DKIEHWV ItEItO JABIO BEST AAST VAST II ET SEMiaiABirH i» rc it BEKOXSTBAXTEir ♦ 1634 «8 OCTOBEB 1934 HERDACHT MAANDAG 29 OCTOBES 1934 TE LEIDEN DRIEHONDERDJARIG BESTAAN VAN HET SEMINARIUM DER REMONSTRANTEN 1634 28 OCTOBER 1934 HERDACHT MAANDAG 29 OCTOBER 1934 TE LEIDEN LANKAMP & BRINKMAN / AMSTERDAM MCMXXXV WOORD VOORAF ^"T e Commissie, die het derde eeuwfeest van het Semi- \V narium der Remonstranten voorbereidde, vroeg mij // een samenvatting te geven van de gebeurtenissen, die —op 29 October 1934 de Remonstrantsche Broederschap tot dank hebben gestemd. Iets te mogen vertolken van dien dank jegens God en menschen is mij een vreugde. Hier volgt dan het verslag van den feestdag, zijn voorbereiding en zijn naklank, met enkele foto's verlucht. Moge het geschriftje bij wie het ter hand nemen de goede herinneringen verlevendigen, die voor vele leden en vrienden der Broederschap aan de gedachtenisviering verbonden zijn. Utrecht, Februari 1935. N. BLOKKER. College van Professor en Curatoren ten tijde van de herdenking, v. 1. n. r.: Dr. A. H. Haentjens, Prof. Dr. L. J. van Holk, Prof. Dr. G. J. Heering, Ds. G. J. Sirks, Dr. G. E. W. van Hille. Groote gebeurtenissen plegen hun schaduw vooruit te werpen. Naar den maatstaf van dit woord zou de derde eeuwviering van het Seminarium der Remonstranten niet onder de groote gebeurtenissen mogen worden gerangschikt. Over voorbereiding, gedenkdag en nabetrachting is geen andere schaduw gevallen dan de donkerheid van het geheele tijdsgewricht, waarin de herdenking heeft plaatsgehad — najaar 1934, dieptepunt nog steeds eener oeconomische inzinking, die de verwarring en verwording van wereld en volkerenverhouding op 't droevigst openbaart. Wel verre van eenige schaduw is het ontwerpen van plannen en de voorbereiding van een goede herdenking tot een wezenlijke vreugde geworden. De eerste aanteekening aangaande de naderende viering vinden wij in de notulen der Commissievergadering aan den vooravond der Algemeene Broederschapsvergadering van 1933, waarin de Hoogleeraar, Prof. Dr. G. J. Heering, ten huize van Jhr. Ir. G. de Graeff, den Voorzitter der Societeitscommissie, er aan herinnerde, dat het Seminarium der Remonstranten op 28 October 1934 het derde eeuwfeest zal gedenken en namens het College van Professor en Curatoren toestemming vroeg om in overleg met wie het zich wenscht te assumeeren plannen voor een waardige herdenking te mogen beramen. Op deze wijze verzekerd van de hartelijke instemming der Broederschapsleiding deed de Hoogleeraar den volgenden dag, 29 Mei 1933, in de te 's-Gravenhage gehouden Algemeene Vergadering mededeeling van den wensch het driehonderdjarig bestaan der Kweekschool plechtig te gedenken, machtiging vragend om namens de te vormen Commissie van voorbereiding aan de volgende Algemeene Vergadering een voorstel te mogen doen ter viering van den feestdag. De Algemeene Vergadering hechtte daaraan gaarne haar sanctie. Zoo kon het Comité van voorbereiding aan het werk gaan. Het werd gevormd door het Curatorium in zijn toenmalige samenstelling: Prof. Dr. G. J. Heering; Prof. Dr. L. }. van Holk, den juist gekozen secretaris, te Leiden; Dr. R. Miedema te Amersfoort; Prof. Ir. W. Schermerhorn, hoogleeraar te Delft en Dr. A. H. Haentjens te Haarlem, geroepen om voorloopig den op 12 Juni 1933 overleden Dr. C. E. Hooykaas te vervangen, van wiens groote liefde tot de Broederschap en uitnemend organisatietalent — had hij bij ons mogen blijven zulk een voortreffelijke stuwing zou zijn ontvangen; en uitgebreid met Ds. G. J. Sirks te Amsterdam als oud-curator en Ds. N. Blokker te Utrecht als secretaris der Commissie tot de zaken der Remonstrantsche Broederschap. De middagpauze eener vergadering van het Convent van Remonstrantsche predikanten, den 6den October 1933 gehouden, bood gelegenheid tot een eerst overleg, dat in de consistorie der Utrechtsche kerk plaats had, zoodat reeds in de samenkomst der Societeitscommissie van 7 October 1933 kon wordenmededeeling gedaan van een voorloopig ontwerp: het houden eener academische gedenkrede, de uitgifte van een gedenkboekje, het doen plaatsen van een herinneringssteen ter gedachtenis van Jacobus Arminius in de Pieterskerk te Leiden en het organiseeren eener tentoonstelling. Voor het laatste wenschte men een — waarlijk niet vergeefs gebleken! — beroep te doen op de hulp van Dr. Hendr. C. Diferée, verzorger van het archief der Broederschap en van de historische verzameling van de Amsterdamsche gemeente; voor de verzorging van den gedenksteen werd een subcomité aangewezen, samengesteld uit voorzitter en secretaris van het Curatorium, Jhr. Ir. G. de Graeff, voorzitter der Societeitscommissie en Dr. K. F. Sparnaay als oudste predikant der Amsterdamsche gemeente, binnen welker kring SimonEpiscopius in 1634 het Seminarium opende. Tot het bekostigen van dit monument zouden seminaristen en oud-seminaristen worden uit- genoodigd een bijdrage te zenden; voor de verdere financiering zou een steunfonds worden gevormd, bijeen te brengen door de vrijgevigheid van meelevende leden der Broederschap. Prof. Heering was de aangewezen orator op 29 October 1934 (28 Oct. viel op Zondag); Ds. Sirks werd bereid gevonden het gedenkboekje te ontwerpen; Ds. Blokker zou zich belasten met de correspondentie en de technische voorbereiding achter de schermen. Zoo waren de rollen verdeeld en rezen gaandeweg de plannen op, die tegen den mooien zomer van 1934 steeds vaster vorm verkregen. Waar ook hier veel afhing van de mate, waarin over geldelijke hulp kon worden beschikt, is het goed eerst iets te zeggen van de fondsen, die werden gevormd: het „steen"- en het „steun"fonds. Met dankbaarheid mogen wij herinneren, dat bij beiden het totaalbedrag de raming — bij het steunfonds zelfs verre — heeft overtroffen. Het ,,steen"fonds werd bijeengebracht als spontaan antwoord op een in Juli 1934 verzonden circulaire aan de leerlingen en oud-leerlingen van het Seminarie. De hoogleeraren Heering en Van Holk onderteekenden die namens het Curatorium, Dr. K. F. Sparnaay, Mej. A. G. Günther en Dr. W. R. M. Noordhoff namens de predikanten, F. E. van Leeuwen en G. J. Hoenderdaal, doctorandus en candidaat in de theologie namens de Seminaristen. In dit rondschrijven wordt gesproken van den wensch om bij de zeer bijzondere gelegenheid van het derde eeuwfeest aan een der binnenmuren der St. Pieterskerk te Leiden een gedenksteen te doen aanbrengen, in eerbiedige herinnering aan Jacobus Arminius, in genoemde kerk begraven, een gedenksteen, die, ook door buitenlanders, daar nog altijd wordt gemist. Er wordt een beroep gedaan op aller sympathie voor de Broederschap en haar Seminarie en op de eerbiedige genegenheid voor den man, die in een harden, onverdraagzamen, splijtzieken tijd de vaan van menschelijkheid en verdraagzaamheid op den grondslag der souvereine liefde Gods vroom en heldhaftig heeft hooggehouden en dit met veel lijden en een vroegen dood heeft bezegeld. Dit beroep vond weerklank — er kwam van de vijftig geadresseerden een bedrag van f550.— binnen, waaruit de gezamenlijke kosten van ontwerp, graveeren en aanbrengen konden worden bestreden. De tweede circulaire — die voor het „steun "fonds — vertrouwelij k als de eerste, draagt de namen van het geheele voorbereidingscomité, waarin inmiddels curator Schermerhorn, die aan de beurt van aftreden was, is vervangen door zijn opvolger Dr. G. E. W. van Hille te 's-Gravenhage en curator Sirks de plaats heeft ingenomen van Dr. Miedema. Zij herinnert aan het woord, door Prof. C. P. Tiele in 1884 gesproken: „Het Seminarium is het middelpunt der Broederschap, het onderpand harer éénheid, haar voedster en haar kroon", doet daarna mededeeling van de plannen, zooals zij nu — September '34 — zijn vastgesteld: Herdenkingsrede, uitgave gedenkboekje, receptie, onthulling gedenksteen, tentoonstelling in „De Lakenhal" en gemeenschappelijke maaltijd, en vraagt, gelijk zulks ook in 1834 geschiedde, bij warme vrienden der Broederschap een gift voor dit steunfonds. Deze warme vrienden bleken vele te zijn; er kwam bij den penningmeester Prof. Van Holk ongeveer f1400.— binnen. Een bedrag, dat intusschen, ondanks de bescheidenheid van opzet, benoodigd was. Even hartelijk als ons van de zijde der Broederschap geldelijke steun was verzekerd, kwam Leiden de Broederschap tegemoet bij wat noodig was om de gemaakte plannen werkelijkheid te doen worden. Curatoren der Rijksuniversiteit gaven in een prettig gestelden brief toestemming tot het gebruik van het groot-auditorium op Maandag 29 October. De Gemeente-Commissie van het Nederd. Hervormd Kerkgenootschap koesterde veel sympathie voor de gedachte Arminius te eeren {^ücS^cy1^ Bknu: ^ tïTenigerlei ïroliitg t»er Bmaeek*^ ~ Jj, met frissdjc Ijeeringhjes. (ƒ Klajn öoepjen. ^\^- . HJel, besneïren STang met een Strks sansjen ^iff^crfstgrocn ooit Ijijer en (Bunter. ./ifaerlemsdje Éjaentjens in ben föegten Staat bertftö lortsdje |)scn. X , ijfij* XL)*» ttgaM. ,' fitst Bpi\*tn fiijn bfsjirankt met tjoc^ten van be roijtujaarbett en bleek bereid haar volle medewerking te verleenen. Het Gemeentebestuur stelde „De Lakenhal" gaarne beschikbaar voor het organiseeren der tentoonstelling. De Broederschap en haar Seminarie bleken goede vrienden te hebben, ook buiten eigen kring. Half September konden de eerste uitnoodigingen in zee. Zij werden deels geschreven, deels in gedrukten brief verzonden naar den Raad van Ministers, den Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland, den Burgemeester van Leiden, de besturen van de Nederl. Hervormde, Oud-Katholieke, Evang. Luthersche kerken, de Doopsgezinde Societeit, de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden, de Vrije Gemeente te Amsterdam en den Nederl. Protestantenbond. Waar nader overleg tusschen den Hoogleeraar, den immer hulpvaardigen Mr. P. J. Idenburg, secretaris van het College van Curatoren der Leidsche Universiteit en den Rector-magnificus, Prof. Dr. W. van der Woude, tot de verblijdende zekerheid had geleid, dat aan de samenkomst in het groot-auditorium het karakter zou worden gegeven eener academische plechtigheid, werden niet alleen uitnoodigingen gericht aan de Senaten der Leidsche en Amsterdamsche Universiteit, maar ook tot alle hoogleeraren en lectoren der Leidsche Academie. De Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme en het Internationaal Verbond voor Vrijzinnig Christendom en Geloofsvrijheid werden evenmin vergeten als de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale en het bestuur der Theologische studentenfaculteit. Eindelijk de Broederschap zelve: hare gemeenten, de zes grootste door twee, de kleinere door één afgevaardigde vertegenwoordigd, haar bestuurscolleges en werkcommissies, haar predikanten, emeriti en a.s. predikanten, vaste leden, oud-curatoren en enkele van die trouwhartige vrienden, die zij bij een plechtigheid als deze niet zou willen missen. Wanneer wij straks een blik zullen werpen op de zeer velen, die de aula op 29 October vulden, zal het ons duidelijk zijn, dat van de tallooze genoodigden slechts een hoogst enkele ontbrak. Tallooze genoodig- den en nog was het gewenscht beperking te betrachten. Gaarne hadden wij nog meer willen uitreiken van de crêmegekleurde kaarten, die toegang gaven tot aula en Pieterskerk beide, maar zelfs het groot-auditorium is voor samenkomsten als deze te klein. Een witte kaart met uitnoodiging voor de steenonthulling in de kerk zonden wij aan allen, die geholpen hebben aan het steunfonds. Onder alle voorbereidingen, die gespannen aandacht vroegen en waarbij op veel kleinigheden moest worden gelet — in de laatste helft van October kwamen de „big four" eenige malen met de na te noemen ordecommissarissen op de hoogleeraarskamer te Leiden samen — naderde de gedenkdag van 29 October. Er was voor gezorgd, dat kort te voren tot een ruimer kring over de geschiedenis en de beteekenis van het Remonstrantsch Seminarium zou worden gesproken. Het avondblad van de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 27 October bevatte een uitvoerig, rijk gedocumenteerd en stijlvol artikel, dat Prof. Dr. L. Knappert heeft willen verzorgen; Dr. A. H. Haentjens schreef in Het Handelsblad over het eeuwfeest der Kweekschool, Ds. G. J. Sirks deed dit in het Leidsch Dagblad, schrijver dezes voor Het Vaderland en het Utrechtsch Dagblad. Den volgenden Zondag werd van alle Remonstrantsche kansels het aangebroken eeuwgetijde herdacht en de viering geestelijk voorbereid. Zoo brak de 29ste October 1934 aan, die een mijlpaal zou zijn op den weg, waarlangs de historie der Remonstranten voorwaarts schrijdt, de tweede viering in Leiden. De frissche herfstdag — blauwe lucht met echt-Hollandsche witte wolken — gaf aan het gebeuren een strakke omlijsting. Toen wij, om op alles voorbereid te zijn, een uur vóór den aanvang het Academiegebouw bereikten, lag het Rapenburg nog rustig in het heldere middaglicht. De aula zou eerst te half twee worden geopend en we deden dus nog een „ommetje" met een enkelen vroegen afgevaardigde. Maar alras bewogen zich voetgangers en auto's over de gewelfde brug bij de Kloksteeg in de richting der Universiteit. Op het voorpleintje en in de gangen was een stemming van verheugd ontmoeten van afgevaardigden en predikanten uit alle deelen van het land. Alle voorgangers der Broederschap waren present, allen — op het verre Dokkum na — geflankeerd door bestuursleden hunner gemeenten. Tusschen hen door bewogen zich de gasten, vertegenwoordigers der zusterkerken en bevriende Seminaria, afgevaardigden der corporaties, tot welke de uitnoodiging was gericht den feestdag mee te maken. Dat het een feestdag zou zijn, was reeds voelbaar, toen nog niemand de aula betreden had. Het zou echter tijd worden, dat men zijn plaatsen zocht. Aan den ingang wachtten de Heeren G. J. Hoenderdaal, H. }. Heering, C. B. Heyn, W. J. H. Hubeek, H. J. de Kievid en N. van Gelder, allen Seminaristen en ordecommissarissen voor dezen dag, de genoodigden op en geleidden hen hoffelijk naar de voor hen gereserveerde zetels. Na een goed kwartier was de aula, op de professorenbanken na, gevuld, maar ook volkomen, boven en beneden. Wij gaan in gedachten de rijen nog eens langs en doen een greep uit het aanzienlijk gezelschap. De Senaat der Amsterdamsche Universiteit was vertegenwoordigd door Prof. Dr. H. A. van Bakel, die met de Heeren Mr. H. J. Loman en J. P. Dudok van Heel ook de Synode en het Seminarium der Evangelisch-Luthersche Kerk representeerde. Namens de Algemeene Synode der Nederl. Hervormde Kerk kwamen de Hoogleeraren F. W. A. Korff en G. Sevenster in den professorenstoet mede. Het Oud-Katholiek Episcopaat was aanwezig in de persoon van Pastoor G. A. Smit te Leiden, het OudKatholiek Seminarium in die van aartspriester E. Lagerwey Groot-Auditorium der Leidsche Universiteit waarin de Hoogleeraar de gedenkrede uitsprak. van Utrecht. De Doopsgezinde Societeit had Prof. Dr. W. J. Kühler, Ds. A. H. van Drooge en Mr. G. P. van Eeghen afgevaardigd; de Vereeniging van Vrijzinnige-Hervormden Prof. Dr. J. Lindeboom en den Heer L. Bok; de Nederlandsche Protestantenbond Ds. F. H. G. van Iterson en den Heer W. Mastenbroek; de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme Ds. F. Dijkema; de Vrije Gemeente te Amsterdam Ds. P. van der Veer en Mej. S. M. }. van Dam. Dr. H. Faber vertegenwoordigde het Internationaal Verbond voor Vrijzinnig Christendom en Geloofsvrijheid, de Heeren Ds. J. M. van Veen en H. J. Kater waren aanwezig namens de Vrijzinnig Christ. Jeugd Centrale; ]. M. de Jong namens de Leidsche V. C.S. B.~ afdeeling. De Gemeente-Commissie van het Nederd. Hervormd Kerkgenootschap te Leiden had haar voorzitter en secretaris, de Heeren J. P. Mulder en H. Filippo W.Fzn. gedelegeerd, de Vrijzinnig Christelijke Federatie, eveneens te Leiden, had de Heeren J. A. Riedel en Dr. F. Kuipers gezonden; de Heeren W. R. Beekenkamp en C. D. Moulijn namen plaats als afgevaardigden der Faculteit van theologische studenten te Leiden. Rijen aaneen waren gevuld met leden en oud-leden der So~ cieteitscommissie (wij noemen in 't bijzonder haar drie oudvoorzitters Prof. Dr. J. Kraus, Jhr. Mr. D. R. de Marees van Swinderen en Mr. A. J. van Royen), curatoren en oud-curatoren (Prof. Dr. H. Brugmans, hoogleeraar te Amsterdam en Prof. Ir. W. Schermerhorn), afgevaardigden van commissies en gemeenten der Remonstrantsche Broederschap. Ook het vrouwelijk geslacht ontbrak niet: in de banken, voor hoogleeraarsvrouwen gereserveerd, was bijna plaats te kort, terwijl tal van predikantsvrouwen waren overgekomen om deel te hebben aan de plechtigheid. Wij zagen in deze groep tot onze vreugde Mevrouw Wed. G. S. M. Roessingh-Everts en Mevr. A. Visser-Groenewegen als plaatsvervangster harer Moeder Mevrouw Wed. Groenewegen-Kollewijn. Verder herinneren wij gaarne aan de aanwezigheid van Dr. A. W. Harrison, Principal of Westminster College te Londen, in wiens werk „The beginnings of Arminianism" de opmerking wordt gemaakt over het ontbreken van eenig gedenkteeken ter herinnering aan Arminius in de Pieterskerk, van Dr. H. C. Diferée uit Amsterdam, van Mevrouw Idenburg-Siegenbeek van Heukelom, secretaresse der Historische Commissie der Rijksuniversiteit te Leiden en van Dr. Koert, directeur van „De Lakenhal , die beiden zooveel hebben bijgedragen tot de voorbereiding en het welslagen der tentoonstelling. De predikanten, emeriti en proponenten hadden in de zijbanken plaats genomen; de Seminaristen zelve vonden amper een plek voor de holte huns voets. Deze allen vulden, met een groote menigte studenten en andere belangstellenden, het groot-auditorium inderdaad tot den nok. Te twee uur precies kondigde het stafgerinkel der beide pedellen het begin der plechtigheid aan. Op de gebruikelijke, altijd indrukwekkende wijze traden rector-magnificus, de hooggeleerde spreker en vele hunner ambtgenooten uit de onderscheidene faculteiten het groot-auditorium binnen en namen hun plaatsen in. Spoedig daarna volgden Curatoren der Rijksuniversiteit, — Leiden's burgemeester als president-curator aan t hoofd, — die de hoogste autoriteiten binnenleidden, die dezen middag mochten worden verwacht: Zijne Excellentie Dr. J. R. Slotemaker de Bruine, Minister van Sociale Zaken als vertegenwoordiger van den Raad van Ministers en de nu overleden Minister van Waterstaat, Ir. J. Kalff, die, zelf tot de Broederschap behoorend, den wensch had te kennen gegeven zijn ambtgenoot te vergezellen. Slechts de gouverneur der provincie Zuid-Holland, die bericht had gezonden zeer tot zijn spijt door ambtsbezigheden verhinderd te zijn, ontbrak in de rij der genoodigde autoriteiten. Zoodra de hooge regeeringspersonen op de eerste rij hun plaatsen hadden bezet ving Prof. Dr. G. J. Heering zijn gedenkrede aan. Men kan haar, gelijk bekend is, vinden in „Het Seminarium der Remonstranten drie honderd jaar", waarvan het eerste gedeelte ,,Zijn beteekenis" de gehouden magistrale toespraak in druk bevat. Hoog en in 't licht stond onze Hoogleeraar, toen hij de rede uitsprak, het historisch gedeelte op den rustigen toon van één die beschouwend de eeuwen overziet, bewogener van stem, toen hij getuigde van de taak der Broederschap in het zware heden, getuigend in alles van grooten dank aan Hem, Wiens Koninkrijk komt. In gespannen aandacht beleefden alle aanwezigen dit uur van grooten ernst in de gehoorzaal dier academie, waar eenmaal Arminius had onderwezen. Het was door den tijd, gezien het dagprogramma, geboden en daarom ook door de commissie van voorbereiding en regeling gewenscht, dat de receptie, die, nadat in de aula een korte gelukwensch door den rector-magnificus was uitgesproken, op de oratie zou volgen vooral een vlot verloop zou hebben en niet door een veelheid van toespraken te lang en te vermoeiend zou worden. Dank zij de uitnemende maatregelen van orde, door de Heeren studenten getroffen, vonden Ministers, Curatoren, Hoogleeraren en Lectoren in de gewelfkamer naast het groot-auditorium gelegenheid den spreker en den naast hem staanden voorzitter der Societeitscommissie even de hand te drukken, waarna in een bondig, maar hartelijk défilé de talrijke afgevaardigden en bevriende gasten hun gelukwenschen aan Broederschap en Seminarium brachten. Dientengevolge kon ook de samenkomst in de Pieterskerk, die zich vlak bij de Academie bevindt, precies op den aangegeven tijd, klokke half vier, beginnen. Reeds had zich daar een groote schare belangstellenden verzameld, toen onder orgelspel de genoodigden, die van het Rapenburg kwamen, het FUIT IN BATAVIA VIR QUEM QUl NORANT NON POTUERUNT SATIS AEST1MARE QUI NON AESTIMAVERUNT NUNQUAM SATIS COGNOVERUNT ACOBUS ARMINIUS 1603-1609 PROFESSOR. IN DE THEOLOGIE ' AAN DE LEI DSC HE UNIVERSITEIT + IC) OCTOBER IÓÖC^cS^LHIER BEGRAVEN IN EERBIEDIGE HERINNERING AANGEBRACHT DOOK LEERLINGEN EN OUD-LEERLINGEN VAN HET ' SEMINARIUM DER REMONSTRANTSCHE. BROEDERSCHAP BIJ HET DERDE EEUWFEEST - l8 OCTOBER 1954. ' ^ "V V''*' * M ' ' 'wVr De in de Pieterskerk te Leiden aangebrachte gedenksteen. kerkgebouw door de deur aan de zijde der Kloksteeg binnentraden. Hun aandacht werd aanstonds getrokken door het oude rekenboek der kerk, waarin de uitgave van zes pond staat opgeteekend voor de opening van Arminius' graf. De plaats in de kerk, waar zich dat graf bevindt, is onbekend, maar nu zal de gedenksteen aan den wand de herdenking blijvend verlevendigen aan dezen edelen voorvader van het Remonstrantisme. Had de Leidsche Academie ons een wetenschappelijke herdenking geschonken, de onthulling van den steen zou het karakter dragen van een godsdienstige plechtigheid, waarin curator Dr. Haentjens, tevens een der oudste dienstdoende predikanten der Broederschap, zou voorgaan. Nadat allen, voor zoover het aantal zetels toereikend was, in een wijden kring waren gezeten en nog velen, meerendeels jongeren, een staanplaats hadden gevonden, opende Dr. Haentjens met een votum en verzocht allen te zingen Ev. Gez. 2:1, Bundel N.P. B. 7 :1 „Den hoogen God alleen zij eer". Bij begeleiding van den vleugel klonk dit lied zeer breed en gedragen. Na korte verwelkoming en herinnering aan leven en arbeid van Arminius bood de spreker den eenvoudigen, fraaien gedenksteen namens leerlingen en oud-leerlingen aan de Broederschap aan. Dan volgde het oogenblik der onthulling. Het was treffend stil in de kerk, toen Dr. Haentjens het gordijn wegschoof en alleen deze steen tot allen de taal der eeuwen sprak. Te welsprekender, nadat in eenzelfde piëteitsvolle stilte de Heer H. ]. Heering namens de Seminaristen en Prof. Dr. J. Lindeboom namens de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden kransen hadden gehecht aan den kerkwand bij den pas onthulden steen. Uit het zwijgen trad Jhr. Ir. G. de GraefF naar voren om namens de Broederschap de schenking te aanvaarden, daarbij op sympathieke wijze het oogenblik benuttend om dank te zeggen voor wat, de eeuwen door, de voorgangers in het kerkgenootschappelijk-godsdienstig leven voor de gemeenten en Deel der aanwezigen bij de onthulling van den gedenksteen. hare leden hebben vermogen te zijn. In vertrouwen werd daarna het monument overgedragen aan de veilige zorgen der Leidsche Kerkvoogdij, in wier naam de Heer J. P. Mulder, voorzitter der Gemeente-commissie van het Nederd. Herv. Kerkgenootschap in hartelijke bewoordingen bewaking en bewaring toezegde. Dr. Haentjens sloot de plechtigheid met een dankwoord, waarna allen den nazang aanhieven met de woorden van Ev. Gezang 96, Bundel N. P. B. 144: „Halleluja, eeuwig dank en eere". Na sluitingsvotum zette weder het orgel in, onderwelks ruischende klanken allen de Pieterskerk verlieten. Het was een plechtig uur, dat ons geheel in vroeger eeuwen zou hebben verplaatst, zoo niet het herhaald geflits van bliksemlicht ons steeds herinnerde aan de vele mogelijkheden van de moderne techniek. Maar daaraan danken wij dan ook de omstandigheid, dat wij van het samenzijn in de kerk een enkel beeld kunnen laten zien. Gaarne en erkentelijk vermelden wij nog, dat de gedenksteen is vervaardigd naar ontwerp van den Heer J. van Krimpen te Haarlem en is uitgevoerd door den Heer N. van der Schaft te 's-Gravenhage; voorts dat in de Pieterskerk het orgel werd bespeeld door den Heer R. Heering en de vleugel door den Heer Leo Mens, die beiden op buitengewone wijze hebben bijgedragen tot de wijding van het middaguur. Als vierde punt na gedenkrede, receptie en steenonthulling stond de opening der tentoonstelling op het programma. Na verblijf binnen de muren van Academie en Kerk was de wandeling naar „De Lakenhal" een heel welkome opfrissching. Te meer waar de ontvangzalen van het museum bijna te klein schenen om de nog steeds zeer groote groep van geïnteresseerden te bevatten. Nadat, dank zij de zorgen van een Leidsch dames-comité, allen met hartelijk geboden spijs en drank waren gelaafd, heette Mr. A. van de Sande Bakhuizen, Leiden's Tentoonstelling in de Lakenhal te Leiden, I: Hierop o.a. de beeltenissen van Episcopius, Van Limborgh, Niellius, Wijttenbach, Tideman, Des Amorie van der Hoeven en Tiele. Tentoonstelling in de Lakenhal te Leiden, II: Hierop o.a. de beeltenissen van Tiele, Groenewegen, Stuart, Arminius en Uytenbogaert. Tentoonstelling in de Lakenhal te Leiden, III: Zaal met gravures en boeken. burgervader, de aanwezigen welkom in een blijgestemde toespraak, waarin hij tusschen verleden en heden een band vlocht. Ds. G. J. Sirks, goed kenner en vriend der Broederschapshistorie, opende de tentoonstelling met een fijnzinnig woord, waarna Dr. H. C. Diferée, die de geheele expositie verzorgd heeft, vertelde van het velerlei, dat zij in beeld en geschrift aangaande de geschiedenis der Broederschap en van haar Seminarium liet zien. Wij mogen daarvoor in deze bladzijden verwijzen naar den gedrukten catalogus en er aan herinneren, dat de tentoonstelling nog tot den 18den November is geopend gebleven. Dit was, ook voor de vele feestgenooten van 29 October, gewenscht, want van rustig bekijken der rijkvoorziene wanden en vitrines kon weinig komen dien middag, waarop de indrukken zoo vele waren en bij velen de wensch bestond eens met bekenden en vrienden te spreken. Wel zagen wij in „De Lakenhal" velen geschaard om de tafel, waar het keurige gedenkboekje in zijn zilveren omslag, juist verschenen, ter bezichtiging en ter bestelling lag en waarin wij thans met de gedenkrede van Prof. Heering van de hand van Ds. Sirks een up-to-date geschiedenis van het Seminarium bezitten. Gelijk men weet is het uitgegeven door de firma Lankamp & Brinkman te Amsterdam en aldaar nog te bestellen. Te ongeveer half zes sloot Prof. Dr. L. J. van Holk het officieele gedeelte van den feestdag. Dit geschiedde op de hoogst gelegen zaal van „De Lakenhal", waaraan de oude monumenten uit het vroegere Remonstrantsche kerkje te Bleiswijk, kansel, kerkeraadsbanken, gezangborden, die sinds eenige jaren in het Leidsch Museum worden bewaard, thans geheel het karakter eener Remonstrantsche dorpskerk gaven. De gemeente, in dit geval de geheele Broederschap en haar gasten, zette zich op de lage banken, curatoren en commissieleden vonden plaats in het oud gestoelte der eere en Prof. Van Holk besteeg den bouwvalligen, maar nog bruikbaren kansel. Uit Interieur van het Remonstrantsche Kerkje te Bleiswijk, opgesteld in de Lakenhal te Leiden, waar Prof. Dr. L. J. van Holk de samenkomst sloot. den ouden Statenbijbel las hij enkele Psalmwoorden en een gedeelte uit het Nieuw Testament, waarna hij woorden van dank sprak en in enkele zinnen waarde en beteekenis der herdenking vastlegde. In het schemerduister hing toegewijde aandacht voor het 17de eeuwsche Bijbelwoord en zijn 20ste eeuwsche vertolking, afgerond en besloten door den krachtigopgewekt gezongen Ambrosiaanschen lofzang: „Groote God, wij loven U." Zoo eindigde de herdenking van 29 October 1934 op de eenige wijze, waarop dat slechts kon mogelijk zijn: in den toon van lofverheffing en aanroeping van Gods Heiligen Naam. Het was een zeer volle middag, die, zonder overladen te zijn, toch een strak tempo van afwerking eischte. Dat nochtans niemand het gevoel had van overhaasting of oververmoeidheid ligt wel aan het feit, dat de verschillende onderdeelen der viering elk hun eigen karakter en de eigen plaats van bestemming hadden. Telkens ontspande de korte wandeling en kon men zich frisch instellen op het nieuw-gebodene. Des avonds hielden de Seminaristen en oud-Seminaristen in Huize „Bruijns" aan het Rapenburg een maaltijd. De tafel, waaraan met de leden van de Societeitscommissie en van het Curatorium ook enkele oud-curatoren aanzaten, werd voorgezeten door ]hr. Ir. G. de Graeff, die aan het geheel een opgewekte leiding gaf en zich in zijn woord tot Dr. Harrison een internationale tafelpraeses toonde. Ernstige woorden werden gesproken — wij herinneren aan de wijze, waarop Prof. Heering zich tot zijn leerlingen richtte en aan den groet, dien Ds. }. H. Groenewegen namens zijn Moeder overbracht, — maar de Arminiaansche stoutigheden ontbraken niet, noch in de woordspelingen op het menu noch in de in aller ijl geimproviseerde sprekende film, waarin Seminaristen de sterren en enkele oud-Seminaristen geduldig-meewerkende figuranten waren. Tegen half elf eindigde het broederlijk maal en begaven zich een dozijn predikanten naar de woning van den Hoogleeraar aan den Witte Singel, waar door de zorgen van de Dames Heering-van Bosse, Van Holk-Wavre, Roessingh-Everts en Lente-Faber aan een groot getal predikantsvrouwen een hartelijke ontvangst en een avondmaaltijd was bereid. In dankbare opgewektheid verlieten zij, die van buiten kwamen, de Sleutelstad, waarmede zij door Academie en Seminarium een blijvenden band bezitten, die stellig door de gedachtenisviering van 29 October 1934 opnieuw is versterkt. Zoo eindigde de feestdag bij het licht der laat-opgekomen maan. Alleen de tentoonstelling bleef nog eenige weken geopend. Zondag 18 November werd zij op hartelijke wijze gesloten. Toen op den daaraan voorafgeganen Vrijdag de Leidsche gemeente feestelijk bijeen was om het feit te gedenken, dat zij 250 jaar geleden eindelijk in rechten werd erkend, werd van den kansel mededeeling gedaan van het plan gezamenlijk den gedenksteen en de tentoonstelling te gaan bezichtigen. Een groote groep leden en vrienden vereenigde zich dan ook den genoemden Zondag in de Pieterskerk, waar namens de Leidsche Remonstranten een derde krans bij den gedenksteen werd geplaatst en Prof. Heering over het leven en werken van Arminius een eenvoudig, onderhoudend half-uur-college gaf. Daarna begaf men zich naar ,,De Lakenhal", waar inmiddels ook Dr. Diferée, Ds. Sirks en Mr. van Royen uit Amsterdam waren aangekomen. Aan de zeer vele aanwezigen gaf eerstgenoemde een interessante toelichting bij al wat de tentoonstelling bood, tot het sluitingsoogenblik was aangebroken en de Hoogleeraar met een hartelijk woord van dank aan Dr. Diferée voor al zijn hulp en medewerking ook dit gedeelte der herdenking sloot. . Als blijvende herinnering werd aan curatoren, hoogleeraren en lectoren der Leidsche Universiteit het boven meergenoem- de gedenkboek „Het Seminarium der Remonstranten driehonderd jaar", ten geschenke aangeboden. Het werd in grooten dank aanvaard en blijkens het getuigenis van menigen nagekomen brief om vorm en inhoud op hoogen prijs gesteld. Ook voor de velen, die het zich aanschaften, blijft het een waardevol aandenken aan onze derde-eeuwherdenking. Vermelden wij ten laatste nog, dat door de zorg van curator Sirks, evenals zulks bij het tweede eeuwfeest geschiedde, een portefeuille is samengebracht met stukken, op de viering betrekking hebbende. Dan zijn wij aan het eind van ons verhaal, dat de gebeurtenissen van October 1934 in eenvoudigen vorm bedoelde vast te leggen. Zij vielen in een zwaren tijd, maar geven kracht tot nieuwe toewijding aan de oude taak van de Remonstrantsche Broederschap en haar Seminarium, die beide, in grooten dank aan God voor wat verleden en heden schonken, ook in de toekomst zich bereid houden tot Zijn dienst.