81 K 205 „JViet geachtgroot van kracht." Onze Politieke Belijdenis, Art. XXXVI, in het licht van Gods Woord en de Historie door S. SVieuwenhaijsen. „In Artikel XXXVI der Ned. Gel. Bel. ligt de conceptie van den bouw van een Staat, die het leven der natie niet onderdrukt, maar leidt, en die haar in staat stelt, hare historische roeping in het midden der Volkeren in de vreeze Gods te vervullen." (Manifest Herv. (Geref.) Staatspartij,) Ten voordeele van het Propagandafonds der Hervormde (Geref.) Staatspartij. Uitgave H. I. TAK, Nieuwe Haven No. 24 - Den Haag Druk van Kolijn ^ OUDESTRAAT6, KAMPLï ly „Niet geacht, groot van kracht." INLEIDING. Artikel 36 onzer Ned. Geloofsbelijdenis is terecht genoemd: Onze Politieke Belijdenis. Men heeft gevraagd: Komt dat art. wel in önze Geref. Belijdenis te pas? Het is dan ook een vergeten en weinig begrepen stuk der Waarheid Gods. Velen kunnen er zich niet in vinden. In Christelijke en zich bij voorkeur noemende ,.Gereformeerde" kringen wordt art. 36 geplaatst in het museum van oudheden; 't is immers een product uit de middeleeuwen? een artikel, dat in onze dagen niet meer gelden kan? En zij, die aan art. 36 nog vasthouden, omdat het de echo is van Gods Woord en de roeping der Overheid als Dienaresse Gods aanwijst, worden beschouwd even antiek en domperig te zijn als dat art. zelf. „Die menschen willen de wijzers op de klok van den tijd 300 jaren terug zetten"! Wij willen in een kort bestek iets over onze Politieke Belijdenis schrijven, en enkele grepen er uit doen. En al is het, dat wij niet aanstonds alles ervan begrijpen, dan wenschen wij, dat dit geweldige stuk der Geref. Belijdenis ook ons eens moge aangrijpen, zoodat wij gaan verstaan hoe vér we, ook met betrekking tot dit artikel, van huis zijn. Wat heeft men op allerlei wijze getracht een carricatuur ervan te maken! Men spreekt van Protestantsche ketterjagerij, inquisitie, gewetensdwang, en in kranke verbeelding ziet men onze predikanten zich opmaken, om met bloedbesmeurde handen opnieuw brandstapels en schavotten op te richten voor hen, die er zich niet aan willen onderwerpen. Men heeft tweeërlei geprobeerd; óf om door een spotbeeld er zich maar van af te maken, óf indien men niet zoo ongereformeerd wilde doen, dit deel van de Belijdenis maar te schappen of tusschen haakjes te zetten. Maar het laatste is al even goddeloos als het eerste. Want heeft men de vrijheid als Gereformeerden, art. 36 te schrappen of buiten werking te stellen, dan ontzegt men zichzelf het recht om te ageeren tegen de modernen, die een ander deel onzer Belijdenis niet meer aanvaarden. WAAROM OPGESTELD? Waarom hebben onze Vaderen (Guido de Brés) dit artikel opgesteld? De Profeten, Apostelen en de eerste Christenen zijn altoos bezwaard en aangeklaagd, dat zij ongehoorzamen en oproerigen in den burgerstand waren, die alle gezag wilden breken en allerhande verwarring in het Staatkundig leven zochten aan te richten. De opstellers van onze Belijdenis hebben al te goed begrepen, dat ook de geloovigen in ons land over dezelfde misdaden bij den Koning van Spanje zouden aangeklaagd worden. En daarom hebben zij voor de gansche wereld in 't openbaar willen belijden, dat de ware Kerk, waartoe zij behoorden, de Overheid beschouwde op grond van Gods Woord, als Dienaresse Gods. Maar ook, dat waar die Overheid Gods Dienaresse is, zij de roeping heeft van den Koning der koningen en de verantwoordelijkheid draagt, om naar luid onzer Belijdenis „de hand te houden aan den heiligen kerkedienst, om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk van den anti-christ te gronde te werpen, en 't Koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen, 't Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt." VAN WIEN KOMT DE OVERHEID? Van de goede schikking van Gods Voorzienigheid. „Door Mij regeeren de koningen en stellen de Vorsten gerechtigheid, door Mij heerschen de heerschers en de Prinsen en de rechters der aarde." „Daar is geen macht dan van God, en de machten, die er zijn, zijn van God geordineerd." (Rom. 13). Men zou gemakkelijker in een woestijn onder wilde beesten kunnen leven, dan onder de menschen zonder een welgestelde Overheid. De Overheid draagt dan ook in Gods Woord verschillende namen: Koningen, Vorsten, Prinsen, Oudsten, Richters, Schilden der aarde, Overheden, Machten, Goden, enz. Augustinus heeft reeds gezegd: „De koning draagt het beeld van God, gelijk de bisschop het beeld van Christus; de koning in het voeren van zijn scepter, de kerkelijke in het weiden der kudde Gods." In Gods Woord zien wij Mozes als Staatsman naast Aaron als Priester. Denk ook aan Saul, die wegdeed uit het land de waarzeggerij, aan Asa, die de drekgoden uitroeide en de altaren omver wierp, aan Josaphat, die de afgodische hoogten verstoorde, aan Salomo, die den tempel bouwde, aan Joas, die reformeerend optrad, om niet meer te noemen. DE OVERHEID NEUTRAAL. In ons land is de Overheid „neutraal" gemaakt door de Revolutie en haar natuurlijke dochter, het Liberalisme. We hebben een goddelooze grondwet; de eerste tafel der Wet Gods, waarin het gaat om Gods eer en Naam, wordt niet meer door haar gehandhaafd. „Wie is de Heere, dat wij Hem zouden gehoorzamen?" zoo vraagt ze. Zeker, de tweede tafel der Wet, waarin het gaat om ónzen naam, ónze eer, óns geld, óns bezit, wordt wel door haar gehandhaafd. Maar, denk eens aan Mozes. Toen hij op Horeb de tien woorden ontving en hij, van den berg komende, het volk afgoderij met het gouden kalf zag plegen, wat deed hij? Wierp hij alleen de eerste tafel der Wet stuk? Neen, beide! Het volk overtrad de eerste tafel toch alléén? — Ja! Maar als Gods Naam niet wordt geëerd, dan is onze naam, eer, geld en goed ook niet meer in veiligheid. Wee de overheid, die de eerste tafel der Wet verwerpt! God zal de tweede breken! VANWAAR DE STRIJD OM ARTIKEL 36? Maar waarom is nu die strijd om art. 36 weer zoo opeens ontstaan? We weten, het verzoek om opheffing van het processieverbod heeft dien strijd doen ontbranden. „In art. 36 ligt de sleutel der positie", placht Dr. Hoedemaker te zeggen. Vele jaren lang scheen echter de strijd om art. 36 vrijwel een theoretische te zijn. Men sluimerde min of meer. 't Gind toch zoo goed! Eensklaps kwam art. 36 weer in een accuut stadium. De „Christelijke" regeering zelve, heeft dien strijd eenige jaren geleden opeens overgebracht uit de theorie naar de practijk. Men vreesde een nieuwe „Aprilbeweging". Bij nadere overweging werd het processievoorstel weer terug genomen, doch de practische strijd om art. 36, eenmaal aangewakkerd, is daarmede niet beëindigd! God lof!' Gods Woord geldt voor alle tijden en eeuwen. Aan art. 36 zit o.m. vast: Zondagsheiliging, het straffen van het openbaar lasteren van Gods Naam. Wij leven in een land van gewetensvrijheid, maar zooals het nu gaat onder een „neutrale" Overheid, worden onze vrijheden getrapt. Neem eens de sport, het voetbalveld, dat op Zondag geopend mag zijn. Uw kinderen, die gij in de leer der godzaligheid hebt opgevoed, kunt gij niet meer thuishouden. Zij jagen om er uit te komen. Ge kunt ze niet meer naar de kerk krijgen. Het wordt een wedloop! Wie zal het winnen van de ziel van uw kind? In de meeste gevallen de wereld. Heeft de Overheid hier geen roeping uwe gewetensvrijheid te eerbiedigen? Denk aan het vloeken. Uw naam mag niet door 't slijk gehaald worden. Maar Gods Naam? Men kan schier in geen tram stappen, of ge wordt gekweld door de ijselijke vloeken. Kinderen op straat, die nauwelijks kunnen praten, vloeken Gods Naam! Is dat gewetensvrijheid? Zou God het niet bezoeken? In andere landen heeft men een spreekwoord: „Gij, of hij vloekt als een Hollander!" En dat voor Nederland, „het Israël van het Westen"! DE ROEPING DER OVERHEID. Als wij onze Politieke Belijdenis, voor zoover het de Overheid betreft, goed lezen en onderscheiden, dan merken wij daarin op twee gedeelten: I. Het eerste gedeelte spreekt over het strafrecht der Overheid, en luidt als volgt: „Wij gelooven, ('t is dus een stuk des geloofs!) dat onze goede God, uit oorzaak der verdorvenheid des menschelijken geslachts, koningen en prinsen (en andere vorsten die souverein gezag hebben) en overheden verordineerd heeft, willende dat de wereld geregeerd worde door wetten en politiën (besturen of ingestelde regeeringen), opdat de ongebondenheid der menschen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de menschen toega. Tot dat einde heeft Hij de Overheid het zwaard in handen gegeven, tot straffe der boozen en bescherming der vromen;" II. het tweede gedeelte omschrijft het ambt der Overheid in betrekking tot Kerk en Godsdienst, en luidt als volgt: „En hun ambt is niet alleen acht te nemen en te waken over de Politie, (besturen of ingestelde regeeringen) maar ook de hand te houden aan den Heiligen Kerkedienst; om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt", — waarin deze drie punten vervat zijn: 1. De hand houden aan den Heiligen Kerkedienst, 2. Het weren en uitroeien van alle afgoderij en valschen godsdienst, 3. De prediking van het Evangelie. Wat het eerste gedeelte betreft — het Strafrecht der Overheid, — de Overheid kan dwalen in hare beoordeeling van wie „boozen" en „vromen" zijn, maar het mag geen tegenspraak lijden, dat zij, hetzij zij Roomsch, hetzij zij Protestantsch, hetzij zij Mohammedaansch, hetzij zij Fetichistisch, hetzij zij niets van dat alles, hetzij zij op godsdienstig gebied „niets" is, krachtens haar Goddelijk recht, zelfs reeds krachtens hare roeping om de orde te bewaren en te beschermen, verplicht is te straffen, met. welke straffen dan ook, die in haar oog „boos", en te beschermen die in haar oog „vroom" zijn. Daarom hadden de leeraars onzer Kerk, met Calvijn aan het hoofd, in beginsel volkomen gelijk, als zij, niet om alle ketterij, d.i. van de Kerkleer afwijkende gevoelens, niet om ketterij als zoodanig, maar om het verwoesten van de bestaande orde door zoodanige ketterij, de noodzakelijkheid van straf, zelfs var, doodstraf leerden. In dit licht heeft men dan ook te beschouwen b.v. Servet's brandstapel, daar het optreden van dien ketter de Christelijke Republiek van Genève met vernietiging bedreigde. Hij is dan ook niet veroordeeld omdat hij andere gevoelens uitsprak dan de belijdende Kerk goedvond, maar omdat hij, zooals in het vonnis uitdrukkelijk gezegd wordt, zich gedroeg op eene wijze, dat de strafrechters zich verplicht achtten, „de Christenheid van zulk een pest te reinigen." Ter verklaring waarom dit eerste gedeelte in het artikel werd opgenomen, diene nog te worden opgemerkt wat wij al even hebben besproken, dat de Gereformeerden beschuldigd werden van oproer. Zij werden beschouwd en behandeld als „boozen". Zij ontkenden dat zij zulks waren, en om de Overheid daarvan te overtuigen spraken zij hun geloof schriftelijk uit: „Wij zijn bij U aangeklaagd als boozen", schreef de Kerk van 1562 aan de Overheden van de Nederlanden, „wij zijn het echter niet". „Wij belyden dat de Overheyt moet de kennisse hebben der ketteriën dewelck wy toestaen te syn verstooringhe onder het ghemijn volck, waerby het van noode is dat de Richter van hem selven bekenne ende versekert zij, van de ongherechtigheydt ende ketterije door den Woord Gods overwonne, eer hij syne handt uitsteke om den beschuldichden te overvallen". „Maar wij zijn geen oproermakers of rustverstoorders, wij zijn geen ketters, omdat wij in alle eenvoudigheid belijdenis des Evangelies doen Beghint dan, o onse Heeren, beghint onse saecke in handen te nemen, ende te ondersoecken van onser onnoozelheydt, die door het bedroch, lasteringhen ende het ghewelt van onser tegenpartye heeft onderdrucht gheweest, opdat de Heere, die het leven Sijner dienaren dierbaer ende waardt heeft, Sijn gramschap over U niet uyt en strecke. En veracht het weenen ende versuchten so veel der onnooselen niet, opdat de Heere U in uwe ghebeden verhoore, U in uwe ampten en de Heerschappie zegene, ende U in al dat ghij doen sult, voorspoedich make." Naar aanleiding van de woorden, „dat de Overheid het zwaard in handen is gegeven", willen wij tenslotte nog wijzen op de voorstelling der Kerkelijke ambten, zooals die gevonden wordt in de alleroudste Nederl. Geloofsbelijdenis. Volgens deze belijdenis zijn er voornamelijk drie ambten in de Gemeente, en worden genoemd die „des Woordts, des Sweerdts ende der Tafelen voor den Armen". De „Belijdinghe" nu van de Dienaars des Zwaards in de Gemeente, is aldus: „le. Dat sij den Dienst des Woordts ende haer opregte Dienaers in Ghemeynte vervorderen, eeren, beschermen ende voeden. Ende de Wolven ende valschen Leeraers in de Ghemeynte niet lijden." „2e. Dat sy de onghehoorsaemheyt ende opentlicke boosheyt, na den bruyck des Sweerdts die haer ghegheven is, straffen". „3e. Dat sij besorgen dat alle Instellingen Christi des Heeren, ieynlich, getrouwelich ende weerdelich onderhouden wesen ende straffen alle degene, die deselve verachten, vervalschen, of onderstaen teniet te brenghen." „4e. Dat sy eenen yeghelichen (na de Ghemeyne Rechten) het sijne gheven; ende de ghemeyne eerbaarheijdt in de Ghemeynte ter stichtinghe beschermen ende onderhouden. Dat sy de ghemeijn vrede der Ghemeynte in alle Godsaelicheyt beschermen ende bewaren'. Aldus in „Een Cort Begreyp der leeringhe van de warachighe ende eenighe Ghemeynte Godz ende Christi, ende van haer Gheloove ende oprechtighe Belijdinghe" enz. 1551—1565, volgens Prof. H. E. Vinke in Kerkelijke Raadvrager en Raadgever IV D 11 St. de belijdenis van de Nederlandsche Hervormden te Londen, opgesteld door Joh. a Lasco. HET AMBT DER OVERHEID IN BETREKKING TOT KERK EN GODSDIENST. Het tweede gedeelte beschrijft het ambt der Overheid in betrekking tot Kerk en Godsdienst. En ook daarin is geen sprake van de Gereformeerde, Christelijke of een godvruchtige overheid, doch van een overheid in het algemeen. Toen onze Kerk nog al de tyrannie ondervond van Overheidspersonen, die den anti-Christ aanbaden en gruwelijke afgoderij dreven, zond zij aan diezelfde personen reeds de belijdenis, waarover wij thans handelen. De Overheid, welke dan ook, of waar dan ook, of hoe dan ook genaamd, de Overheid als Gods Dienaresse, was gehouden te doen wat de Kerk als de roeping van de Overheid beleed De waarheid welke de Kerk droeg als den grootsten schat in een aarden vat, behoorde de Overheid te eeren. Zij mocht jegens haar niet vijandig, niet onzijdig, niet onverschillig wezen. Zij moest — harpWaS htaar HVan God °PSelegd ambt — met hare macht en in hare ambten de waarheid dienen, zooals de Waarheid verdiende w n13f e^en °°rdeeI eischte" Ter oorzake dus van de Waarheid Gods, die zij bezit, maakt de Kerk aanspraak en heeft e Kerk recht op zulk een ambtelijke verhouding der Overheid als n dit gedeelte van onze Politieke Belijdenis omschreven werd. Wat nuttiger is voor de Kerk: de bescherming of de onderdrukking, dit is niet de alles beheerschende vraag. Is de Overheid Gods Dienaresse, dan moet zij Gods Woord huldigen, en dat schrijft voor wat onze Confessie van haar verlangt, zooals b.v. in den 2en Psalm geleerd wordt: „Nu dan, gij koningen, handelt verstandelijk en at u tuchtigen, gij rechters der aarde. Dient den Heere met vieezen en verheugt u met beving. Kust den Zoon opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden'. En is zij Gods Dienaresse, dan moet zij zich in het openbaar, op haar gebied, met den scepter in de hand voor God buigen, gelijk Hij Zich geopenbaard heeft in Christus. De teksten, die in de eerste Hollandsche uitgave der Confessie op den rand vermeld, hierbij behooren, zijn: II Kron. 29 I Kon 15 : 12, Rom. 13 : 1, Luk. 22, Petr. 2:17, Tit. 3:1, Matth.' 17 • 27 Spreuk. 8 : 15—16, Ex. 18 : 20, Jer. 21:12, Richt. 21:23,' Dan. 2 : 21—22, Jes. 49 : 23, Hos. 10 : 3, Ps. 72 : 11. In drie hoofdstukken wordt die lastbrief ontwikkeld: le. het mainteneeren van den heiligen kerkedienst, 2e. het weren en uitroeien van alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk van den anti-christ te gronde te werpen, 3e. en het Koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen, het Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt. Over elk punt in het bizonder nog een woord van toelichting: 1. DE HAND HOUDEN AAN DEN HEILIGEN KERKEDIENST. Het instellen van den Kerkedienst is niet aan het Overheidsambt verbonden. Dat werk komt alleen der Kerk toe. De Kerk organiseert zichzelve en daartoe behoort de Kerkedienst, de dienst welken de Kerk verricht. Maar die dienst, welke in het openbaar verricht moet worden, heeft om openbaar te kunnen en te mogen zijn, de goedkeuring der Overheid, en om de menigvuldigheid der vijanden, de bescherming van haren sterken arm noodig. Het is echter niet voldoende, dat de Overheid de hand uitstrekke tot oprichting en bescherming in den beginne, neen zij behoort er „de hand aan te houden", zij moet bij voortduring den dienst onderhouden en beschermen. Zij geeft daarvoor de noodige geldmiddelen, zij zorgt voor het onderhoud of de stichting van kerkgebouwen, dus ook voor het beheer, voor de financieele mogelijkheid voor de oprichting en instandhouding van nieuwe predi'kants- plaatsen. Zij verstrekt ook doelmatig onderwijs. Zij gebruikt de politie, het leger, de vloot, de diplomatie, in één woord al hare macht voor zooveel noodig, om den Kerkedienst te beschermen gedaan e6UWIge g'°ne de Staten voor 1795 ook veelvuldig hebben Zou nu aan den Kerkedienst behoorlijk de hand gehouden worcien, dan was de bekrachtiging der Kerorde door het publiek <*ezag der Overheid een eerste vereischte. De overtuiging stond dan ook iJpl® Z0erH VTOeg op den voorgrond, dat de goedkeuring der Kerkenverordening noodig was, waarvan reeds de eerste particuliere vraag van Middelburg (1581) getuigenis geeft: n'' ,P ^ v,rage'.of 'f niet g°ed ware de Artikelen sdes lesten disciplinae'trte ^ i! ^ 611 daar Uit te trekken een CorP"s clisc phnae of te Kerkeordeninge, om de Overheijd gepresenteerd en door d Authoriteit selver bevestigt te worden? Is geantwoord«rh p ZIJ" biertoe eenigen verordineert bij den welken 't voorgedaan soude werden; Is mede goedgevonden dat al 't gene uyt den Articitlen in den Corpore disci|lina! „ieTingelff! was volgt" partlcu,ieren quaestiën gebragt zoude worden als hiernaar Door deze goedkeuring zou de Kerkenorde niet alleen bindend van3?pÏp' te" V0°r kerkellJke Personen maar ook, om de woorden Leicesters goedkeuring (der Kerkorde van 1586) te gebruiken, voor „alle andere van wat qualiteijt of te conditie die zijn" zooals aiie Gouverneurs", Baillers, Schouten, Wethouderen offinvJT'-iUS^gieren , i.e.w. al de onderdanen van de goedkeurende r ei Verder verkreeg de Kerkorde daardoor „vim legis" (kracht van wet) voor de rechtbank en geheel het openbare urgerhjke, maatschappelijke, staatkundige leven. of hPt 77nStaten h6bben niet ééne Kerkenorde goedgekeurd of.bek acht.gd Die van Dordrecht heeft slechts steun van Provin ciale Staten verkregen en te vergeefs zijn de Hoogmogende Heeren *g e en „de kerkenordening, sooals deselve in deze Svnodus geexammeert en in sommige artikelen tot meerder vrede en sHcï tinge vermeerdert is, te approbeeren en te belasten, dat se overal de Kerken deser Landen, voor sooveel zulks geschieden kan eenparighjk worden onderhouden" (177ste Sessie) ' Geen goedkeuring der Overheid begeerde de Kerk om te mosen samenkomen in Synoden (of in Classen). In verband tot dit Synor'ossTr'Te'r Spann'gtxxxvf °P,Mjddelb"'?sd»= van haar recht te Dordrecht werd overgenomen™'^"^™?!"? schreef voor, dat de Synodale Kerk zon Ie kennen geven aan de Overheid, wanneer zij met de Classe „ver den tijd de plaats meXÏrf-86"/011 '^Pdat met haren weten' en (so° het haar gelieft mede eenige te senden tot de Classe) van de sake in tegenwoordis- eijd en met advys harer Gedeputeerde besloten werde" 2. HET WEREN EN UITROEIEN VAN AFGODERIJ EN VALSCHEN GODSDIENST. Zooals we reeds eerder over dit punt hebben gezegd, wat heeft men daar al niet van gemaakt? Men ziet in den geest de rechtbanken der Inquisitie, foltertuigen, galgen en brandstapels weer opgericht en de handen van predikanten en overheidspersonen druipend van het bloed der ketters ! Een Trigland, ofschoon hij geenszins een vijand van krachtige maatregelen was, vroeg van den Stadhouder slechts de vrijheid om de ketters dood te preeken, doch nooit heeft hij of elk ander orgaan der Kerk van den Prins verlangd, dat hij zijn heldenzwaard zou bevlekken met het bloed van een enkelen Remonstrantschen ketter, ofschoon het den overwinnaar weinig zou gekost hebben om die „luttele Remonstrantsche kringetjes met één slag uiteen te drijven". Ook zou het niet moeilijk zijn geweest om afgodendienaars en Mahomedanen om redenen van godsdienst aan den lijve te straffen. Maar de Overheid heeft het niet gedaan en de Kerk heeft het niet begeerd. Nooit is hiermee bedoeld geweest het strafrechtelijk vonnissen en dooden, het vermoorden of uiteenjagen van afgodendienaars, aanhangers van valsche godsdiensten of anti-christenen. Wat dan? De afgoderij en valsche godsdienst moesten uit het openbare door den Staat beschermde leven geweerd worden; daarvoor geen „publieke protectie". II Kon. 18:4, II Kron. 34 : 33, Ezra 7 : 26, Neh. 13 : 19, moeten onze lezers eens in dit verband er op naslaan. Afgoderij (hiermede is natuurlijk allereerst het anti-christendom van Rome bedoeld) en valsche godsdiensten moesten worden uitgeroeid: d.w.z. vooreerst: uitgetrokken uit den bodem, waarin zij groeiden n.1. het Overheidsgezag; uitroeien niet met geweld, maar met geestelijke wapens door de prediking van het Evangelie, waartoe de Overheid, zooals straks zal blijken, ook het hare moet bijdragen, en op niemand gewetensdwang uitoefend. Geheel tegenover gesteld aan Rome, welke eischt, dat de Staat Roomsch moét zijn, evenals Overheid en onderdanen, welke geen gewetens- en geen godsdienstvrijheid kan toestaan, doch van de Overheid opeischt haar te helpen in het opsporen, verhooren, vonnissen, te. vuur en te zwaard uitroeien van ketters. Niet zoo van den kant der Gereformeerden. Aan alle andere gezindten werd vooral na 1651 tot 1795 eene in die eeuwen schier voorbeeldelooze vrijheid gelaten om, naast de Gereformeerde religie, vreedzaam en stil haar geloof te belijden. Maar zoodra de „Paapsche stoutigheden" den Staat dreigden te beroeren om schade aan de Gereformeerde gezindheid te doen, dan trad de Overheid beschermend op. Onze Kerk heeft het ook nooit anders gewild. Zij bleef overtuigd dat de Roomsche religie afgoderij was, zoodat zij „met zich sleepte de ruïne van Land en Politie, ondergang van Gods Kerke, 't verderf van zooveel duysent zielen", waar tegen zij door geestelijke wapenen zocht te strijden en ook de beschermende hand van de Overheid inriep, maar de Roomschen, die stil en vreedzaam hun geloof oefenden, zocht zij niet te verdrijven of hunne kerkelijke organisatie te vernietigen, noch hen op te sporen, voor den rechter te sleuren, te laten vonnissen en dooden. Groen v. Prinsterer teekent hierbij aan: „Er was geen schijn of schaduw van gewetensdwang, die, op het spoor der inquisitie, de rust van het huisgezin verstoort of tot in het geheim der gemoederen dringt; en wat meer zegt, zelfs het verbod van openlijke godsdienstoefening werd niet langer gehandhaafd dan voor de veiligheid van den Protestantschen Staat volstrekt noodzakelijk was. Door de uitvaardiging van elk Pauselijk bevelschrift aan eene voorafgaande vergunning der Overheid te verbinden; door aan de Priester eene plechtige belofte op te leggen van burgertrouw en van onbreekbaarheid ook van een aan ketters gegeven woord; door de Jezuïtenorde te weren en door soortgelijke behoedmiddelen meer, waakte men tegen de aanmatigingen en den indringenden ijver der Pausgezinden; maar de strenge placaten werden, zoo niet afgeschaft, althans buiten werking gesteld. In Amsterdam teekent de vrijlating reeds van 1641 en werd de dienst weldra in 22 kerken gehouden. De stilzwijgende vergunning werd algemeen, zelfs met vrijdom van belasting der kerkgebouwen. Door oogluiking en rekkelijkheicr, werd de toestand der Roomschen dragelijk genoeg, niets slechts om hen hier te doen blijven, maar ook om zeer velen herwaarts te tokken" (Hand. Vad. Gesch. I, 73). Wij zien uit dit enkele woord van Groen hoe het zuiver Calvinistisch Staats- en Kerkbegrip ook in ons Vaderland was doorgedrongen en toegepast. „De Staat is het lichaam, de Kerk de ziel, ieder zich bewegende in eigen sfeer, onafhankelijk van elkander, maar zóó, dat de Overheid als Stedehouderesse van God vrijelijk doet wat de Kerk predikt als Gods Woord. Aan het lichaam komt in 's menschen werken de uitwendige handeling en uitvoering toe, aan de ziel de wilsbepaling, welke de leden des lichaams door dringt en leidt. Zoo is eene Gode welgevallige ordening der menschelijke betrekkingen de burgerlijke Overheid de macht, welke de roeping van het eigenlijk regeeren, rechten, uitvoeren bezit, en in deze functie mag de Kerk zich op geenerlei manier mengen. Daarentegen moet zij de burgerlijke Overheid met haren geest bezielen en vervullen. Werkt de Staat, menschelijk gesproken, van bovenaf op de Kerk en heeft hij dadelijk macht over die ordeningen, zoo werkt de Kerk wederom van onderen naar boven op den Staat, laat haren geest instroomen in alle zijne grondstellingen, handelingen, inrichtingen; geeft hem prikkel en richting, maakt hem tot Christelijken Staat in den vollen zin des Woords, en de Overheid tot „Christelijke Overheid". De scheiding van Staat en Kerk in revolutionairen zin verwierp de groote Hervormer als profaan" (Vos. I, 111). Gelijk het is met de uitroeiing van het bestaande, zoo ook met het tegengaan van alle opkomende dwalingen en Ketterijen. Ook hierbij zal de Overheid de beschermende hand te verleenen hebben, ja niet zelden voor orde en rust tegen zulke onrustige geesten moeten optreden. De arbeid der getrouwe leeraars zal geen gewenschte vrucht hebben, a4s de Overheden ook niet de hand aan dit werk slaan en zich rechte voedsterheeren van Gods Kerk betoonen, gelijk zoodanige aan de Gemeente beloofd zijn. (Jes. 40). DE THEOCRATIE (GODSREGEERING) UIT HET OUDE VERBOND. De Theocratie uit het Oude Verbond zij ook voor onzen tijd tot een navolgenswaardig en meest zegenrijk voorbeeld. De overheden moeten in dezen de vrome koningen en vorsten van Israël navolgen, die de vreemde godsdiensten, de afgoderij en dwaling uitgeroeid, maar de waarheid beschermd en den waren godsdienst hersteld hebben. Als de Overheid de Waarheid voorstaat, dan is de Waarheid de vastigheid van het bestuur en het gezag der Overheid. (Jes. 33 : 6). Het is gelijk Job eens sprak: „Ik kleedde mij met gerechtigheid en zij bekleede mij." (Job 29 : 14). Hij handhaafde de gerechtigheid en de gerechtigheid handhaafde hem en was hem gelijk het kleed den mensch is tegen de guurheid van het weer en andere ongemakken. Daarenboven, gelijk de gerechtigheid door hem glans en luister kreeg, zoo was zij hem weder een vorstelijk sieraad. Evenzoo wil de Heere die overheden, die Zijne zaak handhaven, bevestigen, en eeren, die Hem eeren, (I Sam. 2), maar die daarentegen Hem of Zijn Woord verachten, zullen door Hem licht geacht worden. Dan is Hij gewoon den band der Overheden los te maken, de oversten beroofd weg te voeren en de machtigen om te keeren, (Job. 12 : 18—19). De geleerde Vedelius merkt terecht aan: als zich vreemde leeringen en nieuwigheden in Gods Gemeente opdoen, dan ontstaat daaruit gewoonlijk drieërlei kwaad: le. de vrede wordt onder het volk verbroken en de Staat wordt met twisten vervuld; 2e. de ware godsdienst lijdt groote schade; 3e. de Heere bezoekt Zijn Kerk, land en volk met oordeelen en plagen. Op de derde plaats wordt aan de Overheid ten plicht gesteld: 3. DE PREDIKING VAN HET EVANGELIE. Onze Belijdenis zegt daarvan: „het Woord des Evangelies overal tc doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt." Hiermede is natuurlijk niet bedoeld, dat de Overheid zelf zorg draagt voor de aanstelling of beroeping van predikanten of voor de uitzending van Evangelie-boden onder de heidenen; daarvoor zorge de Kerk. Maar deze plaats houdt in, dat de Overheid, overal waar zij gezag heeft, handelend moet optreden ten behoeve van de prediking van Gods Woord, door overal die prediking mogelijk te maken, te steunen en te beschermen. De Overheid, als Gods Dienaresse en Voedsterheer der Kerk, mag zich daaraan niet onttrekken. Bij octrooy (vergunning) van 20 Maart 1602 werd door de Staten de Oost-Indische Compagnie verplicht tot bevordering en uitbreiding der ware Christelijke Religie. De eerste Gouverneur-Generaal van Indië kreeg in last, „om den Oostindischen handel tot verbreiding van den Naam van Christus, zaligheden der onchristenen, eere ende reputatie van onze Natre, ten profijte van de Compagnie te continueren" (voort te zetten), in overeenstemming met den wil der Staten. Op de eerste bladzijde van het eerste Notulenboek der Kerken op Banda staat geschreven, dat nu God Almachtig, die landen gebracht had onder het recht en den titel van het Christendom, Gods heilig Woord en Evangelie san alle ingezetenen behoorde te worden verkondigd, een belijdenis, die de Commissie van den Gouverneur-Generaal, den IJzeren Koen, daarin schreef (1622). Op de eerste bladzijde van het eerste protocol (verslag eener staatkundige vergadering of van een congres) der Kaapsche regeering, aangelegd 9 April 1652, staat een treffend gebed, waarin de Gouverneur onder meer zegt, dat hij met zijn raad in Gods heiligen Naam vergaderd is, „omme met advys van deselve, soodanige besluyten te maken, waarmede den meesten dienst, van de opgemelde Compagnie gevorderd, de justitie gehandhaafd, onder dese wilde brutale menschen (mogelijk sijnde) uwe ware Christelijke, Gereformeerde Leere, met ter tijd mogte voortgeplant en verspreid worden, tot Uwen heiligen Naams lof, en eere en welstand onser Heeren Principialen." Overal waar de Nederlandsche vlag waaide, moest ook Nederland's Kerk worden geplant. De Staten zorgden naar vermogen voor dit onontbeerlijk betoon van dankbaarheid en onschatbaar nuttig werk; maar hunnen goede bedoelingen ondervonden uit geld- en heerschzucht veel tegenwerking. „Evenwel in 1615 kwam de eerste Indische predikant Ds. Wiltens op Ambon, alsmede Ds. Hulsebos op Java. Tegen het einde van '20 verzocht deze, hierbij ondersteund door een proponent en drie krankbezoekers, aan Gouverneur en Raden een bekwame plaats te Jacrata, naar gelegenheid des tijds, tot het waarnemen van den Godsdienst, alsmede om twee ouderlingen volgens het gewone Kerkbestuur in het Vaderland, te mogen kiezen. De vergunning werd verleend, en alzoo de Hervormde Kerk gesticht op Java te Batavia. In '24 werd een Kerkorde uitgevaardigd bij ordonnantie (voorschrift), grootendeels een uittreksel van de Dordtsche; in '41 was de eerste kerk gereed, een fraaie kruiskerk". (Vos Gesch. Vaderl. Kerk, I, 166). En wat de vloot aangaat: „Prins Willem heeft de geuzenvloot op meer geregelden voet gebracht, en aan alle kapiteins werd op 't hart gedrukt dat het doel was: „het zuivere Woord van God te eeniger tijd in deze landen herplant te zien". Iedere kapitein moest op zijn schip een dienaar des Woords hebben om de opvarenden in het gebed voor te gaan en hen te vermanen" (A. J. Eijkman Jr., „Houdt dat gij hebt!" blz. 7). DE ZENDING. Helaas! heeft èn de Overheid, als Dienaresse Gods, èn de Kerk, als draagster van het Woord Gods, in den loop der jaren hunne roeping verwaarloosd. Heeft de Kerk niet het bevel om uit te gaan: „onderwijst alle volken, dezelve doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes", en de belofte daarbij: „Ziet, Ik ben met u al de dagen tot 'aan de voleinding der wereld"? Tal van Zendingsvereenigingen hebben het werk der Zending ter hand genomen; Ds. Stigter merkt daarbij aan: „Allerlei particuliere Zendingsvereenigingen zijn in den loop der 19e eeuw opgericht, maar daarmede heeft de Kerk zelve hare roeping nog niet vervuld. Vandaar de Kerkelijke Zending, welke in den laatsten tijd in verscheidene Classes der Kerk krachtig optreedt. De Kerk mag er niet in berusten, dat sommigen het Zendingswerk voor haar doen; evenmin dat de partijschap der Kerk op Zendingsgebied overgebracht wordt, zoodat iedere partij een eigen zendingsvereeniging heeft. De Christelijke Gemeente aan alle plaatsen moet haar zendingstaak weer opnemen; en de Classicale Vergaderingen en de Synoden moeten, gelijk in onze oude Kerk vaak met grooten ijver geschiedde, de zending behartigen, opdat alzoo vanwege de Kerk het Evangelie naar Schrift en Belijdenis den Heidenen enz. worden gebracht" (Vad. Kerk, blz. 192—193). Achter den tegenwoordigen finaniceelen nood der Zending zit nog een andere nood. De nood der Kerk, die als welgeordende Kerk zelve haar boden uit moest zenden, daarbij gesteund door de Overheid, gelijk in vroeger eeuw. Kan de Zending van de Kerk uitgaan, zooals zij nu is? Kan zij daarbij gesteund en beschermd worden door een Overheid zooals wij die thans hebben? Neen! Maar toch de nood is er, en het bevel des Heeren blijft. Moge het ons verootmoedigen, opdat wij niet er ons afmaken met te zeggen: „Wij zijn tegen de Zending," zooals zij thans „gedreven" wordt, maar opdat wij mee het oordeel gaan gevoelen, waaronder de Kerk der Nederlanden rechtvaardiglijk door God is gebracht, en wij een Overheid hebben die wij hebben verdiend! Dan blijft de beurs niet gesloten. ARTIKEL 36 ACTUEEL. In een tijd als de onze, met zijn revolutie-begrippen, bolsjewistische neigingen, verwarring van geesten en valsche democratie, is het meer dan ooit noodig, het volk te wijzen op de beteekenis van Artikel 36 onzer „Nederlandsche" Geloofsbelijdenis, 't Zij we een .Monarchaal, Aristocratisch of Democratisch regiem hebben, 't doet er niet toe: God eischt gehoorzaamheid aan het Hem ingestelde gezag. Welke de beste staat van regeering is, laten we buiten beschouwing in dit verband. Het oordeel daarover is zwaar, en niet los van de omstandigheden en toestanden, waarin een volk of natie leeft. MAG EEN CHRISTEN HET AMBT VAN OVERHEID BEKLEEDEN? Een andere vraag is: Mag een Christen het ambt van Overheid bekleeden? — Ja! Jes. 49:23: „Koningen zullen uwe voedsterheeren zijn, hare vorstinnen uwe zoogvrouwen." Ps. 72 : 11: „De koningen van Tharsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen," enz. Nicodemus was een overste der Joden, Josef van Arimathea een eerlijk Raadsheer, de bekeerde Sergius Paulus een Stadhouder. De macht der Overheid strekt zich uit over alle menschen, zonder uitzondering van monniken, die zich aan de wereld meenen te kunnen onttrekken. „Alle ziel zij de Machten over haar gesteld, enderworpen." (Rom. 13). De apostel Petrus zegt in zijn brief (I Petr. 2 : 13, 14): „Zijt dan alle menschelijke ordening onderdanig, om des Heeren wil, hetzij den Koning, als de opperste macht hebbende, hetzij den Stadhouder, als die van hem gezonden worden, tot straffe wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen die goed doen." De macht der Overheid gaat over de onderdanen, omdat het Woord het ons aldus leert. De Overheid maakt wetten, doet recht, stelt ambten en bedieningen, heft belastingen, kortom: doet alles wat tot welstand of bescherming van het land kan dienen. Zij heeft hare macht tot heil der ware kerk aan te wenden. Gelukkig een land, 't welk een Overheid heeft die zich weet Gods Dienaresse te zijn; als de Overheden: Godvruchtige, rechtvaardige, nederige, kloeke en ijverige Dienaren mogen zijn, gehoorzaamd de stem des Heeren. PLICHTEN DER ONDERDANEN. Wat zijn de plichten der onderdanen omtrent de Overheid? Wij weten, het antwoord op deze vraag gaat tegen den geest des tijds in; nochtans het Woord zegt ons: „Vermaant hen, dat zij den Machten en Overheden onderdanig zijn", (Tit. 3:1); „Geeft den Keizer, wat des Keizers is"; (Matth. 22 :21). (Belasting betalen, zie Rom. 13 : 6, 7.) En niet alleen dit. Het Woord vermaant ons ook ernstige voorbidding voor de Overheden. Lees lerem. 29 : 7 en ook 1 Tim. 2:1,2. ,Hierin —- zoo besluit art. 36 — verwerpen wij de Wederdoopers en andere oproerige menschen, en in het algemeen alle degenen die de Overheden en Magistraten verwerpen en de Justitie omstooten willen, invoerende de gemeenschap der goederen, en verwarren de eerbaarheid, die God onder de menschen gesteld heeft." De Spreukendichter zegt dan ook: „Mijn zoon, vrees den Heere en den Koning, en vermeng u niet met hen die naar verandering staan" (Spr. 24 : 21). KAN DE OVERHEID NIET DWALEN? Maar kan de Overheid, al is zij Gods Dienaresse, niet dwalen? Kan zij b.v. den valschen godsdienst voor waren, en omgekeerd den waren voor valschen godsdienst niet aanzien? Heeft zij op deze wijze niet de grootst mogelijke willekeur? Dat kan, zeer zeker! Maar dat is haar zaak. Zij heeft niet, aan wie ook, of aan de Kerk tevragen wat de ware godsdienst is, 'maar moet zelf oordeelen. Maar als ze dan mistast? Dat kan de vreeselijkste gevolgen hebben. Nochtans, als de Overheid haar gezag misbruikt, dan heeft ze dat voor God te verantwoorden. En tast ze mis, dan is dit ook niet bij geval: God volvoert Zijn Raad! Onze vaderen hebben de roeping van de Overheid niet verworpen ten aanzien van de Religie, ook niet toen ze Filips II als Overheid hadden, die toch een vervolger der gemeente was. Integendeel; toen klonk hun manmoedig woord: „Het komt U toe te weten, o Overheid," enz. En dat waren maar geen vrome woorden, neen, bij het woord voegden zij ook de daad, want ze eerden God, door in getrouwheid aan die Belijdenis, het hoofd op het blok te leggen. Guido de Brés bezegelde de Belijdenis der waarheid Gods met zijn marteldood aan de galg! Zoo stonden onze vaderen voor Gods gebod. En wat doet men nu? Men beroemt er zich op nakroost te zijn van die fiere martelaars: „Soli Deo GJoria!" — maar men bestrijdt hunne Belijdenis op z'n felst. Het gelijk recht voor allen heeft hen te pakken. Zeker, van al Gods instellingen kan misbruik gemaakt worden. Maar wie durft zeggen, dat Gods ordening op zichzelf niet goed is? Het bederf van het beste is het slechtste. Als door Gods recht een streep is gehaald, gelijk in de Nederlandsche Grondwet, dan blijft er ten slotte geen middel meer over om te kunnen regeeren. Als de Overheid haar roeping verzaakt en regeert naar menschelijke willekeur, dan is ze „het beest" waarvan ons Openbaring 17 zoo treffend en waarschuwend spreekt. Geen partij-leuzen, geen „geestelijke" wapenen van menschelijk vernuft, die altoos blijken „vleeschelijk" te zijn, maar alleen het wapen van Gods Woord kan ons redden en helpen. Stembus-actie s, bondgenootschappen, samengaan met afgodendienaars, die vijanden van de Kerk, vijanden van Oranje én vijanden van ons Vaderland zijn, brengen ons geen stap verder, maar doen ons hoe langer hoe dieper in het moeras wegzinken. • Tegenwoordig regeert het volk. De partij-leiders leiden verkeerd. Dat er eene vertegenwoordiging van het volk bij de Overheid is, bij de Koningin is, om de belangen van het volk bij die Overheid te bepleiten, dat is op zichzelf geen kwaad en zelfs zeer gewenscht. En dat het volk, die vertegenwoordiging kiest, is op zichzelf genomen, zeker ook geen kwaad. Maar, dat de volksvertegenwoordiging, (Staten-Generaal) krachtens onze revolutionaire Grondwet met de Koningin de Wet-gevende macht deelt, en (in naam van het volk) Souvereine Overheidsrechten uitoefent, dat is zeer zeker tegen Gods Woord en daarom gruwzaam. Daardoor wordt de Overheid beroofd van het recht en de verantwoording, door God haar geschonken en opgelegd. Volks-souvereiniteit gaat lijnrecht tegen den heiligen wil des Heeren in. De Overheid regeert bij de gratie Gods, en niet bij de gratie van het volk. Wij komen er niet mee door van ons Neo-Calvinisme en de Revolutiebegrippen een slaapdrankje te maken. En we handelen tegen het uitdrukkelijk bevel des Heeren in als wij de Revolutionairen Staat exploiteeren om het „Christelijk" volksdeel aan haar vermeende rechten te helpen. De menschen zijn dronken van den zwijmelwijn der Revolutie. Het koortsvuur van het revolutiegif brandt in onze aderen en verwart onze hersenen. We kunnen geen waarheid van leugen, geen schijn van wezen meer onderscheiden. De „neutrale" Overheid verwerpt Christus! Is ons land „het Israël van het Westen" niet weggezonken tot vèr beneden het heidendom? _ . „Wij gelooven" — zoo begint onze Politieke Belijdenis. Welk een' troost, als we bedroeft zijn, ziende de werkelijkheid, de verwoestende macht der zonde in Staat en Kerk. Maar tegen al het zichtbare in, gelooven wij, dat God Almachtig het alles nog teiechi zal brengen, 't Zal wellicht door diepen nood gaan. Artikel 36 zal dan eerst in de herinnering van ons volk gaan leven en goed begre- pen worden, als de tuchtigende hand des Heeren ons meer en meer treft. God blijft staan op Zijn Woord. En wat onmogelijk is bij de menschen, is mogelijk bij God, Die de dingen, die niet zijn, roept alsof zij waren. DE NORMALE VERHOUDING VAN STAAT EN KERK. — ROME. Artikel 36 wijst ons aan de normale verhouding van Staat en Kerk. Duidelijk leert onze Belijdenis dat deze geen tegenstellingen of „vijandige grootheden" van elkander zijn. Wanner dan ook Rome beweert, dat de Revolutie het geestelijk kind van de Reformatie, van het Protestantisme is, dan moeten wij dat met de hand op de historie tenstelligste tegenspreken en zullen wij daartegenover aantoonen, dat juist het Romanisme leidt naar de Revolutie. Het Protestantisme en de Revolutie sluiten elkander uit. Waarom? Omdat de Reformatie te allen tijde kwam met den eisch van het Woord ook voor het publieke leven. Wie denkt niet aan Calvijn, die reeds op jeugdigen leeftijd zijn „Institutie" schreef en in boek IV zoo uitmuntend handelt over de roeping van Staat en Kerk? De groote Hervormer verstond het, dat de oorzaak van alle revolutie iigt in het afzijn van God, de Schepper van hemel en aarde, Die uit een chaos een kosmos schiep door het Woord Zijner kracht. Waar de Bron van alle leven, heil en zaligheid verlaten wordt, waar het Woord, dat alle dingen op de rechte plaats zet, vergeten wordt, daar ontstaat de wanorde, daar komen de botsingen en conflicten. Juist de Reformatie kwam met den eisch van het Woord voor het publieke leVen. Wij denken hierbij aan de opstellers van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, (Guido de Brés en anderen), met het nooit begrepen, doch heerlijke en duidelijke, het profetische Artikel 36, waarin de roeping der Overheid wordt uiteengezet, gelijk uit de vorige bladzijden ons duidelijk is geworden. Zeker, kort na de Reformatie kwamen al spoedig verschillende secten op. Daarom schrijven onze vaderen zoo terecht aan het slot van art. 36: „En hierom verwerpen wij de Wederdoopers en andere oproerige menschen, en in het gemeen al degenen, die de Overheden en Magistraten verwerpen, en de Justitie omstooten willen, invoerende de gemeenschap dr goederen, en verwarren cTe eerbaarheid, die God onder de menschen gesteld heeft". Toen God den stroom des heils over 't aardrijk, dor en mat, deed golven, heeft de duivel al spoedig bijstroompjes doen ontsp in haar heerscht, het zesde gebod. li U . Gerards> de moordenaar van den Prins van Oranje werd zelfs heilig verklaard. Moeten we nog spreken van de vervolgingen, den Bartholomeusnacht, die in Augustus 1572 Parijs met bloed vervulde? ^ „Gij zult niet echtbreken" luidt het zevende gebod. Het celibaat, de ongehuwde staat van nonnen en priesters spreekt boekdeelen' De voortreffelijkste godsmannen uit het Woord waren gehuwd:' Noach, Abraham, Mozes. De hoogepriester moest gehuwd zijn. Petius en Philippus waren gehuwdén, de Heiland verrichtte zijn eerste wonder op de bruiloft in Kana. Rome maakt van het huwelijk een sacrament ,maar weigert het hardnekkig den z.g.n. heiligen en priesters. Hoe onkiesch is het voor den Roomschen man en viouw, altijd een derde in het huwelijksleven te moeten binnenleiden. Meer willen we hierover maar niet zeggen. Alleen dit: Gods Woord zegt: Het huwelijk is eerlijk onder allen", enz. Het pausdom leidt evenzeer tot schending van het achtste gebod: „Gij zult niet stelen". Rome verklaart echter het stelen van kleine dingen en in zekere omstandigheden voor eene vergefelijke zonde. In hun kort Begrip lezen we: „Wanneer is diefstal eene doodzonde? Antw.: „Wanneer het gestolene van aanzienlijke waarde is, of merkelijk schade aan onzen naaste veroorzaakt". Moeten we nog noemen de wijze, waarop Rome zich geld weet te verschaffen, waar zij van het Evangelie een koophandel maakt"3 De goederen uit de z.g.n. „doode hand" enz. enz.? Het pausdom moedigt stelselmatig de schending van het negende gebod aan. Hoe verderfelijk is de leugen voor de samenlevingl'voor den staat en de maatschappij! Zij is de verbreking der samenleving en een machtig instrument in de handen van satan, die een leugenaar van den beginne en een „vader der leugenen" wordt genoemd. In Rome is wel bekend het z.g.n. „reservatio mentalis", d.i. dubbelzinnigheid en gemoedelijk voorbehoud. Liguori heeft daarin menig lesje gegeven, om er één te noemen: „Zoo iemand te gast genood wordt en men hem vraagt of het eten goed smaakt, mag hij antwoorden: „goed" schoon het hem walgt, er bij denken: „om er van te walgen". Het Jezuïtisme is gebouwd op de puinhoopen der waarheid. Ten slotte het tiende gebod: „Gij zult niet begeeren". Zeker Rome plaatst de begeerlijkheid onder de zeven hoofdzonden, maar de karaktertrek van het pausdom is de begeerlijkheid, die het bezielt Niets staat Rome daarbij in den weg. Zoo de leeken iets durven behouden, waar de heilige Kerk een begeerig oog op heeft geworpen, worden zij bedreigd met doodzonde, als zij het niet afstaan. Rome zweeft als een harpij om de doodbedden zijner geloovigen, het berooft weduwen en weezen van hun erfgoed en altijd roept het: „geef, geef', zonder ooit te zeggen: „het is genoeg". Denk aan de zielmissen, privaat-tienden, pelgrimaadjes, gebeden, waskaarsen, afpersingen, bedelarij der bedelmonniken. Terecht zei eens een Engelsch koning: „Zet deze onbeschaamde lummels op straat, dat ze huwen en de kost winnen door arbeid in het zweet huns aanschijns, volgens het gebod in Genesis III, opdat ze andere luiaards door hun voorbeeld aansporen om aan het werk te gaan". Wij hebben u gevoegelijk aan getoond, dat het pausdom onenliik ae tien geboden Gods schendt. De tien woorden zijn de tien zuilen waarop het Staatsgebouw veilig moet en kan rusten. En waar nu' stelselmatig deze zuilen door Rome worden ondermijnd, daar spreekt het vanzelf, dat Rome en de Revolutie nimmer te scheiden zijn Als Protestanten hebben we de dure roping om in Rome mede de Revolutie te bestrijden, en met al wat in ons is te staan naar urondwetsherziening in Nederlandschen zin. DE ZEGENINGEN VAN DE HANDHAVING VAN ART. 36 EERTIJDS. Toen het licht der Kerkhervorming ook in ons donker Nederland doordrong, reformeerde het Woord Gods Staat en Kerk. Het Protestantisme was en is altoos het hechtste bolwerk tegen Rome en de Revolutie. Nederland was een tweede Israël, niet bij gelijkstelling, maar bij vergelijking. De zegeningen van het Woord des Heeren zijn wel bij uitnemendheid aan Nederland verleend. Neen et is geen hoogmoed, maar grove ondankbaarheid dit te miskennen. Groen zegt: „De oorsprong der grootheid van de Republiek is geweest, noch eene Staatsregeling, waarin bijna alles ongeregd was, noch eene vrijheid, die meer in naam, dan in wezenlijkheid bestond; noch een volkskarakter, hetwelk dat van verscheidene andere natiën overtreft, maar wel het geloof, onafscheidelijk van qc zegeningen Gods. De Heere heeft hier Zijne kerk geplant" voor haar instandhouding tegen aanval van buiten en afval van binnen gezorgd; de Staat, die met haar vereeigd was, om harentwil met de keur en den overvloed Zijner weldaden begunstigd; zoodat onze geschiedenis, meer wellicht dan die van eenig ander Christelijk volk het verhaal der leidingen Gods en de historie van Gods wonderen is . Hoe hebben de Vorsten en Prinsen uit het Huis van Oranje met opoffering van goed en bloed, zich betoond als trouwe voedsterheren der Kerk. De Prins van Oranje was geen Revolutionair, gelijk Kome zegt, maar een Reformator. Een instrument in de hand Gods om te strijden voor de rechten en vrijheden des volks niet alleen maar ook voor de vrije uitoefening van de dienst des Allerhoogsten.' hn stel daar nu tegenover een uitspraak van den nuntius Meglia die eens gezegd heeft ('t wordt nimmer tegengesproken!): ons kan slechts de revolutie helpen". Van den bekenden roomschen „Sozialpohtiker" Hitze, verscheen in 1881 „Kapital und Arbeit" waarin hij op blz. 156 zegt: „Denzelfden dag, waarop de tegenwoordige staat, evenals de Napoleonszuil onder de mokerslagen der commune, ineenstort, zal de maatschappelijke macht van het Katholicisme ontwikkelen. Dezelfde klokslag, die het stervensuur van den tegenwoordigen staat afkondigt, wordt het feestgelui van de vrijheid der katholieke volken". Waarlijk Rome en de Revolutie zijn één. De Roomsche democratie bewijst het. „Er zijn lieden, die te rijk zijn, en lieden, die te arm zijn", zegt Leo XIII, in dé encycliek „Rerum novarum". Waarschijnlijk heeft hij de onmetelijke rijkdommen van „den plaatsbekleder" er niet bijgerekend. Maar van zulk een uitspraak tot eene geweldadige gelijkmaking is vroeg of laat maar één stap. Een protestantsche overheid (zoo verzekert ons de in 1840 protestantsch geworden Graaf Sedlnitzky, vorst-bisschop van Breslau) is een gruwel in Rome's oogen. Al, wat die kan ondermijnen, ziet zij gaarne. Daarom zal zij elke hulp aanvaarden om den niet-roomschen staat omver te werpen. En wat zegt ge van het volgende: In 1832 schreef een onbekende eene brochure, getiteld: „De noodzakelijkheid van den tegenstand tegen de bezoedelde Evanglieleer" (Utrecht, A. Schikhoff). Daarin vindt men op blz. 77 het volgende aan het adres van den Predikant van Pellecom: „Gelijk gij, zoo hebben ook uws gelijken het den lezuïeten dikwijls ten laste gelegd, dat de in uwe oogen zoo onvergetelijke Vader Willem van Oranje, dat monster ven geveinsdheid, arglistigheid en gruwzaamheid, door de tweede en derde hand op hun bedrijf werd vermoord. En gij, dominé, gij meent ook, dat een lezuïet tot alles in staat is! Ja, wij prijzen wel den Antwerpschen Bisschop Levinus Torrentius, den man, die moed genoeg had uwen Vader Willem, dat monster, uit de voeten te helpen, hem, den verrader van zijn wettigen vorst, den sedert lang kennelijken rugsteun des oproers, den voorstander van de valsche leer; wij houd n met dien geleerden als waardigen Herder der Christenen Balthasar Gerards voor waardig de martelkroon te ontvangen . Zoo schre^ een Ultramontaan in 1832, toen er in ons land nog geen Roomsche bisschoppen waren, geen kloosters en zoo goed als geen Roomsche scholen Hoe zal de geest der roomsche bevolking dan nu zijn. Genoeg echter is wel bewezen, dat wij van Roomsche zijde niets te hopen, maar alles te vreezen hebben. Zullen wij wfr^k Pos'^ kunnen nemen tegen de Revolutie en haar bondgenoote Rome, dan zullen w^ gefundeerd moeten staan in het Woord. Rome v oekt Nederland en ondermijnt den nationalen geest. De wapenrusting onzer vaderen bleek Welbeproefd! Zullen wij die niet aangespen in de kracht onzes Gods? Blijkt niet Artikel 36, hoewel met geacht, groot van kracht te zijn? Gr v; Prinsterer zegt zoo treffend: Ik heb met ingenomenheid opgeteekend hoe de waarheid in Christus zich ook op Nederlandschen bodem krachtig betoond heeft S nederwerp?ng van de sterkten, waarachter bijgeloof en ongeloof zich hadden verschanst". - „De eigenaardige strekking van een staatsrecht aan de revolutie-begrippen ontleend, is reeds voor zoover de Godsdienst het raderwerk van menschelijke inrichtinge. belemmert, in tegewerking van Evangelie en geloofsleven ge"0®? nnenbaar ■ eene Schriftgeleerdheid, welke de woorden Gods op de schaal van haar vernuft te licht schijnt bevonden te( hebben sprei harp verloochening van onzen grooten God en ZaligmaKer en van Zijne zoenverdienste met genoeg aanmatiging ten toon; de Kerk van Rome maakt van de verdeeldheden der Protestanten en van de miskenning der zuivere Bijbelwaarheid ijverig genoeg tot herstel van middeneeuwsche afgoderijen gebruik; eene^«heh^us^ naamde wetenschap, die zich verbeeldt op de baan der redeneer g de Godheid ter voldoening aan de behoeften ook van hart en gewe- lenGtp Ïunèn bereiken, heeft den aanval tegen de Openbaring met genoeg vermetelheid begonnen; de achteruitgang en bederf waarover men, bij de meeste verscheidenheid van denkwijs, met volkomen eenstemmigheid zich beklaagt, doen naar redmiddelen met genoeg bekommernis, uitzien, om aan een iegelijk, voor wie de kracht van het zwaard des Geestes niet onbekend is, met dubbele levendigheid zijne verplichting te doen beseffen, van, in de wapenrusting Gods, deel te nemen aan den strijd; van op elk gebied rekenschap te geven van zijn geloof; van getuigenis af te leggen met een aan dezen drang der omstandigheden evenredige nadruk en ijver; van, tegen ieder soort van rebellie, de oppermacht der woorden en wetten Gods te laten gelden; van de banier omhoog te houden van Hem, aan Wien alle macht gegeven is in hemel en op aarde en aan het belijden of verloochenen van Wien Europa en Nederland, meer bijzonder, een reeks van zegeningen te danken of een reeks van jammeren te wijten gehad heeft". Het beste en hechtste bolwerk tegen de Revolutie is het Protestantisme, dat leeft bij en uit het Woord van God. Daarom zij dat Woord het richtsnoer op alle terrein des levens. Prins Willem van Oranje heeft het ons aldus gezegd: „Tot God wilt U begeven, Zijn heilig Woord neemt aan." ARTIKEL 36 LEERT ONS VERDRAAGZAAMHEID, ZOOLANG GODS EERE ER NIET MEDE GEMOEID IS. Zooals uit het vorige is gebleken, was de Hervorming, behalve terugkeering tot het Apostolisch geloof, „door de onvoorwaardelijke onderwerping aan de voorlichting van Gods Geest en aan de uitspraak van Gods Woord", een vasthouden aan de Evangeliewaarheid, „als aan den eenigen grondslag der Algemeene Chr. Kerk". Het is eigenlijk hier, dat de geschiedenis van ons Vaderland begint. Nederland heeft toen als 't ware een herschepping ondergaan. „Het is geen ander, maar het is een verjongd, vernieuwd, geadeld en door het geloof geheiligd Vaderland geworden. ^ De vrijverklaring der Republiek dagteekent van de afzwering in 1581; doch haar geschiedenis vangt aan toen, door het begin van een Christelijke Hervorming, de kiem van haar bestaan werd gelegd". En dit geldt van Staat en Kerk tot 1795 toe. Onder het bestuur van de Stadhouders van Oranje-Nassau, die regeerden in onderwerping aan het Woord van God, heeft ons land een tijd gekend van voorspoed en grootheid op alle gebied, 't Geloof in der Vaderen God, was de bron van alle heil, de grond, waarop Gods zegen heeft gerust. . God sprak over het „Israël van het Westen": „Daar zij licht. En het licht van Gods genade ging op over en in duizenden harten, waarin door Rome's leugenleer sinds eeuwen een stikdonkere duisternis heerschte. Gods Woord zal nooit ledig wederkeeren, maar het zal doen, hetgeen Hem behaagt en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Hij het zendt. Maar ook werd het woord uit den mond der Waarheid vervuld: „Ik ben rjiet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard." Het moordtuig was tegen de weerlooze en lijdzame Christenen gekeerd. Maar het bloed der getuigen Gods was het zaad der Kerk. Gods Waarheid is een zuurdeesem, welke het geheele deeg doorzuurt. Staat en Kerk werden doortrokken van de waarheid en gerechtigheid Gods! Strijd was er ook na de dagen van het martelaarschap. Niet om zich te onttrekken aan het wettig gezag, maar om levensbehoud en vrijheid van geweten te bedingen. Het Woord Gods wies ook in ons land en kreeg de overhand op alle terrein. De Hervormde Kerk werd ook gevestigd op de belijdenis van den Drieëenigen God en Zaligmaker, dat is op de rots waarop Christus Zijne gemeente zou bouwen; de Nederlandsche Hervormde Belijdenis ,yop wier samenstelling de Geneefsche Reformatie onder Calvijn den meesten invloed gehad heeft", was het kort begrip van 't geen de Kerk der Reformatie naar den Woorde Gods geloofde. Deze belijdenis werd door de Overheid officieel erkend en gehandhaafd. Het Christelijk Gereformeerd beginsel was de grondslag van den Staat! Artikel 36 was in eere! We willen nog eens hooren wat Groen van Prinsterer ons daarvan zegt: De Hervormde Kerk is op een wijs, waarvan wellicht geen wederga in de geschiedenis aangetroffen wordt, het middenpunt en de kern van het Vereenigd Nederland geweest. Elders is de Kerk opgenomen door den Staat; hier is de Staat niet slechts met de Kerk vereenigd, door zich haar belijdenis ten richtsnoer te stellen; maar heeft, door de omstandigheden zelve, die het aanzijn gaven aan de Republiek, de belijdenis dezer Kerk ten levensbeginsel gehad. Elders is de bevolking Protestantsch geworden: hier is, bij het samenvloeien van verdreven Christenen uit alle landen, als 't ware door vele Natiën een Protestantsche Natie gevormd en het Nederlandsche volkskarakter niet verloren gegaan, dat zij verre! maar in Christelijken zin veredeld en vernieuwd". Omdat men Jezus Christus voor het eenige Hoofd hield over alle dingen, omdat men alle dingen, die tegen het zuivere Woord van God zijn, verwierp, was daar onderwerping aan de wettige Overheid, door welke het Gode belieft, ons te regeeren. „De Christenen, hier te lande vervolgd en belasterd, verlangden naar deze Belijdenis beoordeeld te worden; dienovereenkomstig moest in de Kerk en in de School, die van de Kerk onafscheidelijk gerekend werd, de Evangelie-waarheid worden geleerd. En dit is juist het eigenaardige, dat de handhaving van het Gereformeerd geloof, als de ziel van den Staat, was vereenigd met een verdraagzaamheid gelijk die in geen ander land werd betoond, „lijnrecht tegenovergesteld aan de vervolgzucht der Roomsche Kerk, en die voornamelijk althans, uit de hartverruimenden invloed der Christelijke liefde ontstond. De maat der verdraagzaamheid is in de onderscheidene tijdperken, Gewesten en Steden geenszins dezelfde geweest. Omstandigheden van verschillenden aard hebben meerdere beperking of vrijlating ten gevolge gehad. Over 't algemeen was de roem der Republiek, ook in dit opzicht, wel verdiend; vooral wanneer men haar verordeningen met die in andere, ook Protestantsche landen, vergelijkt. De Hervormde Kerk — en kon dit anders? — gaf aan haar leden bij uitsluiting de bevoegdheid tot hooge ambtsbediening in den Hervormden Staat. Maar niet slechts was zij geheel ongezind om anderen tot eene deelneming aan haar eeredienst te verplichten; zij was bovendien gereed om aan mede-Christenen met onbekrompenheid Godsdienstoefening naar eigen geloof en keus te gunnen. Unitarissen (aanhangers van de dwaalleer, dat de Godheid uit één persoon bestaat) en Socinianen (die ook evenals de eerstgenoemden de Godheid van Christus ontkenden, in onzen tijd: Modernen) werden en zeer terecht niet voor Christenen gehouden: er was een streng verbod tegen hun Kerkgemeenschap en geschriften. De Lutherschen en Doopsgezinden werden met achting behandeld en de onderdrukking van de Remonstranten heeft, ondanks de verbittering der partijen, heel kort geduurd. De Joden bijna overal aan verguizing en mishandelingen ten prooi, vonden in Nederland schuilplaats en bescherming, zoowel Portugeesche als Duitsche. Zij werden hier toegelaten en begunstigd als vreemdelingen om der Vaderen wil, niet als secte, maar als Volk; uit herbergzaamheid jegens de afstammelingen van Abraham, wier lot zoo nauw verbonden is ook aan de vooruitzichten der Christ. Kerk. De Godgeleerde Faculteit te Leiden schreef in 1711 aan de Staten van Holland: „Ons gebed is dagelijks voor Israëls zaligheid; maar het is ook onze ernstige wensch en bede dat Uwe Gr. Mog. gunstig gelieven te volharden in hunne bescherming en toegenegene weldadigheid omtrent dat volk; of zulks ook (benevens de woning in een van de grove afgoderij, bijgeloovigheid en geestelijke dwingelandij des Pausdoms gezuiverd land) een middel in des Heeren hand mocht zijn tot hunne gewenschte bekeering". En de Roomschen? Ook daarover een enkel woord. Temeer omdat toen artikel XXXVI in eer was, het artikel, dat immers de gewetensvrijheid knotten wil, zooals de tegenstanders van Artikel 36 beweren. „Niets evenwel heeft meer de begeerte om, zooveel mogelijk, verdraagzaam te wezen geloond dan de handelwijze jegens de Roomschgezinden. Men houde slechts in het oog, dat: a. de Hervormden hier te lande gedurende vele jaren vanwege de Roomsche Kerk aan foltering en martelvuur blootgesteld waren geweest; b. de leer van Rome rechtstreeks tegen het aanzijn van de Hervormde Kerk en van een Hervormden Staat is gericht; c. de Roomschen in een tijd, toen de krijg om den Godsdienst gevoerd werd, grootendeels als ijverige bondgenooten des vijands werden beschouwd; d. dezelfde of soortgelijke vervolging als in Nederland tegen Protestanten had gewoed in verscheidene Rijken tegen hunne geloofsgenooten voortgezet werd. — Door wettige middelen, door bestraffing van hetgeen Godslasterlijk is, maar vooral door Christelijk liefdebetoon, was de Overheid, gelijk het in de Hervormde Belijdenis uitgedrukt wordt, gehouden „om te weeren en uit te roeien alle afgoderij en valschen Godsdienst, het rijk des Anti-christs te gronde te werpen en het Koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen" (Gr. v. Pr. Vad. Gesch. blz. 72—74). Met dit woord van Groen v. Prinsterer willen wij onze uiteenzetting eindigen. Wij hopen dat bij velen het vooroordeel tegen het inderdaad Gereformeerde Artikel 36 zal zijn weggenomen en mitsdien een ijverig streven zal openbaar worden, om, hoe moeilijk en onmogelijk het ook schijne, weer heen te werken naar dat stuk der Waarheid, waarvan ook in onzen tijd, alleen duurzaam heil en blijvende zegen voor Kerk, Oranje en Vaderland te wachten is. Mogen wij allen bidden: Heer des oogstes Geef den groei! Neerlands Kerk en grond herbloei! Gord in Land en Kerk weêr helden met Uw wapenrusting aan, om voor de eere Gods te staan! Dan zal inderdaad blijken de waarheid van den titel van dit boekske, met betrekking tot Artikel 36: „Niet geacht — groot van kracht." Van denzelfden Schrijver verscheen: nood is ons opgelegd" — 'Wat ,dfe, Hnerv' (Gercf.) Staatspartij is en wat zij bedoelt), 2e herz. druk, 1-15 duizendtal. Prijs 10 cent. Bij getallen aanmerkelijke korting. . ' "'n Panel van gpoole waarde" SjISf hiSt°rie VM d£n HeidelbergSchen Catechismus. Persbeoordeeling: Dr. J. C. S. Locherin 't Kerkblaadje (26-9-24) : „Een aardige gedachte om ten bate van de Julianakerk te 's-Gravenhage eene geschiedenis te geven van dat boekje, dat mede tot het geestelijk leven onzer Kerk zooveel heeft bijgedragen. Van harte bevelen wij dit geschrift aan " Ds, P- 1' R°fam Abbing in Staat en Kerk, (24-10—'24): „Van harte bevelen wij dit geschrift aan: zeer geschikt tot uitdeeling in de hoogere klassen der verloren3! F ^ t j ^ ,Catechismus kent en in eere houdt, is nog niet verloren! Een teeken des t.jds, dat niet een theoloog van beroep, maar een lid der gemeente met geestdrift, een geschiedenis van den Heidelberger geeft.'' „DauwdfOppelen". Een bundel gedichten. Prijs f 1 25 Persbeoordeeling; Ds. P. J. Roscam Abbing in Staat en Kerk (16-3—*23) ■ In het geestelijke is het zeker waar: de dauw des Hecren het water des levens een medicijn ten eeuwigen leven. Met geestdrift getuigt de Schrijver hiervan. Menig 1^ Uitstekend om van buiten geleerd en voorgedragen te worden, b v ""zoek' *-ook no» Dr J C. S. Locher in 't Kerkblaadje (24-12~'22): „We begroeten deze uigave van harte wegens den inhoud van die gedichten, die in vorm en maat dikwijls op heel gelukkige wijze weergeven, hetgeen ons allen beweegt. De lezer zal geen berouw hebben als hij zich dit bundeltje aanschaft." 9 „Geuzenliederen". Prijs 25 cent, plus 2 ct. porto. Persbeoordeeling: Ds. P |. R. A. in Staat en Kerk (29-9-'24) : in het Geuzen-Salvo hoort men het knetteren en inslaan der kogels: er wordt met schern '.T en e^n ^eus neemt geen blad voor den mond. In het lied zit een groote üp.^ franje Vaderl.nd" „„ moge kom°a«^« Dr. J. C. S. L. in 't Kerkblaadje (31-9-'24): We wijzen op de warme geest- S'GtdidrztrdVoiuzt1.^van °ranie'voor de Kerk G°d- A * "'Lf*', 1574~1921 pn"10 "• Verkrijgbaar: H. I. TAK, Nieuwe Haven 24, Den Haag, tegen ontvangst.van postwissel of zegels. Geeft Uw kinderen een Echt Protestantsch Jeugdblad in handen! Roomsch en Rood grijpen naar Uw zonen en dochters! Onderwijst Uwe Kinderen en laat ze onderwijzen in de onvervalschte Geschiedenis van Kerk, Oranje en Vaderland. Neemt daartoe een abonnement op „DE JONGE GEUS", voor f 2,— per jaar, bij vooruitbetaling. erschaft Uw Kinderen een leerzaam, nuttig en geestelijk genot! niHISISSIIIHIII®EiIIIIIIIIij2^llllllll>13^illlIUIlES|llliniillil23SiilllDllllil2Sillll!Uli3J!|HMM^5^IMwl,,lw-,||""M4l¥-fcl! | n •<*„ - In geen enkel Protestantseh gezin | 1 mag het eclit Protestantseh Weekblad | I „Staat en Kerk" ontbreken. Hoofdredacteur: Ds. H. E. GRAVEMEIJER, A'dam Medewerkers! Ds. H. O. Roscam Abbing, Arnhem. Ds. P. J. 1 Roscam Abbing, Amsterdam. Ds. W. G. G. Beerekamp, Leeuwarden. W. A. Boers, Amsterdam. Ds. G. A. Bruins, Ommen. Ds. ]. W. ^ 1 v. d. Does, Brielle. Ds. C. ]. Six Dijkstra, ter Aa (bij Nieuwersluis). g I Ds. A. ]. Eykman, Sebaldeburen. Ds. K. H. E. Qravemeijer, 's-Gravenfi hage. Ds. H. j. de Groot, Voorst. Ds. A. C. G. den Hertog, Rotterdam. |g| 1 Ds. G. A. den Hertog, Amsterdam. Drs. J. Kooy, Amsterdam. g Ds. E. ]. H. van Leeuwen, Arnhem. Mr. ]. C. V. Meischke, Amsterdam, n G. Nieuwenhuijsen, 's-Gravenhage. Ds. Tj. Tak, Zevenhuizen. ^ = Ds. J. F. Wachter, Vianen. Ds. J. Willemse, Groningen, Dr. J. ]. I Woldendorp, Warmond. Drs. ]ac. J. Woldendorp, Groningen. ^ Dr. M. Woudstra, Utrecht. |ft| Abonnementsprijs: | Per jaar (bij vooruitbetaling) f 5.- | Per 3 maanden f 1.25 I Losse exemplaren .... fO.lO 1 . 1 Eenmaal abonné op dit Weekblad is U dit g Orgaan een onmisbare en telkens weer welkome ^ § gast in Uw gezin, die U geregeld op de hoogte | houdt van het gevaar, dat U persoonlijk niet jj alleen, maar ook Kerk, Oranje en Vaderland | dreigt van Rood, Roomsch en Roomschgezinden, terwijl het in een keur van diverse, uitnemende | artikelen wijst op de roeping van Staat en Kerk, 1 naar luidt der Heilige Schriftuur. | LEEST HET EN LAAT HET LEZEN! | Protestanten ontwaakt en waakt! « y PROEFNUMMERS AANVRAGEN; | Administratie: Marnixstraat 413, Amsterdam | Telefoon Intere- 36210 1 i vsm ssmmmMmmmea t lïïCniilD