: 176 :: OVERDRUK UIT :: NEDERLANDSCH ARCHIEF VOOR KERKGESCHIEDENIS 'S-GRAVENHAGE ■ MARTINUS NIJHOFF een vermeend tractaat van salome sticken DOOR DR. D. DE MAN In de boekerij van de Gemeentelijke Hoogeschool te Amsterdam berust. een handschrift, genummerd I F 29, waarvan de eerste 70 bladzijden een verhandeling uit het begin der 15e eeuw bevatten eze verhandeling is een leefregel voor kloosterlingen of degenen die zich daarmede gelijkstellen. Het opschrift luidt: „Hier beghint at spieghel der gheenre, die hem nywes tot Gode gheven" en de eerste woorden zijn: „Ten aireeersten selstu merken". Blijkens een aanteekening op het schutblad hield W. Moll, de bekende geschiedundige, dezen leefregel voor een oorspronkelijk werk van Salome Sticken meistersche in het Meester-Geertshuis te Deventer van omstreeks 1392 tot 1408 en daarna priorinne van het Augustijner eeTnffid«lTteHr \G ^iePenveen' gestorven in 1449. Het tractaat is een Middelnederlandsche vertaling van het „Speculum monacho- rum , een geschaft, dat in de Middeleeuwen op naam van S. Bernardus stond, maar met meer recht wordt toegeschreven aan den Cistercienser monnik Arnulfus de Boëriis, gestorven in n49 De woorden in den aanvang luiden: „Primo considerare debes" Indien een kenner als Moll zich vergist, dan moeten daarvoor aanemelijke gronden zijn, en m dit geval verdienen de oorzaken van Xd n l aandacht. In het geschrift toch wordt de nadruk gelegd op tal van bijzonderheden, welke den kloosterlingen eigen zijn, maar vooral bij de Moderne Devoten sterk op den voorgrond reden, ootmoed uitgedrukt in houding en gebaren, schamele kleeg, eenvoud in boeken en gebruiksvoorwerpen, voorliefde voor l™TgTme, WerkZaamheden< afschuw roemzucht, zelfver- den fh T "g d' StrCVen "aar voort duren de gemeenschap met den Christus en een waarlijk navolgen van Hem. Deze leefregel geeft dus een kort overzicht van het trachten der Moderne Devoten. Bovendien bevat de leefregel eenige zoogenaamde „termen der Devoten": hem geven tot Gode — gheestelik leven — gheestelike mensche — gheestelike voertghangh — innicheit — Gode offeren — gheestelike oefeninghe — toenemen in doechden — mit Gode verenicht — waernemen sijns selves. De overeenkomst van het „Speculum" met de levensgewoonten der Moderne Devoten spreekt des te meer, wanneer men ter vergelijking neemt de levens der Zusters uit het Meester-Geertshuis te Deventer. Dit door mij uitgegeven handschrift heeft een bepaald schema voor een deugdzaam leven, dat men in de verschillende levensbeschrijvingen nagenoeg geheel terugvindt. Blijkbaar is het schema niets anders geweest dan het „Speculum monachorum". Dat de Zusters van het Meester-Geertshuis ernst maakten met het lezen van het „Speculum" in een Middelnederlandsche vertaling, volgt ook uit de Latijnsche levensbeschrijving van Johannes Brinckerinck, rector van het Meester-Geertshuis. Daar heet het, dat de Zusters werden vervolgd wegens het lezen van enkele boekjes in de landstaal: „propter libros quosdam, quibus utebantur, Teutonicales, scilicet „Libro profectuum", „Speculo monachorum" et his similibus". Uit deze aanhaling blijkt, dat de Zusters niet alleen het „Speculum" in een Middelnederlandsche vertaling lazen, maar ook den „Profectus religiosorum", welk geschrift in de Middeleeuwen op naam stond van S. Bonaventura, maar waarschijnlijk geschreven is door den Minoriet David van Augsburg, gestorven omstreeks 1271. Liber I van „Profectus" begint: „Profectus religiosi septem processibus distinguitur" en liber II: „Collaciones meas quas pro exhortacione". Beide geschriften, zoowel het „Speculum" als „Profectus", werden door de Moderne Devoten zeer gewaardeerd en veelvuldig gelezen. Volgens Johannes Busch behoorden naast het „Horologium aeternae sapientiae" van Heinrich Suso het „Speculum" en „Profectus" tot de boeken, welke de Broeders te Windesheim voor de boekerij van het klooster afschreven1). De bibliotheek van het S. Barbaraklooster te Delft, gesticht als een huis van de Zusters des J) Bijdragen en mededeel in gen van het Historisch Genootschap te Utrecht, 10 (1887), p. 404 volgens een handschrift niet gebruikt door K. Grube voor zijne uitgave van hetChronicon Windesemense. Gemeenen Levens, bevatte: „Item iij boeken van profectus". Ook wordt „Profectus" genoemd in de beschrijving van de boeken der Reguliere Kanonikessen (congregatie van Windesheim) te Maaseik. In een brief van Geert Groote aan Willem Vroede is sprake van „Profectus", welk geschrift voor den laatste wordt afgeschreven. Florens Radewijns placht veelvuldig te lezen in het „Speculum". Door Thomas a Kempis, door Johannes Busch en in het Frensweegsche handschrift (fol. 102) is een brief overgeleverd van Radewijns aan Herbertus van Deventer, convers en kleerenmaker te Windesheim; in dien brief wordt door Radewijns aanbevolen het „Speculum" steeds als leiddraad te gebruiken en het van buiten te leeren. Het „Speculum" werd den Broeders te Windesheim ook aanbevolen door Gerard Delft van Naaldwijk, die langen tijd aldaar procurator was; dit melden Busch en het Frensweegsche handschrift (fol. 90). Van Gerard Zerbolt van Zutphen verhaalt Thomas a Kempis, dat hij op het einde van zijn leven „Speculum" en „Profectus" begon te lezen „quasi noviter conversus", trachtend zijn eerste vurigheid aldus te herwinnen. Beide geschriften worden zeer aanbevolen door Rudolf Dier van Muden, rector van het MeesterGeertshuis te Deventer. In zijn Middelnederlandsche levensbeschrijving heet het dan verder: „Hij plach oec te vertellen, dat here Meiijs [van Buren], onse anderde pater [rector van het MeesterFlorenshuis te Deventer], gelaeft hadde, dat hij „Profectus" des jaers twie of drie [sc. werve] aver wolde leesen ende dat here Florens in sinen leesten studierde „Bernardus Spiegel" ende dergelijck". Uit het bovenstaande blijkt, dat zoowel „Speculum" als „Profectus" door de Moderne Devoten ten zeerste gewaardeerd werden. Het is dus zeer goed mogelijk, dat van de vele bewaard gebleven handschriften, welke die geschriften in Middelnederlandsche vertaling bevatten, onderscheidene van de Moderne Devoten afkomstig zijn, hetzij door hen afgeschreven, dan wel vertaald. Wij weten toch, dat de Devoten zoowel voor eigen kring als voor buitenstaanden als vertalers werkzaam waren. Niet alleen van Geert Groote wordt ons dit vermeld, maar ook van Johannes Schutken, Wermbold van Gouda en van anderen. Uit de boven medegedeelde aanhaling leeren wij met zekerheid, dat althans de Zusters van het Meester-Geertshuis „Speculum" en „Profectus" in vertaling bezaten. Een wat nadere beschouwing van enkele dier handschriften doet een vraag rijzen, niet zonder belang voor de Moderne Devotie. Geraadpleegd werden de volgende handschriften1). Voor zoover het „Speculum" betreft het in den aanvang genoemde handschrift en bovendien Utrecht 1020, uit de 15e eeuw. Van „Profectus werden deze 15e eeuwsche handschriften gebruikt: Amsterdam I G 40 (1. II); Groningen 9 (1. I); Den Haag 70 H 28; 75 H 15; 133 F 14 en 15; Utrecht 1019; 1020. De vertalingen van „Profectus" laten zich in twee groepen verdeelen naar de onderlinge afhankelijkheid; tot den eenen groep behooren Den Haag 70 H 28; 75 H 15; 133 F 15. Wat hier echter in het bijzonder onze aandacht vraagt, is het voorkomen van zoovele „termen der Devoten" in die vertalingen.. Boven werden reeds de uitdrukkingen genoemd, welke te vinden zijn in de te Amsterdam berustende vertaling van het „Speculum"; men vindt die evenzeer in de Utrechtsche overzetting. De vertalingen van „Profectus" bevatten telkens op de onderling gelijkluidende plaatsen een nog grooter aantal „termen der Devoten". Hier volgt een overzicht van die termen, welke letterlijke vertalingen zijn naar den Latijnschen tekst. Gode aenhanghen — beghinnende gheestelike lude — beghinnende mensche — becommert mit Gode — becommert mit uutwendighen dinghen — gheestelike bliscap gheestelike mensche inwendighe devocie — fundament der volmaectheit — ghebreke verwinnen — ghebruken Gods — ghebruken Synre godliker mynnen — ydele glorie — godformich — gracie der doechden — gheordineert inganc des scouwenden levens — innich(eit) — innicheit der devocien — hem ledighen totter godliker bescouwinghe — nuheit des levens — inden warachtighen doeghden oefnen — gheestelike oefeninghe — oefeninghe der doechden — uutwendighe onlede — oetmoedelijc ghehorsam — Gode tot eenre levender offerande opofferen — toekeer — toekeer der devocien ende tot duechden — tribulacie — uutwendighe dinghen — uutwendighe mensche verenicht mit Gode — voortgaen inder doechde — voortgaen ') Over handschriften berustend in het buitenland vergelijke men: W. de Vreese. De handschriften van Jan van Ruusbroec's werken, Gent 1900—1902, blz. 293—294 en W. Dolch,Die Verbreitune oberldndischer Mystikerwerke im Niederlandischen. Auf Grand der Handschriften dargesUllt,Weida i. Th. 1909, S. 19-20. - Nadere bijzonderheden aangaande de3 het vervolg te noemen handschriften geven de desbetreffende catalogi der bibliotheken. Utrer.it (18S7), Groningen (1898), Amsterdam (1902), Den Haag (1922). van doechden tot doechden — voortganc der doechden — gheestelijce voortganc — voortganc eens gheestelijcs levens — eerste vuericheit — vuericheit des gheestes — vuericheit der godliker minne. Niet minder veelvuldig dan „Speculum" en „Profectus" werd door de Moderne Devoten het „Horologium aeternae sapientiae" van Heinrich Suso gelezen1). Het verdient dus alle aandacht ook voor dit geschrift na te gaan, in hoeverre daarin „termen der Devoten" zijn te vinden. Met dit vooropgezet doel werden de volgende 15e eeuwsche handschriften geraadpleegd. Vertaald naar den Latijnschen tekst zijn: Amsterdam I G 28 (gedeelten van 1. I, c. 3 en 15); I G 42 (1. I, c. 14—16); I G 48 (1. I en II, c. 1—5); I G 49; Den Haag 73 E 24; 73 G 36 (fragmenten o.a. uit 1. I, c. 3 en 15); 73 H 19 (1. I); Leiden 353 (1. I, c. 6, 8, 9, 12—14, 16; 1. II, c. 3—5, 7, 8)2). Vertaald naar het „Büchlein der ewigen Weisheit" zijn: Amsterdam I G 12; Den Haag 133 E 26 (c. 16); 133 F 5 (c. 16). Hierna volgt een overzicht van de „termen der Devoten", welke in die handschriften op de gelijkluidende plaatsen worden gevonden; weggelaten zijn de termen, welke in bovenstaande lijst reeds werden opgenomen: afgront godliker claerheyt — beghin eens gheestelics levens — beghirnende, voertgaende mensche — bestort mitten ghenuechliken bloede — bouwe — brant der innicheit — fundament alre doeghede — fondament eens gheestelijcs levens — inspreken — gratie (duechde) instorten — columne — hem selven laten — gheestelike oefeningen — hem selven offeren — goed opset — hemelsche schueren — gheestelike scat — sinen eyghenen wille tebreken — uutwendighe, inwendighe mensche — vernyetet totten gronde. Uit het bovenstaande blijkt, dat de geschriften „Speculum , „Profectus" en „Horologium" door de Moderne Devoten zeer gewaardeerd werden en veelvuldig gelezen, zelfs — voor zoover „Speculum" betreft — uit het hoofd geleerd. De Middelnederlandsche vertalingen van die werken bevatten een vrij groot aantal „termen der Devoten", welke letterlijke overzettingen zijn. Nu ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat de Moderne Devoten de voor hen zoo eigenaardige zegswijzen ten deele ontleenden aan „Speculum , „Profectus" en „Horologium". Dit betoog klemt te meer, daar zij wel *) Zie mijn verhandeling: Heinrich Suso en de Moderne Devoten, Ned. Archief v. Kerkgeschied., n. serie, Dl. 19 (1926), blz. 279—283. 2), Catalogus der Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1 (1887), blz. 23. eenerzijds hun woordenschat konden verrijken met de uitdrukkingen van Jan van Ruusbroec1) en andere groote mystieken, maar dat de boven aangehaalde termen grootendeels elders ontleend moesten zijn. De herkomst van een deel der „termen van de Devoten" is daarmede dus afdoende verklaard. Hun spraakgebruik is verder klaarblijkelijk gevormd door de uitdrukkingen voorkomend in mystieke geschriften, hetzij onmiddellijk door eigen lectuur, hetzij door mondelinge overlevering. Het is hier niet de plaats daarop verder in te gaan, te meer, daar ik in mijn boven genoemde uitgave telkens gewezen heb op gelijkwaardige uitdrukkingen bij Jan van Ruusbroec en andere mystieke schrijvers. Amsterdam. *) De vraag, in hoeverre Ruusbroec oorspronkelijk is in zijn terminologie,behandelt A.C. JBouman, Johannes Ruusbroec en de Duiische mystiek, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 42 (1924), blz. 88—115.