bl c • c DE POORTEN DER HEL ZULLEN I MIJNE GEMEENTE NIET OVER- I WELDIGEN. c c c , c c c • c / c c c Eene Hervormings-rede, j c c c c c c DOOK s>. 47. a. a UITGESPROKEN IN DE GROOTE KERK TE MAASSLUIS, ZONDAG 31 OCTOBER 1869. — » — NIJKERK, I. J. MALGA. 1869. 81 K 216 De poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen. t EENE HERVORMINGS-REDE , DOOR i ü. RU feMK p JITGESPROKEN IN DE GROOTE KERK TE MAASSLUIS, ZONDAG 31 OCTOBER 1869. NIJKERK, I. J. MALGA. 1869. HERVORMINGS-LEERREDE over Matth. 16 : 18b. i „De poorten, de grendeldeuren der bel zullen mijne gemeente niet overweldigen ziedaar de dierbare belofte door het Hoofd der kerk zijnen schapen geschonken onder strijd en kruis ; ziedaar de erfenis van den gezegenden Heiland, zijnen broederen achtergelaten onder tegenspoed en tegenstand; ziedaar de leus, die prijkt in des Cbristens banier en wapenschild tegenover de dreigingen der vijanden, zijn wachtwoord in het legerkamp, zijn wapen in het oorlogsvuur. Dit woord is de troost der kerk, als het dobberende en onttakelde schip, voortgezweept door storm en stroom , bij het barnen van den vloed en de branding tegen de klippen, verbrijzeld dreigt te worden. Dat woord doet ons in navolging van Luther zingen, al zijn er zooveel vijanden als pannen op de daken : „Houdt Christus zijne kerk in stand, laat dan de hel vrij woeden !" Het is door Gods Zoon gegeven, omdat de hoogste Majesteit het tijdelijk bestaan van een rijk der duisternis tegenover bet eeuwige rijk des lichts noodig keurt tot opluistering van zijne deugden, tot verbooging van de zaligheid zijner gemeente en opdat de schoonheid van die gemeente meer zou uitsteken boven het afschuwelijke van de hel, gegeven haar tot troost, omdat Hij, haar Ontfermer, vooruitzag al de moeite en den jammer, waaronder zy gebukt zou gaan gedurende vele eeuwen bij de wel dwaze en toch tallooze, ja schijnbaar machtige en listige vonden der hellemacht om Gods raad te verbreken en zijne dierbare kerk te overwinnen. ,.De poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen !" Gij kerk van Christus, ons dierbaar Hoofd ! is dat woord u niet de liefelijke baak , die plotseling door het zwarte van den nacht of de droeve nevelen van den kouden morgen u de zoomen te zien geeft van de zoo wel- kome kust ? Is het u niet de star der hope , die vriendelijk breekt door het somber wolkenfloers, ja het electrisch vuur, dat u plotseling uit uwen slaap wakker schudt, wanneer gij , moedeloos van het strijden en het eindeloos wachten , het waken vergeten hebt ? ö, het is ons een Hervormingswoord, nu wij gedenken, wat God gedaan heeft op 31 October van 1517 , maar nu wij moedeloos door den druk der tijden kleinmoedig zouden vragen: „Waar is de belofte zijner toekomst ?" een Hervormingswoord , dat ons met nieuwen moed bezielt en naar schooner toekomst wijst dan dit schoon verleden. En daarom willen wij het thands tot grondslag leggen van onze Hervormingsrede in deze ure. Orer het tekstverband kunnen wij kort zijn. Het was op de schoone geloofsbelijdenis van Simon Petrus : „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods!" dat Jezus, de heilige Menschen-Zoon audwoordt: „Zalig zijt gij , Simon, Bar-Jona! want vleesch en bloed heeft u dat geloofsgeheim niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is." En tot geloofsloon voegt Hij er bij: „Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus (Eotsman) ; en op deze Petra (op deze geloofsbelijdenis) zal Ik mijne gemeente bouwen." Nu laat Hij ons tekstwoord volgen: „En de poorten der hel of hare grendeldeuren zullen haar niet overweldigen." Dit is een spreekwijs, waardoor Hij aanduidt, dat de zege niet is voor de hel, maar voor de gemeente. En hoe heerlijk was reeds het begin dezer profecy-vervulling, toen de hellemacht Petrus trachtte te overweldigen bij zijne Christus-verloochening in des Hoogepriesters zaal, maar toen des Heilands oog en H. Geest hem te sterk werden en als steunpilaar voor de kerk behielden , zoodat hij later tot Jezus zeggen kon: „Ik heb U lief!" cn op den Pinksterdag aan het hoofd der Apostelen kon staan. Wij zullen niet twisten met de Koomsck-Catholieke kerk , die misleid door hare Pseudo-Clementinen enJ'Pseudo-Isodorische dccretalen , ja vooral door hare propoganda van Clngny en Camaldoli, in dezen Petrus meer ziet dan een hoofd der Apostelen, die hem dwaasselijk vereert als de onfeilbare Vader der gantscbe Christenheid en nog dwazer zijne pausselijke opvolgers, die niet eens zijne opvolgers zijn , als gedoopt met zijn geest; wij achten Petrus hoog, wij verheffen Gods genade, die hem tot een hoofd verhief, maar wij vereeren hem niet, evenmin als Paulus deed, die hem een zuil der kerk noemt en nogthands in het aangezicht bestraft. Wij vereeren geene heiligen, wij kennen maar ééne Petra, een hoeksteen der gemeente, door God zeiven gelegd en bij ons uitverkoren en dierbaar: het is de Christus Gods; Hij is ons Hoofd en Kots; en alle heiligen der hooge plaatsen zijn oirspronkelijk arme zondaren , uit genade zalig geworden. Die geheiligde zondaren zijn de kerk; de Petra: „Chris-1 tus" is haar fondament; Petrus de Apostel haar voornaamste zuil en zijne belijdenis, te Caesarea-Philippi geuit, is haar hoog-altaar. Die gemeente is onoverwinnelijk ; want Hij , die de overwinning Israëls is en uit getrouwheid in zwakheid krachten schenkt, liegt niet en Hij heeft gezegd: „De ])00rten der hel zullen haar niet overweldigen." Daarom is onze 31 October ons dierbaar en wij prijzen God, die tegenover de inquisitievuren en auto-dafés , ja tegenover den houtmijt van Huss het spotvuur van Maarten Luther buiten de Elsterpoort te Wittenberg heeft geplaatst en geen concilie van Trente of orde van Jezus kan ons Protestanten, die in het vuur gehard zijn, den schat des Bijbels of onze dierbare vrijheid rooven. „De poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen." Komt bepeinzen wij dat woord en staren wij 1. Op Hem, die het gaf, 2. Op de vervulling, die het kreeg, 3. Op de Hervorming, die het bevestigt, 4. Op het heden, waarin het zijn kracht houdt, 5. Op de toekomst, die het zal kroonen. En Gij , getrouwe Heiland, die het sprak, stort Gij op nieuw uw H. Geest over uwe gemeente uit, opdat zij moed scheppe door het geloof en overwinne door U! Amen. 1. „De poorten der liel zullen mijne gemeente met overweldigen staren wij vooreerst op dal woord en Hem, die dat woord ons gaf. Het is Gods Zoon, de groote Menschen-Zoon, de RotsSteen , het Hoofd der gemeente, in wien de hemelsche Va- der een welbehagen had, die sprak al wat Hij bij zijnen Vader gehoord had, wiens woorden waren de woorden Gods, woorden der Opperste Wijsheid, woorden eens machthebbende en niet als der Schriftgeleerden , waarom Hij zelf in de Schrift bet Woord des Heeren , de Opperste Wijsheid heet. Het is het Woord van Hem, die zeggen kon : „Ik ben de Waarheid daar zijn Naam, zijn Eeretitel is: „Waarachtige en Getrouwe!" op wien men bouwen , rekenen mag. Het is het Woord van den Goddelijken Vriend en Meester, die zijne schapen liefhad, zjjn leven voor hen zette, uit erbarming hun Verlosser werd en daarom tot hen woorden der liefde en der ontferming sprak. En waarlijk , er spreekt liefde in dat Woord, gericht tot eene gemeente, die gekozen is uit louter vijanden, dwaze hoogmoedige opstandelingen iu Gods rijk, alles onwaardige zondaren', die uit zich zelve nooit naar God zullen vragen of omzien, die openbaar en geheim Hem tergen dag aan dag, die zoo diep zijn gezonken of liever ontzonken aan hun Schepper, dat zij slechts ten koste van het bloed zijns Zoons en alleen door de herscheppende genade van zijn II. Geest zijn beeld kunnen herwinnen en zijne gunst herkrijgen , die zoo geheel zijn ontaard , dat zij zelfs na de wedergeboorte alleen door dagelijks terughoudende , bewarende en toevloeiende genade staande blijven en tegen de vreesselijke losbarsting der zondige natuur beschermd kunnen worden , die van nature altijd ontrouw en geneigd blijven tot afval, zoo lang zij op aarde zijn. En die verzameling van oirspronkelijke vijanden spreekt Gods Zoon, die ze niet noodig, die aan zijn Vader genoeg heeft, toe als zijne vrienden , zijne schapen , zijne broeders, zijne gemeente; Hij stelt er zijn eer in hun Vriend, hun Herder, hun Leeraar, hun Verlosser, hun Koning en Hoofd te zijn, hun partij te kiezen , hun naam aan zijn naam, hun eer aan zijneer, hun belang aan zijn belang te verbinden, alles zich zeiven voor hen op te offeren , alles voor hen te volbrengen, al hunne zaken trouwhartig af te doen, hen met zoo teedere en hechte snoeren der liefde aan zich te verbinden, alsof Hij ze niet missen kon , alsof er geen onderscheid ware tusschen den heiligen , oneindigen Schepper en het zondig schepsel; Hij vindt er zijne vreugde in voor hen te waken , te bidden, te strijden, hunne vijauden als de zijne te behandelen r alsof zij altijd zijne vrienden waren geweest; Hij zegt hun toe, dat geen macht van buiten hen ooit zal overweldigen , hoewel zij van nature laf eu traag, allerminst tot waken en strijden geneigd en gereed zijn. Is dat geen liefde jegens weerlooze lammeren , die de prooi zouden worden van de woeste wolven, van de poorten der hel ? Maar hoe ? als zij zelve van nature zich bereidwillig bij die hellemacht voegen, er zich noode van losscheuren, aüeen omdat God het wil en zijne almacht hen trekt, is die liefde dan niet oneindig, die ze zoo toespreekt en troost ? Ja het is een Woord der ontferming, daar zij niet kunnen waken of het roofdier ontvluchten , dat krachtig bewijst , hoe Hij de wacht over hen houdt; een Woord van vrijmacht, dat daarom zoo luidt, omdat zy zijne gemeente zijn, gekocht met zijn bloed, geschonken door den Vader, die Hij als 's Vaders gift en als zijn eigendom bemint ciï beschermt. Het is een Woord van waarheid tot troost voor leugenachtige naturen te midden der leugen, dat die geloofsbelijdenis , die de Petra der gemeente is, waar zal blijven , stand zal houden als een onbedriegelijk fondament in eeuwigheid. Het is het Woord der trouwe, dat bij al de natuurlijke ontrouw en wisselvalligheid , bij al het Godonteerend twijfelen en wankelen der gemeente haar toekomst en schatten verzekert. Het is het Woord der belofte, dat de gelegenheid opent om den weg des geloofs te bewandelen, en door dat geloof God vast te klemmen aan zijn eigen Woord en itépdoor rechtvaardig te zijn en te blijven tegenover zonde' en wet. Het is het Woord deivoorwetenschap , die voorïiitweet hoe de kudde met tranen moet zaaien, om te maaien met gejuich en ze daarom een riem geeft onder het angstvallig hart; een Woord deiwijsheid , gericht wel tot" Petrus, maar in hem tot al de uitverkorenen uit alle geslachten der wereld, op een tijdstip dat het noodig was fen voor dat de gevaren en moeiten nog aanwezig waren, opdat de kerk op aarde zich dat woord zou herinneren en zich vastklemmen aan en sterken in dien Sterken God, die de wereld verwon. Het is het Machtwoord van Hem, die, schoon van de aarde vertrokken, kon zeggen: „Ik ben met u al de dagen tot het einde !" Wien alle macht is gegeven in hemel en op aarde, die sterker is dan de gautsche hel, die,vHeerscher is over geheel de schepping. Het is bet WoqiCdes besluits der eeuwige liefde: „Blijf van ze af! God zal u richten, gij satan ! zijn ze niet als een brandhout gerukt uit het vuur! Ik wil niet dat zij in het verderf dalen; want ik heb de verzoening gevonden. De poorten der bel zullen mijne gemeente niet overweldigen." Zoo blijkt dan de onmogelijkheid, de ongerijmdheid van het tegendeel, daar God zijn Zoon bemint en eert en allen rechtvaardigt, die door zijn bloed zijn gekocht; wat kan nu de hel en een wereld van vijanden doen ? De almachtige God blaast ze weg als het kaf voor den adem zijns monds, de alwetende God doorschouwt hunne listen, hunne plannen, hunne paden; de alwijze God verstrikt ze als van zelf in hun eigen garen en netten ; de rechtvaardige God twist de twistzaak der zijnen en straft de goddeloozen, de eeuwige Liefde laat zijn volk niet los; de onveranderlijke God blijft bij zijn plan en houdt zich aan zijn woord ; aan welk een woord ? niet minder dan dit: „De poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen." Heb dank, voor dat woord, 6 Heer uwer kerk! Hier stamelen wij slechts met onreine lippen en kunnen uwe liefde naar waarde niet melden, maar verlost zjjnde daar boven, vermelden wij, eeuwig en volmaakt, die trouw en ontferming, die ons eeuwig doet zinken in uwe liefdearmen voor uwen throon ! 2. „De poorten der hel zullen mijne Gemeente niet overweldigen." Zien wij nu op de vervulling , die dal woord onlfmg. Al werd het gesproken vierduizend jaren na de schepping, het was nogthands niet nieuw, nieuw wel voor ons, maar niet voor dien God, die het zijn Zoon reeds beloofde voor de grondlegging der wereld. Toen zeide Hij het Hem toe, dat een uitverkoren Menschenschaar zijne kudde, zijn eigendom, zijn Bruidkerk zou zijn. En waar er een hel zou ontstaan in den val veler Engelen, zou deze nogthands zijne Gemeente niet overweldigen. En welk een vervulling kreeg dat woord, toen de mensch werd gelokt door de stem der verleiding en afviel van God , maar de Paradijsbelofte gehoord werd uit den mond der liefde, die mildelijk geeft en der almacht van Hem, die menschen herschiep. En als nu een Abel, een Seth, eenEnos, een Henoch zich Gode toewijden en offeren tot zijn eer, maar een wereld vol zondaren een zondvloed noodzakelijk maakt, die met de aarde ook de kerk dreigt te verslinden, dan drijft daar de ark met een Noach, dien wandelaar met zijn God, op de vleugelen van Gods trouw en op een ontvolkten bodem is Gods boog in de wolken de getuige van zijn Bondseed, dat geen stroom of vloed zijn kerk deeren zal; wel wandelt ook daarna een Abraham met zijne nazaten als een eenling op een aarde , door afgodendienaars en stofvergoders overstroomd, maar toch, er groeit uit zijne lendenen een eenig volk, dat klein en veracht, doch van God niet vergeten, in de verdrukking groot en door zijn Maker gered wordt om de wet te ontfangen en onder Gods zorg de bewaarder te zijn van de waarheid Gods. En hoe ontrouw en afgodisch dat volk ook ware, hoe zwaar het ook getuchtigd moest worden, hoezeer eens verbannen uit zijn land en van zijne rechten beroofd, staan niet een Mozes, eenDavid, eenElia, een Dauiël met duizende anderen als blinkende getuigen tusschen de levenden en de dooden, tot staving van Gods trouw, die zijn kerk bewaart en zijne schapen beschermt. 3 En toen het Gods tijd was, kon noch Pharizeïsme, noch Sadduceïsme, noch dwinglandij van een Herodes of Eome de komst beletten van den Koning der Koningen, h'et licht der wereld , den Christus Gods. Ook de tegenstand en de nijd , die dezen Christus in zijne heilleer ontmoetten, konden Hem niet hinderen in het kiezen van zijnen Apostelkring en vriendenschaar, in het uitstorten van zijn Geest en het stichten van zijne gemeente in alle oorden der wereld, eene gemeente', die geen vlek of rimpel kent en gekocht is uit alle natiën en alle eeuwen tot aan het einde der wereld. En hoe nu de satan met al zijne dienaren ook gepoogd heeft ten allen tijde en op velerlei wijzen den voortgang van het Godsrijk te stuiten, het is hem steeds mislukt; de gemeente, hoewel betrekkelijk klein en arm en nietig, bleek ten allen tijde onverwinnelijk in God en onuitroeibaar te zijn. Dikwijls heeft de hel geweld gebruikt om Gods plannen te keeren, daarvan getuigt al het bloed, dat vergoten is van den rechtvaardigen Abel af tot op Zacharia, den zoon van Barachia; daarvoor strekken ten bewijs al de gewelddadige pogingen door de koningen der volken van Pharao af tot Antiochus Epiphanes toe tegen het volk Israël uitgericht; daarvoor kunnen dienen in de eerste plaats het kruis des Zaligmakers, daarna het bloed der martelaren van Stephanus tot na de Hervorming en al de oorlogen, die er gevoerd zijn om de gemeente van Christus te verderven ; maar in zwakte gesterkt zijnde door haar God, staat zij tot op dezen dag , meer dan ooit uitgebreid en onuitroeibaar. Ook aan dreigingen der hel heeft het niet ontbroken om de kerk beangst te maken en ware het mogelijk allen geloofsmoed te ontnemen. Getuige de harde woorden der eerste wereld tegen een Henoeh en Noach gesproken, de woeste taal van een Pharao tegen Mozes, een Simei tegen David, een Isebel tegen Elia, een Kabsake tegen Hiskia en Jesaia en in later dagen de drogredenen der zoogenaamde wijzen tegen een Stephanus, een Paulus en anderen ; doch wat heeft het gebaat, anders dan dat het der kerke de gelegenheid schonk rekenschap af te leggen van de hope, die in haar is. Die geweldadige pogingen der hel zijn niet alleen gericht geweest tegen de belijders, maar ook tegen hunne geschriften , inzonderheid het dierbaar Bijbelboek ; menigmaal heeft men gepoogd het van de aarde te verbannen door het of te verbranden of de lezing er van te verbieden , maar de vrucht der tegenstand is geworden, dat het tbands meer verspreid en gelezen is dan ooit; men heeft de pennen er tegen gescherpt en bibliotheken vol geschreven in het belang des ongeloofs, doch daar is maar één boek dat den tand des tijds en de vijandschap der eeuwen tart en dat boek is telkens en telkens op nieuw : „de Bijbel." Ook op het grondgebied der kerk heeft de satan door alle eeuwen heen den voet gezet en kaf gestrooid onder de tarwe. Van daar de veelsoortige namaaksels der ware wedergeboorte, die door alle eeuwen heên hunne volgelingen hadden, van daar al de ketterijen en vervalschingen der Godsdienstleer , van daar het wereldschgezinde en afvallige Christendom iu de kerk, vooral in de middeleeuwen , maar ook vroeger en later, vau daar al het uitwendig vertoon en al de zinledige vormelijkheid in de Christelijke heiligdommen en Godsdienstoefeningen, van daar dat geloof en liefde, eenvoud en reinheid meestentijds hebben plaats gemaakt voor de tegenovergestelde ondeugden, van daar al de inwendige twisten en scheuringen op kerkelijk gebied, die de kerk versnipperd en onthand, medegesleept en misleid hebben van de dagen der Apostelen af tot onze dagen toe, evenwel te midden van al die verwarring blijft dat kuddeken behouden, dat verkoren is ten leven , en gelijk het braambosch niet verteerde in het vuur, kan men ook dat niet vernietigen; integendeel het trekt uit alles voordeel en al het kwade werkt het mede ten goede. En zien wij op het leven der geloovigen van de schepping af tot de laatste tijden toe, wat al uitgelezen pogingen en listen heeft de satan niet onvermoeid in het werk gesteld en neemt hij nog te baat om of de bekeering der uitverkorenen te voorkomen of den voortgang er van te beletten. Door allerlei listen zoekt hij ze terug te houden van het gezelschap van andere geloovigen of het gehoor deiware Evangelieverkondiging, ze dieper dan ooit te dompelen in eigenwillige Godsdienst, tijdgeloof en wereldzin; hij tracht op allerlei wijzen hun geweten in slaap te wiegen en hen van het echte bidden en de gebedsvolharding onder allerlei voorwendsels terug te houden. Is hem dit mislukt, dan poogt hij de eerste liefde af te koelen, het geloof aan het wankelen te brengen, de zielen te schokken door menigvuldige bestrijdingen en Godslasterlijke ingevingen , Gods toorn tegen hen gaande te maken door hen tot zonde, wereldzin, afgoderij te vervoeren ; met helsche listen poogt hij hun oog te sluiten voor Christus en te openen voor allerlei valsche vleeschelijke gronden ; bij tracht hen te verteren door de wet, te paaien met het gevoel, te misleiden door verkeerde Bijbelverklaringen ; hij wekt hun voorbarigheid op om ze te stellen in eigen kracht, God vooruit te doen loopen, Hem de wet voor te laten schrijven ; en hij tracht hun geheugen te verbijsteren op die punten, die ons het noodigst zijn tot zaligheid; hij wil ons vroom maken in plaats van Godvreezend en den schijn geven voor het wezen. Maar God zorgt teeder voor ieder van zijne kinderen, gelijk voor geheel de kerk; door Gods genade zijn zijne listen ons niet onbekend en tegenover al dien strijd plaats en wij de meest schitterende uitkomsten, de schoonste geloofsbekrooningen, die ons goedsmoeds maken en hoopvol doen getuigen: „Het is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat de poorten der hel de gemeente van Christus niet kunnen overweldigen." 3. „De poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen." Ziedaar een vjoord, dal door de Hervorming is bevestigd. Bevestigd vooral toen de redding eene gantsch afgesneden zaak was geworden, toen het grondgebied der kerk geheel aan den satan scheen prijs gegeven, toen in het ontredderde Christendom geen zweem meer was overgebleven van den geest der Apostelen , toen de overwinning der kerk, onder keizer Constantjjn, gevolgd door een meer dan duizendjarige nacht, scheen eene bespotting, een volslagen nederlaag te zijn. Hier was het de onkunde , die den Bijbel niet las, ja het lezen niet kende en meende onder allerlei vertoon van schijndeugd en vorm den hemel voor geld bij aflaat te koopen ; ginds was het de dvvinglandij, die zich de rechten Gods aanmatigde en onder pracht en schijnvertoon de arme zielen misleidde , wier aanbidding men eischte en voor wier geld men in weelde en onreinheid leefde. Daar was het een stelsel , op kunstige en listige wijze gemaakt en opgeraapt uit kwalijk begrepen leeringen des Bijbels, vermengd met die der overlevering, der Apocrijphe schriften en der dolle besluiten van kerkvergaderingen , kerkhoofden en kloosterorden. Weder was het een kleingeestige casuistiek, die letters siftte en een ijdele scholastiek, die een verbond sloot met de wijsbegeerte der heidenen. Eindelijk werd het eene heidensche ligtzinnigheid, die zelfs op het Vaticaan met het heiligste en het bestaan van God en den Zaligmaker den spot dreef, de grofste gruwelen pleegde of op hooghartige beschaving verliefd den dorst des Geestes ging leschsen aan het humanisme en klassieke heidendom, door verjaagde naam-Christenen uit het Oosten overgeplant. Zoo waggelde de kerk op hare hechste grondslagen en dreigde voor eeuwig in puin te verkeeren ; maar ook toen waakte God, die de zijnen bemint; en wat Christus gesproken had, bleef gesproken De poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen." Geen ketterjacht was in staat de Boheemsche geloovigen uit hunne bosschen of de Piemontsche Christenen uit hunne spelonken te verbannen, veel minder te beletten, dat in den boezem der kerk nog edele geesten bleven denken en werken. Vooral dit kon men niet beletten , dat de oogen des volks en van de grooten der aarde eindelijk opengingen voor zoo'n diep verval en dat de marteldood van een Savonarola, een Wickleff en Huss de tegenovergestelde uitwerking bij de menigte hadden, die men er zich van had voorgesteld ; zoo moest wel sints lange het onweder broeien, dat eindelijk onverwacht en toch voorbereid losbarstte boven Europa. Neen, niet te vergeefs was die edele broederschap van Deventer en Zwolle, die een Geert Groete te voorschijn bracht; niet te vergeefs die mijstiek, die een Tauler, een Wessel Gansfort, een Thomas a Kempis de pen deed opvatten ; niet te vergeefs de geleerdheid van een Eeuchlin en een Erasinus en nog minder de eindelooze spot, die de duisterlingen wekten. Vooral merkwaardig was de jeugd, de bekeering, de voorbereiding van Maarten Luther, die de hervorming der kerk in eigen boezem doorleefde en door Gods voorzienigheid in aanraking kwam juist met die mannen, zoo vijanden, als vrienden, die het meest geschikt waren zijn ijver en vuur en veerkracht te ontwikkelen. En als wij nu zien op den voorspoed, dien de Hervorming ondervond in alle deelen van Europa, op de algemeene sympathie, die zij wekte, op het krachtelooze van den tegenstand en de eindelijke zegepraal; als wij letten op de groote, geloovige geesten van dien tijd, op de geschriften door hen nagelaten , op de documenten en liturgische boeken uit de kindschheid van het Protestant tisme, als wij den naam noemen van een Calvin, die onsterfelijk is en nog in Genève en gantsch Europa voortleeft, dan zeggen wij nog eenmaal: „Ja dit getrouwe en waarachtige woord des Heeren is heerlijk bevestigd: „De poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen." 4. vDe poorten der liel zullen mijne gemeente niet overweldigen." Dal woord houdt zijne kracht ook in hel heden. De geest der Hervorming leeft voort, al smeulde weldra de Hervormingslamp. Het spreekt van zelf, dat eerste vuur kon dermate niet blijven gloeien; ook de hel kon niet lijdelijk toezien, dat haar rijk zoo snel en fel werd ingekort; bovendien het bestuur van den God der orde liet niet toe, dat op dezen dag geen nieuwen nacht volgen zou. De drie eeuwen sedert verloopen hebben dan ook uitgewezen , dat een akker zonder onkruid op aarde niet ligt. Het ongeloof, in het humanisme geslagen, nam allengskens wraak en rees weder op in den aanhang van Socinus, nog erger daarna in de Engelsche deïsten , en later in de Duitsche wijsgeeren en Fransche Encyclopaedie. Wel verhool het zich op onzen Vaderlandschen bodem in de half-geloovige partij der Remonstranten en werd twee eeuwen onderdrukt door een rechtzinnige staatskerk , maar deze ontaard in dogmatisme deed eindelijk den weerzin openbaar worden en de losmaking van alle banden ving zachtkens aan in de volgelingen van een Schleiermacher, totdat de stroom van ongelooi', verwoed door den tegenstand van zoovele dammen, ten laatste losbrak voor een 13tal jaren en thands alles overstroomt, zoodat zelfs de grofste vrijdenkers zich belichamen en eenen geweldigen invloed op den volksgeest uitoefenen. Ook het Katholicisme nam wraak voor zijn nederlaag, en ging met zijn spreuke: „langzaam maar zekerweder aanmerkelijk vooruit; gesteund door een concilie van Trente, met zijne banvloeken en door een orde van Loyola, met zijn beginsel: „Het doel heiligt de middelen," wist het weldra als de klimop op Protestantsch grondgebied voort te kruipen en Duitschland heeft te waken ondanks de overwinningen door het Protestantsche deel gemaakt, Engeland heeft te letten op de listen van het Puseisme en de oproerigheid der Ieren en ons land loopt gevaar van grondgebied en geld, van rechten en kerken te worden beroofd en de kerk, gescheiden van een staat, die haar niet meer steunt en speling laat vooral ook voor de katholieken, en inwendig verscheurd en van kracht beroofd tegenover hare gesloten gelederen , is in nood van zinken , als God haar niet schraagt. En het Protestantisme in het algemeen, is het niet spoedig afgeweken van de beginselen der Hervorming ? Is niet de geschonken vrijheid, dat erfgoed der Hervormers, in de vorige eeuwen verwisseld voor een verdoovend dwangjuk ? Is hun kerkvorm niet ontaard in dorre for- mulierdienst en hun leer in kleingeestig dogmatisme, wij zouden haast zeggen in casuistiek op Protestantsch terrein? Heeft niet de vorm het wezen, de letter het woord vervangen ? Hebben wij niet het droevig bewijs in de dorre leerredenen en geschriften uit den tijd der Coccejanen en Voetianen en uit de dwaze mystiek van vele Godgeleerden en leeraars uit de beide vorige eeuwen. En moeten wij niet van liet Protestantisme getuigen, hetzij het zich vertoone in modernen vorm, hetzij het zich voordoe in behoudenden Geest, hetzij het kieze voor een derde tusschen deze twee en dan ook alweder in eindelooze schakering, moeten wij, hoe het ook heete, niet getuigen: „Het heeft den naam dat het leeft, maar het is dood!" En waar het schijnt te leven door werken der liefde, door practisch Christendom of ijver voor de leer, waar is dan het geloof, zonder welk men bij dat alles God niet behagen kan ? Zullen wij u nog wijzen op een veertigtal kerk-genootschappen en secten, die sedert de Hervorming onder Protestanten zijn ontstaan, die allen zeggen : „de waarheid is bij ons!" daar Christus getuigt: „Het Koninkrijk der hemelen is niet hier of daar, maar binnen ulieden die zich naar menschen noemen in plaats naar Christus, hun Hoofd, die om beuzelingen elkander verdenken en veroordeelen en eene vergeefsche poging doen, die honderd malen is mislukt om eene kerk van heiligen te stichten ? Zullen wij u bepalen bij den zorgwekkenden voortgang, die het Irvingianisme, het Mormonisme en Communisme maakt ? Hier zouden wij moedeloos uitroepen : „Waar is de belofte van Christus ?" maar neen ! als wij de keerzijde aanschouwen; als wij letten op den zegen , dien het ongeloof der kerke aanbrengt, daar het als een geessel Gods de slapende wakker schudt, de kerk op hare tallooze dwalingen wijst en in vele zaken van aanbelang helderheid aanbrengt voor het onpartijdig hart, dat ook van zijn vijand leeren wil; als wij het oog vestigen op de dienst van dogmatisme, letter en vorm, die door dit ongeloof wordt geknakt, terwijl liet zelf geen kans heeft om populair te worden en te blijven bestaan , dan scheppen wij moed. Als wij zien hoe de scheuringen medewerken om verschillende karakters en soorten van Christenen tot Christus te brengen, Gods verscheidenheid van werk te doen schitteren en al zeg- gen al die secten: „de waarheid is bij mij!" evenwel te toonen, dat deze Avaarheid in het midden ligt, dat ieder het zijne tot de waarheid of liever tot hare kennis toebrengt, gelijk de Rhijn, die uit meer dan 12000 rivieren en beken gevormd , een hoofdstroom is in ons werelddeel, dan zeggen wij weder: „ook dit kwaad werkt mede ten goede." Als wij verder letten op Gods groote daden in Frankrijk, Italië en Spanje en zien hoe de oogen opengaan , dan merken wij dat de overwinning van het bijgeloof schijn en geen wezen is en dat ook de Katholieke kerk op hare grondvesten waggelt. Zien wij ten laatste op het nieuwe waarachtige geloofsvuur dat èn in ons Vaderland èn daar buiten onder de Protestanten ontwaakt, op de reusachtige vorderingen , die wij bemerken op het zendingsveld en in de ware philantropie, die zich meer dan ooit overal in alle werelddeelen op uitgebreide schaal als een vrucht des geloofs en der liefde vertoont, dan zien wij vooruitgang en leven en wij zijn het niet langer eens met die sombere geesten , die bekrompen blijven staan bij eigen beperkten kring en daarom, omdat zij eenzijdig zijn, onze dagen donkere dagen noemen, en wij getuigen: „meer dan ooit doet het heden Christus woord kracht houden: „De poorten der hel zullen mijne Gemeente niet overweldigen." 5. En zal nu de toekomst ons beschamen in het kroonen van dit zijn woord ? Wij willen ons niet verdiepen in gissingen aangaande het toekomstig lot van Europa; wij droomen niet van een gezegenden tijd en profeteeren ook geene bijzonderheden aangaande den Antichrist; Avij wachten geen herstel van de kerk der vormen en verwachten er allerminst heil van ; wij zien ook niet angstig uit naar het vermeende inzakken van de pilaren der kerk; geen stoffelijke toekomst zweeft ons voor oogen, neen! naar boven wenden wij het oog, wij blikken over jaren en graven heen en wij zien door het geloof de Gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, triumfeeren achter het Lam, dat ze volgt, voor den throon des Vaders, als overwinnaresse in den strijd, gekroond met gouden kroonen , bekleed met het rein gewaad van het eeuwige licht, schitterende als zon, maan en starren, in het veelkleurig schijnsel der eeuwige liefde Gods, wuivende met de palmtakken der overwinning en met de hand tokkelende de gouden harpen en citers onder het donderend geschal der Engelen-muziek en eeuwige Hallelujahs! Daar is ons hart, ons huis, onze hope; onze nieren verlangen in onzen boezem en te midden van nood en kruis en spot en hoon en zonde en strijd, ja verlangen en heimwee, richten wij het betraande en toch soms van blijdschap fonkelend oog naar boven en roepen uit: „Neen! die toekomst, die hope beschaamt ons niet; God is getrouw; de poorten der hel zullen zijne Gemeente niet overweldigen." Of zou de onveranderlijke God 6000 jaren lang trouw zijn en in het 7de duizendtal ontrouw worden? Neen! dat in eeuwigheid niet! Door het geloof houden wij het veld en winnen wij den slag onder een drom van duivels en vijanden. Van alle kanten bestookt, zijn wij niet neergeworpen ; hier staan wij in het geloof door de mogendheid van onzen BondGod en Goël, die eeuwig leeft; en zal de hel niet rusten, wij zullen niet zwijgen, wij doen geen voetval voor haar, wij verloochenen Christus en zijne kudde niet, wij geven geen duimbreed grond toe; omdat wij zwak en klein, arm en zondig zijn, zijn wij sterk in God, wij verliezen het nooit, de overwinning is voor ons door vrije genade. Wel is de tijd van brandstapels en moordschavotten ten minste tot op heden voorbij , maar toch geen dreiging, geen laster, geen vloek der hel zal ons verschrikken of vertsagen ; wij deinsen niet terug, wij houden stand! Wat wil men ons doen ? ons goed, onze eer, onze vrijheid rooven ? Welaan, gij rijk der duisternis ! begin maar, hier zijn wij, gereed te sterven voor den dierbaren Heiland! Geknakte biezen! Wat zult gij doen ? Uwen God vertoornen en onze zaligheid verhoogen ? Onze kroon schooner maken en in uw eigen garen vallen? Eampzaligen, die gij zijt, gij vermoordtu zelve, niet ons; over eenige tientallen jaren juichen wij voor den throon en indien gij u niet bekeert, dan is het met u voor eeuwig afgedaan. Ons hart brandt door vrije genade van liefde tot Jezus onzen Koning en Bruidegom; arme zielen! weet gij wel, dat gij vervloekt zijt, als gij die liefde niet kenj ? Gij vermoeit u om niets, terwijl ons hart vervuld is met den lof van God, met de schoonste heilbespiegelingen en de meest dierbare beloftenissen en toespraken Gods ; gij ledige harten ! Waar leeft gij van? Waar steunt gij op ? Waar sterft gij ? Moet gij dan zonder Jezus de Hel in ? Wilt gij God mee overwinnen ? Weet dat het op een eeuwigheid aangaat, eeuwig wel of wee! Maar het is nog tijd, het heden der genade; bekeert u nog in de kracht des Heeren en gij zult leven. En gij, kleinmoedigen der kudde! wat leeft gij treurig voort, alsof er geen Jezus , geen Evangelie, geen hemel ware ? Wat zijt gij somber, dor en dood, alsof de genade krachteloos' bleve ? Wat twijfelt gij aan uwe toekomst en de toekomst der kerk, alsof Gods beloften konden falen ? Wat wilt gij zien en voelen en tasten en werken, waar wij leven en staan door het geloof? Vraagt den Heere, om op Jezus te zien en alleen door Hem te leven, die gezegd heeft: „de poorten der hel kunnen mijne Gemeente niet overweldigen." „De poorten der hel kunnen mijne Gemeente niet overweldigen." Geloovigen! dat zij onze leus in onzen diepen ontdekkingsweg, terwijl wij zuchten in een lichaam der zonde en des doods; dat zij ons de kracht in onze zwakheid en armoede tegen wereld en satan; dat zij ons wachtwoord in het afwachten op onzen post; onze BondGod is getrouw, het moge lange duren, eindelijk, eindelijk breekt de morgen aan, die geen avond kent; eens verlaten wij de wereld om eeuwig op te waken en te leven ; dan lesschen wij onzen dorst aan de eeuwige fonteinen en aan Jezus, onzen Koning en Goël , aan God, onzen Vader en zijn Geest, onzen Trooster, met al zijne heiligen en Engelen, wien de hel in eeuwigheid niet overweldigt. Amen.