81 K 154 L. Doekes DE GEMEENTE DER VREEMDELINGEN EN HAAR BELIJDENIS De Frankfurter belijdenis van 1554 L. Doekes DE GEMEENTE DER VREEMDELINGEN EN HAAR BELIJDENIS * De Frankfurter belijdenis van 1554 In de monumentale reeks van gereformeerde belijdenisschriften staat als verscholen de belijdenis van de gemeente der vreemdelingen te Frankfort. Deze confessie is onze aandacht waard. Niet alleen om het feit dat zij zelfs tot in de twintigste eeuw officieel van kracht is gebleven in de Französisch-reformierte Gemeinde te Frankfurt am Main. Maar zij heeft bovendien een belangrijke plaats en betekenis in de kerkgeschiedenis van de eeuw der Reformatie. De auteur van deze confessie was een tijdgenoot van Guido de Brés, opgegroeid in de grensstreek van Vlaanderen en Frankrijk, waar later de Nederlandse Geloofsbelijdenis tot stand is gekomen. In de belijdenis van Frankfort spreekt de stem van het geloof der kerk. Het is hetzelfde geloof dat ook in de Confessio Belgica tot uitdrukking komt. De studie van de symbolen (belijdenissen) der kerk blijft voor de gereformeerde theologie van levensbelang. Zij is niet alleen onmisbaar in de kerkhistorie en het kerkrecht, maar ook in de dogmatologie. In het besef van deze eenheid der gereformeerde theologie weet de schrijver van deze bijdrage zich met zijn opvolger aan de Theologische Hogeschool te Kampen verbonden in de katholieke gemeente der vreemdelingen in deze wereld, die met hart en wil is samengevoegd en verenigd in eenzelfde Geest, door de kracht van het geloof. 1. De belijdenis van de gemeente der vreemdelingen is opgesteld door Valérand Poullain (Pollanus) \ afkomstig uit een adellijke familie in Lille (Rijssel) in Frans-Vlaanderen. Zijn geboortejaar valt omstreeks 1520; hij was hoogstens twee jaar ouder dan Guido de Brés 2. * Zie voor de noten pag. 400 - 401. — — „ , v BIBLIOTHEEK THU-KAMPEN 0000 3656 - --O.RAAT6, CA ... IIj J Valérand had een uitstekende aanleg voor studie. Zijn eerste wetenschappelijke vorming had hij voor een belangrijk deel te danken aan Mathurin Cordier, die ook de hoog gewaardeerde leermeester van Calvijn is geweest3. De jonge Poullain werd naderhand student aan de beroemde universiteit van Leuven. Het onderwijs werd daar gegeven in een uitgesproken anti-reformatorische geest. Toch waren er enkelen onder de duizenden studenten die in 't geheim de geschriften van Luther en Calvijn en andere reformatoren bestudeerden, zoals Francisco de Enzinas (Dryander) uit Burgos, die in Leuven al werkte aan een Spaanse bijbelvertaling, en ook Johannes a Lasco 4. Poullain toonde zich een begaafd en ijverig student. Hij ontving de graad van magister, en in 1540 werd hij tot priester gewijd. Zijn naam werd bekend aan het hof van Karei V, die tot de bisschop van Namen een verzoek richtte om Poullain in aanmerking te laten komen voor een jaarlijkse toelage (praebende). Zijn veelbelovende studiegang had dus de aandacht getrokken. Men had goede verwachting van zijn dienst in de Roomse kerk en het daarmee verbonden staatsleven. Maar God had het anders beschikt. Wat erin de eerste jaren na 1540 met Poullain gebeurd is, weten wij niet. Maar in oktober 1543 is hij in de pastorie van Bucer te Straatsburg, en staat hij in briefwisseling met Farel. Hoe hij er toe gekomen is te breken met de Roomse kerk en zijn veelbelovende toekomst prijs te geven voor de ware dienst van Christus, ligt nog altijd onder een sluier. Maar zijn keus was radicaal, uit volle overtuiging. Zijn gloeiende ijver voor de gereformeerde religie is ook later voor niemand verborgen gebleven. Na zijn bekering heeft hij blijkbaar nog een korte tijd de reformatorische beweging in de Nederlanden gediend. Toen Karei V in het najaar van 1540 de vervolging verscherpte, zag Poullain zich genoodzaakt het land te verlaten. Hij bleef echter met zijn geloofsgenoten in het land van zijn jeugd intensief verbonden s. Met de verdrukte gemeenten in Lille, Doornik, Valenciennes, Douai en Arras (naderhand het werkterrein van Guido de Brés) onderhield hij als vertrouwensman het contact. Hij liet zich uitvoerig informeren over hun strijd niet alleen tegen de antichristelijke macht van Rome, maar ook tegen de Wederdopers en Libertinisten, en hij gaf zich veel moeite in de zorg voor verzending en verspreiding van gereformeerde lectuur in Vlaanderen, vooral van Calvijns geschriften. Het verblijf in Straatsburg is voor Poullain van grote betekenis geweest 6. Toen hij in 1547 zijn eerste geschrift over het Avondmaal publiceerde, droeg hij dit op aan de gehele Franse gemeente van Jezus Christus te Straatsburg, aan wie hij heel zijn leven als broeder en vriend en dienaar onderdanig wilde blijven. Haar kerkorde en liturgie, zoals die door Calvijn was opgesteld, bleef voor hem het model van de ware kerk. In de zomer van 1543 was Calvijn met Farel enkele weken in Straatsburg, waar Poullain hen toen blijkbaar heeft leren kennen. In zijn latere brieven noemt hij Calvijn zijn eerste en Bucer zijn tweede geestelijke vader. Na de terugkeer van Calvijn naar Genève was Pierre Brully hem als predikant in Straatsburg opgevolgd. Poullain werd tot ouderling gekozen en assisteerde Brully in de arbeid binnen de gemeente. Toen deze predikant op dringend verzoek de gemeenten in het grensgebied van België en Frankrijk ging dienen, werd Valérand in zijn plaats beroepen. Hij bezat ook bepaalde gaven, die hem voor dit ambt in aanmerking lieten komen. Hij was grondig thuis in de Schrift, en geverseerd in de theologische literatuur, en toonde ook een bijzondere interesse voor kerkorde en liturgie. Zijn reputatie als prediker moet eveneens niet gering zijn geweest, en zijn aktiviteit in het gemeenteleven is duidelijk gebleken. Helaas gaf zijn beroeping aanleiding tot grote verdeeldheid. Een opnieuw gehouden stemming had voor hem een negatief resultaat. Deze grievende teleurstelling heeft hem bitter gestemd; en het viel hem moeilijk, hierin aanleiding tot zelfkritiek te vinden naast zijn scherpe kritiek op een aantal gemeenteleden. Toch bleef hij met zijn gaven de kerken dienen 7. Als vertrouwenspersoon van de predikanten te Straatsburg bezocht hij onder meer de gemeenten te Frankfort, Metz, Keulen, Wezel, Aken en ook die te Antwerpen. Enige tijd was hij in dienst bij Jacob van Bourgondië, heer van Falais, die het hof van Karei V verliet om naar Straatsburg en later naar Genève te gaan, waar hij jarenlang met Calvijn bijzonder bevriend was. Op zijn verzoek ondernam Poullain een gevaarlijke reis naar Nederland om een zuster van De Falais en twee jongere dames naar Straatsburg te begeleiden. Naderhand werd bekend dat hij zich met een van deze twee verloofd had, terwijl hij reeds aan iemand anders door een trouwbelofte verbonden was. Calvijn en anderen waren hierover zeer ontstemd. Eerst later, toen Poullain met een schoonzuster van Dry ander getrouwd was, kwam er weer toenadering tussen hem en Calvijn 8. In de laatste jaren van zijn verblijf in Straatsburg besteedde Valérand een deel van zijn tijd aan ijverige studie. Op Calvijns Institutie stelde hij een register van Schriftplaatsen en een lijst van correcties samen 9, waarvan Calvin voor de nieuwe editie een dankbaar gebruik gemaakt heeft. 2. Toen Poullain dit resultaat van zijn studie aan Calvijn toezond, was de situatie van de gemeente in Straatsburg benauwend geworden als gevolg van de nederlaag der Protestanten in Duitsland. Het daarop gevolgde Interim werd ook in deze plaats van kracht. Een aantal gemeenteleden verliet de stad. De predikanten Bucer en Fagius weken uit naar Engeland, met Poullain als reisleider en tolk. Eind april 1549 werden zij ontvangen door aartsbisschop Cranmer, die tijdens de regering van koning Eduard VI in deze periode werkzaam was voor de reformatie van kerk en academie in Engeland 10. Intussen was vooral uit de Nederlanden en Frankrijk een stroom van vluchtelingen naar Engeland gekomen, en ontstond te Londen in 1549 een Franse gemeente met als voorganger Richard Vauville, nadat Jan Utenhove al eerder een vluchtelingengemeente in Canterbury had gevormd. Toen naderhand in Londen ook een Vlaamse en Italiaanse vreemdelingengemeente samenkwam, werd a Lasco tot superintendent over deze gemeenten aangesteld. Het is opmerkelijk dat Poullain in deze periode geen positie in het kerkelijk leven of aan een universiteit ontving. Hij aanvaardde toen een taak als gouverneur voor de zoon van de graaf van Derby. Daarnaast besteedde hij zijn tijd aan persarbeid. Zo vertaalde hij een werk van Musculus, om zijn landgenoten en anderen aan te sporen tot een besliste keus met het oog op de wederkomst van Christus 11. In diezelfde tijd zorgde Valérand voor de Latijnse beschrijving van de liturgie en kerkorde der gemeente te Straatsburg. Deze 'Liturgia Sacra', verschenen te Londen in 1551, droeg hij op aan Eduard VI, om hem daarmee aan te sporen tot de reformatie van de eredienst in de Engelse kerk. Tot dit beoogde doel heeft zijn werk echter weinig bijgedragen, want Cranmer liet zich voor de samenstelling van het Common Prayer Book in 't geheel niet leiden door de adviezen van de vreemdelingen. Toch is Poullains werk van zeer grote betekenis gebleven voor onze kennis van de oorspronkelijk door Calvijn opgestelde orde der gemeente in Straatsburg 12. Een vaste positie ontving Poullain eerst in 1550, toen hij gekozen en aangesteld werd tot superintendent van de vluchtelingengemeente te Glastonbury in Somerset, aan de westkust van Engeland 13. Ongeveer 36 gezinnen mochten zich daar vestigen om als wolwevers in hun levensonderhoud te voorzien. Voor hun kerkelijk leven ontvingen zij dezelfde vrijheid als de vluchtelingengemeente te Londen. De réfugiés wensten een predikant te beroepen voor het houden van kerkdiensten in hun moedertaal. Misschien op advies van Utenhove viel hun keus op Poullain. Zijn benoeming werd in 1552 door de koning bekrachtigd. Reeds in de voorafgaande tijd was hij voortdurend aktief in het belang van de kolonie als haar toegewijde raadsman en steun. Hij werd niet alleen in beslag genomen door de zorg voor zijn eigen gezin met meerdere familieleden, maar ook door de uiterst moeilijke omstandigheden, waarin de kolonisten hun bestaan moesten trachten op te bouwen. Toen de gemeente daarbij het slachtoffer dreigde te worden van de malafide praktijken van een Engelse inspector, wist Poullain door persoonlijk en volhardend optreden de regeringsinstanties tot maatregelen te bewegen. Als bekroning op zijn arbeid ontving hij met 69 leden van de kolonie in 1552 het Engelse burgerrecht. Het was hem sindsdien een vreugde, als voorganger van deze gemeente werkzaam te mogen zyn. In een brief aan Calvijn schreef hij: Ik zou wel wensen dat u aan de kleine gemeente van Glastonbury, die God aan mij heeft toevertrouwd, eens een schrijven wilt richten .... want deze kleine gemeente houdt tot op dit ogenblik in groot geduld en met de grootste volharding vast aan het geloof en aan de vrees des Heren 14. Als predikant heeft Valérand zich met hart en ziel ingezet om de gemeente met het Woord Gods vertrouwd te maken en naar dit Woord te leren leven. Hij diende haar niet alleen in prediking en catechese, maar gaf haar ook een kerkorde en een liturgie naar het voorbeeld van de gemeente van Straatsburg. In dit dienstboek 15 was ook opgenomen de geloofsbelijdenis van de kerk der vreemdelingen te Glastonbury, een speciaal document, dat in de vroegere uitgave .van de Liturgia Sacra niet voorkomt. Blijkbaar is het door Poullain zelf opgesteld. Bij de titel staat vermeld dat allen, zowel mannen als vrouwen, gehouden zijn deze confessie te leren en publiek voor heel de gemeente op te zeggen, voordat zij kunnen worden toegelaten tot enig sacrament en gerekend worden als leden der gemeente. Voor het leven van de kerk heeft Poullain aan deze belijdenis een grote waarde toegekend. Volgens de bepaüng van zijn kerkorde werd aan het begin van elke zondagmiddag een catechisatie 16 gegeven voor 'les petitz et rudes', waarbij ook de gemeente aanwezig was. De jongste groep catechisanten moest het Onze Vader reciteren, een volgen- de groep de apostolische geloofsbelijdenis, daarna weer anderen de Dekaloog, en tenslotte moesten de oudste leerlingen een gedeelte van de confessie weergeven, dat zij in de voorafgaande week geleerd hadden. Daarna verklaarde de predikant een volgend onderdeel van deze belijdenis, zoveel als de jongere catechisanten in een week konden leren; want 'tous sont tenuz de scavoir par cueur, aussi bien les grans que les petitz'. 3. De toekomst scheen gunstig voor Valérand Poullain en zijn gemeente in Glastonbury. Maar na de dood van de jonge koning Eduard VI kwam da fanatiek Roomsgezinde 'bloody Mary' aan de regering. De reformatorische eredienst werd verboden; een groot aantal voorgangers werd gearresteerd en geëxecuteerd. In het najaar van 1553 voeren è Lasco, Utenhove, Micronius en Vauville met 175 gemeenteleden naar Denemarken. Op instigatie van de Lutherse predikanten werd hun daar het verblijf geweigerd. In de winterkoude voeren de vluchtelingen daarna langs de Duitse kust, waar zij eveneens van de ene plaats naar de andere werden veijaagd, totdat zij na een zwerftocht van maanden eindelijk in Emden werden opgenomen 17. Intussen was Poullain nog een korte tijd in Engeland gebleven, maar tegen het einde van 1553 moest ook hij met zijn gemeente het land verlaten. Zelf reisde hij via Antwerpen en Wezel (waar hij de onverdraagzame houding der Luthersen leerde kennen) naar Frankfort. Daar wist hij het vertrouwen te winnen van de Lutherse predikanten en van andere vooraanstaande personen, en ontving toestemming om zich met zijn gemeente in de stad te vestigen met de vrijheid om eigen kerkdiensten te houden. Een aantal van zijn gemeenteleden kwam daarop naar Frankfort. Op 19 april 1554 hield Poullain voor de eerste maal een Franse dienst in de kerk van het Weissfrauenkloster. In deze samenkomst mocht hij de doop bedienen aan een aantal kinderen der gemeente, onder wie ook aan zijn eigen zoontje 18. Voor de gemeente was het vanzelfsprekend dat Valérand voor hen zijn taak als voorganger en superintendent bleef uitoefenen, en dat zij in hun kerkelijk leven vasthielden aan de belijdenis en de kerkorde waarmee zij in Glastonbury vertrouwd waren geworden. Spoedig werd een kerkeraad gevormd, en enige tijd later werden ook diakenen aangesteld. Toen de gemeente in aantal ging groeien ontving zij Richard Vauville als tweede predikant. Intussen besefte Poullain heel goed dat hem in deze omgeving een moeilijke taak te wachten stond. Hij zorgde daarom met spoed voor een Latijnse vertaling van de kerkorde en de belijdenis van zijn gemeente, en zond die toe aan de plaatselijke predikanten en aan het stadsbestuur, dat daaraan zijn goedkeuring gaf. Kort daarna werd in de stad het gerucht verspreid dat Poullain een misleidende voorstelling had gegeven, en dat hij met zijn aanhang in werkelijkheid een Anabaptistische gemeenschap vormde. In diezelfde tijd was een nieuwe groep Engelse vluchtelingen aangekomen met het verzoek zich in Frankfort te mogen vestigen. Het stadsbestuur gaf zijn toestemming op voorwaarde dat deze immigranten zich zouden houden aan de leer en de gebruiken van de Franstalige gemeente, en haar confessie zouden ondertekenen 19. 4. Toen Poullain en zijn gemeente voorbereidingen troffen om het Avondmaal te vieren, kwamen de Lutherse predikanten daartegen in verzet met de bewering: Vnsere Leute würden es entweder Widerteuffïsch oder Zwinglisch halten'. Zij dienden ook hun beklag in bij het stadsbestuur, omdat veel stadsbewoners uit nieuwsgierigheid de kerkdiensten van de vreemdelingen gingen bijwonen. Daarbij gaven zij uiting aan het vermoeden dat Poullain hen had misleid, en dat hij een aanhanger van de leer van Zwingli was. Om deze verdachtmaking te weerleggen ging Poullain naar het wekelijks convent der predikanten en legde hun zijn confessie voor, in de mening dat die een goede basis tot overeenstemming zou kunnen vormen. De predikanten meenden dat op sommige punten daarvan wel een nadere verklaring nodig was, maar (zo verklaarden zij althans later) ter vermijding van veel dispuut zagen zij af van een beoordeling. Ze wilden deze confessie evenwel niet ondertekenen, en wezen hem op de Confessio Augustana, die hij nog niet had leren kennen. Toen een exemplaar van deze belijdenis niet beschikbaar was, kwam Poullain met de Loei Communes, het handboek van Melanchthon, de opsteller van de Augustana. Maar de predikanten maakten daartegen bezwaar. Zij beweerden dat hij daarmee een andere opvatting wilde verdedigen dan die van de confessie der Lutherse kerken. Twee dagen later kreeg Poullain een exemplaar van deze belijdenis in handen, en na lezing betuigde hij daarmee zijn instemming. Toen de predikanten er echter bij hem op aandrongen, nu ook de ceremoniën van de Lutherse eredienst te volgen, wees hij dit af en beriep zich op art. 7 van de Augustana, waarin onder meer gezegd wordt: het is niet nodig tot ware eenheid der christelijke kerk, dat overal gelijkvormige, door mensen ingestelde ceremoniën onderhouden worden (Ef. 4:5-6). In een volgende ontmoeting namen ook Johann van Glauburg (lid van de raad der stad) en andere personen uit Frankfort aan de bespreking deel. Zij protesteerden tegen de verdachtmaking door de predikanten, en verweten hun een gebrek aan christelijke liefde tegenover vreemdelingen die om Gods Woord al veel vervolging hadden doorstaan. De predikanten bleven echter bij hun standpunt, en wezen alle verantwoordelijkheid af voor wat er zou kunnen gebeuren. Ze onthielden zich evenwel gedurende een korte tijd van polemiek tegen Poullain en zijn gemeente 20. Toch bleef het gerucht rondgaan dat het stadsbestuur aan een groep Wederdopers vergunning tot vestiging had verleend. Om dit te kunnen weerleggen vroeg en ontving Poullain verlof, de belijdenis en kerkorde der gemeente in gedrukte vorm te publiceren. Zo verscheen begin september 1554 een nieuwe editie van de Liturgia Sacra. In zijn woord vooraf aan de lezer zegt Poullain: geloof het geleuter niet van hen die ons van anabaptisme beschuldigen. Wij zijn ons van geen enkele ketterij bewust, maar stemmen overeen met de heilige katholieke kerk; wij belijden dat de leer der profeten en apostelen geheel en alleen Gods Woord is, en wij aanvaarden die, terwijl wij onszelf en al het onze onderwerpen aan het oordeel van alle vromen, en bereid zijn om altijd aan vermaningen en betere raadgevingen gehoor te schenken, als zij tenminste zonder hooghartigheid gegeven worden en met Gods Woord overeenkomen 21. Dankbaar schreef Poullain naar Genève, dat hij met zijn gemeente nu een veilige haven had gevonden. Calvijn wenste hem daarmee geluk en ook vele vromen aan wie de vrucht daarvan, ten goede zou komen 22. In de daarop volgende maanden vonden veel vluchteüngen uit Nederland en Engeland hun weg naar Frankfort. Als resultaat daarvan ontstond een Nederlandse (Vlaamse) gemeente. In het vooijaar van 1555 kwam a Lasco, die zijn post als superintendent van de Oostfriese kerken had moeten verlaten, naar Frankfort. Door zijn toedoen kwam Micron vooreen tijd de Nederlandse gemeente hulp verlenen en na zijn vertrek werd Petrus Dathenus predikant bij deze gemeente23. In datzelfde jaar begonnen de Lutherse predikanten heftig tegen de vreemdelingen te ageren. Zij beweerden dat de nieuwe uitgave van het dienstboek der gemeente van Poullain duidelijk het uitkomen, dat men met aanhangers van Zwingli te maken had. De drukker van de Liturgia, Peter Brubach, was bevriend met de Lutherse predikant Westphal in Hamburg, een van de felste bestrijders der Gereformeerden, die al eerder tegen Micron c.s. was opgetreden 24. Toen de Engelse vluchtelingengemeente een verzoek indiende om haar godsdienstoefeningen in een van de Lutherse kerken te mogen houden, reageerden de predikanten daarop met een scherp protest bij het stadsbestuur, omdat zij niet konden bemerken dat de vreemdelingen zich hielden aan de Augsburgse Confessie met haar Apologie, terwijl zij zich ook niet wilden aansluiten bij de Lutherse ceremoniën. Kort daarop zond Johannes Marbach, die in Straatsburg een felle campagne tegen de Gereformeerden had gevoerd, een dringend advies aan zijn collega's in Frankfort om onder Gods zegen te staan voor de goddeUjke waarheid van hun leer, en de tegenstanders de mond te sluiten. In een volgend schrijven aan de raad der stad wezen de Frankfortse predikanten op het voorbeeld van Straatsburg, en zij verzochten het stadsbestuur er met ernst bij de vreemdelingen op aan te dringen, dat zij in hun leer zich zouden houden aan de Augburgse Confessie, hun dwaling inzake het Avondmaal zouden loslaten en zich in alles zouden voegen naar de ceremoniën der Lutherse kerken 2S. Deze actie der predikanten begon in 1555, het jaar waarin Calvijn zijn kommentaar op de Evangeliën-harmonie opdroeg aan de raad van Frankfort, als uiting van dankbaarheid voor het asyl dat de vluchtelingen in deze stad hadden ontvangen. Op aanraden van a Lasco en anderen bood Calvijn later aan de predikanten zijn diensten aan om tot verduidelijking en overeenstemming te komen 26. Zij bleven echter pertinent elke poging in die richting afwijzen. De voorgangers der Gereformeerden bleven volgens hen hardnekkig vasthouden aan hun dwalingen, en daarom moest de omgang met hen naar de leer van Christus en zijn apostelen worden gemeden. In de preken werd tegen hen gewaarschuwd, terwijl in de kanselgebeden gesmeekt werd of de Here hun hart tot bekering wilde brengen, of anders hun schadelijk voornemen van zijn kerk wilde afweren. Dit was geheel in de geest van Westphal, die het stadsbestuur opriep om de door geestelijke melaatsheid aangestoken sacramentariërs uit het volk af te zonderen, omdat zij met hun vergif de bronnen van de heilzame leer verontreinigden en als dieven en rovers de zielen doodden 27. De gemeente der vreemdelingen in Frankfort had het zwaar te verduren. Haar toestand werd echter nog verergerd door oplaaiende kwesties in eigen kring. In de Franse gemeente kwam een groep van later ingekomen emigranten in oppositie tegen Poullain en zijn medestanders. Toen de twisten steeds heviger werden, tot groot verdriet en ergernis van de zusterkerken in West-Europa, ging Calvijn op verzoek naar Frankfort (september 1556) om door arbitrage de gemeente tot rust te brengen. Onverwachts ontmoette hij daar op straat de Lutherse predikanten. Zij ontweken echter het gesprek, en een van hen weigerde hem zelfs de hand, omdat Calvijn volgens hem van een andere reügie en van een ander geloof was 28. Enkele weken later werd op hun aandringen door de raad der stad het voorstel in overweging genomen om de vreemdelingen te verplichten, zich in hun prediking en ceremoniën aan de Augsburgse Confessie te houden, en bij verzet daartegen hen niet langer in de stad te dulden 29. De kerk der vreemdelingen werd in haar voortbestaan echter niet alleen door het optreden der Luthersen bedreigd. Uit de gemeente van Poullain werd door de groep van zijn tegenstanders een klaagschrift tegen hem bij het stadsbestuur ingediend. De arbitrage-commissie onder presidium van Calvijn wees een aantal klachten af, maar stelde toch ook vast dat Poullain door zijn optreden schade aan het leven der gemeente had toegebracht. Na voorlezing van de uitspraak deelde Poullain mee, dat hij besloten had vrijwillig zijn ambt neer te leggen. De meerderheid der gemeenteleden vroeg hem zijn dienst te blijven vervullen, maar hij meende bij zijn beslissing te moeten blijven 30. In de daarop volgende tijd had Poullain een levendig aandeel in de voortgaande polemiek, die door Luthersen en Gereformeerden in hun strijdschriften werd gevoerd. In een laatste publikatie richtte hij zich tegen het betoog van Westphal31. Midden in deze strijd, in oktober 1557, stierf Poullain (zijn vrouw was kort daarvoor reeds overleden). De omstandigheden van zijn dood zijn onbekend. Vermoedelijk was hij nog geen veertig jaar oud. Wat er van zijn kinderen geworden is, weten wij niet. Geen enkele afbeelding van hem is ons bekend. De verdere geschiedenis van zijn gemeente is een triest verhaal. Toenemende druk van buitenaf en voortgaande interne onenigheid der gemeenteleden leidde tot de maatregel van het stadsbestuur, het kerkgebouw definitief voor hen te sluiten (28 augustus 1561). De voordien meer dan duizend zielen tellende gemeente werd door vertrek aanmerkelijk kleiner. In 1608 werd elke godsdienstoefening van Gereformeerden in de stad verboden. Eerst in 1787 werd dit verbod onder bepaalde voorwaarden opgeheven 32. Is het levenswerk van Poullain vergeefs geweest? Integendeel! Zijn bekering tot de ware dienst van de Christus der Schriften heeft hem wel veel moeite en beproeving gebracht, ook in de strijd tegen zijn eigen zonden en gebreken. Maar wij zien toch telkens in zijn leven de kracht van het geloof in het Woord Gods tot uiting komen. Hij spreekt nog nadat hij gestorven is - vooral door zijn dienstboek, de Liturgia Sacra. Calvijn heeft met een daad van bijzondere piëteit zijn nagedachtenis geëerd door in de liturgie van Genève de voorbede voor de vervolgde gelovigen op te nemen, zoals die door Valérand Poullain in de liturgie van Frankfort een plaats ontvangen had33. 5. Afzonderlijk dient hier de vraag aan de orde te komen naar de betekenis van de geloofsbelijdenis, door Poullain opgesteld en ingevoerd in de gemeente van Glastonbury, en later gepubliceerd te Frankfort onder de titel: 'Professio fidei catholicae quam omnes publice approbare ac subscriptione confirmare opportet priusquam aut Ecclesiae accenseantur, aut sacramentis ulla in parte communicent in Ecclesia Peregrinorum Francofordiae'34. Deze belijdenis draagt een eigen stempel, al is zij in haar geheel en in détails ook duidelijk beïnvloed door de Institutie van Calvijn. Zij begint met de uitspraak dat het ware levensgeluk alleen voor de ware christen is weggelegd. Daarom is het de moeite waard dat ieder weet, waarin het ware christendom bestaat. Wij worden niet als christenen geboren, want vanaf ons eerste begin zijn wij doemwaardig en vijanden van God, zodat wij in onszelf niets hebben om christenen te zijn, want dat is alleen mogelijk indien God ons wederbaart en geheel vernieuwt 3S. De Schriften leren ons dat wij christenen worden door middel van het geloof (Joh. 1:12-13). Het is dus allereerst nodig te weten wat geloof is. Geloven is met volle zekerheid overtuigd zijn van Gods gunst jegens ons, door de Heilige Geest die onze geest met zijn licht vervult en aan onze harten deze vaste verzekerdheid verzegelt, dat wij door Christus tot kinderen Gods zijn aangenomen. Het enige fundament van dit geloof zijn de heilige Schriften der profeten en apostelen, geïnspireerd door de Heilige Geest. Van deze leer bestaat in de kerk een samenvatting: het Apostolisch Symbool. Dit is met de gehele leer van het christendom verdeeld in drie delen: 1. over God, en God de Vader, 2. over zijn Zoon Jezus Christus, 3. over de Heilige Geest, 4. over de kerk. In de volgende explicatie van het eerste artikel wordt vooropgesteld, dat wij God niet tot ons heil kunnen kennen tenzij de Zoon Hem ons openbaart, in wie alleen wij Gods gunst jegens ons leren verstaan. Wij erkennen Hem als onze Vader, omdat Hij ons voor de schepping der wereld heeft uitverkoren, en ons heeft vrijgekocht door het bloed van zijn Zoon, en ons geroepen door het evangelie, ons wederbarend tot nieuwe schepselen door de Heilige Geest. Zijn almacht, wijsheid en voorzienigheid belijden wij, om Hem alleen te dienen en op Hem te vertrouwen. De Confessie spreekt hierbij ook over onze schepping naar Gods beeld, over de zonde en haar gevolgen, en over Gods uitverkiezing. Het tweede deel spreekt over de persoon en het werk van Gods Zoon. De belijdenis van de oude kerk (Chalcedon) wordt hier gehandhaafd, en nadruk wordt gelegd op de waarachtigheid van Christus' menselijke natuur, die Hij uit de maagd Maria genomen heeft (contra de Doperse opvatting). Van de Heilige Geest wordt beleden dat Hij waarachtig God is, van dezelfde waardigheid en substantie als de Vader en de Zoon, niet geboren, maar uitgaande van de Vader en de Zoon. God schenkt Hem aan al zijn uitverkorenen, opdat Hij hen, gereinigd door het bloed van de Zoon, steeds meer zou reinigen en heiligen en levendmaken door wedergeboorte en een nieuw leven, om God in heiligheid en gerechtigheid te dienen door het geloof, waardoor Hij hen verzegelt en er van verzekert dat zij kinderen Gods zijn en mede-erfgenamen van Christus. Deze zelfde Geest vergadert alle leden van Christus bijeen in één lichaam, de heilige en onbevlekte kerk, die steeds bewaard wordt vanaf Adam tot de jongste dag onder Christus als het enige en eeuwige Hoofd. Het is deze zelfde Geest, die de uiterlijke dienst van het Woord en de sacramenten en de tucht in de kerk levend en effectief doet zijn tot behoud van de gelovigen en uitverkorenen. Het laatste deel der Confessie handelt over de kerk. De oorspronkelijke korte tekst van dit gedeelte in de belijdenis van Glastonbury werd door Poullain in de uitgave te Frankfort breder omschreven. Er is één kerk van alle gelovigen en uitverkorenen, vanaf Adam tot het einde der wereld. Zij is het enige lichaam van Christus, haar enig Hoofd, en de universele gemeenschap en vergadering van alle gelovigen, die wedergeboren zijn door de Heilige Geest en samenstemmen tot de eenheid van geloof en van één God en één verlosser Jezus Christus, die deze kerk, gekocht en gereinigd door zijn bloed, voorts met al zijn gaven verrijkt, doordat Hij alles volmaakt door de kracht van de Heilige Geest, de eeuwige en blijvende regeerder, bestuurder en bewaarder van die kerk. Deze kerk is de gemeenschap der heiligen, zowel omdat zij die vergadering is van alle heiligen in het ene Hoofd Christus, alsook omdat aan allen in deze gemeenschap, en aan niemand daarbuiten, al Gods gaven gemeen zijn die Christus ons door zijn dood verworven heeft, zoals de vergeving der zonden, de opstanding van het vlees, en het eeuwige leven. Deze kerk is alleen aan God bekend (2 Tim. 2:19). Toch erkennen wij als kerk iedere vergadering van mensen die de ware leer des geloofs belijden, deelnemen aan de door Christus ingestelde sacramenten en zijn gehele godsdienst waarnemen, die ons in zijn Woord is aangewezen. Deze kerk, die voor allen zichtbaar is, heeft dikwijls naast goeden ook verkeerden in zich, die echter door de kerkelijke tucht beteugeld worden, en wanneer zij na vermaning geen verbetering tonen, uit de vergadering der heiligen als verrotte leden worden uitgesloten, totdat zij tot inkeer komen. Door de kracht van de Heilige Geest is in deze kerk de bediening van het Woord, de sacramenten en de tucht krachtdadig tot behoud in de uitverkorenen en tot oordeel der verworpenen (Jes. 55:11). Daarom moet de roeping tot deze kerk, verbonden met de rechte gehoorzaamheid van het evangelie, voor ieder een zeer vast teken zijn van zijn uitverkiezing. Want in deze kerk wordt door de dienst van Woord en sacramenten de vergeving der zonden geschonken, en wordt het geloof met de hoop op de opstanding en het eeuwige leven door de medewerkende kracht van de Heilige Geest in ons verzegeld. Al zijn er ook zeer veel hypocrieten met deze kerk vermengd, toch erkennen wij ze als leden der kerk zolang zij instemmen met de belijdenis van de geloofsleer en de bediening, zonder dat zij door hun gedrag er aanleiding toe geven dat de kerk hen terecht excommuniceert, en wij laten het uitrukken van het verborgen onkruid over aan de daartoe bestemde dag, terwijl wij ons tevreden houden met het ijverig uitrukken van wat daarvan aan het licht komt. Aan deze kerk heeft God zijn (haar) kenmerken gegeven, waardoor zij van alle andere vergaderingen kan worden onderscheiden. Het eerste kenmerk is de bediening van de leer en het Woord, waarin door God het fundament der kerk gelegd is door profeten en apostelen. Deze leer mag volstrekt niet vermengd worden met ideeën of tradities van mensen, maar zij moet enkel en alleen worden vastgehouden met de gezonde en bezonnen uitlegging die steeds in overeenstemming is met het geloof, d.w.z. ontleend aan de Heilige Schriften, opdat niet ooit in de kerk aan de eenvoudigen iets van menselijke vinding wordt opgedrongen alsof het tot zaligheid noodzakelijk zou zijn. Als tweede kenmerk noemen wij de eenvoudige aanroeping van de éne God alleen door Christus. Het derde kenmerk zijn de sacramenten, die Christus voor zijn kerk heeft ingesteld, als tekenen en zegels waardoor wij voor altijd worden verzekerd (door de Heilige Geest, die medewerkt door het geloof dat Hij in onze harten verzegelt) van Gods bijzondere gunst jegens ons, en van de voltooiing van al wat Hij ons door zijn Woord belooft. Wij erkennen slechts twee sacramenten als door God aan de kerk toevertrouwd: de doop en het heilig avondmaal. De doop is het sacrament der wedergeboorte, d.w.z. de met de prediking van het evangelie verbonden uiterlijke afwassing met water, waardoor wij gedoopt worden in de naam van de drieënige God, en juist daardoor te meer worden verzekerd van onze opneming in het lichaam van Christus en de vergadering der gelovigen, en van Gods barmhartigheid waardoor ons alle zonden vergeven zijn; terwijl de Heilige Geest tegelijk dit geloof in onze harten verzegelt, door wie ons ook de kracht en de werkzaamheid tot vernieuwing van het leven en aanvangende gerechtigheid wordt toegediend. Wij belijden dat dit sacrament, omdat het een kenteken is van het verbond Gods, waardoor Hij ons eenmaal als wedergeborenen in de aanneming tot zonen opneemt, toekomt aan allen aan wie ook het verbond zelf toekomt; en daarom dopen wij ook in het geloof aan deze belofte de kleine kinderen der gelovigen die ons door gelovigen ten doop worden gebracht, omdat onze God niet alleen de God is van de volwassenen en van hen die het geloof met de mond kunnen belijden, maar ook van onmondige kinderen, die, hoewel zij het geloof, waardoor zij verzegeld kunnen zijn door de Heilige Geest, niet met woorden kunnen belijden, evenwel in dat verbond Gods begrepen zijn, en van wie wij geloven dat de belofte, die in de doop begrepen is, hun toekomt. Wij dopen met zuiver water, niet door toverspreuken gewijd, zonder enig ander toevoegsel, omdat het de mens niet toekomt aan de door Christus ingestelde sacramenten iets toe te voegen. Wij zijn er mee tevreden niet wijzer te zijn dan Christus, en alleen dat te doen wat Hij heeft gedaan en ons te doen geboden heeft. Het heilig avondmaal is het sacrament der verzoening, waarin volgens de instelling van Christus de gedachtenis aan zijn dood wordt gevierd, en door de uitdeling van het gebroken brood en van de beker der dankzegging gemeenschap en deelgenootschap aan het lichaam en bloed van Christus tot stand komt (fit) voor allen die in waar geloof daaraan deelnemen, tot onderhoud van het eeuwige leven, waardoor wij verzekerd worden van de vergeving onzer zonden, waardoor wij ons het eeuwige leven onwaardig hadden gemaakt door het verbond te schenden dat met God in onze doop was aangegaan. Het vierde kenmerk is de kerkelijke tucht. In elke recht geïnstitueerde kerk is deze dienst bijzonder nodig. Wij menen dat er een tweevou- dige tucht moet zijn. Ten eerste een kerkelijke of geestelijke, die zich bepaalt tot de leer, het gebruik der sacramenten, en de tucht of kastijding van zeden en gebreken door het Woord van God en door afhouding van de sacramenten, indien dit nodig is. De andere dienst is die van het staatsgezag, waaraan door God het zwaard is verleend tot algehele beschermfng van gerechtigheid en billijkheid, en allereerst van de ware eredienst van God; tot straf ook van alle ongerechtigheid en goddeloosheid, zodat de goeden beveiligd zijn en een rustig leven leiden, maar de bozen, wanneer zij door straffen zich niet laten verbeteren, uit de weg worden geruimd. De belijdenis eindigt met een plechtige verwerping van alle vergaderingen die ten onrechte kerken genoemd worden en een afwijkende leer volgen, zoals Mohammedanen, Anabaptisten, Libertinisten, Mennonieten, David Joristen, Marcionieten, Arianen en dergelijke ketterijen, en ook van de paus, de Antichrist van Rome, en zijn gehele leer en religie. God moge in ons dit geloof vermeerderen, om ons daarin te doen volharden tot het einde. Hij geve ook aan alle onkundigen dit ware licht des geloofs, opdat zij door de erkenning van de enige verlosser der wereld, Jezus Christus zijn eniggeboren Zoon, met ons behouden worden. Amen. Deze Confessie heeft jarenlang de gemeente der vreemdelingen in Glastonbury en daarna in Frankfort gediend 36, en zij bleef zelfs officieel van kracht tot in de twintigste eeuw. Enkele jaren na de dood van Poullain werd zij echter in de schaduw gesteld door de Franse Confessie van 1559 (grotendeels van de hand van Calvijn) en door de Nederlandse Geloofsbelijdenis van 1561. De synode te Emden 1571, die bepalingen opstelde voor de Nederlandse kerken in Duitsland en Nederland, waaronder de beide gemeenten te Frankfort, besloot tot ondertekening van deze twee confessies (art. 2, 10). De belijdenis van Frankfort is naar haar inhoud in meer uitvoerige vorm uitgedrukt in de Confessio Belgica, het samenbindend symbool van de Gereformeerde kerken in Nederland die aan deze leer vasthouden. Noten bij: L J)oekes, De gemeente der vreemdelingen en haar belijdenis 1 Literatuur over Poullain: F.L.Rutgers, Calvijns invloed op de reformatie in de Nederlanden, voor zooveel die door hemzelven is uitgeoefend, 2e dr., Leiden 1901. Friedrich Clemens Ebrard, Die französisch-reformierte Gemeinde in Frankfurt am Main 1554-1904, Frankfurt am Main 1906. A.A. van Schelven, De Nederduitsche vluchtelingenkerken der XVIe eeuw in Engeland en Duitschland in hunne beteekenis voorde reformatie in de Nederlanden, 's-Gravenhage 1909. AA. van Schelven, Zur Biographie und Theologie des Valérand Poullain, in: Zeitschr. für Kirchengesch. NF X, 1928,227f. K.Bauer, Valérand Poullain. Ein kirchengeschichtliches Zeitbild aus der Mitte des sechzehnten Jahrhunderts, Elberfeld 1927. 2 Valérand is wel in Bourgondié geboren, maar het gezin Poullain vestigde zich kort na 1520 in Lille, zodat Valérand later in Frankfort kon verklaren: 'Lille en Flandrie est ma patrie' (Bauer 19). s CO XIII, 525v. « Bauer 29. 5 a.w., 55f. 6 a.w., 42,47f. 7 a.w. ,65. 8 Bauer 105f. Van Schelven 1928,246ff. 9 Vgl. O.Schaefer in Archiv für Reformationsgeschichte XXVIII, 1931, 6ff. 10 Bauer 125f. 11 Bauer 133ff. Ebrard 33f. 12 Ebrard 34ff. Bauer 137ff. Valerandus Pollanus, Liturgia Sacra ed. A.C.Honders, Leiden 1970. » Bauer 148ff. 14 CO XIV ,537. Ebrard 49. 15 'L'ordre des prières et ministère Ecclesiastique, avec La forme de penitence pub. & certaines Prieres de 1'Eglise de Londres, Et La Confession de Foy de 1'Eglise de Glastonbury en Somerset' (tekst in A.C.Honders, a.w., 27; de Confession de Foy, a.w., 171). 16 Honders 97. 17 Jan Utenhove, Simplex et fidelis narratio (1560), ed. FPijper, BRN dl. 9 (1912). Ebrard 70ff. Van Schelven 1909,105w. 18 Bauer 175ff. Ebrard 51 ff. 19 Ebrard 62ff. Bauer 197. 20 Bauer 191ff. 21 Ed. Honders 28. 22 COXV,217s.XV,224. 23 Ebrard 74ff. Bauer 205. 24 Bauer 207ff. « Ebrard 79. 26 CO XV,765. XVI, 53s. Bauer 209,223. « Ebrard 88. 28 Rutgers 189w, 187. 29 Ebrard 87. 30 Rutgers 190w. Van Schelven 1909, 217w. Bauer 253ff. Bauer 288ff, 300f. 32 Ebrard 99,103,114,132f. » CO VI, 177. 34 E.FJCJidüller, Die Bekenntnisschriften der reformierten Kirche, Leipzig 1903, 657f. A.C.Honders,fl.w., 170. 35 Wij moeten hier volstaan met een enigszins beknopte weergave van de Confessie. De Latijnse tekst is interessant onder meer in vergelijking met de kernachtige woordkeus in de Confession van Glastonbury. 36 In dit bestek is het ons niet mogelijk, te handelen over de belangrijke kwestie of Poullain met zijn belijdenis en kerkorde als een voorloper van het latere Congregationalisme moet worden beschouwd (zoals K.Bauer meent, a.w., 150f). Belangrijke argumenten tegen deze opvatting zijn aangevoerd door Van Schelven, in ZKG NF X, 1928, 232ff.