leerrede ouer Itlattli. 28: is—20. PhT' ;, /<•— W-i - HEMEL VA ARTSPREEK V A M in leven roomsch Priester en P ;i s t 0 0 r Om hare voortreffelijkheid uit het Hoogduitsch vertaald door W. H. C, KOCKEN, Predikant lier Netl. Herv. Gemeente te Moerdijk. Br!EI,LE — PRUK.KERIJ pEUZENÜESTICHT. 4 8 7 0. 81 K 200 O'l lA. I LEERREDE OVER MATTH. 28 : 48—20. iiiimiifspiitt VAN MAARTEN BOOS, in leven Roomseh Priester en Pastoor. Om hare voortreffelijkheid uit het Hooc/duitsch vertaald DOOR W. H. c. KOCKEN, Predikant der Ned. Hrrv. Gemeente te Moerdijk. DRUK RN UITGA VB van het Geuzengesticht te Brielle 1 8 7 9. * . LEERREDE OVER MATTH. 28 : 18—20. In de -10 dagen na Zijne opstanding, kwam de Heiland op verscheidene plaatsen met Zijne jongeren te zamen, en bij iedere zamenkomst gaf en vermaakte Hij hun wat nieuws, zoodat men gewoon is Zijne laatste gesprekken en daden de legaten des Heeren te noemen. Wij willen alzoo heden van de laatste legaten des Heeren spreken. Heden kwam Jezus met Zijne jongeren op den afgesproken berg in Gelilea te zamen, en daar vermaakte en gaf Hij hun de macht om alle volken te leeren, zeggende: »Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. »Gaat dan henen, onderwijst alle volken, ze doopende »in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles, wat »ik u geboden heb. En ziet, Ik ben met ulieden al »de dagen tot de voleinding der wereld, Amen." (Matth. 28 : 18—20.) Alzoo ontvingen de Apostelen de macht alle volken te onderwijzen en hen, indien zij geloofden, in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes te doopen, Mij is gegeven, sprak Hij, alle macht in hemel en op aarde. Daarom, omdat Mij als Zoon des menschen macht over alle menschen gegeven is (Joh. 17:2,) gaat heen en onderwijst alle volken, want zij zijn allen mijn eigendom, mijn verworven goed; Ik heb ze allen met Mijn bloed gekochtzij waren verloren, Ik heb ze gezocht. Daarom doopt hen die gelooven en leert ze alles houden, wat ik u bevolen heb en indien u iemand vraagt: door wat macht en met welk recht doet gij dit? Waarom leert en doopt gij? Zoo antwoordt: Jezus van Nazareth, Die ten hemel gevaren is, ter rechterhand Gods zit, en alle macht heeft in den hemel en op aarde, heeft ons bevolen alle volken te onderwijzen, te doopen en hen te leiden. En toen hun de Hooge Raad te Jerusalem vraagde: door wat macht leert gij? zoo antwoordden zij ook werkeijk: »het zij ulieden en het »gansche volk Israël bekend, dat wij alles in den naam »en op bevel van Jezus Christus doen, Dien gij ge»kruist hebt, Wien God opgewekt en verhoogd heeft »tot een Yorst en Heiland. Deze is de steen van u »bouwlieden verworpen , maar van God tot een hoeksteen gemaakt, en er is in geenen anderen heil; er »is ook geen andere naam door welken wij kunnen »zalig worden." Als hen de Hooge Raad verbood in dezen Naam te leeren, te doopen en wonderen te doen, zeiden Petrus en Johannes: »Oordeel zei ven of het »voor God recht is, dat wij u meer gehoorzamen dan »God. Wij kunnen het niet nalaten." Zij lieten het ook niet, zij leerden, doopten en gehoorzaamden God meer dan de menschen en lieten zich gevangen nemen, geesselen, steenigen en dooden. Verder zeide de Heiland tot hen: »Als echter de »volken de leer, het Evangelie, hetwelk gij hun op »Mijn bevel brengt en preekt niet aannemen, niet ge»looven, niet houden, wat Ik u bevolen heb, zoo zegt »het hun vlak in het aangezicht, dat zij verdoemd »en verloren zijn en blijven. Want in Mijn rijk geldt »de regel: die gelooft en gedoopt is zal zalig, maar »die niet gelooft, zal verdoemd worden." Wat is dit anders dan dat Jezus aan Zijne jongeren en in hen aan alle hunne ware navolgers de macht gaf alle volken te leeren en ze te doopen? Wanneer en omdat wij leeraars nu de macht, het recht en de plicht hebben alle volken in naain der Heilige Drievuldigheid te leeren en te doopen, zoo moet ook op u volken de plicht rusten, u in naam der Heilige Drieëenheid te laten leeren en doopen. Wat zou toch een leeraar zonder leerlingen zijn of waartoe zou hij dienen? Wat en waartoe een prediker zonder toehoorders, een dooper zonder doopelingen? Met de plicht in den Naam der Heilige Drievuldigheid te onderwijzen en te doopen, is alzoo ook de onontbeerlijke plicht van te hooren, te gelooven, te leeren en zich te laten doopen verbonden , want wie niet hoort, kan niet gelooven; wie niet gelooft, kan niet zalig worden. Het woord van Jezus te hooren, aan Hem te gelooven en zich in den Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes te laten doopen , is alzoo geene zaak, welke men kan nalaten, gelijk b. v. de bedevaarten. Neen, het is bevolen, het moet geschieden. Wilt gij zalig en niet verdoemd worden, zoo moet gij hooren en gelooven, dat Jezus voor u gestorven, dat Hij u door Zijn dood aan het kruis de vergeving der zonden en het eeuwige leven verworven heeft; dat Hij u iu den doop Zijne gerechtigheid, Zijne heiligheid en Zijn Heiligen Geest geschonken, zoodat wanneer gij na den val u bekeert en gelooft, Hij u die terug geeft en door den Heiligen Geest in en met u alle geboden Gods vervullen, vroom leven en alles goeds doen wil. Wie dit evangelie niet hoort is verdoemd, wie den Zoon Gods en Zijne boden niet gelooft, zal het leven niet zien, maar [de toorn Gods blijft op hem. Wij willen dezen morgen nagaan: I. Wat dit Evangelie is? II. Waarom de wereld het niet verdragen kan. I. Het Evangelie is de troostelijkste en vrolijkste boodschap der gansche wereld, want het verkondigt aan de wereld het troostvolste nieuws. God de Vader had de wereld zoo lief, dat hij haar 'geen goud of zilver, geen koningrijk, geen hemel en aarde, maar nog wat grooters, Zijn eeniggeboren Zoon met alle Zijne wijsheid, met Zijne gansche gerechtigheid en heiligheid schenken en geven wil, en daarvoor heeft de wereld niets te doen dan Hem aan te nemen en aangenomen wordt deze groote aalmoes door geloof. Dit zeg ik niet, maar Christus tot Nicodemus, want alzoo staat er Joh. 3 :16 geschreven: »Alzoo lief heeft God de wereld geliad, »dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, »opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, »maar het eeuwige leven hebbe." Deze vrolijke boodschap hebben uwe vrome voorouders lang geleden, voor dat ik tol u kwam op het altaar van Johannes met deze woorden laten schrijven: »Die gelooft en gedoopt is, zal zalig worden." Daarmede willen zij zeggen: tot den aanvang van het Christendom, der gerechtigheid en der heiligheid wordt niet meer geeischt dan dat de mensch aan Jezus Christus geloove en zich late doopen; dit ziet men aan kinderen. Maar later, als men Jezus Christus en Zijne gerechtigheid om niet aangenomen heeft, als men door den Heiligen Geest geheiligd is geworden, later wil Hij in ons en met ons alles houden wat Hij te houden bevolen heeft, geboden en alles wat goed en loffelijk is! Het Evangelie verkondigt aan de door de slang gebeten wereld, dat zij met haar doodelijke zondebeet slechts berouw- en vertrouwvol tot Jezus Christus komen zal, zoo zal zij niet sterven. »Gelijk Mozes »in de woestijn eene slang verhoogde, alzoo moet de »Zoon des menschen aan het kruis verhoogd worden, »opdat allen, die in Hem gelooven niet verloren gaan, »maar het eeuwige leven hebben." Is dat niet troostelijk voor verslagene, doodelijk gebeten zondaars? Het Evangelie is dus, wat het genoemd wordt, de allerlroostelijkste en v/olijkste boodschap. Er is een groot onderscheid tusschen de wet, hetwelk men ia het oude Testament en tusschen het Evangelie, hetwelk men in het Nieuwe predikt. De wet eischt, drijft, dreigt en verschrikt, maar het Evangelie geeft en troost. De wet zegt: gij zult, gij moet dit doen en laten; indien niet, zoo zijt gy verdoemd. De wet is geen Evangelie, geene troostvolle boodschap, want het zegt: die niet elke titel der wet vervult, is verdoemd en vervloekt en dewijl nu de vroomste niet elke titel der wet vervullen kan, wegens aangeboren zwakheid en boosheid, zoo heeft de vroomste mensch in zijn sterfuur niet dan angst, vreeze, schrik en vertwijfeling. Het Evangelie is echter eene vrolijke boodschap voor ons arme zondaren, want het geeft ons Jezus Christus met zijne gansche geregtigheid en heiligheid, het Lam Gods dat de zondeu wegneemt; het spreekt tot den bevreesden zondaar: »vrees niet, wend u ge- ' O »lijk de moordenaar tot Jezus aan het kruis; geloof, » vertrouw op Hem en gij kunt nog in het Paradijs ko»men; Gij kunt nog zalig worden." Is dit niet troostelijk voor een zondaar die sterven moet? Alzoo is het Evangelie de troostvolste boodschap der wereld. In den beginne geloofden echter de Apostelen zeiven het Evangelie, niet hetwelk zij in last kregen aan de gansche wereld te preeken. Gaat heen, heet het, in de gansche wereld en preekt het Evangelie, dat ik van de dooden opgestaan ben, dat de gansche wereld verzoend en een offer voor de zonden van alle menschen gebragt en aangenomen is, dat het geloof in Mij regtvaardig en zaligmaakt. Preekt dit Evangelie aan alle schepselen en wie gelooft en gedoopt wordt, zal zalig; wie niet gelooft, zal verdoemd worden. En dit was juist het Evangelie, dit was juist de vrolijke, troostelijke boodschap, welke alle Apostelen aanvankelijk zeiven niet konden gelooven. Aan de Apostelen werd deze troostvolle boodschap in den beginne door de vrome vrouwen Maria Magdalena, Maria de moeder van Kleopas, Salome en door dezulken gepredikt, die Hem den Verrezene, met hunne eigene oogen gezien, met hunne ooren gehoord en met hunne handen getast hebben. Maar hun hart was zoo verhard, met zooveel twijfel en bezwaar vervuld, dat zij de geloofwaardigste getuigen niet konden gelooven. Petrus geloofde het niet, Andreas niet, allen niet; zij waren louter Thomassen en bleven het zoolang, tot dat Jezus hun zelf verscheen en toen zij eindelijk geloofden, geloofde het Thomas niet, geloofde het Saulus niet en geloofden het de Joden on Heidenen niet. Verwondert U daarom niet dat ook brave, eerbare en vrome lieden uit U het Evangelie, de vrolijke boodschap, dat Christus voor de menschen gestorven en van de dooden verrezen is en dat men door het geloof aan hem regtvaardig en zalig wordt, verwondert II niet, zeg ik, dat zij deze oude christelijke waarheid niet gelooven kunnen. Het ging den Apostelen aanvankelijk even zoo; zij waren brave, vrome, eerbare lieden en toch konden zij niet gelooven. Hun hart was er niet tegen gekant, hun verstand zat hun slechts in den weg; zij hadden het van harte gaarne geloofd, het was hun eenige wensch, dat Christus opgestaan ware, maar zij konden het niet gelooven. Waarmede bestrafte de Heiland het ongeloof Zijner jongeren? Met zijne verschijning, met eene bestraffing en met het bevel dat zij aan de ongeloovige wereld hetzelfde Evangelie moesten prediken, hetwelk zij zeiven niet wilden en niet konden gelooven. Markus verhaalt de bestraffing der jongeren met de volgende woorden: » Daarna is Hij geopenbaard aan de elven, daar zjj »aanzaten en verweet hun hunne ongeloovigheid en «hardigheid des harten, omdat zij niet geloofd hadaden degenen, die hem gezien hadden, nadat Hij op»gestaan was. En Hij zeide tot hen: Gaat heen in »de geheele wereld, predikt het Evangelie aan alle »kreaturen. Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal »zijn, zal zalig worden, maar die niet zal geloofd »hebben, zai verdoemd worden." Mark. 16: 14—16). Waarom bestrafte Jezus hun ongeloof niet harder? Omdat het niet uit een boos hart, maar slechts uit hun verstand voortkwam, slechts uit de vrees en het bezwaar, zij mogten soms te ligtgeloovig zijn en verkeerd loopen; hun hart wenschte dat Hij leven en verrezen mogt zijn en dat zij door Hem vrij van zonden en straf en zalig konden worden. Hun verstand kon hei echter van louter Goede Vrijdags ergernis niet gelooven. Gelijk het gegaan is, zoo gaat het nog tot op deze ure. De meesten, die eene preek van het geloof in Christus den gekruisigde niet kunnen gelooven, zijn zooals de Apostelen niet ongeloovig uit een boos hart, maar slechts uit vrees, uit angst, dat zjj het ware Christelijke geloof mogten verliezen; zij wenschen als de Apostelen, dat zij door Christus en het geloof in Hem vrij van zouden en straf, regtvaardig en zalig mogten worden; het schijnt hun echter al te weinig en veel te gemakkelijk toe, ofschoon zij reeds dit weinige en gemakkelijke niet kunnen. Deze, die niet uit een boos hart ongeloovig zijn, zal Christus juist op dezelfde wijze als de Apostelen bestraffen. Hij zal hun geestelijk verschijnen; Hij zal ze eene bestraffing geven, omdat zij hen aan wien Christus geestelijk verschenen is niet geloofd hebben; Hij zal ze bevelen anderen te prediken, hetgeen zjj in den beginne zel- ven niet geloofden. Deze straf en geene andere wenschen wij allen dezen ongeloovigen van harte toe; wij moeten niet bitter en toornig tegen hen zijn, want zij meenen het goed en ijvei'en voor God en de godsdienst, gelijk Thomas slechts niet met juist inzigt maar met onverstand. Zulke ongeloovigen koos Jezus tot Zijne Apostelen, gelijk aan Thomas ea de anderen te zien is. Die echter in de dagen van Jezus en de Apostelen uit een boos hart niet geloofden, b. v. uit hoogmoed en nijd, uit ijverzucht en persoonlijken haat tegen Jezus, tegen de Apostelen en tegen hunne leer, zooals de Schriftgeleerden, Farizeën en Hoogepriesters en gelijk Herodes en zijne hovelingen, deze begingen aan Christus en zijne Apostelen de grootste zoude, de zoade tegen den Heiligen Geest, welke noch in deze, noch in de toekomende wereld vergeven wordt. Aan deze werd vervuld: Wie het Evangelie uit een boos hart, uit hoogmoed, nijd, ijverzucht en haat niet gelooft, zal verdoemd worden. En zoo is het heden nog. Zij die in ons midden uit een boos hart, uit hoogmoed, uit gierigheid, uit nijd, uit ijverzucht, uit persoonlijke vijandschap tegen Christus en Zijn Evangelie en tegen den prediker daarvan ongeloovig zijn; die zonder en buiten Christus wijs, regtvaardig, heilig en zalig willen zijn, die denken, dat zij wat groots hebben uitgevonden, als zij eene tegenwerping tegen het Evangelie en zijne predikers inbrengen; deze zijn op weg eene zonde te begaan, welke noch hier noch hiernamaals vergeven kan worden. Christus die ten hemel gevaren is en alle raagt in hemel en op aarde heeft overgenomen, beware ons allen voor deze zonde. Jezus gaf en vermaakte Zijnen jongeren ook de magt en het gezag alle volken te leiden, opdat zij alles houden en doen zouden, wat Hij bevolen heeft. Want als Hij hun de magt en het gezag van goed te onder- wijzen en te doopen gegeven had voegde Hij er bij: »En leert ze alles houden wat ik U bevolen heb." Maar hoe is dit mogelijk? Hoe kunnen wij zwakke nienschen alles houden ? Dit wordt cns door de Heilige Drieëenlieid mogelijk. Door bet geloof en door den Doop, welke het »alles houden" moet voorafgaan, worden wij met den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest vereenigd; bij gevolg kunnen wij in God en met God alles houden wat Hij beveelt en bevolen heeft. Daarom zegt Paulus: »Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft." (Phil. 4: 13). Door het geloof en door den doop worden wij met Christus juist zoo vereenigd en als het ware zamen gegroeid , gelijk de rank met den wijnstok. Gelijk het nu aan den rank in den wijnstok mogelijk is, vrucht voort te brengen, zoo wordt het ons in en met Christus mogelijk alles te honden, wat Hij ons bevolen heeft. Daarom zegt Hij: »Ik ben de Wijnstok en gij »zijt de ranken, die in Mij blijft en in wien Ik blijf »die draagt veel vrucht," d. i. die knn en zal alles O ' houden wat ik bevolen heb. Zonder Mij kunt gij echter niets doen en houden, wat Ik bevolen heb. Die in Mij niet blijft, zal als eene rank verdoi ?n en weggeworpen worden. Afzoo door in Christus te blijven, wordt het ons mogelijk alles te houden. Daarom zegt Christus ook: »Blijft in deze mijne liefde. Indien Gij » mijne geboden bewaart, zoo zult Gij in mijne liefde »blijven; gelijkerwijs Ik de geboden mijns Vaders be » waard heb en blijf in Zijne liefde." Joh. 15:9 en 10. II. Jezus is Heer des hemels en der aarde. Hij zegt toch zelf: »Mij is alle magt gegeven in hemel en op » aarde." Hij zendt Zijne rijksgezanten, Zijne Apostelen niet sleehts in één dorp, in ééne stad, in één land, maar in alle dorpen en in alle steden, in alle landen, in de gansche wereld; want Hij zegt: »Gaat »heen in de gansche wereld en onderwijst alle vol»ken, predikt alle schepselen; wie gelooft, zal zalig, »wie niet gelooft zal verdoemd worden." Jezus van Nazareth is alzoo heer der gansche wereld, omdat Hjj zijne gezanten tot de gansche wereld zendt; omdat hij aan alle volken, aan alle burgers en boeren, aan alle koningen en vorsten laat zeggen en bevelen, dat zij aan Hem gelooven zullen en in Zijnen Naam zich laten doopen, omdat hij de gansche wereld belooft en dreigt, dat zij verdoemd zal zijn, zoo zij niet gelooft. De gansche wereld toch is eene groote zondares en wanneer haar het geloof in Jezus Christus niet van de zonde verlost, is en blijft zij verdoemd. Het staat ons predikers en gezanten bij gevolg niet vrij te prediken wat wij willen. Wij «ijn toch knechten en als zoodanig moeten wij prediken wat ons onze Heere Jezus bevolen heeft. Hij heeft ons bevolen het Evangelie te prediken: »Gaat heen en predikt »het Evangelie en leert ze alles houden wat ik bevo>len heb." Wee ons dus, indien wij Zijne bevelen kennen en het Evangelie toch niet preeken, want een knecht, die den wil zijns Heeren weet en niet doet, zal -met vele slagen worden geslagen, d. i. Wie mij verloochent en niet bekent voor de menschen, dien zal Ik ook eenmaal niet kennen voor mijnen Yader. Gelijk gij verdoemd wordt, wanneer gij niet gelooft, alzoo ook. |wij, ^indien wjj niet prediken. Wee mij» zegt Paulus, indien ik het Evangelie niet preek; ik moet. Maar wee ook ons predikers, indien wij der wereld het Evangelie prediken, want zij zal ons geen dank noch loon daarvoor vergelden dan ongeloof. Zij zal ons vijandig gezind zijn, ons haten en vervolgen, want de wereld kan ten allen tijde alles eerder verdragen en dulden dan het Evangelie. Johannes heeft aan de wereld het Evangelie, het Lam Gods gepredikt, dat de zonden der wereld wegneemt en zij sloeg hem het hoofd af; Jezus heeft haar het Evangelie gepredikt en zij kruisigde hem; de Apostelen predikten haar het Evangelie en zij onthoofde den een', kruisigde den anderen, steenigde den derden, mishandelde den vierden; kortom zij vervolgde ze allen. Wij hebben u het Evangelie slechts een weinig gepredikt en reeds in alle huizen is er oneenigheid, gekijf en vijandschap *). Het is dus een hard brood, een Evangelist, een prediker van het Evangelie te wezen. Predikt men het Evangelie niet aan de wereld, dan wordt men door God en Christus verdoemd; predikt men het aan de wereld, zoo wordt men door haar verdoemd. Maar waarom toch dit? Waarom wil de wereld het Evangelie niet? Omdat zij noch den Vader noch den Zoon kent, gelijk Christus zegt, Joh. 16:3. Onbekendheid met God en Christus, duisternis, domheid is de eerste oorzaak. Daarom wierp men de Apostelen , toen zij dit Evangelie verkondigden uit de Synagoge, daarom meende men Gode eene dienst te doen met hen te dooden. De God dezer wereld verblindt de oogen der menschen, dat zij het heldere licht des Evangelies niet zien. Een os kent zijn bezitter en een ezel de krib zijns heeren, maar Israël kent mij niet. (Jes. 1:3) De wereld weet niet dat zij zonder en buiten Christus niet dan louter zonde, verdoemd en ver- *) Het leven van Boob is ééne vervolging geweest. loren is. Bijgevolg begrijpt zij ojk niet, dat in Christus verlossing is. De wereld kent de Schrift niet. Zij gunt zich geen tijd haar te lezen. De boer gaat naar zijn akker, de burger naar zijn nering, de rijke leest liever romans en tijdschriften; niemand leest de schrift en bij allen hangt een blinddoek voor de oogen, zoodat zij met klare oogen niet zien. (*) De wereld wil niets voor niet hebben, wil alles koopen en verdienen, alleen maar opdat zij niet te danken hebbe en van genade zal moeten leven. Als de wereld zich de gerechtigheid, welke voor God geldt, de vergeving der zonden, den Heiligen Geest en den hemel slechts voor duizend gulden of voor huis en hof kon koopen, zij zou terstond de 1000 gulden geven. Als zij daarvoor eene bedevaart naar Rome mogt doen, zij zou terstond gaan. Mar.r het Evangelie wil Jezus Christus en Zijne geregtigheid om niet aan de wereld geven en door het geloof, gelijk Paulus zegt: De regtvaardigheid Gods is door het geloof en door het geloof in Jezus worden allen zonder verdienste gerechtvaardigd. (Rom. 3 : 22—24.) God geeft Zijnen Zoon en Zijne geregtigheid om niet, God is gever, de wereld neemt. De wereld wil geene zondares, wil niet niets zijn, wil God en Christus niet alles laten wegen. De wereld wil zelve regtvaardig zijn. Wij willen niet, dat deze over ons koning zij. Het Evangelie werpt echter alle eigengeregtigheid overhoop, want het spreekt: »Wacht U »van den zuurdesem der Parizeen. Tenzij uwe geregtigheid overvloediger is dan der Schriftgeleerden en (*) Alle ellende, zegt de Heilige Schrift vloeit, voor de wereld daaruit voort, dat men de waarheid der Schrift niet duidelijk verstaat. Daarom kent de wereld noch den Vader, noch den Zoon, noch het Christendom , noch het geloof. »der Farizeën, gij zult in het koningrijk der hemelen »geenzins ingaan." Het Evangelie maakt de wereld tot niets, want het leert ons, dat Christus, voor ons aan het kruis stervend, onze voor' God geldende geregtigheid is; dat Christus in ons onze heiliging is. Er blijft dus voor de wereld niets over; zij is niet regtvaardig en heilig, maar Christus kan en wil haar regtvaardig en heilig maken. Het Evangelie verwerpt bovendien allen hoogmoed, alle pralerij en zegt: Zoo gij niet wordt gelijk de kinderkens, gij kunt het koningrijk Gods geenszins ingaan. De grooten der wereld laten zich hooggeboren heeren noemen , doch alzoo zal het onder U niet zijn, maar zoo wie onder U groot zal willen worden, zij uw dienaar. Het klein worden bevalt echter aan de wereld niet. Het Evangelie verwerpt ook alle zondige vreugde dezer wereld, want het zegt: Noch hoereerders, noch echtbrekers, noch dronkaards zullen het koningrijk Gods ingaan en wederom: »kinderkens hebt de wereld niet »lief noch hetgeen in de wereld is, want al wat in »de wereld is, de begeerlijkheid des vleesches, en der »oogen, en de grootschheid des levens is niet uit den » Vader, maar is uit de wereld." De wereld bemint dit alles echter; zij heeft het bare lief. Hieruit komt de vijandschap tegen het Evangelie voort. Ik smeek u echter van Christus wege: stoot het Evangelie, deze troostvolle boodschap niet weg; want waarmede zult gij u anders in leven en in sterven troosten? Jezus gaf ten slotte aan Zijne jongeren de verzekering: »Ziet Ik ben met ulieden al 'de dagen tot de »voleinding der wereld." Zij hebben dus niets te vreezen , wanneer Hij hen als lammeren onder de wolven zendt. Hoe troostelijk en verblijdend voor alle Christenen is deze verzekering! Jezus zelf zegt: »Ik ben »met u alle de dagen,'' zoo moet het waar zijn en zekerlijk vervuld worden. Hij moet bij ons dagelijks zijn en blijven eu daar Hij er bij voegt: »tot aan het einde der wereld;" zoo moet Hij Zijn blijven bij ons ook nu nog voortzetten. Indien wij allen dit woord van Jezus regt levendig geloofden, zoo zoude het ons ganseh zalig, sterk en krachtig maken, alles voor Hem te lijden en te wagen en den hemel op de aarde te genieten geven. Het zouds alleen genoegzaam zijn ons allen in tucht en orde te houden; niemand zou zich vermeten iets tegen zedelijkheid en eerbaarheid te doen, het zij in de kerk of op de straat of te huis; ieder onzer, die tot zonde verzocht werd, hetzij vloeken , schelden, overspel, liegen of stelen, zoude deze gedachte door de ziel gaan: Zie, Jezus is hier, is midden onder ons; Hij ziet, Hij hoort u, zoudt gij zulk een groot kwaad doen voor Zijne oogen? Hij heeft u van zonden verlost met Zijn bloed en zoudt gij voor Zijne oogen dat wederom doen, wat Hem het leven kostte? Daarom mijne geliefden! vergeet toch dit woord van Jezus niet: Ik beu onzichtbaar met u alle de dagen en gij zult alles kunnen en willen houden, wat Hij ons bevolen heeft, Amen. \ Door 't Geuzengesticht is ra<;de p'tgegeveu: DE MODERNE CATECHISMUS ■ingelezen en over«l»el«#s DOOR -A_. B. CRUCQ. Prijs ƒ 0.50 émm wanplissche ë^aitgen DE NED. HERV. GEMEENTE VOORGELEDEN, DOOR A. B. CRUCQ. frijn f O.i». BÏJBRLSG'H HALFSTUIYKRSMAGAZIJN, Prijs per Jaargang f 1.30, franco per post ƒ 1.60 O YlTOBSEISSSIf II Blöïlf MAAf VAN R. S W K T S, In leven Genees-, Heel- en Verloskundige te Strijen. ZIJNE EIGENE ERVARINGEN. Prijs ƒ 0.10.