81 K 202 STEM tot NEÊRLANDS VOLK, UIT? LIEFDE TOT DE. WAARHEID, é door JllICH, V Predikant te Sliedrechtr Tfc, tS 57 7 ^LIEDRECHT, ^ * JA PP F PFJ/T- Om Zions wil zal il< met zwegen en om Jcrnzalcms wil zal ilc niet stille zijn; tot flat hunne geregtigheid voortkomt als een glans enhunheü alseenfakkel cUe brandt. JIEZ. IHI: 1. Te reinigen door scliaduwdienst niets meel"; Gij smaadt hot bloed van den gékrüiétén Hoer. (1 ö Jood! durft gij zoo lang den CHRISTUS nog te-smaden En uw onsterflijk deel' met zonden overladen? Zijt gij het slavenjuk der dienstbaarheid niet moC? Waar is uw heilig vuur en de asch der roodo koe? (2 Mijn' stem is ook tot u als mijn' natuurgenooten: Wilt toeh uw' zondesehuid niet langer meer vergrooten: Maar ach! buig u in t stof voor den Messias neC-rj, (3 Erken Hem als uw God en groote Hemel-HEER! (4 En 6! was zulks alleen bij Heidenen en Jóden! Neen, zelfs bij 't Christendom, vindt men oerk zulke snooden, Misbruikende JEZUS'naam; versmadende zijn goboón Eu zeggen- »wijk van öns, wjj dienen- and'ro goön." Mijn' stem is ook tot u ö dierbare Nederlander! Verlaat toch JEZUS niet en dient ook geenen ander! Het is zijn' eigen' taal, tot kleinen en'tot gw>otr Al die Mij haten, zijn beminnaars van den dood; (5 Maar die Hem-zoekt en vindt zal Hij gewis'lijk geven, Genade in den tijd hier namaals 't eeuwig' leven- Ei! hoor dan zijne stem en Evangelie-Woord! (6- Oclï!'dat da» nog uw oor en harte werd1 doorboord;- Opdat gij torïh 'bedankt in'dit kortstondig heden, (7 In 't heden der gena, wat dient tot uwen vreden. Hij is het, die nog roept: »ö. wendt u naar Mij tóe; (8 Ik ben ö, zondig mensch! 't ontfermen nimmer m©0." Zal dan de Mammon , die spoedig' gaat verdwijnen,-(9 U liever zijii ö Volk, als JEZUS en de Zijnen? (10 (1 1 Joh. 1:7. (2 Num. XIX: 1—10.(3 Juli. I": 42. (4 1 Joh V: 20. (5 Spr. VIII: 35. (G Jez. IV: 1 (7 Ilebr. III; 7. (8 Jez. XLV: 22. («J II Petr. III: 10—13. (10 V». LXXIII: 25. De erkentenis van GOD, die rijk is in genade, Door middelen ioe gering ook doen kan groote daden: „Zoo is mijn' stom tot 11 die groot zijt en geleerd, Maar door uw' daden toont dat gij zijt . onbekeerd. Gelijk een sterke leeuw, verscheurend met zijn tanden, Zoo onbeschaamd als stout de Godheid aan durft randen, Van Godes grooten ZOON, zoo heerlijk in zijn luister, (1 Geheel en al miskent, verloochent of verduister, ■ Is Ariüs niet genoeg tot een verschrik'lijk beeld? (2 Yoor elk die. in die GODS-ontkenhing deelt. Lees 't onfeilb're woord van GOD als Gods getuigenis, Dat leert ons zonneklaar, wie JEZUS CHRISTUS is. (3 Bezwaar uw oordeel niet en wilt geen schuld vermeören; Aanbid den CHBISTUS Gods, als uwen. HEER der Heereo, (4 Gedenk, die Hem verwerpt, als de eenige Offerand, (5 Dat er niets overblijft als 't vuur dat eeuwig-brandt. (6 6, Dat men zulken niet, van nu voortaan vereerde, Met dozen sehoonen naam, Hervormd of Gereformeerde. Erken de zuiv're leer van Luther en Calvijn, Een waakzaam van der Groe en dapperij Lodenstiju. Erken dat licht van GOD en laat ons Hem nog danken, Voor 't schoono werk van Mark en een JEgidius Franken; Een vader Brakel en Le Roij en een Emelius, En eindelijk nog ten 'slot den dierb'ron Katechismus; Dit schoon geschenk van GOD om waarheid uit te loeien, .'Een wapen in de hand om ketters .af te weeren. »De hooge GOD zie nog genadig op u neêr; Hij breng' u allen weër, tot onzir vad ren leer.« (1 Joh. 1:1 en Hebr. 1: 3 enz. (2 Deze ' loochenaar van de Godheid van Christus, is op eene ellendige wijze omgekomen. (3 IJ0I1. •. V: 20. (4 Openb. XIX: 1G (5 Hebr. X: IS. Jlatth. XX^ . >41. I Dit is mijn hartewensch; GOD së-henke u licht en klaarheid, En brenge u allen weör onder 't zuiv're Woord der waarheid, ö GOD! schenk dit, uw' grooten naam ter eer, Opdat het heil van Land en Kerk daardoor vermeêr'. Tot u ook is mijn' stem, geliefden'in den HEER, Die waarheid nog verkondigt door d' Evangelie-leer, In dezen donk'ren tijd; roept: eeuwig zijn GOD lof, Die Vólk en Dienaars zaam verwekt als uit het stof. Maar ach! laat ons in ernst ook Zions kreuk betreuren, Terwijl men in deez' tijd niet anders hoert dan scheuren-, Verdeeldheid in de Kerk, in plaats van liefdèband: 'Ook! dat de eenheid kwam' in 't'lieve'Vaderland! ö, JEZUS wil nog zélf uw Volk als schapen leiden, Als Herder met uw' staf, eo als -een' kudde weiden; (1 Vereenig ons te za&m, door éénen liefdeband; (2 Geleid ons naar uw' raad en door uw' regterhand; (3 •Opdat het liefdevuur der Christ'nen niet verdoove En dat deez' waarheid blijkt: »ééri Heer en 'één gcloove. >(4 O! dat hot éigen ik ons hierin niet mag hïnd'ren, Om 't welzijn van GODS Kerk, en Vólk of lieve kin'dreii': Als 't hoofddoel van ons werk van een' Drieëenig God, (5 Den Koning van zijn''Kerk, beschikker van ons lot, Te dragen in ons harti met. zuchten, bidden, «moeken; Te toonen met er 'daad,' inzonderheid met preêken. Welaan! dan broeders, werkt met wijsheid en beleid, Tot eenheid van do Kerk en JEZUS heerlijkheid. Komt laat ons daartoe biddend werken t' zamen, En al wat'moog'lijk is, in 's Hoeren vrees beramen. (1 Jez. XI: 11. (2 Ps. CXXX1ÏI ; 1. (3 Ps, CXY1II: 10. (1 Èfcz, IV: 5. (5 1 Joh. V; 7. O, GOD! stel ook den Koning tot Voedsterheer der Kerk? Zijn' dierb're Gemalin tot zoogvrouw in dit werk; (1 Opdat uw' heerlijkheid in 't Vaderland mag blijken En uw beminde Volk niet wankelen of bezwijken.. Eegeer den Koning door uw dierbaar "Woord en Geest, Opdat hij. U, ö GOD! opregt vart harte vreest. Tot u ook is mijn' stem, bekommerden van harte, (2 Die tteurig daar beweent uw zondeschuld met smarte: Och! dat dit dienstbaar zij, tot troost m uwen druk, Tót eer van onzen GOD en ook tot uw geluk. Het-dankbeeld van een' God zoo heilig en regtvaardig; (3 In-den spiegel van Gods wet, ziet gij' u zoo doemwaardig; (4 Uw kennis en verstand is als een duis'tre nacht; Dé wet die eischt cn vloekt en och! gij' hfett geen kracht (5- Verzonken in het süjk van jammer en ellenden. (6 Gij schrikt en beeft en vreest, tot wien zal ik mij wenden? (7 Hoe zwaar mijn vonnis is, regtvaardig is de straf; (8 Voor eeuwig is 't gedaan; ik ga naar hel en graf. (9 Naar JEZUS is mijn' stem! och, wilt u niet beraden; Hij. zelf roept in zijn Woord, belasten-en beladen. (10 GOD is-in hem verzoend}-voor uwe zondeschuld: (11 Hij Jezus, Hij. alleen, heeft ook de Wet vervuld. (1. Een tolnaars hart, in 't stof voor JEZUS neergebogen; Hoe «waar de doemschuld' zij, wil GOD nog wéér verhoogen; ln plaats van dood 'en hel", wiï Hij uit vrij gena, Om >t kruisbloed van zijn- ZOON, gestort op Golgótha,(13 Hoe groot de zonden zijn, genadiglijk vergeven; (1 Genade in den tijd, hiernamaals V eeuwig Teven. (15 ^ ^7 9^ (2 Mattli V: 4. (3' Jez. VI: 3. (4 Rom. VII: 7(1 Jez. XÏ1X: 23 (2 Matth. v K ^ & (g Job XX1V; 10 (S Gal. III: 10.- (C Rom. MI- 24. (7 gü („ P, CXV1: 3. ' ï,LCêm, 1». (15 Jolt (13 Mattli. V: 17. (13 Joh- i7' ^ ' X-..27 en 23. 't Is niet meer ctoor dè Wet of werken; maar 't geloof (1 In CHRISTUS als uw Borg; wie? hiervoor dan niet doof. Een Borg voor onze' schuld; een GOD voor onze harten;. Zijne algenoegzaamheid is balsem in: de smarten. Hij is dat helder Licht, do levende Fontein,-(2" Die allis ook vervult, behoefte groot cn klein. Geen bloed van bok" en stier kan rein'gen onze zonden; (3' Maar 't blbed van Godes ZOON, gestort uit opene wonden, (f Door dit offerbloed alleen is GOD vóór ons voldaan' En zal zijn Volk ook eens den Hemel binnen gaan; Verzadigd met Gods beeld, bekleed met witte kleed'rcn;" (5 Veel schoonèr dan een' duif' die pronkt irfet haro ved'ren. (&■ Och! dat nu al' wat leeft en adem heeft zich buig'; (7 Dat Eng'len en menschen zaam, aan JEZUS lof betuig': (8 Maar zal men eens volmaakt het Hallelujah! zingen, Met de gekochte schaar en al dé Hemelingen, (9' Zoo leert men zTeker' eerst een tollenaars gebed:" (10' »Och HËER'/och wierd mijn' ziel door U, doorU alleon'gered. «(1 ï O, wonder van gena! geregtVaardi'gd gaat'hij henen;' Maar aan den Pharizeör wil GOD géén hulp verlecnen. Dus gij bedrukt', bevreesd en nog steeds bevend Volk,. Oeli! was die taal voor u-, nog als een' iremeltolk,. Om u deil weg in CHRISTUS aan te wijzen,En u de heerlijkheid in JEZUS aan te prijzen, Al gaat gij nog in 't zwart beschaamd Van aangezigt', Beschaamd Voor GOD en' menseli, verdoemlijk in 't gezigt. Ai! wilt uw klagt en1 zucht tót JEZUS dan toch wenden,. Hij hoort 't geroep tot Hem uit diepte'der ellenden; (12 tt Joh. 111: 36. (2 ï>s. XXXVl:10cn Joh. I: 4. (3 Hcbr. X: 4. (4 1 Joh. 1:7. (5 Ps. XVII: 15. (6 Ps. LXV111: 14. (7 I's. XLV: 13. (8 Opcnb. XI: 16 cn 17. (9 Openb. XIV-: 3. (10 Luk. XV111: 10-13. (11 I's. CXV1: 3 in rijn* (12 Ps L: 15 en CXXX: 1 en-2. Niet om, maar op 't gebed, noch om uw zware klagt, Alken om JEZUS wil, door 't zalig: »'tis volbragt!« (1 ln Hom alleen wil GOD, barmhartig en genadig, (2 Zoo wijs , zoo goed, zoo mild en tevens ook weldadig, Zijn Vaderoor en hart ontsluiten voor het kind, (3 Dat buiten Hem geen heil, of hulp, noch troost meer vindt. Ja, dan doet Gij ó, GOD! uw' dierbre liefde stralen In de harten van uw Volk of kind'ren nederdalen; (4 Hun hoop beschaamt ook niet, ö, welk een zalig lot, Te wandelen in.^t licht cn aanschijn van dien GOD. (5 Indien ik verder sehrjjf, om 't zwak geloof te sterken, <5, Vestig dan uw oog op JEZUS wonderwerken: Het water in een vat maakt Hij tot beste wijn; (6 ( Het slijk der aarde tot een zalf cn medicijn, (7 Om blinden 't lieflijk licht en het gesigt te schenken; De viach in -de oceaan, gehoorzaamt Zijne wenken; (8 Al is mon doof en stom, Hij geeft 't gehoor en spraak; (9 Geneest en helpt en redt, al is men c