M. C. Mensing-, Phil. Doet. te Rotterdam. Mi'. D. Merens Az., te Zaandam. N. Messchaert, te Rotterdam. A. Molenaar, te Zaandam. De Erven Jb. Molenaar, Idem. P. Mulder, Idem. A. de Munnik, te Leijden. N. N. te Zaandam. H. P. van Nahuis, te Rotterdam. T. Noomen Jz., te Zaandam. W. Noomen Jz., Idem. A. J. van Oosterzee, te Rotterdam. C. van Orden, te Zaandam. G. van Orden, Idem. 2 Ex. J. Ouwejan, Idem. Mr. L. Plooster, te Rrielle. C. Prins Jz., te Zaandam. J. Prins, Idem. S. Prins, Idem. H. M. M. Rappard, Predikant te Zaandam. A. llijser, Idem. G. van Reijn, te Rotterdam. C. Rieken, Predikant te Zaandam. C. C. Saalbach, te Zaandam. II. van Saane, Idem. J. A. Sandhaus, Idem. J. van der Schalk, Idem. H. F. van der Scheer, Boekhandelaar Idem. A. Schippers, te Rotterdam, J. Schreuder, te Zaandam. J. G. Schuuring, Predikant te Rockanje. J. F. K. Schwaebe, Boekhandelaar te Rotterdam. C. Sepp, Predikant te Zaandam. A. Simonsz, geb. Dekker, Idem. H. Simonsz Jz., Idem. Wed. M,r. J. P. Slijp, geb. van Gharante, te Rotterdam. Mr. H. J. Smit, te Zaandam. P. Smit, Idem. W. Smit, Idem. A. E. C. van Someren, Boekhandelaar te Zutphen. Wed C. Stoffels, te Zaandam. C. van de Stadt, Idem 20 Exemp. C. van de Stadt Jr, Idem. E. van de Stadt Cz., Idem. E. van de Stadt Hz., Idem. Wed. H. van de Sladt, Idem 5 Exemp. II. van de Stadl Jr., Idem. H. van de Stadt Cz., Idem. J. van de Stadt, Idem, 2 Exemp. K. van de Stadt Cz., Idem. Wed. P. van de Stadt, Idem. C. Straalman, Idem. E. J. M. Montauban van Swijndrecht, te Rotterdam. Arns. Tavenraat, te Rotterdam. J. J. Tavenraat, Idem. P. Tolk, te Zaandam. G. Traus, Idem. K. Veen, te Zaandam. Wed. J. te Veltrup, Idem. K. Veniet, te Zaandam. W. H. Verduin , te Rotterdam. D. Verlaan, te Zaandam. A. Vermeer, Idem. Corn. Vink, Idem. R. Vlielander, te Rockanje. Wed. Y. Vonk, te Zaandam. Wed. D. van Voorst, Idem, 5 Exemp. F. van Voorst, Idem, 4 Exemp. J. van Voorst, Idem. Corn. de Vries, Idem. K. Warburg, Boekhandelaar te Zaandam. G. ter Weeme, Predikant Idem. L. B. Wentholt, te Rotterdam. E. Werrie, te Zaandam. J. Werrie, Idem. J. W. Weijdmann, Idem. F. W. van Andel Weijers, Predikant Idem. W. van Wetering, Predikant te Nieuwenboorn. Wed. K. Windelberg, te Zaandam, 2 Exemp. P. Zemel, te Zaandam. Wed. J. Zwaardemaker, Idem. J. Zwart Pz., Idem. en mij ten dienste stonden, heb ik daarbij geraadpleegd met soeteboom, Zaanlandsch Arkadia, loosjes, Beschrijving der Zaanlandsclie dorpen, j. w. c. tenckinck, Redevoering op het derde eeuwfeest der Hervorming, b. van geuns, Beschrijving van Zaandam, j. honig, jz., jr., Geschiedenis der Zaanlanden, en anderen. Den lezer zij heil en vrede toegewenscht! ZAANDAM, October 1851. v.C. Gelezen: 1 Kon: VIII. Voorgezongen: Gezang 91, vs. 1 en 5. Psalm 65, vs. 1 en 5. Gezang 2, vs. 1. Psalm 100, vs. 1 door de Gemeente. » 2 en 3 » » Vrouwen. » 4 » » Gemeente. Gezang 96. TEKST: Jerem: VII, vs. 1 tot 4. Het woord, dat tot Jeremia geschied is, van den heer, zeggende: Sla in de poort van des iieeren huis, en roep aldaar dit woord uit; en zeg : hoort des iieeren woord, o gansch Juda! gij die door deze poorten ingaat, om den heer aan te bidden. Zoo zegt de iieer der heirscharen, de God Israëls: maakt uwe wegen en uwe handelingen goed: zoo zal ik u lieden doen wonen in deze plaats. En vertrouwt u niet op valsche woorden, zeggende: des iieeren tempel, des iieeren tempel, des heeren tempel zijn deze! Iedere plek der aarde is te regt eene plaats der aanbidding genoemd, en de natuur liet verhevene en wijd uitgestrekte heiligdom, waar de redelijke mensch voor zijnen Schepper nederknielt, en hij als Priester toetreedt, het beeld en de gelijkenis vertoonende van zijnen Hemelheer. Maar die zelfde mensch is een zinnelijk wezen, uit de aarde aardsch. Het viel hem moeijelijk, zich in gemeenschap te stellen met den Oneindige, die alle de onmetelijke deelen der Schepping omvat, wanneer hij A Hem niet besloot binnen eene enge en stoffelijke beperking. Gelijk de sterveling zich zeiven vaste woonplaatsen koos, zoo wees hij ook den Heer des hemels en der aarde op dit benedenrond een verblijf ter inwoning aan. En wanneer hij zijne ziel aan stille, godvruchtige bepeinzigen overgaf, zoo was het noodig, dat er hooge tempelmuren werden opgetrokken, om de storenissen der zamenleving te verbannen en zich niet te laten wegslepen door de geneugten der wereld.— Zoo rezen er bedehuizen op (1), Ier verheerlijking en vereering der godheid, onder welke vormen die ook werd voorgesteld, en met den voortgang der eeuwen verkregen zij een te schitterender aanzien (2) en meer wereldschen tooi, naarmate de weelde en het goud der aarde die zinnelijkheid des menscben eenen sterkeren prikkel schonk. Dit verschijnsel deed zich voor onder de aanbidders van de werken van menscben banden , maar ook onder bet volk det' besnijdenis, hef welk den Eenigen waarachtige hulde bragt iu de lent der zamenkomsten en in de meer prachlige woning zijner heiligheid, op de kruin van den gewijden Zion. De Christelijke Godsdienst bragt meer gezuiverde denkbeelden (5).aan het licht, en toch is hef niet vreemd, dat, ook zelfs na hare hervorming, hare belijders niet genoeg de overeenkomst opmerken lusschen de vereering van God en Christus in de plaals hunner onderlinge zamenkomsten en het dienen van den Vader en den Zoon in de wereld , waarin men geplaatst is. Dikwijls dal het uitwendige en inwendige godsdiensi ige leven van elkander gescheiden wordt, ofschoon het één schoon geheel moet opleveren voor allen , die zich naar den naam van Christus noemen, en daarbij afstand belmoren te doen van alle ongeregtigheid. Die gedachle, bij mij opgewekt en verlevendigd toen ik mij gereed maakte tol de regeling van de feestviering dezer ure, gaf mij aanleiding tot de keuze onzer tekstwoorden. Zij drukken tot hoofdonderwerp onzer tegenwoordige beschouwing uit, dat de plaats der openbare godsvereering niet door valsche, maar alleen door ware godsvrucht wordt geheiligd. Dit zal u worden voorgesteld: I. als eene waarheid, waaraan jeremia zijne tijdgenooten herinnert: II. als eene overtuiging, die door het Christendom wordt bevestigd; o * 111. en als eene opmerking, voor ons in deze oogenblikken behartigenswaardig. God zegene dit eerste woord der prediking! Het kome tot u in liefde, liet worde door u in liefde ontvangen, het wekke u op tot liefde jegens God en den Heer! En uw eerste offer in uw vernieuwd tempelgebouw uitgereikt voor uwe arme broeders en zusters, nevens de gave der eerstelingen hier nedergelegd tot ondersteuning uwer openbare eeredienst, getuige van uwe dankbaarheid en klimme met uwe dankzeggingen, gebeden en feestliederen in gedachtenis op tot voor Gods troon! I. De plaats der openbare godsvereering wordt niet BIJ GELEGENHEID DER EERSTE GODSDIENSTOEFENING IN IIET VERNIEUWDE KERKGEBOÜW DER HERVORMDE GEMEENTE VAN OOST-ZAANDAM , UITGESPROKEN OP DEN 22s,en JUNIJ 1851. DOOR B« SU Vjm PREDIKANT TE ZAANDAM. Uitgegeven ten voordeele van hel Diaconiefoiids. < <$b aanc/arst, bij K. WARBURG, 1851. ?ei? LEERREDE, BIJ GELEGENHEID DER EERSTE GODSDIENSTOEFENING IN HET VERNIEUWDE KERKGEBOUW DER nERVORMDE GEMEENTE VAN OOST-ZAANDAM, UITGESPROKEN OP DEN 22steI' JUNIJ, 1851, DOOK Sf« 9 PREDIKANT TE ZAANDAM. Uitgegeven ten voordeeie van het Diaconie-fonds. Te ZAANDAM, bij K. WARBURG. 18 S 1. BIBLIOTHEEK THU-KAMPEN 0042 9364 GEDRUKT BIJ G. DEKKER CZ. Haamlijst DER INTEEKENAREN. E. Abercrombie, te Zaandam. R. Adriani, Predikant te Rotterdam. H. Altman, Idem. J. Arentz, te Zaandam. R. Aten, Idem. G. Baljet, te Oostzaan. S. Beijer, te Zaandam. P. Boekei, Idem. B. Bordewijk, te Botterdam. P. Bongaardt, te Zaandam. A. ten Bosch, Predikant te Oostvoorne. W. P. B. Bouman, Predikant te Rotterdam. C. J. Brand, te Zaandam. J. Breedt, Idem. D. Bronsdijk, Idem. J. Buijs, Idem. A. van Charante, te Botterdam. D. A. Boss van Charante, Idem. G. van Charante, Med. Doet. Idem 2 Exemplaren. H. A. van Charante, Idem. J. van Charante, Idem. J. van Charante, geb. Nollen, Idem. N. H. van Charante, Idem. F. Dekker Pz. te Zaandam. G. Dekker Cz. Boekhandel aar Idem. P. Dekker Jz., Idem. J. Diets, Idem. F. Doorn, Idem. G. van Orden Donker, Idem. A. Dorperna, Idem. A. Dorpema Hz., Idem. Wed. A. Duijvis, Idem. T. Duijvis, Idem. P. Duijn, Idem. J. Dijkhoff, Idem. W. II. Eshuis, te Zaandam. ,1. van Exler, Idem. J. Fris Gz., te Zaandam. A. van Gelder, te Zaandam. B. van Geuns, Predikant Idem. G. Glasius, te Amsterdam. P. van der Goot, Predikant te Amsterdam. P. S. van der Goot, te Zaandam, C. Groot, Idem. J. Groot Sz., Idem. J. Gruis, Idem. W. J. Hansen, te Amsterdam. J. J. van Harreveld, te Zaandam. J. II. en G. van Heteren, Boekh. te Amsterdam 3 Ex. J. W. Hein, te Brielle. W. Ileijman, te Zaandam. J. Heijnis Tz., Boekhandelaar te Zaandijk. 3 Ex. J. van Heijningen, te Zaandam, 2 Ex Jb. van Heijningen, Idem. S. van He ij lisbergen, Idem, 2 Ex. B. Dulleman Hildebrand, Idem. S. Hoeneveldt, te Botterdam. H. J. van Buerlo Holst, te Zaandam. H. J. Hombrink, Predikant te Oostzaan. C. N. Hondius, te Zaandam. J. Hondius, Idem. Jac. van der Hoop, te Botterdam. G. van der Horst, te Zaandam. G. de Jong, Boekhandelaar te Westzaan. P. Jukkenekke, te Zaandam. Wed. J. Jut, geb. van Orden, Idem. P. ten Kate, te Zaandam. J. Kater, Idem. P. Keg, Idem. C. Kerbert, Idem. KL Keijzer, Idem. G. J. de Klerk, Predikant te Haarlem. Wed. J. Knipscheer, te Zaandam. C. de Koning, Idem. Wed. K. de Koning, Idem. Corn. Korff, Idem. J. W. J. Kulilman, te Rotterdam. L. Kuik, te Zaandam. A. Latenslein Pz., te Zaandam. C. Leendertz, Predikant te Zaandam. J. Leguit, Idem. Corn. Lensselink. te Zaandam. W. Lensselink, Idem. VOORREDE. Groot is het aantal leerredenen, dat in onze dagen het licht ziet, en aan gelegenheidspreken heeft hel voor als nog niet ontbroken. Dit denkbeeld stond mij duidelijk voor den geest, toen ik tot de uitgave van de onderhavige werd aangezocht. Ik kende ook aan dezen mijnen kanselarbeid te weinig waarde toe, om meer openlijk te worden verspreid; want voor de eerste maal voor mijne geliefde Gemeente opgetreden in haar vernieuwde bedehuis, had ik er slechts behoefte aan, om dien tempel met dankbare harten biddende aan God op te dragen, en daarbij een ernstig woord van opwekking te spreken tot hen, die geroepen werden om er gemeenschappelijk God en Christus te vei heerlijken. De gedachte evenwel, dat dit gesproken woord nog meerdere vruchten kon dragen, wanneer het nu en dan in de huisgezinnen der Gemeente gelezen werd, en dat het welligl anderen, die elders vergaderen, tot eenen zegen kon zijn, bragt mij in tweestrijd. Mijne keuze om tot de uitgave over te gaan werd echter tot een bepaald besluit gemaakt, toen het plan bij mij opkwam om daaraan de bereiking van een liefdadig doel te verbinden. Gedurende den tijd, dat wij hel gebruik van een eigen heiligdom moesten missen, en onze gewone openbare godsdienstoefeningen niet zoo geregeld en op minder geschikte uren moesten gehouden worden, ondervonden onze Armverzorgers bij hunne inzamelingen daarvan den nadeeligen invloed. Mogten dan onze Diaconiearmen door het aankoopen van dit boekske eene geringe vergoeding erlangen voor het geledcne verlies, mijn oogmerk zou vooral worden bereikt. Aan het einde meende ik eenige aanteekeningen le moeten voegen .* zij zullen misschien aan velen mijnei lezers niet ongevallig zijn, daar zij een beknopt overzigt behelzen van de geschiedenis van ons Kerkgebouw en de lotgevallen onzer Gemeente. Behalve het gebruik van kerkelijke bescheiden, die nog voorhanden waren door valsche, maar alleen door ware godsvrucht geheiligd. Die waarheid wordt in onzen tekst door jeremia aan zijne tijdgenooten herinnerd. En al aanstonds valt daarbij het oog op den man, die deze herinnering hooren laat (4). Het is de priesterlijke Profeet uit den lande Benjamins, die zijne lippen opent in naam des iieeren. Tot die hooge waardigheid in de dagen der jongelingschap geroepen, ontving hij den last om, overal henen gezonden, te spreken hetgeen hem geboden werd, overtuigd van de belofte des iieeren: » ik ben met u; zie! ik geef mijne woorden in uwen mond." Het was alzoo geene menschelijke wijsheid, waardoor hij de verborgenheid eener duistere toekomst van achter haren geheimzinningen sluijer te voorschijn riep, het was geene eigene meening, naar willekeur en partijdige zienswijze uitgesproken; neen, het was liet woord van den iieer geschied, het bevel van den oppermagtigen Bestuurder der heirscharen, den God van Israël. Daarbij zien wij in hem, den zwaarmoedig gestemden klaagliedzanger, die gewoon was den droeven ondergang van zijn vaderland in sombere verwen af te malen. Hoe is bij met weemoed vervuld over den toestand der natie, die in den sluimer der zorgeloosheid uitriep: » vrede! vrede!"— en er was geen vrede. Hoe aandoenlijk is ook nu zijne toespraak, daar hij zich beroept op de openbaring, die hem van zijnen hoogen Zender gedaan is, om hen nog te doen bedenken hetgeen tot hunnen vrede dienen kan, en zich niet te laten misleiden door droombeelden, die zich in dien slaap der onbezorgheid opdrongen aan hunnen verwarden geest. Nog dringt de gevoelige dichter aan op hun behoud, voor en aleer zij zouden worden weggeraapt als de wijnstok, die geene druiven voortbrengt, en als de vijgeboom, wiens blad is afgevallen! En toch laat hij zich niet door die weemoedige aandoeningen overmeesteren; bet is geene onverschoonbare zwakheid, want bij is mede de ernstige waarheids prediker, die onverschrokken zijne stem verheft. Ziet, hij slaat daar tot eene vaste stad , tot eenen ijzeren pilaar en tot koperen muren tegen het gansche land, tegen de Koningen van Juda, tegen hunne Vorsten, tegen hunne Priesteren en tegen het volk van den lande. En al is bet dat bij ook alleen is overgebleven uit de Profeten, die getrouw waren aan hunne roeping, hij wankelt niet, maar gaat krachtig voort in de rigting, die hem is aangewezen, ofschoon het einde zijn zal gevangenis, foltering en dood. Werpt ook eenen enkelen blik op de plaats, waar die herinnering vernomen wordt. Naar het Gods bevel moest jeremia zich stellen in de poort van des Uceren huis. Daar moest hij in het openbaar en voor allen spreken tot gansch Juda. Niet in het verborgene, maar ten aanhooren van het bijeenvergaderde nakroost van abraham trad de Godstolk op met de woorden der berisping en des verwijts. Met zijne volksgenooten vereenigd aan de plaatse der aanbidding, sprak hij op den gewijden drempel, en koos bij daar die geheiligde plek tot onderwep zijner belangrijke waarschuwing. Hoe kon bij daardoor spreken met klem en waardigheid , en met den vinger wijzen op het tooneel, waaraan'hij de aandacht zijner hoorders wilde boeijen. Hoe kon hij daar spreken tot hunne overtuiging, daar die plaats tegen hen getuigde, en hun, waren zij niet verstokt en verhard geweest, zoo als hunne vaderen, het schaamrood moest op de wangen jagen. Dit voort ons oog van den prediker af om het te vestigen op zijne hoorders. Het geslacht van Juda gaat tempelwaarts, om neder le knielen voor den God der vaderen. Wel hadden zich de overige stammen van hen afgescheiden, maar volgens de zegening des stervenden stamvaders, » zouden hunne broeders Juda loven; zijn hand zou zijn op den nek zijner vijanden, voor hem zouden zijns vaders zonen zich nederhuigen ; de scepter zou niet wijken , noch de wetgever van (usschen zijne voeten!" Op welk eene eer beroemden zij zich, wanneer zij opgingen in de stad des grooten Konings. Zij waren in het bezit gebleven van de woonstede Gods. Ju digte drommen gingen zij ter hoogtijd op; en met ijdele zell'sverhelïing siaren zij den Godsman aan, die daar staat aan de pooit, om hunne voeten te bewaren, voor dat zij ten huize Gods ingingen, doch wiens hartdoordringende taal door velen niet werd opgemerkt noch verstaan, want met het oog werd bezwaarlijk gezien en met het oor bezwaarlijk gehoord. Doch wij verzwegen nog de meest belangrijkste bijzonderheid ; het is de profetische prediking zelve. Zij behelst de dringende opwekking: » maakt uwe wegen en uwe handelingen goed!" Het was de aanmanig tot de vreeze Gods, blijkbaar in bun geheele gedrag en hunnen wandel. Hunne daden moesten getuigenis geven van de ware godsdienstige stemming huns gemoeds. De heer had hun de voorschriften zijner heilige geboden gegeven, om die te doen. Hij had zijne inzettingen doen graveren in de tafelen der wet, opdat zij zouden staan afgedrukt in hunne harten. Hun weg moest zijn naar 's heeren getuigenissen, hun wandel naar zijne bevelen. Daartoe had Hij van den heiligen Sinaï in vlammend vuur het riglsnoer getoond, door mozes hun toegemeten, door de Proleten voorgehouden, en thans door eenen jeremia aangegrepen, als het eenige middel hunner redding. Die wegen en handelingen zouden waarlijk goed zijn, wanneer zij regl deden tusschen den man en zijnen naaste, den vreemdeling, wees en weduwe nieL verdrukten, het onschuldige hloed niet vergoten en andere goden niet nawandelden, hun ten kwade. De heer voegde daaraan de heilrijke belofte toe: » zoo zal ik u lieden doen wonen in deze plaatse." Ja, in liefde komt de iieer, door den mond van zijnen dienaar, bun te gemoet. Nog was het voor hen de welaangename lijd: wanneer zij nog het goede deden en zich tot Hem bekeerden, zij zouden zeker wonen op den erfgrond, dien Hij zijn uitverkoren volk bezworen bad. Wanneer zij zijn verbond hielden, zij zouden veilig zijn onder de vleugelen des Almagtige en vernachten in zijne schuilplaatse. Wanneer zij getrouw waren aan Gods getuigenissen, de woning des gebeds zou hen blijven verzamelen, en de drempel des heiligdoms zou nimmer door de voelen der heidenen worden overtreden. Zij zouden er wonen van eeuw tot eeuw; ja wanneer zij hoorden naaizij ne stem, Hij zou hun lot een God zijn, en zij zouden Hem tot een volk zijn. Tot verkrijging van dien zegen en van bet heil, hetwelk zij in de aan God geheiligde plaats zouden genieten, was alzoo eene meer inwendige en ware godsvrucht noodzakelijk. Maar zij werden ook daartoe nog nader aangedrongen door de berispende waarschuwing, die de Profeet in jehova's naam volgen laat: » vertrouwt u niet op valsche woorden," geeft geen acht op de bedriegelijke taaldes iieeren tempel, des iieeren tempel, des iieeren tempel zijn deze!" Waant niet, dat de getuigenis der misleide profetenen priesleren-schaar waarheid behelst, dat die plaats, omdat zij heilig wordt genoemd, u zal beschermen, wanneer gij er den iieer uwen God verlaat. Zult gij stelen , doodslaan , overspel bedrijven , valschelijk zweren , Baal rooken en andere goden nawandelen, die gij niet kent, en dan komen en staan voor 's heeren aangezigt in dit huis, dat naar zijnen naam genoemd is, en zeggen: »wij zijn verlost, nu kunnen wij alle deze gruwelen doen ? " Zal het u beveiligen, wanneer gij het tot eene spelonk der moordenaren gemaakt hebt ? Neen : wrake, bloedige wrake over hen , daar zij wandelden in de raadslagen en in het goeddunken hunner booze harten; zij hadden het erger gemaakt dan hunne vaderen! Hunne hoofden deden regt om geschenken, hunne priesters leerden om loon , hunne profeten ontdekten de lockomst om geld, en wat zouden zij dan nog steunen op den heer , zeggende: » is de iieer niet iu het midden van ons ? ons zal geen kwaad overkomen 1" IJdel was de roem over hun heiligdom ; een valsche lof steeg op hunne lippen. Wat baatte het, of de iieer al in een glansrijk licht woonde tusschen de Cherubim op de arke des verbonds, wanneer dat verbond door hen met voeten werd vertreden ? Wat hielp het, of al het reukwerk der verzoening ontstoken werd in het binnenste des heiligdoms, wanneer zij niet ten offer kwamen niet een verbroken hart en een verbrijzeld gemoed? Wal voordeel bragt het aan, dat de zevenvoudige kandelaar 2ijn glanzend schijnsel mengde met den gouden luchter, wanneer zij bleven ronddolen in de duisternis, die hunne oogen omgaf? Het was vruchteloos, terwijl zij den Heer verloochenden, de taal der misleiding te doen hooren:" Hij is de waarachtige niet, ons zal geen kwaad overkomen , wij zullen noch zwaard , noch honger zien!" Gewis, de heer zou hen van zijn aangezigt wegwerpen en het land lot eene verwoesting doen zijn. Hebben wij u in eenige trekken doen zien, dat de Profeet jeremia van de waarheid verzekerd was, dat de plaats der openbare godsvereering niet door valsche maar alleen door ware godsvrucht wordt geheiligd, en hoe hij daaraan zijnen tijdgenooten herinnerde, wij zien die overtuiging, waarin gij met mij deelen zult, door het Christendom nader bevestigd. II. Wij staan als belijders des Evangelies op een liooger standpunt geplaatst, dan jeremia en het volk vanJuda. En brak voor de Profeten van den ouden dag in het verschiet de morgenschemering aan, die de wijze ontdekte waardoor de kennis van den dienst van God meer volmaakt zou worden voorgesteld, voor ons verscheen het heldere licht des daags, om onze denkbeelden op te klaren en onze harten te verwarmen en te veredelen. Wij hebben het aan de openbaringen onder het Nieuwe verbond te danken, dat onze begrippen meer zuiver zijn, waardoor wij het met stellige zekerheid weten, dat God in de plaats der aanbidding door eene inwendige en niet door eene uitwendige godsvrucht wil worden geëerd en gediend; want dit heeft de stichter van het Christendom zoo gewild, de uitbreidcrs van het Christendom hebben op dien grondslag voortgebouwd, de geheele inhoud van de leer des Christendoms slaat er mede in betrekking, en de uitzigten van het Christendom stemmen hiermede overeen. Jezus, de groote stichter van het Christendom, heeft het zoo gewild. God was een geest, en zocht alleen de zulken, die Hem aanbaden in geest en in waarheid. Vestigde de Israëliet het oog op den Tempel, als den zetel van Gods heiligheid, en noemde hij dien het paleis van den geduchten iieer der legermagten; ging van daar de verwachting uit van den grooten davils zoon; toen deze verscheen, werden door Hem de grondslagen gelegd van een rijk, niet van deze wereld. Men zou van dat Koningrijk niet zeggen: » ziet hier, of ziet daar is het," want het was midden onder hen en in hen. Niet een iegelijk die slechts zeide: » Heere! Heere!" zou hetzelve ingaan, zelfs die vader of moeder hoven Hem lief had, was Hem niet waardig; maar alleen hij zou het eeuwig beërven, die arm van geesle was, die hongerde en dorstte naar de geregtigheid en den wil deed den Vaders die in de hemelen is. Hiermede was zijne geheele verschijning onder de menschen overeenkomstig. Hij nam de gedaante van eenen dienstknecht aan, en weigerde aan den vorst der duisternis de heerschappij over de rijken der aarde, waardoor Hij zijne leden met koninklijk purper had kunnen tooijen. Hij droeg geene breedgezoomde kleeding, voorzien met de gedenkcedelen der wet. Hij zocht de begroeting van: » Rabbi! Rabbi!" op de markten niet. En ofschoon Hij steeds zijn wilde in de dingen zijnes Vaders, en in den Tempel met de feestvierende menigte opging, of op de Sabbatdagen leerde in de Synagogen, Ilij bragt ook gansche nachten onder den blooten hemel door in liet gebed, en hield aan alle plaalsen gemeenschap met zijnen Vader. Maar jezus ging ook die uiterlijkheden onder zijne verbasterde volksgenooten te keer. Geene uitwendige wasscliing en reiniging vermogt bij Hem iets boven de zuiverheid des harten; geene aalmoes, met trompetgeschal uitgereikt, boven het penningske deiweduwe; geene breedsprakige aanbidding, met luider stemme opgezonden in het midden des volks, boven de ootmoedige verzuchting in de stille binnenkamer. Zoo deed de Heer, maar zoo deden ook zijne Apostelen. Zij, de uitbreiders van het Christendom, hebben op dien grondslag voortgebouwd. Zij mogen met hunne prediking beginnen te Jerusalem, en in den Tempel, ter viering van het Pinksterfeest bijeen , als de verkondigers des kruises worden gehuldigd; zij mogen daar komen, om met vrijmoedigheid te prediken en aan de poorten kreupelen te doen opstaan : zij zeggen het het huis Israëls aan, dat het oude is voorbijgegaan, en het al nieuw geworden is. Zij wijzen hen op Christus, als den Hoogepriester, dien het niet alle dagen noodig was eerst voor zijne eigene zonden slachtofferen op te offeren, daarna voor de zonden des volks, want dat een nieuw verbond het eerste had oud gemaakt, dat nabij was aan de verdwijning, dat Hij was ingegaan in een hooger Heiligdom, om eene eeuwige verlossing te weeg te brengen. Niet alleen dat die gezanten des Evangelies voor het volk der besnijdenis die knellende banden der wet verbraken , en het Jerusalemsche heiligdom de menigte der geloovigen niet langer behoefde te omvatten; zij prediken het ook aan Heidenen, dat God, die de wereld gemaakt heeft en al wat er in is, als de Heer des hemels en der aarde niet woonde in tempelen met handen gemaakt. En daar, waar men Christus heieed, en het erkende, dat de zaligmakende genade Gods verschenen was aan alle menschen, gaan zij in de woningen rond broodhrekende en etende met verheuging en eenvoudigheid des harten; terwijl, voor de zaak des Heeren gekerkerd en gekluisterd, gevangenissen lnin tot tempel zijn, waaruit hunne psalm- en lofgezangen ten hemel opstijgen. Uit den geheelen inhoud, van de leer van hel Christendom, zoo als die door jezus en zijne Apostelen is voorgesteld, zien wij ook, dat de toeheiliging van de plek onzer vereering aan God, niet slechts door eene uiterlijke hulde te bewijzen kan plaats hebben , maar dat ons gedrag en wandel daarmede moeten overeenstemmen. Wij ontdekken in het Evangelie de voorstelling van God. Hij is te hoog verheven boven de kinderen der menschen, dan dat Hij van hen iets zou behoeven , om den luister zijner majesteit te verhoogen. Zou Hij de liefde zelve zijn, en zich eene bestemde verblijfplaats kiezen bij sommigen zijner vereerders? Zou Hij heilig zijn, en alleen een welgevallen hebben in de gebeden, die onder hooge tempelbogen worden uitgestort? Is Hij de ontoegankelijke Opperkoning? Neen: de Vader in Christus, dien wij in kinderlijke liefde moeten dienen en verheerlijken. Het Evangelie maakt ook geene uitzondering, geene onderscheiding van volkeren. Geene Joden alleen werden tot de aanneming van kinderen Gods toegelaten : bet huis Israëls moest zalig worden en ook de Heidenen, die nog verre waren, moesten worden toegebragt; maar allen, wie zij ook waren, moesten God en Christus gehoorzamen, de zonde kruisigen en in nieuwigheid des levens wandelen, onbesmet van de wereld. Zij werden tot dure verpligtingen geroepen, moesten rein en heilig worden als hun Heer, en , in ligchaam en geest Hem verheerlijkende , heide Gode lot eenen tempel stellen , waarin de geest Gods wonen zou. En door welke middelen kunnen de vereerders van den Vader der geesten vrijmoedigheid ontvangen, om te naderen tot zijnen troon? Ook het Evangelie schrijft die voor. Het meet u den kring niet af, hinnen welken die vereering geschieden moet, maar zegl u: » bekeert u en gelooft het Evangelie." Het eischt van u geene gouden tooiselen noch wierookgeur, maar leert u de wereldsche begeerlijkheden te verzaken, matig en regtvaardig te leven in de tegenwoordige wereld. Hel vordert geen schitterend sieraad Ier opluistering van de eere Gods , maar wekt u op, om af te staan van de vergankelijke dingen dezer wereld, ten einde eenmaal de rijke onverwelkelijke kroon te dragen , die aan allen die Gods woord bewaarden , is toegezegd. Daarom noemden wij ook nog deze bijzonderheid: de uitzigten, die het Christendom geeft, stemmen met. het denkbeeld eener werkzame en reine godsvereering overeen. Hoe geheel anders is ook hier de voorstelling des Ouden en des Kieuwen verl omls. Wanneer de Israëliet zijne wegen en handelingen goed maakte, hij zou wonen in de plaats, die zijne voorvaderen, onder het genot van vreugde en voorspoed, ten eigendom hadden gehad; het Evangelie wijst ons op de woningen des lichts, die de Heer bij den Vader bereid heeft. Het is een geestelijk verblijf, en wij kunnen het in de taal der stervelingen niet anders dan een huis en eene woning noemen: maar het zal niet onderhevig zijn aan broosheid en vergankelijkheid. En zouden wij ons dan hier nog hegten aan eene woonstede, die wel Gode den Vader en Christus den Heer is geheiligd, maar wier grondslag toch in het stof is, en die veroudt door de knagende tand des lijds (5) P Wordt de blijmare des Evangelies onder alle volkeren verbreid, en huigen alle natiën zich neder voor het kruis , niet alleen dat zij hier eene geestelijke vereeniging eene gemeenschap der heiligen erkennen, maar zij gelooven en hopen ook, dat er eens eene verzameling van gekochten door het bloed des Lams in den Hemel zal bestaan, die de Heer zich heeft voorgesteld zonder vlek noch rimpel. Het zal de schare zijn die niemand tellen kan, en die eens in volmaakte aanbidding nederknielt, bekleed met lange witte kleederen en met palmtakken in hunne handen. En zou dan hier al onze begeerte zijn den akker te overzien, waar het onkruid welig tiert tusschen de vruchtbare tarwe, zonder het oog te slaan op dien grooten dag der oogstes? Wordt hier in de eenvoudige bedehuizen de luister niet gevonden en overbodig geacht, die slechts onze zinnen boeit (6) en het hart van ware godsvrucht ledig laat, wij weten en gelooven het, dal den verlosten een hemelsch Jerusalem wacht, eene slad met eeuwige fundamenten, wier kunstenaar en bouwmeester God is. Daar zullen de gezaligden uit alle geslachten geen tempel meer aanschouwen, want de Heer, de Almagtige God is hun Tempel en het Lam. De stad behoeft zon noch maan, want de heerlijkheid Gods heeft ze verlicht en het Lam is hare kaars. Zoo werden wij overtuigd door het Christendom, dat de plaats der openbare godsvereering niet door valsche maar alleen door ware godsvrucht wordt geheiligd. En toch, zoo spcedig na de stichting en de eerste uitbreiding der gemeente van Christus braken er lijden door, waarin alle eenvoud verdween, de aanbidding van den Vader der geesten in het midden der werelsche weeldetooiselen plaats bad, de verheerlijking van den gekruisigden Christus geschiedde met overdrevene pracht en Hem onteerenden luister, en de ware godsdienst des harten door die ontaarding geheel en al verdrongen werd. III. Daarvan zijn wij immers niet te beschuldigen, zegt men we'ligt; is dit voor ons behartigenswaardig, die ons Hsrvormde Christenen noemen? Wij zijn toch verheven boven de dwaasheden des bijgeloofs ? Gij zoudt u daarin bedriegen, wanneer gij meendet, dal wij onze zinnelijkheid zoodanig wisten te onderdrukken , dat zij aan onze aanbidding en vereering in geest en in waarheid geen schade aanbragt. Gij zoudt u misleiden, wanneer gij voorgaal't, dat altijd uw hart zich hemelwaarts kon verheffen, zonder te worden afgetrokken door hetgeen u omringt. Gij zoudt te veel vertrouwen stellen op u zeiven , wanneer gij in het denkbeeld waart, dat heiligheid des leven met hel openbaar dienen van den Heer bij u altijd gelijken tred houdt. Gij kwaamt weder voor de eerste maal herwaarts in dezen eenvoudigen en schoonen tempel, cn waren aan dat gebouw niet onwederstaanbaar veler blikken gekluisterd ? Gij zit. hier neder op de graven van het voorgeslacht, en rees niet in veler gemoed, onder de vreugde der feestviering, de droevige gedachte op aan geliefde lozes, die meer d' aard verlicht, Er breekt een and're toekomst aan. Ook ik kom weder! Ja, ik kom weêr. Dan naakt de blijde dag, Want Hij verschijnt, die zit op Davids troon, Wien ik met vreugd in geestverrukking zag, Een knecht gelijk, des Allerhoogste» Zoon. Zingt jubelzangen! " 5) Wij kunnen er ook bijvoegen: en aan wisselingen en veranderingen onderhevig; en deelen daarvan eenige bijzonderheden mede. Toen de predikant gerardus püppius , een ongeletterd man , die mede het schoolmeestersambt bekleedde, in 1597 door ouderdom verzwakte, werd aan de gemeente een andere leeraar, willen barehtsz , toegevoegd. De laatste verkreeg meerder bewind en bijval; de eerste, hier woonachtig blijvende , behield mede eenen grooten aanhang en invloed. Dit gaf aanleiding tot geschil en verdeeldheid , die nog werden verhoogd door de tweedragt der Magistraatspersonen van de Oost- en Westzijde. Het had nu en dan kleine oproerige tooneelen ten gevolge, waarin zich vooral de baldadige jeugd mengde, welligt door fdppios daartoe aangezet, daar er met zijnen dood, in 1600, een einde aan het twisten kwam, en ook allengs de onstuimigheid der jeugd verminderde. Onder zijne latere opvolgers, redolpiius petri , cornelis dehcakes , jobannes flaman en joflannes crdcids , was er vrede in de Kerk en eendragt bij de Magistraat. Maar toen men wiliielmds soestids (1629—1637) beroepen zou, ontstond er geen klein verschil onder de Opzieners van de gemeente, en smaalden die van de Westzijde zeer op zijne gaven en manier van prediken , doch zij werden door die van de Oostzijde overstemd. Zij onttrokken zich en beraadslaagden om aan de Westzijde eene afzonderlijke Kerk te bouwen. Men koclit daartoe een stuk lands aan, voorgevende dat het slechts tot een kerkhof bestemd was, hetwelk een weinig hooger gelegen was en vroeger onder den Hertog van alva tot eene schans gediend had. Doch toen men ter betaling der kosten een algemeenen omslag maakte over de dorpslasten, waren er velen der ingezetenen, die nabij de oude Kerk woonden, onwi'.lig. Wij vonden ook vermeld, dat er aan de Westzijde mannen van goed vermogen waren van andere godsdienstgezindheid, die in deze zaak weinig goeds uitwerkten, door aantedringen op eene verpanding van de goederen der onwilligen. De Regenten aan de Oostzijde waren mede niet te vreden over het plan eener scheiding, waardoor men in vervolg een derde deel der opbrengsten zou verliezen, die men aan de Westzijde tot herstel en verbetering der oude Kerk gewoon was op te brengen. En daar men de bekrompenheid van het gebouw als eene oorzaak had opgegeven, boden zij aan de Kerk ruimer te willen maken. Dan dit voorstel was vruchteloos. Meer en meer openbaarde zich de geest der verdeeldheid, die tot oproer en plundering oversloeg. De Oostzijde deed nog al het mogelijke om de scheiding te verhinderen, de Westzijde spande alle krachten in om ze te doen gelukken. Na het voeren van een proces werd door het Hof van Holland en den Hoogen Raad , in 1635 en 1636, eene burgerlijke scheiding van de beide dorpen toegestaan.— Door napoleon werden zij weder in 1811 burgerlijk vereenigd en tot eene stad verheven.— Nog eenigen tijd bleef de bediening der Jierk gemeen, doch in 1637 ontvingen de West-zaandamraers vrijheid om eene Kerk te mogen bouwen, benevens eene predikantswoning: en schoolhuis. Op den 14Jen October 1640 vierde men voor het laatst gezamenlijk het Avondmaal. Aan de Oostzijde waren toen 450 ledematen, aan de Westzijde 498. Ofschoon deze scheiding op dit tijdstip deze gemeente aanmerkelijk verkleinde, zoo bleek echler spoedig dat alhier eene vergrooting van het Kerkgebouw noodzakelijk was. In 1685 werd aan de zuidzijde, in de plaats van de afsnijding, de Kerk bijna de helft grooter uitgebouwd en had zij de gedaante, waarin men haar nog onlangs voor de vernieuwing heeft gekend. De afsnijding aan het noorden ,— nu weggenomen—rustte op zes steenen kolommen, die thans door den muur aan de torenzijde vervangen zijn ; zij had eene lengte van 105 en eene breedte van omtrent 12 voeten. In het midden der Kerk plaatste men de nu nog aanwezige vijf steenen kolommen, die eerst van hout waren gemaakt, tusschen de beide groote vakken in, die te zamen eene lengte van omtrent 160 en eene breedte van omtrent 70 voelen bevatten. 6). Hetgeen in onze Kerk tot sieraad en opluistering wordt gevonden, staat niet onze eeredienst niet in eene onafscheidbare betrekking. Wij brengen hiertoe het schoone schilderwerk, hetwelk nng in sommige glasramen, tot het oudere gedeelle der Kerk behoorende, aan de oost- en zuidzijde van het gebouw wordt aangetroffen. Uier en daar geleden hebbende, zijn echter enkele stukken nog vrij goed bewaard. Men leest er eene zeer naauwkeurige vermelding van in de Beschrijving van Zaandam, door mijnen ambtgenoot b. van geuss p. 116 enz. die mede met zeer veel juistheid mededeeling doet van alle de bijzonderheden, die in verband staan niet de koperen kerkkroonen, de schoone schilderij, ter herinnering aan den droevigen watervloed in het jaar 1823, en de wapenborden van het geslacht van Mr. qüintijn coene, vroeger bezijden, thans, door de omgekeerde rigting van het inwendige, tegenover den predikstoel opgehangen, p. 126 — 134. 7). Tot de belangrijkste herstellingen, in de laatste jaren tot stand gekomen , behoort inzonderheid de geheele hernieuwing van de helft van den westermuur aan den zuidkant, waartoe een aanzienlijk bedrag door de Gemeente als een vrijwillig offer werd aangevoerd. liet plan tot de jongste herbouwing en verandering kwam tot uitvoering door dep. wankelbaren toestand, waarin zich , door overzakking, sommige pilaren die aan de noordzijde waren, bevonden; te meer gevaarlijk, doordien zij niet alleen het dak en den vleugel westwaarts, maar ook den toren moesten schragen.— Reeds in het jaar 1450 bestond er een kleine toren op het midden der Kerk; deze werd naderhand vergroot, doch geheel van hout, niet twee klokken voorzien en op het einde der Kerk gebragt. Op de groote klok, die van het volle uur, leest men het jaartal 1700 en het opschrift in de Latijnsehe taal uit Psalm L, vs. 14. Offert Gode dank en (betaalt) den Allerhoogste uwe geloften. Op die van het halve uur staat het jaartal 1695 te lezen, benevens het randschrift in genoemde taal: Gij gansche aarde! juicht den iieer; dient den heer met blijdschap, volgens Psalm C , vs. 1 en 2. In het jaar 1739 bespeurden Kerkmeesteren, toenmaals met liet toezigt nog belast, dat de toren naar het zuiden was overhellende, daar de stijl ten zuidwesten en de dwarsbalk, waarop hij rustte, grootendeels vervuurd en vergaan waren. Deze overhelling, van omtrent zeven Rijnlandsche duimen, had invloed op den gang van liet uurwerk. Men besloot dan ook tot de noodige herstelling over te gaan en nam eene resolutie, om voortaan elk half jaar den toren met de loodlijn te onderzoeken. Daar later de toren aan de zorg van het Stedelijk bestuur vervallen was, maar nog altijd op de Kerk steunde, was bij den onlangs bouwvalligen toestand der Kerk, eene overeenstemming van Kerkmeesteren met genoemd Stadsbestuur noodwendig om, in gemeenschappelijk overleg, afdoende maatregelen te nemen. Ofschoon men eerst nog in twijfel stond tussclien eene herstelling van het bestaande en eene geheele hernieuwing en verandering, zoo besloot men tot het laatste te moeten overgaan; ook nam de Edel Achtbare Raad dezer stad, 4 April 1850, het besluit, om eenen geheel nieuwen steenen toren aan de noordzijde der Kerk aan te bouwen, daar door het wegbreken der noordelijke afsnijding van de Kerk, de daardoor ontstane ruimte als de meest doelmatigste gelegenheid ter plaatsing beschouwd werd. Aan dezen toren werd dan ook op den 20><™ Augustus 1850, op zijn achtsten verjaardag, de eerste steen gelegd door cor.neiis vak de stadt , cornz. jr. Aangezien wij ons slechts voornamen het een en ander van de vroegere gesteldheid van ons Kerkgebouw mede te deelen, ter herinnering aan het verledene, zoo achten wij het minder noodzakelijk, gewag te maken van den tegenwoordigen staat, waarin zich ons schoone tempelgebouw uit- en inwendig vertoont, daar zulks onder het bereik valt van iederen beschouwer. 8). Toen men tot de gedeeltelijke afbreking en herbouwing der Kerk overging, werd, door de plaatsing eener afschutting in het midden , de helft der Kerk tot de gewone Godsdienstoefeningen gebruikten met eene gaanderij voorzien. Van het begin dezes jaars tot op den tijd der geheele voltooijmg werden de predikbeurten, voor zoo ver zulks kon worden ingeschikt, waargenomen in het Luthersehe Kerkgebouw, alsmede eene enkele maal in het gebouw der Doopsgezinde Gemeente aan de westzijde. 9). De eerste Avondmaalsviering had reeds op den volgen- C den Zondag na de inwijding plaats, en werd geleid door mijnen ambtgenoot D\ n. m. m. rappard. 10). De zeer aanzienlijke som van zestien duizend gulden, door vrijwillige inschrijving bijgedragen , getuigt in de daad van ware belangstelling inde zaak der heilige Godsdienst, en is eene doorslaande proeve van opofferende pogingen om den bloei der Gemeente te bevorderen. Ook toen men het later wenschelijk achtte, dat nieuwe stoelen de oudere vervingen, toonden velen zich aanstonds bereid oni kerknieesteren daartoe in staat te stellen. Een treffend blijk van zulke goede gezindheden, waarvan wij ook nu dankbare vermelding moeten maken, was ook de toezending , door eenen onbekenden, van eene fraai bewerkte dooptafel met keurig gebeeldhouwd marmeren blad, voorstellende den doop van Jezus door Johannes, met het onderschrift matth. iii, vs. 16, En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En ziet, de hemelen teerden Hem geopend, en Hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk eene duice , en op Hem komen. 11). De vernieuwing der Kerk kwam tot stand en werd ten uitvoer gebragt onder het bestuur van de navolgende 11. 11. Kerkmeesteren: c. van de stadt, jr , van heijningen , e. van de stadt, hz en c. h. hondiis 12). Onder dankbetuiging voor die betoonde broederlijke welwillenheid, werd later door II. H. Kerkmeesteren aan den Kerkeraad der Luthersche Gemeente ter hand gesteld de som van Honderd Gulden, met verzoek om daarvoor in de Genieente iets ten gebruike bij hare godsdienstoefeningen aan . te koopen, en zulks als een bewijs onzer erkentelijkheid aan te willen nemen. 13). Tijdens de ontwerping van het plan waren leden der Gemeente-commissie: de II II. p. latenstein , c. van de stadt, e. van orden en j. iiondius , terwijl er eene vacature bestond , veroorzaakt door het overlijden van den Heer k. windelberg. Bij de voltooijing, de H. H. p. latenstein (sedert overleden), c. van de stadt, j. prins, j. oijkiioit en a. molenaar. 14). Onze verdienstelijke Stads-Architeet de Heer t. j. immink. 15) Het geheele werk werd aangenomen door den Heer galman , van Amsterdam, op 1 Junij 1850, voor de som van ƒ 29,400, waarvan ƒ 17,166. 66'/j c'- gesteld werd voor rekening van de Kerk, buiten de kosten der opzigters. 16). Ons werd daartoe in een geschikt locaal van het Diaconiehuis de gelegenheid gegeven, alwaar ook de kerkeraadsvergaderingen gehouden werden, daar de kamer hiervoor bestemd mede eenige vertimmering onderging. Bij de inwijding der Kerk waren Ouderlingen: de H. H. Mr. d. merens, az. , j. dijkhoff, j. prins, d. verlaan, j. hondjus en c. vink. Diakenen waren de H. II. s. van heijnsbergen , f. doorn, j. van de stadt, hz. en f. van voorst. DRUKFOUTEN. Bladz. 5 regel 8 van onderen staat: onder wep lees: onderwerp 6 7 boven zijn hand zijne hand 10 onderen aam/tanig aanmaning lO |3 den Vaders des Vaders 14 3 boven hegten hechten 15 8 werelsche wereldscht 1 5 onderen leven levens 20 12 mogen moge Bij den Uitgever dezes, zag onlangs liet licht: j B. V/iX CEWS. Gods openbaringen aan den mensch. Lees- en Onderwijsboekje ten gebruike bij het Godsdienstig onderwijs onder de Doopsge- , . ... f 0.40. zuiden j vroeger verscheen : S. BLAUPOT TE.V C «TE. Rede ter gedachtenis aan het 300 jarig bestaan eener Doopsgezinde Gemeente te Zaandam, uitgesproken den 19 Kovember 18J3 " ° "0, Terwijl, zoo lang de voorraad strekt, de hier onder genoemde Leerrc(lcnen,«w<;«ii af geleverd a/s : G. T~EK 1VIÏEME. Troost voor Ouders bij den vroegen dood hunner kinderen , of Leerrede over 11 Sam. 12: 23'.— Vroeger voor 40 , thans voor " Opwekking aan de Hervormde Gemeente te Zaandam (W/.), tot eene regte feestviering van hare vernieuwde kerk , in eene Leerrede naar aanleiding van Joh. 10:22a. — Vroeger voor 50, thans voor. » 0.25. Stille onderwerping aan God, of Leerrede over Ps. 39: 10. - Vroeger voor 40, thans voor " °-20- Over den aard , de wijze en liet doel van het werk eens Evangelie dienaars. Bevestigings rede over Kol. I: 28, uitgesproken den 13 Mei 1838. —Vroeger voor 35, thans voor " '• 0.175.