81 K 215 DE VERBONDS-BELOFTE GODS AAN DE KERK EN HAAR ZAAD GEDAAN. LEERREDE WAAR JES. LIX: 21. Ter gelegenheid van de Bevestiging van mijnen geliefden Zoon, A. J. Molenaar , in de bediening des Evangelies ie Zoutelande, op den 15 Dec. 1839. DOOR D. MOLENAAR. hervormd j.ef.raak te 'sgravenhagk. Te AMSTERDAM, bij J. H. den OUDEN. 1840. LEERREDE OVER DE VERBONDS-BELOFTE GODS AAN DE KERK EN HAAR ZAAD GEDAAN, UITGESPROKEN bij gelegenheid van de Bevestiging van mijnen geliefden Zoon a. j. molenaar, in de bediening des Evangelies te Zoutelande, op den 15 Dcc. 1839. VOORAFSPRAAK. Gemeente van Zoutelande, en Gij allen, die mij heden hoort! In mijne dertigjarige Evangelie-bediening fta ik voor de eerfte maal aan deze heilige plaats, om het Woord Gods aan U te verkondigen. Ten allen tijde is het mij regt dierbaar het Evangelie van mijnen Heer en Zender te prediken; geene hooger eer, geen grooter genoegen , geen zaliger voorregt ken ik, dan in dat werk bezig te zijn. Maar zoo G 2 ooit, ooit, heden lla ik hier in eene buitengewone, hoogst gewigtige en alleraangenaamfte betrekking. Als vader ben ik opgeklommen, om eenen zoon aan deze Gemeente voor te ftellen en onder haar in de heilige bediening in te zegenen ; eenen zoon, die mij zoo dierbaar aan het harte is, aan wien ik nooit anders dan vreugde beleven mogt, en dien ik bemin als den appel van mijn oog. — Het is dan om uwent wil, mijn Zoon, dat ik mij heden heb aangegord, om het vaderlijk genoegen te fmaken , U den herderftaf in handen te geven, en tot eene bediening in te wijden , die boven allen naam en rang en titel in deze wereld verheven is. Sinds jaren lang zag ik dezen blijden dag als eenen der zaligde van mijn leven in een ver verfchiet met biddend verlangen te gemoet; voor U, voor mij , voor onze dierbaarfte betrekkingen deed de Heer hem heden aanlichten, en een iegelijk onzer heeft het, zoo ik vertrouw, uit zijn hart gezongen: Looft den Heere mijne ziel! en vergeet geene van zijne weldaden (*). Neen, neen, wij vergaten de weldaden uwer geboorte en ontwikkeling, uwer levensleiding en vorming niet, zij ftaan met onuitwisbare letteren in onze harten gedrukt; voor den (*) De Voorzang was Pfalm CIII: i, 9. den God onzes levens willen wij ze fteeds mee warmen dank vermelden, en dezen gewenschten dag , als den blijdften voor ons hare, met vreugde begroeten! — Maar het is ook om uvvent wil, Gemeente van Zoutelande ! dac ik dezen leerltoel heb beklommen. Hebt Gij mijnen zoon, die mij zoo dierbaar geworden is, tot uwen Herder en Lecraar begeerd, was de beroeping van uwen Kerkeraad op hem uirgebragt, voor ons zoo ongedacht als verrasfend , en mogten wij in dezelve eene kenbare leiding van Gods hand opmerken, zoodat wij moeten uitroepen: dit is van den Heer gefchied, en het is wonderlijk in onze oogen ! dan zijt Gijlieden, dan is deze plaats en Gemeente ons daarom des te dierbaarder, dewijl het kenbaar de plaats is, waar de Heer wil , dat hij arbeiden zal. Maar daarom wenfehen wij U dan ook geluk met dezen dag , geluk met de aankomst van uwen nieu wen Leeraar, geluk ook met al het heil voorfpellende, dat daarin voor U gelegen is. Ja, heil voorfpellend, dit mogen wij verwachten, is zijne komst tot U. Kent Gij toch den God des verbonds van wien wij gezongen hebben, weet Gij het, uit mijn vroeger verblijf in de voor mij onvergetelijke naburige gemeente van Middelburg en uit al mijne ervaringen , dat de hand Gods rijkelijk over mij en mijn EvangcG 3 lic liewerk ten goede is geweest, hoe lacht U dan de zegen des Goddelijken verbonds aan, welken wij zingende vermeld hebben, die van de vaderen op het vrome nakroost afdaalt en duurt tot in der eeuwigheid, en hoe fmelten dan onze harten gezamenlijk in lof en dank, in vreugde en erkentenis in hetzelfde Pfalmgezang ineen. Ja, het is ook om U aller wil, vrienden en betrekkingen , die van elders zijt zamengekomen in dit huis des gebeds, dat wij heden fpreken van den vrede en van het heil van Sion en Jeruzalem ! Als tot leden van christus Kerk het woord voerende, bepaal ik in deze ure Ulieden, zoowel als mijzelven, mijnen zoon en deze Gemeente bij het eeuwig verbond Gods, dat niet kan verbroken worden, en waarin ook wij met onze kinderen ftaan en roemen en juichen mogen. Komt, dat wij ons dan gemeenfchappelijk voor den Heer ftellen en onze harten ontlasten voor zijnen troon, dat moet het eerfte, ja zelfs het gewigtigfte werk van deze ure zijn. Tekst: jes. LIX; 21. „ Mij aangaande, dit is mijn verbond met „ hen , zegt de HEER , mijn Geest, die op „ U is, en mijne woorden, die ik in uwen „ mond „ mond gelegd heb, die zullen van uwen „ mond niet wijken , noch van den mond ,, uws zaads, noch van den mond des zaads „ uws zaads, zegt de HEEK, van nu „ aan tot in eeuwigheid toe.'''' Daar is M. H.! eene verzameling van menfchen op deze aarde, welke, hoewel noch door taal of landgrenzen van andere volken afgezonderd , echter in waarheid kan gezegd worden, van anderen kenbaar onderfcheiden te zijn. Deze menfchen zijn wel met alle Adamskinderen, van denzelfden oorfprong, diepbedorven en ftraffchuldig voor God, menfchen van gelijke beweging en aanleg als alle anderen, maar zij zijn op eene bijzondere wijze boven alle anderen van God bemind, begenadigd en gezegend. Die verzameling noemen wij de Kerk, de Kerk van God, die haar heeft uitverkoren, de Gemeente van jezus Christus onzen lieer, die haar gekocht heeft met zijn dierbaar bloed, en die haar Hoofd en Heer geworden is, de Tempel van den H. Geest, die in haar midden als eene alles bezielende en levendmakende Godheid woont, die haar heiligt en tot zaligheid leidt. Of wij haar nu befchouwen in de vroegte tijden der wereld of in de latere eeuwen, of in onze dagen, altijd is en blijft zij de Kerk, het voorG 4 werp werp van Gods eeuwige en onberouwelijke liefde. Ook de rijkile en heerlijkfte beloften liggen er voor haar, beloften van allerlei heil, beloften voor dit en voor het volgende leven; getuige daarvan de tekst, dien ik U, als boodfchap Gods aan deze vergadering, heb voorgelezen. Maar M. G.! deze Kerk heeft ook haar uitwendig voorkomen : zij wordt toch voortgeplant in het zaad der gemeente, dat geboren wordt en opgroeit; zij maakt zich kenbaar in de belijdenis van die leer, welke zij van God ontvangen heeft; zij heeft daarom ook onder de menfchen van tijd tot tijd verfchillende vormen en inrigtingen , door welke zij zich naar buiten openbaar maakt. Het is om deze reden, dat de beloftenisfen Gods haar vergezellen van kind tot kind, dat zij naar de toezeggingen des Heeren van geflacht tot gedacht wordt voortgezet en uitgebreid, en dat alzoo de uitverkorenen ten eeuwigen leven door Woord en Geest worden toegebragt en ingezameld. Dit is het M. H.! waarbij ik U in deze ure bepalen wilde. De verbonds-belofte Gods aan de Kerk en aan haar zaad gedaan is de hoofdinhoud van den tekst: iJlij aangaande, dit is mijn verbond met hen, zegt de HEER, mijn Geest, die op U is, en mijne woorden, die ik in uwen mond gelegd heb, die zullen van uwen mond niet niet wijken, «0^ y#» den mond uwz zaads, «oc/^ des zaads uws zaads, zeg* de HEER, /o/ ;7z eeuwig¬ heid toe. Doch eer wij daarover fpreken, zingen wij Gezang XIII: 6, 7. I. Ik bepale U, in de eerfie -plaats, bij de verbonds-verklaring Gods, in den tekst aan de Kerk gedaan. II. In de tweede plaats, bij het belangrijke van zulk eene verklaring, als ook heden aan ons gerigt. III. En eindelijk bij de verpligtingen, welke daardoor ook nu naar tijdsgelegenheid op ons gelegd worden. I. In het eerfie deel van mijne rede, ftel ik U voor, dat wij in den tekst eene verklaring Gods hebben, aan de Kerk gedaan en wel bijzonder aan de Kerk des N. V; — daarna, dat de Heer deze verklaring op eene bijzonder nadrukkelijke wijze doet, — en laatstelijk, dat haar inhoud zeer rijk en heerlijk is. Wij vinden in den tekst eene verklaring Gods aan de Kerk gedaan en wel bijzonder G 5 aan aan de Kerk des N. V. Indien de tijd het ons toeliet, zoo zouden wij LJ gaarne in de fchoone reeks van Profetifche aankondigingen inleiden, welke in den laatften bundel van jesaia's Boek, van het 40 Hoofdlluk af tot aan het einde toe, gevonden worden. Thans zij het genoeg, Hechts aan te merken, dat de Godsman in het 53 Hoofddeel uitgaat van het punt van Mesfias verzoenend lijden en fïerven en van de heerlijkheid, welke daarop volgen zou ; dat hij in het 54 , 55 en het eerfte deel van het 56 Hoofddeel de uitbreiding der Kerk onder Jood en Heiden voorftelt als eene heerlijke vrucht van 's Heilands offerande en heerlijkheid, zoo als die in de dagen der betere bedeeling zou gezien worden ; dat hij wijders in het laatfte deel van Kapittel 56 en 57 dat diep verval teekent, hetwelk in de volgende tijden in christus gemeente gevonden werd, die doorgaans bij ons onder den naam van duistere middeneeuween bekend Haan, en die ons aan de heerfchappij van Rome doen denken ; en dat hij eindelijk in het 58 aankondigt, hoe het na eene gezegende kerkhervorming in de gemeente des Heeren wederom zou gefield zijn , wanneer eene koude en Jevenlooze regtzinnigheid, de plaats van een werkdadig geloof en echte godzaligheid zou vervangen , gelijk helaas, de gefchie- de- denis tier vroegere dagen bevestigd heeft, terwijl wij , door jesaia's voorlichting, in ons teksthoofddeel, mijns inziens, juist verplaatst worden in die tijden, welke wij thans beleven. Het beloofde heil der Kerk komt niet, doch het is geenszins, omdat de hand des Heeren verkort is, maar uit kracht der zedeloosheid en losbandigheid, aan welke de menschen zich thans overgeven, en door welke zij dat heil noch kennen, noch begeeren, noch zoeken , vers i tot 8. Moge het dan nu zijn, dat de overtreders en bedervers van onze dagen in dezen tijd zulk eene fchuldbelijdenis leeren doen, als hier vs. 9 tot aan het eerfte deel van vs. 15 voorkomt, dan zullen zij erkennen , dat zij naar licht gezocht hebben, maar, dat er duisternis gekomen is, dat zij als blinden hebben rondgewandeld , dat de waarheid flruikelt op de ftraten , en de fchuld der overtreding groot en zwaar geworden is ; maar dan zal ook de Heer die heerlijke verlosfing geven , van welke in de volgende verzen gefproken wordt, mitsgaders eene gewenfchte uitbreiding van het Koningrijk der genade onder de volken der aarde en de Israëlitifche natie, benevens eene volkome zegepraal door den Geest des Heeren , wanneer de vijand als een ftroom zal aankomen, gelijk wij dikwerf zien. En wordt nu dit alles beflo- ten ten met de woorden van onzen tekst, dan vinden wij in dezelve kenbaar eene verbondsverklaring Gods, aan de Kerk des N. V. en aan haar zaad, welke de grondflag en vastigheid is, waarop de hooge en goede God het waarachtig en duurzaam heil der Gemeente bouwt. Deze Godsverklaring nu wordt op eene bijzonder nadrukkelijke wijze voorgejleld. Hier is het immers: Mij aangaande, dit is mijn verbond, zegt de HEER. Het is dus jehova zelf, die fpreekt. De eeuwige God, de Schepper van de einden der aarde, Hij , die zijnen rroon zetelt boven de wolken, wiens heerfchappij het gansch heelal omvat, die de God der vaderen, de God en Vader van onzen Heer jezus christus is, de getrouwe Verbonds-God van al zijn volk; en als zulk een God fpreekt, zullen wij dan niet eerbiedig het oor leenen, zullen wij dan niet hooren? En zulks inzonderheid, daar Hij van zichzelven fpreekt, en onze aandacht wordt gerigt tot het verhevenile voorwerp; het is immers, Mij aangaande, of naar den Hebreeuwfchen tekst: en Ik , dat is, wat mij betreft. De Heer fpreekt dus niet van eenen ander, noch ook van andere zaken , maar eeniglijk van zichzelven, van zijnen eigen wil, van zijne deugden en volmaaktheden, kenbaar in het genadig ontwerp der verlosfing, van van , .jee gezindheid , om zondaren ce redden van het verderf. Hoeveel ligt ons daaraan gelegen , en hoezeer dringt des Heeren woord ons dan, om op zijne verklaring acht te geven. Bovenal moet dit gefchieden, dewijl de Heer aangaande zichzelven verklaart: dit is mijn verbond met hen. Wanneer de Heer in zijn Woord verklaart, met menfehen een verbond te maken, dan is hetzelve altijd éénzijdig te befchouwen, als van Hemzelven tot ons uitgaande. Het is eene plegtige verbindtenis, door welke de Hooge en Genadige God zichzelven verbindt tot de vervulling van zijne toezeggingen, ten einde daardoor zondaren op te zoeken, tot Hem te leiden en aan zijne dienst te verbinden, opdat zij geheel vrijwillig zich aan Hem zouden wijden en verhechten. Zietdaar dan de krachtvolle en nadrukkelijke wijze, op welke de Heer zijne verklaring aan de Kerk en aan hare leden heeft gedaan. Indien nu de wijze dezer Godsverklaring zoo vol van kracht en nadruk is, hoe rijk en heerlijk zal dan haar inhoud zijn. Dit toch ontdekken wij aanftonds, wanneer wij indenken van ■welke zaken de Heer [preekt, wat Hij van dezelve belooft, en welk eene duurzaamheid Hij aan deze zijne toezegging geeft. De zaken, van welke de Heer thans fprak, noemt Hij zijn zijn Geest, die op u is, en zijne woorden , die in uwen mond zijn. T.! Er beftaat naar de H. Schrift een Geest, een Geest des HEEREN Heeren, een H. Geest, dien wij met den Vader en den Zoon als God vereeren, die van de fchepping der wereld af, zich onder de menfchen en in dezelve heeft werkzaam betoond, die alle dingen, ook de diepten Gods, kent en doorgrondt en in de Gemeente des Ileeren zijne verfchillende gaven uitdeelt. Deze Geest was het, die door de Profeten en Apostelen fprak, die door den Heiland werd beloofd, en wiens werking ook hier aan de Kerk wordt toegezegd. Wordt nu van dezen Goddehjken Geest verklaard, dat Hij op ons is, en dat Hij dus als de Geest der gemeente in haar woont en werkt, dan ftaat ook naast Hem in deze toezegging van den Verbonds-God, het Woord, dat in onzen mond is]; dat was toch het Woord der hemelfche openbaring door den Geest, het Woord, hetwelk de Profeten en Apostelen fpraken en fchreven als onder zijne leiding, het Woord der prediking, dat naar zijnen wil onder de menfchen komt, opdat de ganfche raad Gods zou ontdekt worden. Het zijn dus Geest en Woord, welke wij hier vinden zamengevoegd, Werkmeester en middel vereenigd, de Levenwekker benevens het zaad, dat Hij in de harten ten ttrooit en ontkiemen doet. — Maar hoe rijk en heerlijk is dan de belofte zelve, die de Heer hier geeft: Mijn Geest, die op u is, en mijn Woord, dat ik in uwen mond gelegd heb, die zullen van uwen mond niet wijken, noch van den mond uws zaads. Het is dus de uitftorting en mededeeling des H. Geestes, als Verlichter des verRands, als Levenwekker en Herfchepper, die de leer- en kweekelingen der Gemeente vormt en heiligt tot leden der Christelijke zamenwoning en der heilige bediening, die de Leeraren bekwaam maakt en in de waarheid leidt, en die zondaren overtuigt van zonde, geregtigheid en oordeel ; het is dus het Woord der genade en der zaligheid in deszelfs helderfte en heerlykfte licht voorgefteld, het Woord der prediking, dat krachtige middel, hetwelk, in de hand des Geestes, tot waarachtig heil van zondaren gebezigd wordt, en welks voortduring en werking onmisbaar noodzakelijk is tot bekeering en zaligheid; het is de voortplanting van dat Woord van kind tot kind, en de gedurige vruchtbaarmaking van hetzelve ter bereiking van het Goddelijk doel, hetwelk hier wordt aangekondigd en toegezegd. — En hoe rijst eindelijk de waarde van deze Godsverklaring ? door de duurzaamheid, welke de Heer aan aan dezelve geeft. Het is toch in den tekst niet alleen het zaad der Kerk, aan hetwelk deze toezegging gefchiedt, maar ook het zaad van ons zaad, en wat nog meer zegt, het is van nu aan tot in eeuwigheid. De gedachten der menfchen mogen vrij elkander afwisfelen en opvolgen, gelijk de rustelooze baren van den golvenden oceaan , de plaats der vaderen moge door hunne kinderen worden vervangen en alles hier beneden aan beftendige verandering onderworpen zijn, te midden van dat alles houdt de Kerk ftand, wordt van kind tot kind bewaard en voortgezet, en al de beloften Gods zullen in haar midden ten allen tijde ja en amen zijn. Terwijl wij de koningrijken der aarde uit het niet zien te voorfchijn komen , in magc en aanzien zien toenemen en wederom in de vergetelheid wegzinken; terwijl de wetboeken der Staten verouden en veranderen, verduurt het rijk van God en jezus Christus , zijnen Zoon, de verwoesting des tijds, en blijft zijn Evangelie onveranderd in waarde en kracht, en ftaat zijn verbond, met die Gemeente opgeriSc> gegrond in het bloed des krui fes, tot in eeuwigheid vast. Ja zelfs, als de eeuwen, die voor deze aarde beflemd waren, zullen zijn ten einde geloopen , en de tijd zich in de eeuwigheid ftorten zal, dan zal de ftrijdende Kerk van van dit benedenrond opgelost worden in de zegenpralende daar boven , maar dan eerst zal het in vollen nadruk blijken , dat het eeuwig verbond nimmer verbroken werd, dat Woord en Geest altoos in de gemeente waren en van kracht bevonden zijn, en dat al de gekochten door jezus bloed en de geheiligden door zijnen Geest ten eeuwigen leven, naar de zekerheid zijner waarheid en trouw zijn ingezameld. II. De verbondsverklaring Gods is ons, bij de befchouwing van den tekst, in haren rijkdom en heerlijkheid kenbaar geworden ; wij willen daarom , in het andere deel van onze rade, het belangrijke van zulk eene Godsverklaring opmerken, als ook heden aan ons gedaan. Niets is toch aangelegener voor de Gemeente des Heer en, dan het bezit van Wtord en Geest, overeenkom [lig het verbond van God.— Aangelegener wordt dit, omdat wij de zekerheid bezitten, dat het de Kerk, naar dat eeuwige verbond, daaraan nooit ontbreken zal. — De voortplanting van de Kerk in haar zaad en nakomelingschap is een ondubbelzinnig bewijs, eene aanfchouwbare proeve en waarborg voor de zekerheid van dit groote heil. Vertoeven H wij wij eenige oogenblikken bij deze drie bijzonderheden. Vooreerst zeiden wij, dat niets aangelegener is voor de gemeente des Heeren, dan het bezit van Woord en Geest, overeenkomfiig het verbond Gods. Is het geheele ontwerp der Goddelijke liefde tot redding en zaliging van anderzins verloren gaande zondaren enkel genade , aan Gods zijde geheel onverpligte goedheid, aan onzen kant ten eenenmale onverdiend en geheel verbeurd, is alles enkel vrijmagtig Goddelijk welbehagen , waardoor de grond, de aanvang en de kracht van onze hertelling en behoudenis geheel en alleen in den lieer ligt, dan beftaat er voor ons geen grooter, geen uitnemender voorregt, dan dat de Heer een verbond niet ons oprigt, zich door beloften der genade aan ons verbindt, ons daardoor opzoekt, zijn ontwerp den mensch voorlegt, en ons verklaart, wat wij mogen vragen, en dat Hij ons tot een God zal zijn en tot een algenoegzaam deel in eeuwigheid. Zoolang er zulk een verbond niet beftaat, de Heer ons onder hetzelve niet brengt, en daardoor niet voorkomt, weten wij niet, wat wij vragen of zoeken zullen, en beftaat er voor den armen zondaar geen' grond, waarop hij zijn gebed kan nederleggen en zijne hoop vestigen mag. Zulk Zulk een verbond rigtte de Heer oudtijds op met abraham en zijn zaad, verklarende met onbegrensde ontferming : Ik ben uw God en uws zaads God, terwijl Hij zich door zulk eene verklaring aan al.de nakomelingfchap verbond, en dezelve daardoor in de gelegenheid flelde om zalig te kunnen worden. Zulk een verbond rigtte de Heer later bij vernieuwing op, toen Israël eene gevestigde en afgezonderde natie werd, en zette aan deszelfs hoofd die Godsbetuiging, in welke het geheeleEvangelie lag opgefloten : Ik Jehova ben uw God. Met zulk een verbond komt de Heer nog tot ons onder den nieuwen dag, waarom Apostel petrus betuigde: U komt de belofte toe en uwen kinderen, en allen, die daar verre zijn , zooveel als er de Heer onze God toe roepen zal. Van dit verbond, M. H.! is jezus Christus de grondflag en hoofdzaak, dewijl er geene vergeving is zonder bloedftorting, geen andere naam onder den hemel tot zaligheid gegeven werd, en Hij daartoe op aarde gekomen is, opdat Hij in zijn verzoenend lijden en derven de Middelaar, de Borg des verbonds zijn zou en eene eeuwige geregtigheid zou aanbrengen. Akoo was het oudtijds onder beloften en fchaduwen, alzoo werd in den dag des Nieuwen Testaments alles in H 2 je- jezus christus vervuld en volbragc. Dat verbond , eindelijk, werd door Befnijdenis en Doop , als door Goddelijke waarteekenen en zegelen, bevestigd en geflaafd, opdat de welmeenendheid Gods, zijne liefde en zijne trouw ons ten volle zouden blijken, tot uitlokking, vervrijmoediging en gerustftelling van het behoeftige zondaarshart , en wij ons in den weg des eenvoudigen geloofs daarover verblijden zouden. Maar is er dan nu, overeen kom (Hg zulk eene ongehoudene goedheid en ontferming Gods, wel een noodzakelijker en daarom ook uitnemender weldaad dan het bezit van Gods JVoord, waarvan de verklaring des Heeren in den tekst getuigt? Dat Woord Gods toch, ons in de H. Schrift bewaard, is een volledig, onfeilbaar en onveranderlijk onderrigt. Volledig is het, zoodat alles , wat wij tot onze zaligheid te kennen , te gelooven en te betrachten noodig hebben, daarin volkomen en op de volmaaktfte wijze is vervat; onfeilbaar , daarenboven , mogen wij dat onderrigt heeten, dewijl het niet eens menfehen woord is, maar de openbaring van den waarachtigen en algenoegzamen God, die nimmer liegen kan; en onveranderlijk noemen wij hetzelve, omdat God zelf onveranderlijk is en het Woord des Heeren tot in eeuwigheid blijft. Wat is er, M. H.! op de- deze aarde, dat aan zulk een Godsgefchenk gelijk Haat ? en dat is een gefchenk van den hemel aan de Kerk, opdat wij den wil Gods tot onze zaligheid kennen en zijne ontdekkingen gelooven zouden. Maar bovenal, M. G. •' Haat de weldaad van de inwoning en werking van den H. Geest, naar de belofte des verbonds. Er kan voorzeker geene Kerk beftaan zonder den H. Geest. Zonder zijne inwoning en werking is zij een dood ligchaam, een geraamte zonder geest en zonder leven. Nooaig is het dus, dat in het dal van dorre doodsbeenderen beweging kome, werking gezien worde; noodig niet minder, dat die dorre doodsbeenderen tot malkander worden gebragt; maar bovenal onmisbaar noodzakelijk , dat de Geest des Heeren daarin blaze, daarin leven wekke, dat geraamte beziele en herfcheppe. Werkte die Geest oudtijds in en door de Profeten , in en door de Apostelen van onzen Heer, dan is Hij het, die in het hart der Evangeliedie naren fchijnen moet, om re geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezigt van jezus Christus; dan is Hij het, die de Boodfchappers van goede tijding in de waarheid leidt, door wiens zegenrijken invloed het Woord der prediking kracht oefent en de dienaars des Woords zich veraangenamen aan de H 3 con- confcientiën der menfchen, als in de tegenwoordigheid Gods. Is het eindelijk de H. Geest, die alleen het verftand kan verlichten, het hart des zondaars openen , hem wederbaren tot geloof en heiligheid, den Christen kan vertroosten en voor den hemel opkweeken , dan is geen gefchenk grooter en weldadiger , dan dat de getrouwe Verbonds-God zijnen Geest geeft en onder ons wonen doet, Maar hoe rijst dan de waarde en aangelegenheid der Goddelijke verbondsbelofte, wanneer wij, in de tweede plaats, opmerken, dat het de Kerk Gods, uit kracht van zijn verbond, nooit aan JVoord en Geest ontbreken zal. Met verbond zelf toch blijft vast en onberouwelijk. Dat is gegrond in de natuur van dien God, uit Wien en door Wien en tot Wien alle dingen zijn; die in de ftilte der nooit begonnen eeuwigheid (wij fpreken in ftamelende menfchentaal), het eeuwig ontwerp der Goddelijke genade heeft beraamd , als een ontwerp des heiligen, regtvaardigen en genadigen welbehagens, waardoor de grondflag onzer redding en zaligheid in Hemzclven geheel en alleen ligt; het verbond van zulk een God kan en zal in eeuwigheid niet verbroken worden. En was dit dan ook niet de geloofsverwachting van den ftervenden Mesfias in den 22(len 22tten Pfalm ? Daar lezen wij als uit zijnen mond : Het zaad zal Hem dienen, het zal den Heer aangefchreven worden tot in gedachten, zij zullen aankomen eti zijne geregtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt , omdat Hij het gedaan heeft. Ja ook is het de hoop der Kerk, naar het eigen Woord van God, die niet befchaamd zal worden. Of (laat er niet gefchreven in den 72ÜC11 Pfalm: Zoolang als er de zon is, zal zijn naam (de naam van Mesfias) van kind tot kind worden voortgeplant; en in den 45ften Pfalm: In plaats van uwe vaderen zullen uwe zonen zijn ? en in den 102: De kinderen uwer kinderen zullen aldaar wonen, en "hun zaad zal voor uw aangezigt bevestigd worden ? —- En blijft nu het verbond Gods onwankelbaar, dan blijft ook het Woord des Heeren tot in eeuwigheid. Terwijl menfehen , wier grondflag in het ftof is, door den dood ons ontvallen; Leeraren, die als de tolken van Gods wil onder ons arbeiden, ons verlaten, en de gedachten in bettendige afwisfeling elkander opvolgen , duurt het Woord des Heeren onveranderd en onverminderd voort. In de handen van diepbedorven menfehenkinderen wordt de leer der waarheid dikwerf verdonkerd, verdraaid en van kracht beroofd, foms H 4 zelfs zelfs komt van deze zijde de vijand als een flroom aan ; maar geen nood, het zwaard des Gecstes verdedigt zichzelven, de Kerk en al de kinderen Gods; te vergeefs werkt de valfche pen der Schriftgeleerden, zoo als wij bij jeremia lezen, te vergeefs fpant de ganfche magt der hel zamen, het Woord des Heeren blijft als de vijand reeds geveld is door den dood 5 het eeuwige Evangelie ftaat als eene onwankelbare rots, tegen welke de woedende golven te vergeefs hare kracht verfpillen. Ja zelfs, als alle menfchen zullen zijn Voorbijgegaan, dan zal niet de verfchillende en dikwerf eigendunkelijke meening der Godgeleerden, maar dat onveranderlijke Woord van God de maatftaf zijn van dat eeuwig beflisfende en onherroepelijke oordeel van den hoogen en heiligen God, voor hetwelk alle menfchen zullen gefteld worden; dan zal de zaligheid der Kerk en elk harer leden niet naar menfchelijke befpiegeling, maar naar de onfeilbare toezegging in Gods getuigenisfen zijn. En niet alleen het Woord des Heeren, maar ook zijn Geest blijft in de Kerk., zoolang zij hier beneden en daar boven beftaat. Waar het eigen Woord Gods is en zuiver naar de»» meening des H. Geestes verkondigd wordt, daar is, daar werkt, daar zegent de Goddelijke Geest. Waar men oot- ootmoedig en eerbiedig bidt, om dien Geest, daar geldt het woord van 'sHeilands toezegging, dat de Hemelfche Vader dien Geest, als de beste gave, niet onthouden, maar gewisfelijk fchenken zal. Darir, waar echte geloovige Christenen wonen, die als kinderen Gods door den Geest geleerd, geleid en geheiligd worden, daar daalt de hemelfche Geest als in zijnen tempel neder, daar ftrekt Hij zelf tot het zegel van het Goddelijk kindfchap en is het onderpand eener eeuwige erfenis. Wat dunkt U. M. G. ! is de Kerk niet rijk in hare bezitting, overeenkomftig het verbond van God? En welk eene aangename vastigheid verkrijgt dit alles, wanneer wij, ten laat[le , opmerken , dat wij, in de voortplanting der Kerk in haar zaad en nakomelingfchap, een ondubbelzinnig bewijs, eene aanfchouwbare proef en waarborg vinden voor de zekerheid van dit groote heil. Dat zien wij, M. H.! zoo dikwerf onze teedere zuigelingen, in het midden der Gemeente, bij den H. Waterdoop, den Heer worden opgedragen, en Hij zelf, door de hand • zijner dienaren, met het water der befprenging, het teeken en zegel des verbonds aan derzelver voorhoofden plaatst; als kinderen en jonge lieden onderwezen worden in de Christelijke leer. die naar de Godzalig- H 5 heid heid is, en eindelijk, op afgelegde belijdenis des geloofs, toe leden van christus gemeente worden aangenomen, dan openbaart zich in deze zorg en leiding Gods de vrucht en werking van dat teeken des verbonds, volgens hetwelk de Heer verklaarde gcenen lust in onzen dood te hebben, en aan onze behoudenis te willen arbeiden. — Dat ziet men inzonderheid wanneer de Heer zondaren door den invloed van zijnen H. Geest krachtdadig bekeert, zoodat er een zoeken en vragen naar den Heer en zijne geregtigheid en fterkte gevonden wordt, en eene gedurig opgewekte overgaaf aan den algenoegzamen Zaligmaker plaats grijpt ; wanneer men door Woord en Bondzegelen, ondër hooger leiding des Geestes, naar den inwendigen mensch wordt vorfterkt en bevestigd, en heiligende genade zich in de harten der God^ vrucht':gen uitftort en verheerlijkt, tot wasdom in het geestelijk leven des geloofs. — Dat ziet men eindelijk allerbijzonderst, wanneer de getrouwe Verbonds-God, ter bevordering van dit een en ander, .nieuwe Leeraren doet aankomen en in zijne Gemeente uitzendt, opdat het geestelijk ligchaam van christus moge worden opgebouwd , en vele zielen tot de gemeente mogen worden toegedaan, die zalig zullen worden. III. III. Het is dit laatfte denkbeeld M II.! hetwelk ons aan de gelegenheid des tijds en de bijzondere beftemming van dit uur voor deze Gemeente herinnert, waarom wij dan in het derde en laatfie deel van onze rede, onszelven en malkander bepalen willen bij de verpligtingen , welke uit de overdenking van Gods verbondsverklaring ; ook heden aan ons gedaan, naar tijdsgelegenheid voor ons voortvloeijen. Indien ik wel zie, dan zijn het verpligtingen voor ouders, voor kinderen en voor de geheele Gemeente. Vooreerst: verpligtingen voor ouders. Bejaarde lieden en Gij allen, die met mij de eer en het genoegen hebt, ouders te mogen zijn! Wij hebben in de gemeente een gedacht gekend, dat reeds geftorven is, en wij en ons zaad zijn in deszelfs plaats opgetreden; ook wij ftaan dus, gelijk zij , in het verbond met God, waarin zij waren opgenomen ; wij zijn bezitters van hetzelfde waarachtige en eeuwigblijvende Woord des Heeren, door hetwelk zij geroepen en onderwezen werden, en de belofte des Geestes ligt nog voor ons. Welk een ftand, welk eene roeping ! Mag ik heden van mijzelven fpreken en van mijzelven tot U uitgaan, dan zeg ik U met met volle overtuiging der ziele, dat ik mij als vader verpligt geacht heb, mijnen zoon op te voeden naar het verbond Gods. Ik verzeker U, M. G.! dit is een weg, welke zoo aangenaam als pligtmatig is. Als ik hem bij zijne geboorte opdroeg in den Doop aan een Drieeenig God, zoo {maakte mijn hart cene vadervreugde, die alle verftand te boven gaat, dewijl de Heer ook mijn zaad in het verbond wilde opnemen , en deze weldaad der genade verbond mij en mijn zaad aan den Heer en zijne dienst. Als ik zijne lieve en nu zalige moeder door den dood verloor, en op hem en mijne andere kinderen als op weezen nederzag, was dat verbond Gods mijne fterkte en vertroosting, en ik wist, dat ik met hen niet alleen noch ook voor eigene rekening ftond. Als de goede hand mijns Gods mij, na jaren beidens, eene andere getrouwe gezellin des levens fchonk. die ook eene zorgdragende moeder voor mijne kinderen werd, zoo bleek het mij , dat onze Verbonds-God ook een Vader der weezen is, en wij werden zamen des te meer aan Hem en zijnen wil verhecht. Als ik bij zijn kranke leger ftond, en vreesde, hem door den dood te zullen verliezen, dan opende mij het verbond Gods eenen vrijen toegang tot den troon der genade, en moedigde mij aan, te midden van de loopbaan zijner ftudiëa, met r met vernieuwde hoop en kracht. En nu, nu ik gereed lta, met andere Dienaren in christus Gemeente, hem in den naam van Vader, Zoon en H. Geest plegtftatig in te zegenen, wat anders is nu mijne verwachting en hoop voor zijnen gewigtigen werkkring, voor het welgelukken van zijnen arbeid , voor den zegen en de vrucht zijner bediening in het rijk van onzen Heer, dan da rijke en heerlijke beloften des verbonds, die ook voor hem als voor mijn zaad , en als voor eenen dienstknecht van onzen Heer gegevenzijn. En waarom zullen ouders dan hunne kinderen niet altijd in dat licht bezien en aan hunne vorming en ontwikkeling arbeiden, een licht, dat zulke weldadige en verblijdende dralen verfpreidt op den moeijelijken weg der opvoeding onzer kinderen, en zoo krachtig en zegenrijk werkt. Ik heb mij verpligt geacht M. G.! mijnen zoon te onderwijzen uit dat Woord van God, hetwelk, naar zijn trouw-verbond, in onzen mond en in den mond onzes zaads gelegd was. Geene andere kenbron of toetsfteen der waarheid ken is, dan de Goddelijke Openbaring alleen. Dat is het onderwijsboek , waarin de Hooge God tot zijne menfchenkinderen fpreekt, waaruit Hij wil, dat wij en ons zaad zullen onderwezen worden, waarin de belijdenis en gronden van dat geloof worden geleerd, dat ons van de de vaderen is overgeleverd, als wij dat Woord ■izen kinderen van hunne vroegfte ontwikkeling af inprenten, dan kan er ook van ons kroost gezegd worden , gelijk van timotheus gefchiedde, dat zij van kindsbeen af de H. Schrift geweten hebben, die hen wijs kan maken tot zaligheid, dan zijn wij ongetwijfeld in den weg des Heeren, en mogen onder biddend opzien verwachten, dat ook dat Woord niet ledig zal wederkeeren , maar alles doen, wat Hem behaagt, en voorfpoedig zal zijn in hetgeen, waartoe Hij het gezonden heeft. — Van mijnen pligt heb ik het geachtM. G.! mijnen zoon van jongs af te leeren , dat de H. Geest boven al onmisbaar noodzakelijk is. Niet gaarne zou ik iets verzuimd hebben, hetwelk toteene befchaafde, wetenfchappelijke opvoeding en vorming behoort, noch ook de gedurige herinnering, dat het aanleeren en beoefening van talen en wetenfchappen volftrekc noodig was, maar hij weet het ook overeenkomflig de verbonds-inrigting Gods, hij weet het met overtuiging voor zichzelven , dat de ware wijsheid, die ons in eene Goddelijke verdichting doet deelen, alleen van Boven is. dat zij de wetenfchappen aan den voet van christus kruis heiligt en voor het rijk der genade dienstbaar maakt, en ik mag vertrouwen, dat die Geest Geest des Heeren reeds over hem vaardig was, en dat hij zich alleen in zijne genade kracht tot het gewigtig werk der Evangeliebediening zal aangorden. O, M. G. ! hoe gelukkig is het, als wij in onze kinderen dc beginfelen van Gods genade mogen zien ; en hoe fterk fpreekt dan onze roeping en verpligring als ouders, om onze kinderen gedurig aan het licht en de leiding van dien goeden Geest biddende aantebevelen en geloovig op te dragen. In de tweede plaats fprak ik ook van ver— pligtingen voor kinderen uit Gods verbondsverklaring voor ons en ons zaad voortvloeiende. M. H.! wij zien in het midden der gemeente een gedoopt gedacht, in hetwelk de Kerk Gods al verder en verder ftaat te worden voortgeplant. Als ik onder dezen ook heden tot mijnen zoon fpreek, dan geef ik ook aan U, jonge lieden! den wenk, hoedanig het met U, in uw hart, overenkomlïig uwen Hand en werkkring behoort te zijn. Mijn beminde Zoon 1 ik zou U eene ganfche reeks van pligten voor uwen volgenden levensftand kunnen voordellen en aanprijzen, maar Gij hoort ze immers ftraks hoofdzakelijk uit het Formulier der Bevestiging, menigmaal befprak ik ze met U, en, zoolang ik uw vader op aarde ben, wil ik mij aan U, aan uwe leiding en voorlichting, waar Gij die im- immer noodig hebt, niet onttrekken; maar thans heb ik een woord naar den tekst aan U. Mijn Zoon! Gij ftaat in het verbond met God ! Zie, omdat de getrouwe Verbonds-God niet onverfchillig jegens U was, omdat Hij geen lust had in uwen zondaaarsdood, maar daarin, dat Gij zoudt bekeerd worden en leven, zoo heeft hij het zegel zijns verbonds in uwe vroegfle kindschheid aan uw voorhoofd geplaatst, en U tot zijne gemeente ingelijfd; menigvuldig is bovendien de zegen, de voorfpoed, ja ook de genade welke Hij U, naar zijne eeuwige liefde heeft bewezen, en, boven dit alles de gewigtige dag van heden, het plegtige oogenblik, waarin ik tot U fpreek, is U het bewijs van eene bijzondere onderfcheiding onzes Gods. Hij geeft U de eer, dat Gij een dienstknecht van jezus christus, een medearbeider Gods, een werktuig in de hand des H» Geestes worden moogt, en dat Gij, zelf een zondaar zijnde ? aan uwe medezondaren het Evangelie der zaligheid verkondigen moogt, en het rijk van Christus zult helpen uitbreiden. En zal het dan nu heden uw woord, uwe plegtige verklaring niet zijn: Nu is het in mijn hart een verbond met den Heer, den God mijner vaderen, te maken ? Zult Gij dan ftraks op gebo- eene knieën niet in uw binnenfte met opgetogen- genheid uitroepen : Mijn Vader! gij zijt de Leidsman mijner jeugd! en zult Gij dan nu niec met een voornemen des harten openlijk betuigen : Aangaande mij en mijn huls, wij z llen de Heer dienen? Maar, dan moet Gij ( ok voortaan Uzelven in uwe ambtsbediening in het licht des verbonds befchouwen, en van dat belangrijke punt fteeds uitgaan; dan moet Gij in dat licht befchouwen al de kinderen, die Gij doopen zult, die onder uw bijzonder onderwijs zullen gefield worden, het Evangelie des Verbonds, dat Gy verkondigen moe», en de menfchen, die Gij naar den wil van God bearbeiden zult; dan moet de geheele Gods Kerk in ons Vaderland en elders in dat licht voor uwen geest ftaan, en in het werk, dat Gij verrigten moet, gelijk ook in uwe gebeden , alzoo behartigd worden, dat zal U fteeds in het ware Evangelifche ftandpunt doen ftaan en tot eenen arbeider maken, die niet te vergeefs werken zal, die niet befchaamd 2al uitkomen. Mijn Zoon! Het Woord Gods is van 's Heeren wege in uwen mond gelegd. Houd U daarom aan dat onfeilbare en alleen tot zaligheid leidende Woord van God. Schuw de verachters en minachters van dat Woord, die liever bij eigen wijsheid en licht wandelen, dan bij het helderfte en zekerfte licht van I God. God. Verwerp alle leerbegrip, hetwelk niei uit de fontein van dat Woord geput, of daartegen eenigzins ftrijdig is. Zijt Gij , met mij , ten volle overtuigd (gelijk Gij mij meermalen als uit uw hart hebt verklaard), dat de leer onzer Hervormde kerk, in hare Formulieren van éénheid vervat, zuivere Bijbelleer is, uit de H. Schrift ontleend, op de H. Schrift volkomen gegrond, houd U dan aan die leer, fchaam u hare openlijke erkentenis niet, kom er vrijmoedig voor uit, wat ook de geest dezer eeuw, met hare valfche wijsheid, daartegen heeft in te brengen. Maar zorg vooral, dat Gij bij Gods onfeilbaar Woord niets van het uwe toevoegt, noch daarvan iets afneemt, want ik bezweer U bij God! dat uw naam zal worden uitgedelgd uit het boek des levens des Lams, en dat de plagen, welke in dezen heiligen Bijbel ftaan, over U op de ont- zettendfte wijze zullen worden uitgestort. Houd U dan ook niet flechts aan dat Woord, maar predik hetzelve ook geheel en alleen. Is jezus Christus en die gekruist, de kern en hoofdinhoud van- dat Woord, verkondig dan ook in Hem geen dooden Zaligmaker, die alleenlijk in zyne leer fpreekt en leeft, maar eenen levenden Verlosfer, dien wij in zijn perfoon noodig hebben, die als de waarachtige God God en het eeuwige leven, in zijne menfchelijke natuur, met der zondaren fchuld beladen was, in der zondaren plaats geftorven is, en die leeft en regeert, om ons te geven bekeering en vergeving der zonden, eenen Redder, die algenoegzaam en magcig is, om volkomen zalig te maken allen, die door Hein tot God gaan, en die eeuwig leeft, ten goede van zijn uitverkoren volk. Staat er in dat Woord: één is uw Meester, namelijk Christus , houd U dan ook aan Hem als uwen gezalfden Vorst en Heer geheel en alleen, en word geen dienstknecht der menfchen. In onzen rijd loopen de gevoelens me^r dan ooit uiteen, zoodat men menigmaal gefchokt en geflingerd wordt ; maar is de overtuiging, die Gij biddende verkregen hebt, en verder, bij voortgezet onderzoek, verkrijgen zult, op het Woord van God gegrond, blijf dan onver « fchrokken en ftandvastig bij dezelve, en laat het fteeds uwe leus zijn , wat ook een ander dcnke, ■wij moeten Gode meer gehoorzaam zijn dan de menfchen. Leest Gij in dat Woord van de Voorgangers der gemeenten: zij waken voor uwe zielen, dan liggen al die onfterfelijke menfchenzieien, welke tot deze gemeente behooren en voor welke Gij immer prediken zult , voor uwe rekening; zie toe, zie toe, I 2 dat dat zij door uwe Ichuld niet verloren gaan maar bearbeid ze met zorgvuldigheid, of het Gode behagen moge , velen door uwe dienst toe te brengen tot de gemeente die zalig worden. Zeg den regtvaardigen dat het hem wèl zal gaan, maar verberg voor den goddeloozen den dag des kwaads niet. In dat Woord ftaat ook gefchreven: Wij allen moeten geopenbaard worden voor den regterftoel van Christus , opdat een iegelijk wegdrage naar dat in het ligchaam gefchied is, hetzij goed, hetzij kwaad; zegt de Apostel dat daar ter plaatfe in het bijzonder met een oog op de Evangeliedienaren, dan moogt ook Gij daaruit uwe verantwoordelijkheid afleiden , en U gedurig in al de deelen van uw werk voor oogen flellen , wat uw Heer in dien dag van U eifchen zal, wat Hem welgevallig zij en U tot vrede en heil zal kunnen zijn . maar dan moet Gij ook , wetende den fchrik des Heer en, de 7nenfchen bewegen tot het geloof, en hen, naar den wil des Verlosfers, dwingen om in te gaan. Naar dat Woord van God zal het goed zijn, dat de liefde van Christus u altijd ar inge, en dat Gij, uit liefde voor Hem, zijne fchapen hoedt en weidt. Dat doende, zult Gij meer en meer aan het doel uwer roeping beantwoorden, vele zielen voor den hemel win- winnen en tot eer en heerlijkheid van God en den Verlosfer mogen werkzaam zijn. — Beoordeel dan ook eindelijk Uzelven en anderen naar geen andere maatftaf, dan naar dat Woord des Goddelijken Verbonds alleen. Is het den Evangeliedienaar dikwerf onaangenaam , op allerlei wijze door onbevoegde menfchen beoordeeld en foms gelasterd te worden, en is en blijft het zijn beste troost, met paulus te zeggen : Het is mij bet minst van menfchen geoordeeld te worden, die mij oordeelt is de Heer, dan voegt het den Dienaar van Christus , vooral in eenen tijd van zooveel uiteenloopende gedachten, van zooveel verfchil en ltrijd der meeningen, zichzelven, zijne Medebroeders in de bediening des Evangelies, alle kinderen Gods, en die zich daarvoor dikwerf uitgeven, ja ook alle menfchen, alleenlijk naar dat Woord te beoordeeleti. Denkt de liefde geen kwaad, zij moet toch ook regtvaardig zijn, en mag even zoo min zondigen in hpt goedkeuren van hetgeen de Heer afkeurt, als in het afkeuren van dat alles, wat Hem welbehagelijk is. Geen veiliger maatftaf dus, dan het onfeilbaar Woord van God, hoe meer wij dat Woord in deszelfs regten geest en doel leeren kennen , des te meer zullen wij hebben I 3 van van den Geest der wijsheid, die van Boven is, en in hec licht des Heeren wandelen. Nog één woord, mijn Zoon! Het verbond Gods ligt er en Haat vast, zijn Woord is in uwen mond en zijn Geest zal ook op Uzijn. Welk een voorregt, en welk eene leiding en kracht wordt U in hetzelve niet toegezegd! Is het de H. Geest alleen, die waarlijk verlichten , in de waarheid leiden en het Evangelie tot zegen ftellen kan, dan hebt Gij geene andere verlichting, by al wat menfchelijke kennis heeten mag, en boven de verlichting van deze eeuw noodig, dan die des H. Geestes. Dagelijks dan daarom gebeden, geduriglijk daarop prijs gefield, onbepaald en zonder uitzondering U daaraan overgegeven, dat zij U door eenen vader, die uit zijne ondervinding fpreekt, ten ernftiglte aangeraden, dat zal U behoeden om niet af te wijken ter regter, noch ter linkerhand, en altijd in dat licht doen wandelen, dat van Boven is, tot dat Gij het eeuwige licht aanfchouwt. — Is de gemeenfchap met Christus naar de herinnering, die Hij zijnen Apostelen deed in de gelijkenis van den wijnftok en de ranken, voor den Evangeliedienaar onmisbaar noodzakelijk , zegt de Heer zelf: zonder mij kunt gij niets doen, en be- ftaat itaat deze gemeenfchap alleen door den H. Geest, op welk eenen prijs behoort Gij dan de inwoning en heiliging des Geestes voor IJzel ven te ftellen, met welk eene naauwlettenheid moet Gij dan dagelijks uw eigen hart, uw eigen leven, uw eigen werk gadeflaan, of Gij wel door den H. Geest geleid wordt, of Christus jezus wel in U woont, en ot Gij in alles beftuurd wordt door de liefde tot Hem , die ons zoo uitnemend heeft lief gehad? Is het de H. Geest alleen, die kracht verleent , kracht des werks, des moeds, en des ij vers, kracht des geloofs, om te ftaan en te ftrijden in den boozen dag, kracht der ftandvastigheid, der vertroosting en der hoop, onder al dé wisfeling en de bezwaren dezes aardfehen en des geestelijken levens, dan moet Gij, van nu voortaan, geen oogenblik meer in uwe eigen kracht liaan en roemen, maar eenig lijk in de kracht van den H. Geest, maai dan biddc ik ook met al mijn hart van den Vader der barmhartigheid, den God aller genade, door jezus Christus , zijnen Zoon, dat de H. Geest, de Geest der verlichting, der gemeenfchap met christus en der kracht, in de ruimde mate op u nederdale, in uwe zwakheid worde volbragt, U en uw werk tot eenen uitgebreiden zegen ftelle, opdat Gij éénmaal I 4 den den goeden ftryd moogt geftreden hebben, de loopbaan geloopen, en dat Gij juichen moogt in den Heer : ik heb hec geloof behouden ! en Gij de onverwelkelijke kroon beërven zult. Wij hebben ten laatfte nog gezegd, dat uit de verbonds-verklaring Gods ook verpligtingen voortvloeijen voor de Gemeente. Geliefden, Gy allen ftaat, naar de ontferming des Heeren, door uwen Doop in het verbond Gods, elk voor Uzelven deelt . Gij in onberekenbaar groote voorregten , Gij zoudt aan den blinden Heiden , aan den verftokten Jood, aan den verdwaasden Mahomedaan gelijk zijn, Gij zoudt zonder God, zonder Christus, zonder Evangelie, zonder hoop in deze wereld leven, zoo Gij onder dat verbond Gods niet waart gefield. Maar mogen wij dan ook de vraag aan Ulieden niet voorleggen : kent en waardeert Gij ook dat voorregt, maakt Gij er als arme zondaren ook voor Uzelven gebiuik van, dringt en leidt het U tot waarachtige bekeering, tot het zoeken van het deelgenootfchap aan God in den Heere jezus Christus door den H. Geest, zonder welke er geen zondaar kan behouden worden ? Gemeente van Zoutelande! Ik verpligt U als een Dienaar van jezus christus en ik vermane en bidde U als vader van den nieuwen Leeraar, dat Gij te zamen (laat en U vereenigt in dat ver- verbond Gods, dat is de weg, langs welken God zondaren onder U redden en zaligen wil; dat is de weg van overeenftemming en liefde, om in denzelfden zin en geest werkzaam te zijn en zamen te wonen ? en waar liefde woont, woont God , en aldaar gebiedt Hij het leven en den zegen. En wie Gij dan ook zijt, en tot welk eene gemeente Gij dan ook behoort, dat verbond Gods zij uwe verlustiging, uwe keus en uwe zaligheid, dan zult Gij ook heden niet te vergeefs hebben gehoord, dan zult Gij God leeren kennen in het aangezigt van jezus Christus, en Gij zult voor des Heeren aanfehijn wandelen en opregt zijn. — Geliefden ! Gij hebt des Heer en JVoord,* en hoe rijk, hoe kostbaar is dat bezit. Dat Woord, U en uwen kinderen en het kroost der Gemeente tot zaligheid gegeven, moet, naar de verordening Gods, in uwen mond en in uwe huizen zijn , en als de onwaardeerbaarfte gifte van Gods ontferming worden befchouwd en behandeld. — Hoe zullen wij toch dat Woord Gods aan onze nageflachten overleveren, indien de Bijbel niet eiken dag in onze huizen gelezen en onderzocht wordt, en wij denHoogen God, ais ware het, het zwijgen voor ons opleggen, indien onze woningen langs dien weg geene kleine gemeenten van Christus wor- worden en tempelen van den H. Geest. Gemeente van Zoutelande ! het Woord van Christus wone dan ook rijkelijk onder U. Als een Dienaar van dien christüs verpligt ik U, en als vader van den nieuwen Leeraar vermane en bidde ik U, dat Gij getrouw gebruik maakt van de dienst uvvs Leeraars. Hij is van nu voortaan een Bedienaar, een Prediker des Goddelijken Woords onder U, het is de Heer, die U aan hem verbonden heeft, en die door hem tot U fpreken zal. Zorgt dat hij zijn werk niet al zuchtende onder U doet, want dit zou U niet voordeelig zijn, en eenmaal zou zijn woord tegen U moeten getuigen. En wie Gij dan ook zijt, of tot welk eene gemeente Gij behoort, het Woord des Heeren zij U boven alles dierbaar, dan hoort Gij het gaarn verkondigen, dan wordt Gij met deszelfs zin en meening geheel doortrokken, dan onderfcheidt Gij het ware van dat valfche , hetwelk in onzen tijd in omloop is; met één woord, dan wordt Gij Bijbelfche Christenen, die uit de waarheid geboren zijn en door de waarheid worden vrijgemaakt tot zaligheid. — Nog eens, Mijne Geliefden! de Geest des Heeren is nog in de gemeente. Zoo lang zijn eigen Woord daaruit niet verbannen is, de vrije en zuivere prediking van hetzelve niet ver- verboden wordt en er nog ware aanroepers van zijnen naam onder ons leven , zoo lang wijkt de heerlijkheid des Heeren en zijn Geest niet geheel van ons, maar vertoont zich nog in glans en majesteit in het midden van ons. Maar geldt dan de vraag niet ais hoogst noodzakelijk : hebt Gij ook dien Geest ontvangen ? Is Hij U reeds een Geest des geloofs, der genade en der vertroosting geworden? Volgt Gij ook zijne leiding op het pad van heiligmaking ? Gemeente van Zoutelande ! Als een Dienaar van christus jezus, onzen Heer, verpligt ik U, en als vader van den nieuwen Leeraar vermane en bidde ik U , zijt toch opmerkzaam op de belofte des H. Geestes, op zijne inwoning en werking, en op de heerlijke herfchepping , welke Hij ook te dezer plaats veroorzaken kan en wil; veel dus gebeden voor uwen Leeraar om dien Geest, veel dus gebeden voör de Gemeente en voor het opkomende gedacht; dat opent een blij en heerlijk verschiet, opdat men ook in uw midden, tot roem van Gods genade, moge zeggen: deze en die is in Sion geboren, en de Heer bevestigt en schraagt dezelve! Daarom bidt U mijn hart toe, dat des Heeren Geest op U nederdale, dat vele zondaren onder U mogen bekeerd worden, vele zwakken versterkt, en allen, len, die in het geloof zijn, opgebouwd in de genade en kennis van jezus Christus, onzen Heer. En wie Gij dan ook zijt, of tot welk ee»e gemeente Gij behoort, de Geest des Heeren Heeren zij over U allen , over uwe Leeraren, ook over die, welke heden in dit Heiligdom vergaderd zijn, over uwe gemeenten en over de ganfche Vaderlandfche Kerk. Och, dat al het volk des Heeren Profeten ware, en dat God zijnen Geest over hen gave! Amen (*). (*) Vóór de lezing van het Formulier werd gezongen Pf. 134: 1 , bij het nederknielen van den jeugdigen Leeraar vs. 2, en ni de bevestiging het 3de vers, terwijl de udzang was Pf. 90: 9.