukken hetgeen in de ziel omgaat. Welk een juist gekozen kenmerk voor het pausdom, in vergelijking met andere wereldmachten. Laatstgènoemden hebben meestal, evenals dieren, steeds oog gehad voor het heden, waarin ze leefden en gestreefd naar tegenwoordige macht, heerlijkheid, prestige en geld ; vaak de toekomst opgeofferd voor het oogenblikkelijk belang. Doch het Pausdom heeft eeuwen vooruit plannen gemaakt en deze stelselmatig uitgewerkt, daarom is Rome ook de meester in de Europeesche diplomatiek. 5e Hij zou groote woorden spreken. Dit blijkt ten duidelijkste als men let, op ; a. de groote aanmatigingen van het pausdom, als de eenige autoriteit in godsdienstige zaken, zelfs boven het geweten en den Bijbel ; b. zijn voorgewend recht om koningen te onttronen en onderdanen te ontslaan van hunne gehoorzaamheid aan hunne heerschers ; c. de titels, die den bisschop van Rome gegeven zijn, als: „onze Heere God", „de Paus" (= Vader), „Stedehouder van Christus", „Scheidsrechter der Wereld," het „Licht der Wereld", „Vredestichter en Koning des Vredes" enz. Het pausdom heeft zich rechten aangematigd, die alleen Gode toekomen. 6e De kleine hoorn verschilde in karakter van de andere koninkrijken. De tien koninkrijken waren wereldlijke regeeringen en als de een of andere godsdienst staatsgodsdienst was, stond toch de staat boven aan. De ware Christelijke regeering staat los van de kerk. Doch het Pausdom leert, dat de staat aan de kerk onderworpen is. De Kerk bepaalt wat ketterij is en spreekt het vonnis uit ; de staat moet, als dienaar der Kerk, het vonnis ten uitvoer brengen. 7e De kleine hoorn werd machtiger en stouter dan alle andere. Het Pausdom verhief zich boven alle machten. Keizers en koningen gaven kroon en heerschappij aan den Paus en kregen ze van hem in leen terug. Niet minder dan 66 gekroonde hoofden werden door hem afgezet. De Heere Jezus echter, Wiens stedehouder de paus zich durft noemen, zeide : ,,Ik ben onder u als een die dient. Mijn koninkrijk is niet van deze wereld." 8e Hij voerde krijg tegen Gods heiligen. Gods Zoon zeide : Indien iemand Mijn woorden gehoord en niet geloofd zal hebben ; Ik oordeel hem niet, want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de wereld oordeele, maar opdat Ik de wereld zalig make. Joh. 12 : 47. (Lees ook Luc. 9 : 54—56). Het pausdom heeft zich echter tot Rechter opgeworpen. Het plaatste zich tusschen het individu en God. Het maakte allerlei willekeurige bepalingen, waaraan ieder zich moet onderwerpen, eer men den Verlosser kan naderen; en om zich te doen eerbiedigen, moest elke inbreuk op die bepalingen strafbaar gesteld worden. Zoo kon het pausdom den strijd aanbinden tegen „de nieuwe leer.'Y) Leest Openb. 17 : 6. Gods Zoon had Zijn volgelingen voorspeld, dat er een tijd zou komen, waarin men hen uit de synagoge zou werpen en met hen te dooden, zou meenen, Gode een dienst te doen. „En deze dingen zullen zij u doen, omdat" zij den Vader niet gekend hebben, noch Mij. Joh. 16 : 1 tot 3. 2 Joh. vers 9. Een iegelijk die overtreedt, (') Zoo werd de leer der Hervorming in den i6en eeuw genoemd. en die niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet." 9e Gods volk zou in zijne hand worden overgeleverd. In zijn verkeerden ijver heeft het pausdom honderden van Gods kinderen ter dood gebracht. Het individu, zelfs de staat, die het pausdom ongehoorzaam was, werd ten gronde gericht. Niets scheen de macht der pausen voor een tijd weerstand te kunnen bieden. We willen wel erkennen, dat zoogenaamde Protestanten ook terdood hebben gebracht, doch hierin volgden ze niet de beginselen op v/h Protestantisme, doch van Rome. In de profetie vinden we het pausdom opgeteekend als de macht, die Gods kinderen heeft gedood en de geschiedenis bewijst zulks duidelijk. Ook nu zou dit nog zoo zijn, indien Rome zijn beginselen slechts kon uitvoeren. (x) 10e Het zou meenen tijden en wet te veranderen. Niet dat het dit kan, doch het zou meenen en voorgeven zulks te kunnen doen. Het Pausdom stelt dagen en maanden in voor vereering en aanbidding van afgestorven heiligen en het verdraait en verkort Gods wet. Des pausen onfeilbaar woord staat boven Gods wet Hij zou zulks doen een tijd, en tijden (') Zie : Met H. M. de Koningin voor het standbeeld van Adm. de Coligny door Ds. Krop 4e druk blz. 190 en 191. Mgr. De Luca, hoogleeraar aan de Pauselijke universiteit (Gregorianum) te Rome, schreef in 1901 een leerboek voor kerkelijk recht. Daarin zegt hij : „De Kerk heeft verschillende straffen voor de ketters vastgesteld Over de (door haar vastgestelde) doodstraf is het volgende te zeggen : De wereldlijke overheid moet op bevel en op last van de Kerk de doodstraf aan den ketter voltrekken ; als de Kerk hem aan haar heeft overgeleverd, kan zij (de overheid) den ketter van deze straf niet meer vrijstellen. Tot deze straf vervallen niet slechts zij, die als volwassenen van het geloof zijn afgevallen, maar ook zij, die met de moedermelk de ketterij ingezogen hebben en daaraan hardnekkig vasthouden ; verder ook de wederafvallige ketters, onverschillig of zij zich weder willen bekeeren." (Marnix 1903 p. 88 en 1904 p. 304). In 1877 eischte proffessor Orti Y. Lara, leeraar te Madrid, het herstel der inquisitie. Zijn boek La Inc/uisicim is door het kerkelijk college ten zeerste geprezen (D. Snijder Jr.) 1. c. p. 42. Zie Marnix 1905, p. 356.) en een gedeelte eens tijds. Een tijd is in Gods woord een jaar, tijden 2 jaar en een halve tijd, een half jaar, dus 31/2 profetische jaren. Drie en een half jaar zijn ook 42 maanden (Openb. 13 : 5) en 30 dagen voor een maand rekenende, hebben we een tijdperk van 1260 profetische dagen. (Openb. 11 : 3) Een dag is in de profetie een jaar (Ezech. 4 : 4—6 en Num. 14: 34) De 1260 dagen zijn dus 1260 letterlijke jaren, welke aanvingen in 538 en eindigden in 1798. Toen het licht des Evangelies door de Hervorming van de 16e eeuw het diep bederf van het Pausdom deed zien, onttrok Europa aan den paus de heerschappij als tuchtiger der ketters, doch die heerschappij kwam eerst recht ten einde, toen de Fransche generaal Berthier de z.g. eeuwige stad binnentrok en den paus gevangen nam in Febr. 1798. Zijn heerschappij ontving hierdoor een doodelijke wonde, doch de kerkelijke organisatie werd niet opgeheven, evenmin als de wereldlijke macht. Immers in 1800 volgde het herstel der kerkelijke staat. 11e De kleine hoorn zou zijn macht als wereldlijke macht verliezen. Over het oordeel der groote hoer, zie men beneden. Hier kan ik volstaan, U te wijzen op de opheffing der kerkelijke staat in 1870. 12e In Dan. 7:11 lezen we, dat het pausdom kort voor zijn definitief einde, groote dingen zou doen en groote woorden spreken zou. Hiervan zagen we reeds ten deele de vervulling in : le de onbelvekte ontvangenis van Maria 1854, 2e de onfeilbaarheid des Pausen 1870. Ongetwijfeld zal de wereld nog grootere dingen hooren, voor het einde daar is. In deze beknopte verhandeling, heb ik getracht den lezei van de juistheid dezer belangrijke zaken te overtuigen. Naar ik vertrouw is dit voldoende, om den lezer te doen 2 stilstaan bij deze punten en hem te nopen tot onderzoek. God heeft ons in Zijn woord gewaarschuwd voor dit goddeloos systeem, hoog als het zich heeft verheven boven alle koninkrijken der aarde, trotsch zich gedragende tegen God, Zijn volk en Zijn wet, schijnbaar boven alles staande. Want het zal nu spoedig vallen. Denwelke de Heere verdoen zal door den Geest zijns Monds en teniet maken door de verschijning Zijner toekomst, (2 Thess. 2:8). De mensch der zonde, de zoon des verderfs. 2 Thess. 2 : 3. Evenals de profeten, beschrijft ook Paulus het pausdom. Gedreven door den Heiligen Geest, voorzegt hij een vreeselijken afval van de waarheid voor de tweede komst des Heeren Jezus en verklaart, dat de oordeelsdag niet komt, tenzij dat eerst de afval gekomen zij en dat geopenbaard zij, de mensch der zonde, de zoon des verderfs. Deze voorspelling zien we nu uitkomen. Dagelijks gaan duizenden met Rome mee en verzaken hun belijdenis ; halen den naam Protestant door 't slijk.(1)Dit doet men onder de leuze van het ongeloof te bestrijden. Doch : Indien iemand het beest aanbidt en zijn beeld en ontvangt het merkteeken aan zijn voorhoofd, of aan zijn hand, die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemend ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns. Openb. 14 : 9—13. Het beest zal zich verheffen boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzoo, dat hij dan in den tempel Gods als een God zal zitten ; zich zelve vertoonende dat hij God is. 2 Thess. 2 : 4. Deze beschrijving komt overeen met die uit het boek Daniël, en hier kan niets anders bedoeld zijn dan dat kerkelijk en politiek hoofd. Hij stelt zich tegen God door het dooden van Zijne kinderen, door het uirroeien, PJMen zou deze Rome-vrienden beter Hervormd-Roomsch kunnen noemen, daar zij de beteekenis van het woord Protestant totaal niet begrijpen. verbranden en verdraaien van Zijn woord. Was hij een vriend Gods, dan zou hij Zijn wetten aandringen te volbrengen en Gods woord niet verbrand hebben. Hij verheft zich boven God, door het verkoopen van bullen en aflaten, aan ieder, die er om vraagt. Ook door de dwaze bewering, dat hij de zielen uit het vagevuur kan verlossen. „Uit de hel kan niemand in Abrahams schoot overgaan." Hij verheft zich boven al wat God genaamd wordt, door het heilig verklaren van arme, verloren zondaars, voor geld ; hetgeen Gods woord niet gedoogt. Hij zit in den tempel Gods, d. w. z. hij matigt zich rechten Gods aan, o.rn. de oppermacht over Christus' kerk. De eerste paus werd in zijn macht bevestigd door heerschzuchtige lieden, verwarde synodes, helsche list en de macht des zwaards (Sommigen bedroog hij door zijn woorden der leugenen). Zoo verwonderde zich de geheele aarde en vroeg goddeloos : Wie kan krijg voeren tegen hetzelve ? Openb. 13 : 4. Hij vertoont zich, dat hij God is, doordien hij de zoondaars de zonden vergeeft en vrijspreekt ; en door het vervloeken van allen, die hem in zijn oppermacht niet erkennen ; doordat hij zijn volgelingen, naar zijn uitspraak, in den hemel laat en de ketters vervloekt, indien mogelijk verbrandt. En het oordeel komt immers alleen den rechtvaardigen God toe en geen zondig mensch ? Ook verheft hij zich boven God, door de reeds genoemde namen, waarmee hij zich laat benoemen. Zijn volgelingen zweren bij hun heiligen, terwijl God zegt : Zweert ganschelijk niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch bij uw hoofd in het stuk der godsdienst, hoewel het in burgerlijke zaken gewettigd is, om een einde te maken aan alle tegenspreking. (Hebr. 6 : 16). Dan beroept men zich echter op God, erkennende Zijn Alwetendheid. Deze goddelooze dwalingen zullen door het licht van Christus' evangelie openbaar gemaakt worden en verteerd worden door den Geest Zijns monds of door de kracht des Heiligen Geestes. en te niet gemaakt worden door de verschijning Zijner toekomst. 2 Thess. 2 : 8. Uit de Openb. van Joh. hoofdstuk 17 vergeleken met het boek Daniël en Paulus' brief aan de Thess. zullen we nu trachten het oordeel des Pausen te beschouwen. DE GROOTE HOER. En een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij en zeide tot mij : Kom herwaarts, ik zal u toonen het oordeel der Groote Hoer, die daar zit op vele wateren, met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben en die de aarde bewonen zijn droken geworden van de wijn harer hoererij. Openb. 17 : 1 en 2. Zie, Ik wil aan u, spreekt de Heere der Heirscharen en Ik zal uwe zoomen ontdekken boven uw aangezicht en Ik zal de heidenen uw naaktheid en de koninkrijken uw schande wijzen. Nahum 3 : 5. In het boek van Daniël zagen we de opkomst van den Antichrist of het pausdom onder het zinnebeeld van een kleinen hoorn. Hier wordt den apostel Joh. dezelfde macht voorgesteld, onder het beeld van de groote hoer en dat in haar volle bedrijf. Een engel zal Joh. het oordeel der groote hoer doen zien dezelfde, die in Openb. 2 : 20 als de hoer Izebel, zich voorstellende als een profetes, de dienstknechten verleidt. De groote hoer, dat is het pausdom. Ze wordt hier een hoer genoemd, omdat ze niet is de ware bruid van Christus. Christus wordt in de H. S. de Bruidegom, en Zijn kerk de Bruid genoemd. (Matth. 25 : 5) Het pausdom is niet Gods ware kerk, dus een valsche bruid, een hoer. En waarom groote hoer ? Er zouden wel meer sekten opstaan, die zich zouden uitgeven voor de ware kerk van Christus, doch niet één zoo groot, als de Roomsch Katholieke (— algemeene) kerk. Ze zit op vele wateren, d.w.z. zij strekt haar heerschappij uit over vele volken, natiën en tongen (vrs. 15) „Met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben." De koningen hoereeren met haar, wanneer zij zich van Gods Woord afwenden en hun macht aan haar overgeven, zelfs Gods volk laten vervolgen. Men hoereert met haar, als men vertegenwoordigers heeft bij de z.g. heilige stoel. Immers, dan erkent men, dat de paus is de stedehouder Gods op aarde. God heeft nooit zulk een macht aangesteld. De grooten der aarde zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij. Ze hebben haar verleidelijke leeringen gulzig ingedronken. Dit voerde hen tot razernij, zoodat ze hun tronen van haar wilden ontvangen en zich aan haar voeten nederwierpen, ja, zelfs die voeten kusten. „En hij bracht mij weg in een woestijn in den geest en ik zag een vrouw." (vs. 3). Die woestijn is de wereld, in 't bijzonder dat gedeelte der wereld, waar vroeger de heidenen hun afgoden aanbaden, doch nu de Christenen, die slechts in uitwendige vormen van die heidenen zijn onderscheiden. Daar ziet Joh. een vrouw, en dat is een hoer, die voorstelt de stad Rome (de gebieder en de staat zijn hier één ; zie beneden) „Zittende op een scharlaken rood beest, dat vol was van namen der Godslastering en had zeven hoofden en tien hoornen," vrs. 3. Dit beest is het Roomsche gebied, hetwelk door zeven op elkander volgende soorten van regeering is bestuurd geworden, die in het zevenbergige Rome hun zetel hadden en in tien koninkrijken eindigden, zooals wij dit gezien hebben in het boek Daniël. Dit beest is scharlakenrood gelijk als de draak, zijn meester, wegens zijn grimmigheid tegen Gods kerke en het bloed vergieten der heiligen. Het is vol van godslastering, afgoderij, bijgeloovigheden en goddeloosheid. „En de vrouw was gekleed met purper en scharlaken en versiert met goud en kostelijk gesteente en paarlen en had in haar hand een gouden drinkbeker, vol van gruwelen en van onreinigheid harer hoererij." Vrs. 4. Purper en scharlaken is het gewaad der koningen en hiermede is de groote hoer bekleed, die zich de koningin noemt. (Openb. 18 : 7). Zie naar de livrei der kardinalen en andere pausendienaars, 't Is al goud, wat er blinkt in haar driedubbele kroon, in haar gewaad, haar altaren, haar beelden enz. Door zijn geestelijke hoererij, is de paus in 't bezit gekomen van on- metelijke schatten, waardoor hij opgeblazen is van hoogmoed en dürtel van wellust. Ze heeft een beker in haar hand, inhoudende de drank om haar slachtoffers te bedwelmen en hen tot afgoderij te bewegen, (*) „En op haar voorhoofd was een naam geschreven, namelijk, Verborgenheid ; het groote Babyion, de moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde." (vrs. 5). Het pausdom heeft in haar driedubbelen kroon geschreven : Stedehouder van Christus. Hierdoor stelt zij zich voor, alsof zij die macht van God verkregen heeft. Doch de apostel Paulus zegt er van in 2 Thess. 2 : 9 „Hem, zeg ik, wiens toekomst is naar de werking des satans in alle krachten en teekenen en wonderen der leugen." Gelijk de slang in het Paradijs Gods wooid verdraaide, zoo doet zij het nu met haar gestolen macht. Dat de satan het Pausdom daarstelde, kunnen we duidelijk zien uit het 4e hoofdstuk van Lucas. Daar wordt Gods Zoon van den duivel verzocht. „En als Hem de duivel geleid had op een hoogen berg, toonde hij Hem (Jezus) alle de koninkrijken der wereld in een oogenblik tijds. En de duivel zeide tot Hem : Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid dier koninkrijken geven ; want zij is mij overgegeven en ik geef ze, wien ik ook wil. (Let op de voorwaarden) Indien gij dan mij zult aanbidden, zoo zal alles het uwe zijn. yrs_ 5_7. ;)En Jezus zeide tot hem : Ga weg van mij, satan, want daar is geschreven ; Gij zult den Heere, uwen God aanbidden en Hem alleen dienen.' (vrs. 8.) . Dat, wat Gods Zoon heeft verworpen, heeft het pausdom aangenomen, want niemand anders heeft altijd de macht over de koningen uitgeoefend, Die macht is ze tot op heden kwijt, doch met begeerige oogen staart ze er naar en tracht weer die macht te verkrijgen. Leest de encycliek van paus Benedictus XV van 22 Dec. 1914. En de duivel zal haar ernstige wonden (Openb. (!) De leerstellingen van Rome, waarmee zij haar slachtoffer bedwelmt, hoop ik in een volgende brochure te weerleggen, aan de hand van Gods Woord. 13 : 3) die zij door het zwaard (Woord Gods) gehad heeft in 't jaar 1517, binnenkort wellicht doen genezen. Haar naam is groot Babyion. Dat hier Rome mee bedoeld wordt is nu, hoop ik, duidelijk. Zij komt in alle eigenschappen met het heidensche Babyion overeen. Babel had de heerschappij over de wereld (zie boven), het pausdom ook. Babel was een vervolger van Gods kerk, Rome was het en is het nog. Babel was een afgodendienaar, zoo ook het pausdom. En evenals Babels val een straf Gods was ; zoo zal ook Rome's verderf een straf zijn voor het vervolgen en dooden van 's Heeren volk. Ook wordt ze moeder der hoererijen genaamd, omdat ze van den beginne geestelijke hoererij, afgoderij, enz. in de kerk heeft bedreven. Het verbod van het huwelijk voor haar dienaren werkte lichamelijke hoererij in de hand. Zoo wordt ze met recht in Gods Woord genoemd : Moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde. In vrs. 6 vinden we haar natuur en haar werk. „En ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus". Wreed en bloedgierig heeft zij de ware belijders van Christus vervolgd en zooveel bloed heeft ze vergoten, dat ze dronken en zinneloos werd door het vergoten bloed, door het moorden en branden. Doch die tijd is immers voorbij ? Indien ze de macht nog bezat of nog eens krijgt ; ze zou juist zoo handelen als voor eenige eeuwen. „En ik verwonderde mij, als ik haar zag, met groote verwondering." Vrs. 6. In onzen tijd zegt men : het socialisme en het anarchisme e.d. is de Anti-Christ ; immers ze gelooven niet, dat er een God is. Een ieder zal toestemmen, dat indien menschen, die den Schepper niet erkennen, Diens volgelingen zouden vervolgen, indien ze daartoe in staat waren. Zie maar eens naar Frankrijk waar men zegt : Er is geen God. Geen God, geen meester. Dat dezulken dus Gods kinderen zullen bestrijden is niet te verwonderen ; we zouden haast zeggen : Dat spreekt vanzelf. Maar die verwondering van Johannes heeft hier heel wat anders in. Johannes beschouwde die macht of de groote hoer aandachtig, haar pracht en praal, haar weelde en geestelijken dronkenschap en dat alles onder den naam van Stedehouder van Christus. Johannes was ook zelf in de verdrukking op het eiland Patmos, om het Woord Gods en de getuigenis van Jezus Christus. (Openb. 1.) Daar verwonderde Johannes zich niet over, want dat was onder een macht, die aan geen Opperwezen geloofde. Ook was de verwondering van Johannes niet de verwondering van de inwoners der aarde achter het Beest, zoodat ze zich lieten betooveren door haar verleidingen. Maar Johannes zag, niettegenstaande het heldere licht der Evangeliën duidelijk door de apostelen op den kandelaar gezet en de H. Geest was uitgestort, de dwalingen en werkingen des Satans, bedekt door den naam van Stedehouder van Christus. „En de engel zeide tot mij : Waarom verwondert ge u ? Ik zal u zeggen de verborgenheid der vrouw en van het beest, dat haar draagt, hetwelk de zeven hoofden heeft en tien hoornen." Vrs. 7. Johannes wordt hier gerustgesteld en de engel zal het hem van stuk tot stuk verklaren. „Het beest, dat gij gezien hebt, was en is niet en het zal opkomen uit den afgrond en ten verderve gaan en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het Boek des Levens van de grondlegging der wereld) ziende het beest, dat was en niet is, hoewel het is. (vrs.8.) De engel begint met het beest te verklaren, omdat beest en vrouw één zijn in verborgenheid. Het beest of het pausdom was. Het deed zich voor als van God gezonden (Christus' plaatsvervanger) -en is niet, d.i. God had zoo'n macht niet aangesteld, het was een onnatuurlijk koninkrijk (Dan. 7) maar het komt uit den afgrond, uit de hel. (Openb. 13 : 2) en de draak of duivel gaf hem (het beest) zijn kracht en zijn troon en zijn macht. Als Gods profetie zal vervuld worden, zal het pausdom weer ten verderve gaan. De wereld zou zich verwonderen en gelooven, dat hat pausdom van God was, uitgenomen Gods kinderen, wier namen in het boek des Levens geschreven zijn. Maar de wereld, ziende het beest, dat was, zou gelooven, dat het van God was en tóch niet is, dus uit den duivel was. „Hoewel het is" ; hoewel het toch door Gods voorzienigheid toegelaten was, dat de duivel zulk een macht kreeg. Immers, alle dingen moeten meewerken tot Gods eere, dus ook de duivel en zijn dienaren. Vrs. 9. Hier is 't verstand, dat wijsheid heeft. Het verstand, dat wijsheid heeft : Iedereen zal het niet verstaan, alleen hij, wien door Goddelijke genade een hart is gegeven, om op te merken en te verstaan. Gelijk wij in Dan. 12 : 10 lezen : „Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt en gelouterd worden, doch de goddeloozen goddelooslijk handelen en geene van de goddeloozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan." De zeven hoofden zijn zeven bergen op welke de vrouw of hoer zit, daar heeft ze dus haar troon, haar zetel. En kijken we nu eens naar de „eeuwige stad". Rome, waar de paus zetelt, is op zeven bergen gebouwd. Vandaar zwaait hij zijn scepter en doet zijn banbliksems schieten. Hier dus duidelijk den Anti-Christ, de hoer uit de Openb., op het pauselijk gestoelte. „Het zijn ook zeven koningen, de vijf zijn gevallen en de één is ; de ander is nog niet gekomen en wanneer hij zal gekomen zijn, moet hij een weinig tijds blijven." (Vrs. 10.) De zeven hoofden waren dus zeven koningen, waarvan er ten tijde van Johannes al vijf waren geweest. De zesde regeerde in Johannes' tijd n.1. keizer Augustinus. Na het zesde hoofd kwam het pausdom, dat een weinig tijds moest blijven. Het nam plaats op den pauselijken zetel en zwaaide zijn scepter over al , de landen, die onder de keizers hadden gestaan. Na de vernietiging van het Keizerrijk zijn er met den paus tien koningen opgestaan, zooals we in Daniël zagen. Hij moest ,een weinig tijds blijven, dus zou niet zoo ras voorbijgaan als de andere hoofden. Een weinig tijds beteekent hier voor ons menschen een langen tijd ; men kan ook zeggen een duurzaamheid van blijven, in vergelijking met die andere machten. Het beest, dat was en niet is, hetgeen we in vers 8 bespraken, is ook de achtste koning, welke uit de zeven was en ten verderve gaat. Als het pausdom vernietigd zal zijn, zal het beest, als ware het een koning, zich openbaren. In onzen tijd is het goed te zien ; het ongeloof steekt overal zijn kop op, vooral in de Roomsche landen : Frankrijk, Italië-, Spanje en Portugal. Wat Rome gezaaid heeft, zal ze ook maaien. Want het pausdom heeft heden zoo geen macht meer over het beest, als voorheen en ze zal door haar eigen uitbroedsel naakt gemaakt worden. Vrs 12. Op ééne ure met het beest zouden de 10 koningen macht ontvangen, dat is omtrent den zelfden tijd, dat het zevende hoofd, de Paus, tot den troon kwam, na de vernietiging van het Keizerrijk. Vers 13. Deze hebben eenerlei meening en zullen hunne kracht en macht aan het beest overgeven. Wel zullen deze koningen meermalen strijden, zoo zullen ze evenwel gezamenlijk zich aan het beest, het zevende hoofd, onderwerpen en hunne macht gebruiken ten dienste en naar den wil van den Antichrist. Omdat de geest des draaks in hen allen is, alzoo hebben zij eenerlei meening tot de afgoderij en tegen de kerk. En schoon deze en gene van de koningen zich somtijds tegen den Paus stelden en hem beoorloogden, zoo was dat ten opzichte van zijn wereldlijken staat. Maar zij bleven hem onderworpen als kerkelijke macht en zoo wie van die koningen het durfde wagen te stout op te treden tegen den paus, die werd met den banbliksem bedreigd. Dat was in de middeleeuwen een goed middel, want het was, als deed hij vuur van den hemel dalen. Vers 14. Dezen zullen tegen het Lam krijgen en het Lam zal ze overwinnen, want het is een Heere der Heeren en een Koning der Koningen en die met Hem zijn, zijn de geroepenen en uitverkorenen en geloovigen. Dewijl zij tot den Antichrist behooren en hunne macht aan hem hebben overgegeven, zoo staan zij ook gereed tot uitvoering van zijnen wil. Lusschen Christus en den Antichrist is een doodelijken haat en vijandschap, daaruit ontstaat een eeuwigen oorlog. De draak of satan is de generaal, hij heeft zijn macht aan den Paus gegeven, dus deze is zijn luitenant-generaal. De kardinalen en al de geschorenen trompetters der tien hoornen, de onderofficiers, met hunne onderdanen waren tot den oorlog uitgerust en zij hebben in de middeleeuwen trouwelijk des pausen wil opgevolgd, door de belijders der waarheid, die Jezus Christus als hunnen Zaligmaker beleden, te onderdrukken, te vervolgen en te dooden: in Schotland, Engeland, Frankrijk, Duitschland, Nederland enz. Toen Al va in 1573 ons land verliet, roemde hij er op, in 6 jaar tijds in het kleine Nederland 18000 menschen door beulshanden te hebben laten ombrengen, behalve zoovelen, die op andere wijzen zijn gedood. En dan in 1572, toen in den Parijschen bloedbruiloft dertigduizend Gereformeerden werden omgebracht, niet geteld, degenen, die te voren zijn gedood. Hier heb ik met een paar voorbeelden doen zien, hoe het pausdom met zijn macht te werk ging tegen het Lam, den Heere Jezus, die als God, en op een bijzondere manier als Middelaar, macht heeft over alles in hemel en op aarde, den Heere der Heeren, den Koning der Koningen. En met het Lam zijn degenen, die Hij in dezen oorlog gebruiken wil, die Hij daartoe uitverkoren en die Hem door het geloof aanhangen in alle getrouwheid. De uitslag van dezen oorlog is als die tegen het Heidensche Keizerrijk, Hoofdst. 12. Het Lam zal ze overwinnen en wel : door de krachtige verkondiging des Evangelies, door de lijdzaamheid en standvastigheid der martelaren, door hen te straffen met buitengewone plagen en uitroeiingen, van stap tot stap ieder in zijnen tijd, In het 16e vers zullen we zien, hoe in onze dagen die straffen, als water over Rome komen. En hij zeide tot mij : De wateren, die ge gezien hebt, waar de hoer zit. (Dit leest ge in het le vers van dit hoofdstuk) zijn volken en scharen en natiën en tongen. Haar stoel was de zeven bergige stad Rome en van daar strekte zij haar heerschappij uit over allerlei natiën van allerlei spraak. Vers 16. En de tien hoornen, die ge gezien hebt op het beest, die zul- len haar haten en zullen haar woest maken en naakt en zij zullen haar vleesch eten ; en zullen ze met vuur verbranden. Dus hier is duidelijk, dat als de hoornen of koningen en machten lang genoeg de hoer hebben aangekleefd, dan zal hunne liefde veranderen in haat en zij zullen hunne krachten inspannen tot haar verderf. Kijk eens om u heen, en ge zult zien, dat het al in vervulling is. In Spanje, vroeger een puur Roomsch land, Portugal eveneens, worden kloosters uitgebrand en geestelijken gedood. In Frankrijk eveneens, de Franschen willen niets met hun vroegeren Heiligen Vader te maken hebben. Men kan dagelijks lezen in de dagbladen hoe men zegt, dat de Paus niets met de politiek heeft te maken, enz. Overal ziet men, dat de paus zijn macht over de hoornen of koningen verloren heeft, ja ze zullen hem haten en zullen de hoer naakt uitschudden, haar van al hare heerlijkheid, rijkdommen en inkomsten berooven. Italië staat aan de beurt zich van de macht des pausen te ontdoen. We zullen dit nader zien in hoofdst. 18 en de redenen, waarom de hoornen de hoer zullen haten. Luister : Vers 17. Want God heeft hun in hunne harten gegeven, dat zij Zijne meening doen en dat zij eenerlei meening doen en dat zij hun koninkrijk aan het beest geven, totdat de woorden Gods voleindigd zullen zijn. Alles moet geschieden naar het besluit Gods ; omdat zij de liefde der Waarheid hebben verworpen, heeft God hun een kracht der dwaling gezonden, om de leugen te gelooven en heeft ze overgegeven in een verkeerden zin ; zij, de tien koningen hebben wel eenerlei meening, om den Antichrist onderworpen te zijn, en zijnen wil tegen de kerk uit te voeren, hoewel niet onder die .bevatting, nochtans voeren ze Gods voornemen uit ; maar zullen het niet langer doen, dan tot dien van God bestemden tijd. Dan zouden zij zich tegen den Antichrist en zijn aanhang verzetten en hem vergelden, al het kwaad, dat hij de kerk heeft aangedaan. Het laatste vers v/h 17e hoofdstuk geeft een verklaring van de vrouw. Vers 18 luidt aldus : En de vrouw, die ge gezien hebt, is de groote stad, die het Koninkrijk heeft over de koningen der aarde. Door de vrouw wordt verstaan een stad, een groote stad in 't algemeen ; daar waren meer groote steden, maar 't was de Groote Stad, welke zoo duidelijk wordt beschreven en als met den vinger aangewezen, opdat ieder kon zien, dat het Rome was ; want geen stad had toen, in den tijd van Johannes, zoo het gebied over de geheele wereld en over alle koningen der aarde, als Rome. Rome, het zevende hoofd, als wereldlijke macht, als Groote Hoer, of zooals de Roomschen haar noemen : de Eeuwige Stad, omdat het pausdom daar zijn zetel heeft als Kerkelijke macht en dientengevolge dragen allen, die hem aanhangen den naam van zijn kroon : Roomsch-Katholieken. Wat hij niet met zijn wereldlijke macht heeft kunnen doen, heeft hij met zijn kerkelijke macht gedaan. Hij heeft alle volken uit zijnen gouden beker vol wijn der hoererij dronken gemaakt en tot zijne afgoderij verleid en de koningen der aarde aan zich onderworpen, tot de tijd, dat de woorden Gods voleindigd waren, gelijk wij in het voorgaande hebben kunnen lezen. Zelfs Italië, waar zijn troon gevestigd is, staat te wankelen, lees maar de dagbladen. Zelfs de Belgische Kamer (en dat is wel om op te merken) bij afwezigheid van al de Roomsche kamerleden, heeft zijn instemming betuigd om een gelukwensch te doen bij het 50-jarig Koningsfeest van Koning Emanuel van Italië. Dus de hoornen zullen hem, den paus, allen volkomenlijk haten en uitschudden naar des Heeren Woord. Neem al wat in dit hoofdstuk verhaald is bij elkander, waarin de Antichtist naar het leven afgebeeld is, en ge zult overtuigd worden dat de paus is de Antichrist. Hij heeft zijnen zetel te Rome, hij heeft het geheele Keizerrijk afgodisch gemaakt, de koningen der aarde hebben hunne macht overgegeven en hij heeft zijn wil door dezelven uitgevoerd. Hij is een vervolger der kerk en is dronken van het bloed der heiligen en toen de bestemde tijd van het Woord des Heeren was gekomen, zijn hem de hoornen of koningen gaan haten, ja, zijn vleesch gaan verbranden en huis gaan verwoesten, ja geheel hem uitschudden, in het kort : hij heeft alle kenteekenen, die in het Woord Gods voorkomen van den Antichrist. In hoofdst. 18 zullen we zien, hoe hij nu nog zit en welke gedachten Rome, met zijn Paus aan het hoofd, nog heeft. We zullen er de 6 hoofdpunten uitnemen en deze achtereenvolgens nader omschrijven. We lezen dan, le dat het groote BabyIon of Rome gevallen is, 2e van het zaad, hetwelk Rome bij zijn val nagelaten heeft, 3e van de stem des Heeren tot Zijn volk, 4e de gedachten van den paus en zijn aanhang, 5e de houding van de Koningen of machten der aarde tegenover het verwoesten van het pausdom en 6e het vervallen van alle heerlijkheden en inkomsten van Rome. Het eerste vers van hoofdst. 18 zegt ons, dat er een Engel afkomt uit den hemel en de aarde verlicht wordt van zijn heerlijkheid. Vers 2. ; En hij riep krachtelijk met eene groote stem, zeggende : zij is gevallen ,zij is gevallen, het groote Babyion en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte. Met dezen uitroep van den Engel wordt niet bedoeld, dat de troon van den paus gevallen is, maar zijn macht en heerschappij over diegenen, die hem aanhangen ; Rome in het algemeen, omdat het gelijkt op het Heidensche Babyion. Kijken we nu eens in die landen, welke den paus geheel aangehangen hebben ; deze zijn hem nu geheel afgevallen, ja, zij dulden de pauselijke leer niet meer en verbannen de kerken. En wat is het zaad door de Roomschen gestrooid ? Waar de paus en zijn geestelijken over geregeerd hebben, is nu een woonstede der duivelen en onreine geesten geworden. Met duivelen wordt hier bedoeld, menschen in duivels gedaante, die het werk des duivels met alle driestheid doen, met onreine geesten : toovenaars, waarzeggers, goochelaars in één woord duivelskunstenaars. Spanje, Portugal, Italië, Frankrijk, alle Roomsche landen, die eeuwen geschoold hebben bij de Roomsche kerk. Er wat is er van deze landen geworden ? Opstand, revolutie, godloochenarij en vrijmetselarij, enz. ; de duivelen huppelen daar ! Jes. 13 : 21 en 22. Jes. 34 : 13—15. De reden hiervan leest men in vers 3. Dewijl uit den wijn des toorns harer hoererij alle volkeren gedronken hebben en de Koningen der aarde met haar gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde. De rechtvaardgiheid Gods stelt voor zulke zonden, zulke straffen. Rome was de toevlucht voor de ^eheelé wereld tot afgodendienst, de geestelijke hoererij, die tot een gevolg heeft de lichamelijke hoererij, de geheele wereld had zij dronken gemaakt, de grooten der aarde hadden met haar gehoereerd en alle weelde en lekkernij was in Rome Zij met haar kardinalen waren door de afgoderij rijk geworden, dus hadden zij God lang genoeg getergd en tot toorn verwekt. Daarom is de hand des Heeren tegen haar om haar te vergelden, gelijk zij gedaan heeft. De volken hebben gedronken van de wijn harer hoererij en zijn dol geworden, vandaar die onmenschelijkheid, egoisme, enz. In één woord : Rome is het broeinest van alle ongeloof en bijgeloof en de moeder van het socialisme, van de vrijdenkers, enz. De stem des Heeren tot zijn volk. Vers 4 : Én ik hoorde een andere stem uit den hemel zeggende : Gaat uit van haar Mijn volk ; opdat gij aan hare zonden geen gemeenschap ebt en opdat gij van hare plagen niet ontvangt. Merkt op gij volk des Heeren. Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan, gaat uit het midden van haar, reinigt u, gij die de vaten des Heeren draagt ! Zoo profeteerde Jes. toen het volk van Israël in Babel was, en des Heeren woord in Jeremia 51 : 6 luidt aldus : Vliedt int het midden van Babel en redt een iegelijk zijn ziel, wordt met uitgeroeid in hare ongerechtigheid, want dit is 'de tijd der wraak des Heeren, die haar de verdienste betaalt. Merkt op gij volk des Heeren, want die stem roept tot ons : Wij zijn geheel afgeweken. Laat er geen lauwheid zijn en laten we de gemeenschap met Rome breken en laat ons in zak en asch den Heere smeeken om. genade. Want wij zijn geheel bij Rome ingelijfd. Merkt op de teekenen des tijds, onderzoekt biddend en smeekend Gods Woord of al deze dingen zoo zijn. Haast u om uws levens wil en de Heere doet zijn stem in onze harten doordringen, tot eere van Zijn grooten Naam. Want de zaligheid, en de heerlijkheid, en de eer en de kracht zijn des Heeren, onzen God, in alle eeuwigheid. Amen. Zoo zijn we genaderd tot hetgeen er in het hart van den paus en zijn aanhang omgaat, hoe zijn gedachten zijn, bij al die voorgaande teekenen van achteruitgang zijner macht, de verwoesting der kerken en kloosters en de mishandeling zijner geestelijken. (Openb. 18 : 7). Zooveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft en weelde heeft gekend, zoo groote pijniging en rouw doet haar aan, want zij zegt in haar hart : ,,ik zit als een koningin en ben geen weduwe en zal geen rouw zien." Hier zien we duidelijk, dat de heerlijkheid, die het pausdom of de groote hoer, gehad heeft, is weggegaan. Hoewel de paus dat duidelijk ziet, zal hij nochtans zich inbeelden, dat Rome de eeuwige stad zal blijven tot het einde der wereld en dat alles weer „de heilige moederkerk" (zooals men die noemt) zal toevallen. De paus geeft nog steeds zijn bevelen uit in zijn encycliek, evenals in de middeleeuwen. Nu weer paus Benedictus XV, in zijn encycliek van 22 Dec. 1914, hoofdzakelijk handelende over den Europeeschen oorlog. Daar zegt hij : Vanaf het oogenblik, dat de natiën ophielden de voorschriften en gewoonten der Christ. wijsheid te volgen, begonnen deze staten op hun grondvesten te wankelen. (Ook haalt hij aan het verlies van zijn macht en verlangt naar het herstel daarvan.) Dan geraakt hij weer uit zijn abnormale toestand, waarin hij zich bevindt, welke nadeelig is voor den vrede onder de volken der aarde (volgens zijn zeggen). Doch wanneer allen weer tot hem terug keeren, kan hij zijn „apostolisch ambt" weer vrij uitoefenen. De paus erkent dus zelf zijn vorige macht kwijt te zijn en dat de volken hem afvielen. Deze oorlog kwam dus voor den paus niet ongepast ; men zou door den nood gedreven weer naar Rome terug keeren. Vooral, wanneer het den paus zou gelukken, den vrede te bewerken ; vooral dan zou het pausdom weer een eind op weg zijn, zijn vroegere macht terug te krijgen. Dan zal de vrouw (hoer) weer zeggen : Ik zit hier als een koningin (of : Bruid van Christus) en zal geen rouw zien. Dan luidt Gods Woord in hoofdstuk 18 : 8 : „Daarom zullen haar plagen op één dag komen, n.1. dood en rouw en honger en zij zal met vuur verbrand worden ; want sterk is de Heere God, die haar oordeelt." Hier zien we de verwoesting ; Als hij er niet aan denkt, zal 's pausen troon in het Vaticaan geheel verwoest worden, dan zal dood, rouw en honger hem en zijn geestelijken aangrijpen, want, sterk is de Heere God, die haar oordeelt." Letten we nu eens op de toestand van Italië. Ge kunt het in de Roomsche couranten lezen, dat het daar broeit van vrijmetselarij en ongeloof, ja, die couranten in Italië maken den paus vaak belachelijk. Zoo staan we dus aan den ondergang van het pausdom. Hoe zal nu de houding der koningen en machten der aarde zijn bij hare verwoesting ? Luister vrs. 9. ,,En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar beweenen en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook haars brands zullen zien", en vrs. 10 „Van verre staande uit vreeze van haar pijniging, zeggende : Wee, wee, de groote stad Babyion, de sterke stad, want uw oordeel is in ééne ure gekomen." De paus heeft nog wel aanhangers onder de grooten der aarde ; er zijn nog koningen, die steeds met hen in verbintenis staan, doch deze zullen 's pausen verwoesting niet beletten. Zij zullen den paus niet durven helpen, maar hem alleen beklagen en 't zal hen spijten, dat de pauselijke troon zoo schielijk en zoo geheel verwoest is. In de volgende verzen leest men van de kooplieden, die haar beweenen en ook van de waren, die ze voorgeeft te kunnen verkoopen. „En de kooplieden der aarde zullen weenen en rouw maken over haar, omdat niemand hunne waar meer koopt. Waar van goud en van zilver en van kostelijk gesteente en van paarlen en van fijn lijnwaad en van purper en van zijde 3 en van scharlaken en allerlei welriekend hout en allerlei ivoren vaten en allerlei vaten van het kostelijkste hout en van koper en van ijzer en van marmersteen. En kaneel en reukwerk en welriekende zalf en wierook en wijn en olie en meelbloem en tarwe en lastbeesten en schapen en paarden en koetswagens en lichamen en zielen der menschen". Vrs. 11, 12 en 13. Hier volgt van eenige dier zaken, welke het pausdom voorgeeft te kunnen verkoopen, de geestelijke beteekenis. a. waar van goud, d.i. Christus in al zijn volheid, beproefd komende uit het vuur. Openb. 3 : 18. b. paarlen, d.z. Gods genadegiften. Hoogl. van Sal. 1 : 10—11. c. fijn lijnwaad, d.i. de rechtvaardigmaking der heiligen. Openb. 19 : 8. d. allerlei vaten van ivoor, hout, koper, ijzer, marmersteen. Hierdoor verstaat men in de H. S. Gods knechten, leeraars. (Hand. 9 : 15. Maar het voornaamste is wel het handeldrijven in de lichamen en zielen der menschen. De lichamen worden in slavernij gehouden door vreeze en lichamelijke straffen, die men echter ook met geld kan afkoopen. De zielen, die het voordeeligst voor de H. Kerk, naar het vagevuur worden verwezen, waaruit men ze voor geld verlossen kan. De zielen, die, voor geld, naar den hemel worden gewezen. De 'zielen, die men soms naar de hel durft verwijzen. Ziet, wat het pausdom verkoopt, voor klinkende munt, geeft Gods Woord zonder geld, zonder prijs, om niet. De geheele rijkdom van Rome, die we boven zagen, wordt verkregen met dien handel in zielen der menschen. Met kooplieden worden hier de geestelijken bedoeld, die de waar van hun patroon verhandelen. (*) Al wat kostelijk en heerlijk is, is te Rome begeerd, kan 't duurste daar verkocht worden want : daar is onder paus, kardinalen, bisschoppen, kloosters enz. geld als slijk ; zij komen er gemakkelijk aan, want hun koopmanschap brengt hun nooit (x) Zie : Redelijke Godsdienst door W. a Brakel 3e deel. blz. 307. schade, maar niets dan winst aan. Zij hebben den hemel te koop, 't vagevuur is hun een onuitputtelijken geldbron en een onbetaalbare uitvinding. Van alle missen, die men dagelijksch over de geheele wereld bedient, moet een gedeelte naar Rome ; daar redt men de zielen uit 't vagevuur, daar koopt men de vergeving der zonden, daar is alles te koop. Evenals de geestelijken rijk geworden zijn van den handel in m.enschen zielen, zoo worden gewone kooplui rijk door het leveren van al de voor Rome benoodigde kostbaarheden. Dat alles houdt bij Rome's val op ; dus zal er veel over haar verwoesting worden geklaagd. En dat het pausdom, en zijne troon op zeven bergen zat en Rome zekerlijk verwoest zal worden, duidt ons het zinnebeeld aan in vrs. 21 van hetzelfde hoofdstuk. Het luidt : ,,En een sterke engel hief een steen op, als een groote molensteen en wierp dien in de zee, zeggende : aldus zal de groote stad Babyion met geweld geworpen worden en zal niet meer worden gevonden. Een herhaling van dezelfde zaak geeft de zekerheid te' kennen, en het vertoonen door een zinnebeeld is tot verklaring en duidelijker bevatting. Een molensteen, in zee geworpen, zinkt en wordt niet meer gez.ien en kan er niet wederom. uitgehaald worden, zoo zal Rom.e door groot geweld revoluties of krijgsmacht verwoest en verbrand worden of verzinken en niet weder gebouwd worden, noch van eenig mensch bewoond worden. Ziet ditzelfde van 't Heidensche Babyion Jer. 51 : 63 en 64. En de oorzaak en reden, waarom Rome verwoest zalworden leest men in de 2 laatste verzen van het 18e hoofdstuk vrs. 23—24.—want uwe kooplieden waren de grooten der aarde, want door uwe tooverij zijn alle volken verleid geweest. Vs. 24. En in dezelfde is gevonden het bloed der profeten en der heiligen en allen degenen die gedood zijn op de aarde. De paus en zijn aanhang hadden een kunst uitgevonden, om. schatten te vergaderen, door koopmanschap te drijven met de zielen der menschen. Ze hadden het vagevuur bedacht en stookten dat zoo heet, als de hel. Zij maakten de menschen wijs, dat de zielen na den dood daarin moeten, om daar voor hunne zonden te boeten en gezuiverd te worden. Ze bedachten nu een middel om de zielen daaruit te verlossen door zielemissen. Terwijl de menschen dus nog leefden, was er raad, om hen geheel van 't vagevuur te bevrijden en hen recht toe recht aan naar den hemel te leiden. Ook konden de gestorvenen ras uit 't vagevuur komen. Want de paus had de St. Pieterssleutel om den hemel te openen of te sluiten en hij had een groote schatkist, in welke hij alle overtollige werken en verdiensten van heiligen opgaarde ; daaruit kon hij rijkelijk meedeelen aan hen, die geen verdiensten, of er niet genoeg hadden. Daarbij had hij nog vele andere kunsten om de zieltjes te redden, aflaat van zonden en vergeving van zonden, en den hemel te beschikken. Maar er moest geld zijn : geld, geld was de leus, de practijken, om overal geld uit te slaan zijn ontelbaar. Door het te zamengeraapte geld, maakten zij zich aanzienlijk in de wereld. Hiertoe was allerhande kunst en koopmanschap noodig, ieder was begeerig, iets te winnen, daarom werden die in menigten naar Rome gevoerd Om nog aanzienlijker te worden bedacht men kardinalen en allerlei ambten. Dezen, door koopmanschap der zielen rijk geworden zijnde, houden een staat, die prinsen en koningen te boven gaat.. De grooten der aarde, hertogen, prinsen, graven, baronnen en edelen, ziende dat de kardinalen en andere genoemde geestelijken zulke groote inkomsten hadden en zulk een grooten staat voerden, werden daardoor betooverd en verleid, vonden dat kunstje goed en begaven zich mede tot den genoemden geestelijken stand, velen hebben het ook daar gevonden. Kardinaal Polus was van koninklijken bloede uit Engeland, Kardinaal Bourbon uit de Fransche koningen, Kardinaal Albertus v. Oostenrijk was des Keizers broeder en daarna was er de kardinaal Furstenberg en anderen van groote machten. Dit is de eene oorzaak, de andere is het vervolgen van de Kerk Gods en het bloedvergieten van zooveel honderdduizend martelaren en het ombrengen van miljoenen menschen in die oorlogen, die Rome gestookt heeft. Rome is een bloedstad, daarom is het rechtvaardig, dat haar bloed ook wederom vergoten en zij gesteld worde in de alleruiterste woestheid. Zoo hebben wij Rome's ondergang mogen gadeslaan in dit schrijven en vraagt u, wanneer het zal gebeuren, dan kan ik u geen bepaalde tijd zeggen, doch men ziet het met rassche schreden naderen, gelijk men uit het voorgaande duidelijk heeft kunnen merken. En nu kom ik tot u met den vraag : Hoe zal de kerk des Heeren tegenover dit alles staan. Hoort, wat Gods onfeilbaar woord er van zegt : Hoofdst. 19 : 1, 23. En na dezen hoorde ik als een groote stem eener groote schare in den hemel, zeggende : Halleluja ! de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God. Vs'. 2. Want zijn oordeelen zijn waarachtig en rechtvaardig, dewijl Hij de groote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met hare hoererij en Hij het bloed zijner dienaren van hare hand gewroken heeft. Vs. 3. En zij zeiden ten tweeden male Halleluja ! En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. Hier in deze drie verzen bedrijven alle Gods kinderen groote vreugde over de verwoesting van Rome. Hier wordt voorgesteld een groote schare, vol vreugde en uit de volheid haars harten met een groote stem uitgalmend : Halleluja ! dat is : Looft den Heere : wekkende de een den ander op tot aanmerking, erkentenis en blijdschap, niet over de vernietiging van menschen door menschen, maar over de openbaring van Gods volmaaktheden, die zich vertoonen in de verwoesting van Rome, den troon van het beest. In het straffen van de groote hoer erkent de kerk de getrouwheid Gods voor zijn kerk, zijn waarheid in het vervullen van voorzeggen, zijn rechtvaardigheid, vergeldende voor zulke zonden, zulke straffen. De hoer van Babel had de aarde met hare afgodendienst bedorven en het bloed der heiligen als water vergoten, daarom heeft God haar ook verdorven en haar bloed vergoten. Dies looft de kerk den Heere, daarom herhalen zij het ten tweede male : Halleluja ! en doen daarbij hunne verzekering, dat de Antichrist niet wederom boven zal komen,maar ten eenen male verwoest en ee uwig in de hel zal gepij nigd worden. En wij ? Wij staan heden op gemeenschappelijken voet met Rome. Wij, die zelf in onze catechismus beschreven hebben en dit ook belijden, dat Rom.es leer vervloekte afgoderij is, het voorgaande heeft u dat toch klaar bewezen. En het pausdom loert m.et begeerige blikken om. zich nog staande te houden. Zoo werd 1.1. in ,,de Rotterdammer" een brief van Paus Pius X ten toongesteld, als wilde m.en zeggen : Zie, men kan toch nog best met Rome samengaan. (]) Men zou het niet zeggen dat deze brief geschreven was door een macht die eens de Kerk des Heeren zoo vervolgde. Laten we u dan zeggen, dat wie vroeger op zijn klompen liep nu op zijne kousen moet komen, want het pausdom is zijn macht kwijt. Men moet niet op dien Christelijken dekmantel kijken, welke Rome aanheeft, maar er onder kijken, gelijk we ook in dit schrijven hebben getracht ; een slip dier mantel op te lichten. Want Rome is een gepolijst graf, van binnen vol doodsbeenderen en zij, die over hetzelve loopen, weten dat niet. O, laat het u dan tot waarschuwing wezen, want hoe zal het hem gaan, die m.et Rome eendrachtelijk opgaan ? Luister wat Gods onfeilbaar woord daarover zegt : Openb. 14 : 10. Die zal óók drinken uit de wijn van den toorn Gods, die ongemengd is ingeschonken in den drinkbeker zijns toorns ; en hij zal gepijnigd worden m.et vuur en sulfer voor de heilige Engelen en voor het Lam.. Vreeselijk zal het wezen, niet de minste genade en barmhartigheid zal er voor hen overblijven. Zij zullen gepijnigd worden, 't zal met een haastigen dood niet gedaan zijn. Zij zullen van smart hunne tong kauwen, zij zullen weenen en van pijn op de tanden knarsen. En niet in 't geheim, maar, hetgeen zeer de pijn verzwaren zal, in 't openbaar, in den dag des oordeels, ten aanzien en met goedkeuring van de heilige Engelen en voor den Heere Jezus, wanneer (x) De Anti-Revolutionaire Rotterdammer No. 2369 van 9 Feb. 1911. Deze als Rechter uit den hemel zal komen, in grooten glans en heerlijkheid en zal zitten op den troon Zijner heerlijkheid, Wiens tegenwoordigheid hun onverdraaglijk zal zijn. O, laat dan af van de werken der ongerechtigheid en heb geen gemeenschap aan de werkers der duisternis, want hun einde is naar hunne werken. Zoo heb ik U met des Heeren hulp.een korte uitleg mogen geven van het oordeel Gods over het rijk der duisternis. Zoo naderen wij den tijd van de wederkomst van den Koning der koningen, den Heere Jezus Christus, als Verlosser Zijns volks, maar ook als Rechter, om het oordeel te voltrekken over de werkers der duisternis. Van dien dag en die ure weet echter niemand (Lees Matth. 24) Door de groote genade en goedertierenheid Gods, mogen wij acht geven op het profêtisch woord. Luc. 21 : 29, 30, 31. ,,En hij zeide tot hen een gelijkenis : Ziet den vijgeboom en alle boomen, Wanneer zij nu uitspruiten en gij dat ziet, zoo weet ge uit uzelve, dat de zomer nu nabij is. Alzoo ook gij, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zoo weet, dat het koninkrijk Gods nabij is." BESLUIT. Wat dunkt u, lezer ? Is dat niet een fraaie bruidegom der kerke, het pausdom. God op aarde ? Is dat niet zoo grof gesponnen, dat iedereen het zou merken en zou zeggen, dat zulk een man als de paus, meer op een kwakzalver en landlooper gelijkt, als op een heelmeester der zielen, een sleuteldrager des hemels ? Om evenwel de oogen te verblinden, laat die rijder op het roode beest zich, naar gewoonte knecht der knechten noemen. Daar mede is alles weer goed gemaakt en zoo schoon en heerlijk gezalfd, als hij zelf is. Als hij die schoonklinkende namen niet had, om achter dit gordijn den troon te beklimmen, dan zou de geheele wereld hem uitlachen en bekend maken als den snoodsten kwakzalver en bedrieger, ja, haten als den duivel. Dan zou men hem van boven neerbonsen, gelijk de engel den molensteen deed in de Openb. van Joh. hoofdstuk 18 : 21. En zulk een „broeder", hebben hoogstaande gereformeerde (Herv. Roomsche) mannen, uitgekozen, om het ongeloof, het socialisme enz. te bestrijden. Welk een ongerijmdheid, daar Rome van dat alles het broeinest is ! Maar hoe komt dat ? Omdat er zoo weinig vreeze des Heeren is, doch wel vertrouwen op Rome; gelijk Israël op Egypte vertrouwde, hetwelk een rietstaf bleek, die brak en de handen doorboorde. Maar, indien wij den Heere vreesden, zouden wij nimmer voor onze vijanden behoeven te vreezen. Dan zouden wij hoogelijk boven hen verheven zijn. Zij zouden ons tot knechten en dienstmaagden zijn. Zij zouden ons geveinsdelijk onderworpen zijn. En ten dage des strijds zoude één onzer tien, en tien onzer honderd, en honderd onzer duizend jagen. God zoude hun, om Zijn volkswil, een schrik en vreeze aanjagen, zoodat ze zelfs zouden vlieden, waar geen vervolger was of, werpen groote steenen van den hemel, om hen te dooden, of ook, zenden tot hen den engel des verderfs, die zich legert rondom degenen, die God vreezen en dood van de vijanden des Heeren en zijn volk honderd vijf en tachtig duizend man in één nacht. Jes. 37 : 36. Wij hadden dan van niemand iets te vreezen, want de Heere zou dan onze Krijgsman zijn en al onze vijanden verslaan. Wij zouden dan weer grooten voorspoed genieten. De Heere zou ons zegenen in onzen uitgang en in onzen ingang en al onze gangen zouden welgevestigd zijn. Wij zouden niet struikelen in onzen loop en onze gangen zouden niet benauwd worden. Ons land zou zijn vrucht geven ; onze winkels en voorraadschuren vol en verplicht zijn om den eenen voorraad na den anderen uit te geven. Onze kudden zouden bij duizenden werpen, bij tienduizenden op onze hoeven vermenigvuldigen en onze lastbeesten en vrachtwagens weggeladen zijn. Ps. 144 : 13 en 14. Welgelukzalig dan ons volk, waar het alzoo gaan zoude, dat wij zulks en al zulks in Gods zegen ontvingen. Ja, welgelukzalig is het volk, wiens God de Heere is, het volk, dat Hij zich ten erve verkoren heeft. Ps. 144 : 15 en Ps. 33 : 12. W. S. van R.