81 K 201 STEM TOT NEÊRLANDS VOLK UIT LIEFDE TOT DE WAARHEID DOOR J. J UCH in leven Predikant te Sliedrecht MUKXtftU «.tDt WAARD T»i «— JUICCMCaT mm 1 STEM TOT NEÊRLANDS VOLK UIT LIEFDE TOT DE WAARHEID DOOR J. J U C H in leven Predikant te Sliedrecht Om Zions wil zal ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal ik niet stille zijn; totdat hunne gerechtigheid voortkomt als een glans en hun heil als een fakkel die brandt. Jez. 62 : 1. IN MEMORIAM Ds. |. |UCH STEM TOT NEÊRLANDS VOLK UIT LIEFDE TOT DE WAARHEID. Hoe nietig dat ik ben en daarbij ook gering, Een broos en aardenvat, een eindig sterveling;(1 Nochtans is mij de eer van mijnen God en Koning,(2 Als balsem voor de ziel en in mijn mond als honing. Geen weldaad der natuur, maar enkel GODS gena,(3 Om 't kruisbloed van den ZOON, gestort op Golgotha,(4 Heeft GOD dat hart, dien lust en zin en wil gegeven,(5 Om, ware het mogelijk, Zijn Naam ter eer te leven. Daarom, o reisgenoot! naar d' eind'looze eeuwigheid! Mijn hart dat roept mij toe, het is nu meer dan tijd; Terwijl de waarheid struikelt op de straten En onzer Vad'ren leer door velen is verlaten, Dat ik in 's HEEREN naam, met woord en met de pen, In dit gering geschrift tot Neêrlands Volk mij wend Dat gij die leer uit God, van loutere genade,(6 Niet langer toch verwerpt of roekloos moogt versmaden. O, vreeselijke tijd! terwijl men nu de kroon, In plaats op JEZUS' hoofd, GODS eigen lieven ZOON,(7 Wil zetten op den mensch, of hij door eigen krachten, Nog in volmaakten staat, GODS wetten kan betrachten, (1. 2 Cor. 4 : 7. (2. Openb. 17 : 14. (3. 2 Cor. 3 : 5. (4. |oh. 19 : 17. (5. |oh. 3 : 27. (6. Rom. 3 : 24. (7. Matth. 3 : 19. itfÜ; En zoo door 's menschen werk en ook door eigen doen, Het werk der zaligheid zijn arme ziel kan voên.(l En toch 6 mensch! daar is geen and're Naam gegeven,(2 Waardoor men zalig wordt en eeuwiglijk kan leven,(3 Als CHRISTUS de Gekruist' en Zijn gerechtigheid:(4 Die kan alleen bestaan voor God in eeuwigheid; Die mantel en dat kleed kan ons alleen bedekken, Al zijn wij als een moor of luipaard vol met vlekken.(5 O, dierbaar Volk van Neêrlands grondgebied! Gedenk aan Israël, als 't hunnen God verliet, Als het niet meer erkende, GODS wondergroote daden, 't Zij afgod, kalf en mensch, met eer kwam overladen,(6 Hoe dat Gods rechterhand, als IJveraar voor Zijn eer,(7 Veel duizenden gelijk ter aarde velde neer. (8 Met hoeveel straffen God hen dikwijls kwam bezoeken, Of door profeten mond het wee! sprak of de vloeken.(9 Och! dat g' in dit gezicht vervuld wierdt met een vrees(10 En diep ontzag voor GOD die zooveel gunst bewees Aan Neêrlands ISRAËL, ik meen onz' vroome Vad'ren, Vooral toen Hij hen deed te Dordrecht zaam vergad'ren,(l 1 Om daar in 's HEEREN vrees, lof zij den Hemel-Heer! Te vergaderen den schat der vrij-genadeleer.(12 Een schat, die door GODS goedheid vroeger was geboren; Maar die door 't ongeloof reeds bijna was verloren. 't Verkeerde eigen ik, was tegen deze zaak En ook 't hoogmoedig hart, vervuld met hoon en wraak. Maar GOD die woont bij 't nederig gemoed tot in al eeuwigheden,(13 Is noch met vrijen wil of eigen kracht tevreden;(14 (1. Efez. 2 : 9. (2. Mdtth. 1 : 21. (3. Hand. 4 : 12. (4. 1 Cor. 3 : 1 I. (5. Ier. 13 : 23. (6. Exod. 32 : 4. (7. Exod. 20 : 5. (8. Exod. 32 : 28. (9. ]ez. 1 : 4 en 24. (10. Rom. 1 : 18. (11. In den jare 1618 en 19. (12. Rom. 9 : 16. (13. )ez. 57 : 15. (14. Deut. 9 : 4. Het offer van Zijn ZOON en vrije gunst alleen,(1 Doet eens GODS lieve volk de Hemelzaal intreên. Tot u is ook mijn stem, gij die wilt and'ren leeren, Uit Pelagiaanschen grond tracht stijf en sterk beweren; Een vrijen wil ten goed' en zedelijke kracht En stelt de zaligheid geheel in 's menschen macht:(2 Een rietstaf en niets meer, die de handen doet doorboren Waarmeê de Farizeën en Schriftgeleerd' gaat verloren; In onz' gerechtigheid, zegt CHRISTUS onze Heer,(3 Gelijk aan die der Farizeën, ja bovendien nog meer, Daardoor zal men Gods Koninkrijk niet erven; Maar eeuwig en altoos hetzelve moeten derven. Och! roept dan niet van vreê in zulk een groot gevaar;(4 Maar stelt den val in ADAM recht en zonneklaar, Gegrond op GODS getuigenis voor oogen,(5 Opdat het Volk of gij door schijn niet wordt bedrogen. 't Is waar, GOD schiep den mensch; volmaakt en naar Zijn beeld,(6 Maar 't proefgebod dat was: „als gij van de vruchten steelt, Die Ik verboden heb, zult gij den dood vast sterven;(7 Alzoo dit heerlijk beeld en kennis moeten derven." En ach! helaas! de mensch door hoogmoed gansch vervoerd En door den ouden Slang die op de zielen loert(8 Verbreekt nu het verbond door daden en begeeren,(9 Miskent zijn GOD als rechter, HEER der Heeren, Zoo Adam en ook wij als leden van dat Hoofd,(10 Zijn door den zondenval van 't God'lijk beeld beroofd(ll En gaan door erf- en dadelijke schuld verloren(12 't En zij zoo JEZUS zegt, de mensch wordt weêrgeboren,(13 (1. Hebr. 10 : 14. (2. Efez. 2 : 8. (3. Matth. 5 : 20. (4. Ezech. 13 : 10. (5. 2 Petr. I : 19. (6. Oen. 1 : 27. (7. Gen. 2 : 17. (8. Gen. 3 : 4. en |oh. 8 : 44. (9. Gen. 3 : 6. (10. Rom 5 : 12. (11. lez. 64 ; 6 en Rom. 3 : 23. (12. Rom. 5 : 18. (13. |oh. 3 : 3 en 5. O, zware zondenval! waardoor men GOD verliet Zoodat Hij zelfs getuigt, die van den Hemel ziet' „Dat al net vleesch te zaani trouwloos is afgewekenjl En niemand goed meer doet," zoo hoort men GOD zelf spreken,(2 Helaas! daar ligt de mensch uit 't toppunt van Gods eer, Voor GOD rechtvaardiglijk verdoemelijk ter neêr(3 Waar is nu 's menschen kracht; ja Engelen vermogen,(4 Om den gevallen mensch opnieuw weêr te verhoogen? Alleenlijk Gij, o GOD! uit eeuwig welbehagen, Komt eerst weêr naar den mensch, den verloren zondaar vragen (5 O, wonder van genS! aanbiddelijke liefde! Daar t U, o GOD! al reeds van eeuwigheid beliefde,(6 Om nog een weg des heils te stellen in Uw ZOON, Opdat Uw volk door Hem, kon nad'ren tot Uw troon.(7 Hij is alleen de weg, de waarheid en het leven;(8 In Hem alleen o GOD! wilt Gij genade geven, Als een genadig GOD en schuldverzoenend Vader,(9 In CHRISTUS Uwen ZOON; o welk een zegenader! Ja, dierb're JEZUS! Gij als GOD-mensch, Gij alleen,(10 Zijt nu die dierb're Bron, van heil en zaligheên;(l 1 p'j„hfbt Uw bloed gestort voor zonde en voor schuld;(12 Ja Gij zijt het alleen, die heeft de Wet vervuld.(13 Maar ach! 't is niet genoeg dit weten of beschouwen; Neen, Gij schenkt ook 't geloof en daarbij het vertrouwen;(14 Door dit geloof alleen, gewrocht door Uwe hand, Wordt dan o GOD! Uw volk in CRHISTUS ingeplant.(15 O, wijze Griek! het Kruis is u een dwaasheid;(16 Verharde Jood! gij zoekt nog uw melaatschheid, U. Ps. 14 : 2, 3. (2. Ps. 53 : 3, 4. (3. Rom 3 : 19. (4. loh. 6 : 44. (5. Gen. 3 : 15. (6. Efez. 1 : 4. (7. Hebr. 4 : 16. (8. |oh. 14 : 6 (9 Rom. 8 : 1. (10. Hebr. 7 : 26. (11. Ps. 36 : 10 bh. 1 : 4. (12. |ez. 53 : 5. (13. Matth. 5 : 17. 14' Efez. 2 : 8. (15. |oh. 15 : 5. (16. 1 Cor. 1 : 22. Te reinigen door schaduwdienst niets meer; Gij smaadt het bloed van den gekruisten HEER (1 O Jood! durft gij zoo lang den CHRISTUS nog te smaden En uw onsterflijk deel met zonden overladen? Zijt gij het slavenjuk der dienstbaarheid niet moê? Waar is uw heilig vuur en de asch der roode koe?(2 Mijn stem is ook tot u als mijn natuurgenooten: Wilt toch uw zondeschuld niet langer meer vergrooten: Maar ach! buig u in 't stof voor den Messias neêr;(3 Erken Hem als uw GOD en groote Hemel-HEER!(4 En ö! was zulks alleen bij Heidenen en Joden! Neen, zelfs bij t Christendom, vindt men ook zulke snooden, Misbruikende JEZUS naam; versmadend Zijn geboön En zeggen — „wijk van ons, wij dienen and're goön." Mijn stem is ook tot u ö dierb're Nederlander! Verlaat toch JEZUS niet en dient ook geenen ander! Het is Zijn eigen taal, tot kleinen en tot groot, Al die Mij haten, zijn beminnaars van den dood(5 Maar die Hem zoekt en vindt zal Hij gewis'lijk geven, Genade in den tijd, hiernamaals 't eeuwig leven. Ei! hoor dan Zijne stem en Evangelie-Woord !(6 Och! dat dan nog uw oor en harte werd doorboord; Opdat gij toch bedenkt in dit kortstondig heden,(7 In t heden der gena, wat dient tot uwen vrede. Hij is % die nog roept: „ö, wendt u naar Mij toe;(8 Ik ben ö zondig mensch! 't ontfermen nimmer moê." Zal dan de Mammon, die spoedig gaat verdwijnen,(9 U liever zijn 6 volk, als JEZUS en'de Zijnen?(10 1 'otl' ' : 7- (2- Num' 19 : 1-10. (3. |oh. 1 : 42. (4. 1 [oh. 5 : 20. (5. Spr. 8 : 35. (6. Jez. 55 : 1. (7. Hebr. 3 : 7. (8. |ez. 45 : 22, (9. 2 Petr 3 ■ 1013. (10. Ps. 73 : 25. De erkentenis van GOD, die rijk is in genade, Door middelen hoe gering ook doen kan groote daden: Zoo is mijn stem tot u, die groot zijt en geleerd, Maar door uw daden toont dat gij zijt onbekeerd. Gelijk een sterke leeuw, verscheurend met zijn tanden, Zoo onbeschaamd als stout de Godheid aan durft randen, Van Godes grooten ZOON, zoo heerlijk in zijn luister,(1 Geheel en al miskend, verloochend of verduisterd, Is Arius niet genoeg tot een verschrik'lijk beeld?(2 Voor elk die in die GODS-ontkenning deelt. Lees 't onfeilb're woord van GOD als Gods getuigenis, Dat leert ons zonneklaar, wie JEZUS CHRISTUS is.(3 Bezwaar uw oordeel niet en wilt geen schuld vermeêren; Aanbidt den CHRISTUS Gods, als uwen HEER der Heeren,(4 Gedenk, die Hein verwerpt, als de eenige Offerand,(5 Dat er niets overblijft als 't vuur dat eeuwig brandt.(6 O, dat men zulken niet, van nu voortaan vereerde, Met dezen schoonen naam Hervormd of Gereformeerde. Erken de zuiv're leer van Luther en Calvijn, Een waakzaam van der Groe en dapperen Lodenstijn: Erken dat licht van GOD en laat ons Hem nog danken, Voor 't schoone werk van Mark en ./Egidius Franken; Een vader Brakel en Le Roy en een Emelius, En eindelijk nog ten slot den dierb'ren Catechismus; Dit schoon geschenk van GOD om waarheid uit te leeren, Een wapen in de hand om ketters af te weren. „De hooge GOD zie nog genadig op u neer; Hij breng' u allen weêr, tot onzer vad'ren leer." (I. |oh. 1 : 1 en Hebr. 1 : 3 enz. (2, Deze loochenaar van de Godheid van Christus is op eene ellendige wijze omgekomen. (3. 1 Joh. 5 : 20 (4. Openb. 19 : 16. (5. Hebr. 10 : 18. (6. Matth. 25 : 41. Dat is mijn hartewensch; GOD schenke u licht en klaarheid, En brenge u allen weer onder 't zuiv're Woord der waarheid. ö, QOD! schenk dit, Uw grooten naam ter eer, Opdat het heil van Land en Kerk daardoor vermeêr'. Tot u ook is mijn stem, geliefden in den HEER, Die waarheid nog verkondigt door d' Evangelieleer, In dezen donk'ren tijd; roept: eeuwig zij GOD lof; Die Volk en dienaars zaam verwekt, als uit het stof. Maar ach! laat ons in ernst ook Zions breuk betreuren, Terwijl men in deez' tijd niet anders hoort dan scheuren; Verdeeldheid in de Kerk, in plaats van liefdeband: Och! dat de eenheid kwam in 't lieve Vaderland! ö, JEZUS wil nog zelf Uw Volk als schapen leiden, Als Herder met Uw staf, ze als een kudde weiden;(l Vereenig ons te za2m, door éénen liefdeband;(2 Geleid ons naar Uw raad en door Uw rechterhand;(3 Opdat het liefdevuur der Christ'nen niet verdoove En dat deez' waarheid blijkt: „één Heer en één geloove.(4 O! dat het eigen ik ons hierin niet mag hind'ren, Om 't welzijn van GODS Kerk, en Volk of lieve kind'ren: Als 't hoofddoel van ons werk van een Drieëenig God,(5 Den Koning van Zijn Kerk, beschikker van ons lot, Te dragen in ons hart, met zuchten, bidden, smeeken; Te toonen metterdaad, inzonderheid met preêken. Welaan! dan broeders, werkt met wijsheid en beleid, Tot eenheid van de Kerk en JEZUS' heerlijkheid. Komt laat ons daartoe biddend werken t' zamen, En al wat moog'lijk is in 's Heeren vrees beramen. (1. |ez. 11 : 11. (2. Ps. 133 : 1. (3. Ps. 118 : 16. (4. Efez. 4s5. (5. 1 Joh. 5 : 7. O, GOD! stel ook den Koning tot Voedsterheer der Kerk; Zijn dierb're Gemalin tot zoogvrouw in dit werk;(l Opdat Uw heerlijkheid in 't Vadeiland mag blijken En Uw beminde volk niet wankelen of bezwijken. Regeer den Koning door Uw dierbaar Woord en Geest, Opdat Hij U, ö GOD! oprecht van harte vreest. Tot u ook is mijn stem, bekommerden van harte,(2 Die treurig daar beweent uw zondeschuld met smarte: Och! dat dit dienstbaar zij, tot troost in uwen druk, Tot eer van onzen GOD en ook tot uw geluk. Het denkbeeld van een God zoo heilig en rechtvaardig;(3 In den spiegel van Gods wet, ziet gij u zoo doemwaardig;(4 Uw kennis en verstand is als een duistre nacht, De wet die eischt en vloekt en och! gij hebt geen kracht(5 Verzonken in het slijk van jammer en ellenden.(6 Gij schrikt en beeft en vreest, tot wien zal ik mij wenden?(7 Hoe zwaar mijn vonnis is, rechtvaardig is de straf;(8 Voor eeuwig is 't gedaan; ik ga naar hel en graf.(9 Naar JEZUS is mijn stem! och, wilt u niet beraden; Hij zelf roept in Zijn Woord, belasten en be!aden.(10 GOD is in hem verzoend, voor uwe zondeschuld;(l 1 Hij JEZUS, Hij alleen, heeft ook de Wet vervuld.(12 Een tolnaars hart in 't stof voor JEZUS neêrgebogen; Hoe zwaar de doemschuld zij, wil GOD nog weêr verhoogen; In plaats van dood en hel, wil Hij uit vrij gena; Om 't kruisbloed van Zijn ZOON, gestort op Golgotha,(13 Hoe groot de zonden zijn, genadiglijk vergeven;(l4 Genade in den tijd, hiernamaals 't eeuwig leven.(15 (1. |ez. 29 : 23. (2. Matth. 5 : 4. (3. |ez. 6 : 3. (4. Rom. 7 : 7. (5. Cal. 3 : 10. (6. Rom. 7 : 24. (7. Jez. 6 : 5. (8. |ob 24 : 10. (9. Ps. 116:3.(10 Matth. 11 : 28. (11. 2 Cor. 5 : 19 en 20. (12. Matth. 5 ; 17 (13. |oh. 19 : 17. (14. Ps. 103:10. (J?< foW. 10 : 27 en 28. 't Is niet meer door de Wet of werken; maar 't geloof(l In CHRISTUS als uw Borg, wees hiervoor dan niet doof. Een Borg voor onze schuld; een GOD voor onze harten; Zijn algenoegzaamheid is balsem in de smarten. Hij is dat helder Licht, de levende Fontein,(2 Die alles ook vervult, behoefte groot en klein. Geen bloed van bok en stier kan rein'gen onze zonden;(3 Maar 't bloed van Godes ZOON, gestort uit open wonden.(4 Door dit offerbloed alleen is GOD voor ons voldaan En zal Zijn Volk ook eens den Hemel binnen gaan; Verzadigd met Gods beeld, bekleed met witte kleed'ren;(5 Veel schooner dan een duif die pronkt met hare ved'ren.(6 Och! dat nu al wat leeft en adem heeft zich buig';(7 Dat Eng'len en menschen zaain, aan JEZUS lof betuig';(8 Maar zal men eens volmaakt het Hallelujah! zingen, Met de gekochte schaar en al de Hemelingen,(9 Zoo leert men zeker eerst een tollenaars gebed:(10 „Och HEER! och wierd mijn ziel door U, door U alleen gered."(l 1 O, wonder van gena! gerechtvaardigd gaat hij henen; Maar aan den Farizeër wil GOD geen hulp verleenen. Dus gij bedrukt, bevreesd en nog steeds bevend Volk, Och! was die taal voor u, nog als een Hemeltolk, Om u den weg in CHRISTUS aan te wijzen, En u de heerlijkheid in JEZUS aan te prijzen, Al gaat gij nog in 't zivart beschaamd van aangezicht, Beschaamd voor GOD en mensch, verdoemlijk in 't gezicht. Ai! wilt uw klacht en zucht tot JEZUS dan toch wenden, Hij hoort 't geroep tot Hem uit diepte der ellenden;(12 (1: |oh. 3 : 36. (2. Ps. 36 : 10 en |oh. 1 : 4. (3. Hebr. 10 : 4. (4. 1 |oh. 1 : 7. (5. Ps. 17 : 15. 6. Ps 68 : 14. (7. Ps. 45 : 12. (8. Openb. 11 : 16 en 17. (9. Openb. 14 : 3. (10. Luk. 18 : 10-13. (11. Ps. 116 : 3 in rijm. (12. Ps. 50 : 15 en 130 : 1 en 2. Niet om, maar op 't gebed; noch om uw zware klacht, Alleen om JEZUS wil, door 't zalig: ,,'t Is volbracht!"(l In Hem alleen wil GOD, barmhartig en genadig,(2 Zoo wijs, zoo goed: zoo mild en tevens ook weldadig, Zijn Vaderoor en hart ontsluiten voor het kind,(3 Dat buiten Hem geen heil, of hulp, noch troost meer vindt. Ja, dan doet Gij o, GOD! Uw dierbre liefdestralen In de harten van Uw Volk of kind'ren nederdalen;(4 Hun hoop beschaamt ook niet, ö, welk een zalig lot, Te wandelen in 't licht en aanschijn van dien GOD.(5 Indien ik verder schrijf, om 't zwak geloof te sterken, O, vestig dan uw oog op JEZUS' wonderwerken: Het water in een vat maakt Hij tot beste wijn;(6 Het slijk der aarde tot een zalf en medicijn,(7 Om blinden 't lieflijk licht en het gezicht te schenken; De visch in de oceaan gehoorzaamt Zijne wenken;(8 Al is men doof en stom, Hij geeft 't gehoor en spraak;(9 Geneest en helpt en redt, al is men ook geraakt.jlO Hoe smart'lijk was de kwaal van een onrein mela9tsche,(l 1 Maar toen hij zich in 't stof aan JEZUS' voeten plaatste, Zijn almacht sprak: „Ik wil!" Ó wonder hij werd rein, Zijn liefdehand en kracht geneest èn groot èn klein.( 12 Ja, Lazarus in 't graf, moet Zijne stem ook hooren;(13 't Is „Lazarus kom uit!" en hij leeft weer als te voren. Ziet JEZUS als een held ook wand'len op de zee,(14 Door Zijne groote kracht, zoo wandelt Petrus mee. Hij spijst met weinig brood en visch, bij duizenden van menschen(15 Bestraft ook wind en zee en doet wat men kan wenschen;(16 (1. |oh. 19 : 30. (2. Ps. 103 : 8 (3. vs'. 13. (4. Rot,. 5 : 5. (5. Ps. 89 : 18. (6. Joh. 2 : 1 — 11. (7. |oh. 9:1-7. (8. Luk. 5 : 1-10. (9. Mark. 7 : 32-36. <10. Matth. 9 : 1-8. (11. Matth. 8 : 1-4. (12. Mjtth. 4 : 23 en 24. (13. Joh. 11 : 43 en 41. (14 Matth. 14 : 23-33 enz. (15. vs. 13-23. (16. Matth 8 : 23-27. Ja, hangende aan het kruis, mishandeld en veracht, Toont Hij een moordenaar Zijn groote liefde en macht.(l Diezelfde liefde en macht wil Hij nog openbaren,(2 Och! dat de Hemel, Aard' en al wat leeft zich paren,(3 Tot eere van Zijn naam, te melden Zijnen lof, Bij aanvang hier beneên, hierna in 't Hemelhof. Tot u ook is mijn stem, die door een vast vertrouwen, Op dezen Rotssteen steeds uw eeuwig huis gaat bouwen; Een fundament zoo goed, zoo vast en schoon als sterk;(4 Hij draagt de zee en d' aard', Zijn dierbaar Volk en Kerk(5 Jaagt toch den vrede na en bidt om heiligmaking;(6 Denkt, ied're zonde is miskenning en verzaking Van Jezus Zijnen wil, de Herder, die met Zijn staf, Zijn kudde leidt en weidt, tot aan, tot over 't graf;(7 Maar die ook rein en vlekloos is van oogen,(8 De zonde in Zijn volk, noch kan, noch wil gedoogen. Och! kiest dan niet het duistere boven 't licht; Want om der zondenwil verbergt Hij 't aangezicht. Is Hij dan uwe Heer, wilt Hem als Koning eeren,(9 Opdat Hij hart en lust en zin en wil regeere En ook het Ood'lijk beeld weer in u worde hersteld, De duivel, wereld, vleesch, ter neder word' geveld.(10 Wilt niet in eigen kracht, maar met Gods wapens strijden;(ll Zijn aldoordringend Woord, als 't zwaard aan uwe zijden(12 De waarheid in uw hart, den helm op het hoofd,(13 Opdat het liefdevuur van GOD niet wordt verdoofd. (1. Luk 23 : 40-43. (2. Hebr. 13 : 8. (3. Fil. 2 : 9 en 10. (4. 1 Cor. 3:11. (5. Hebr. 1 : 3. (6. Hebr. 12 : 14. (7. |ez. 40 : 11; Ps. 23. (8. Hab. 1 : 13. (9. Ps. 45 : 12. (10. Efz. 6 : 12. (11. Efz. 6 : 13. (12. Efz. 6 : 17. (13. Efz. 6:17. Een schild ook des geloofs en smeeken en gebeden,(1 Opdat men waakt en bidt in dit kortstondig heden, Want ieder dag en uur is nader aan den dood(2 En aan de eeuwigheid; en ö, die is zoo groot!(3 O, lezer, wil dit woord herdenken en herkauwen; Och! dat gij met uw hart op JEZUS leert vertrouwen; Uw Dienaar wenscht u dit, met hart en pen en stem: Ontvang dan dit zijn werk en liefdewensch van hem. De liefdeband van GOD, vereenige onze harten,(4 Zijn goedertierenheid, die lenige onze smarten. Gij, die in CHRISTUS zijt, ziet hier mijn broederhand;(5 Heil! zij de Vorst en Kerk en 't lieve Vaderland.(6 SLOT VERSJ E. Dat Neêrlands koning leve! Dat Neêrlands God hem geve Zijn zegen en genS; Dat Nêerlands volk leer' vragen Naar God en Zijn behagen: Dit wensch ik vroeg en spa! Uw heilb. Dienaar in Christus, J. JUCH. (1. Efz. 6 : 16 en 18. (2. Ps. 103 : 15, 16. (3. Matth, 25 : 46. (4. Joh. 17:20, 21. (5. Ps. 133 in rijm. (6. Ps. 134 : 3 in rijm.