81 K | 35 LEE R R E J) Ë OVER ZACH. VIII: 23; UITGESPROKEN IN DE GEREFORMEERDE KERKE TE MYDRECHT, op den 7Jea September 1777. * DOOE WILH. VAN DER SOUW, Henr. & Eliw fr. Predikant in de Gereformeerde Gemeente J. C. van Nieawer-Amstel, Ter gelegenheid van de Bevestiging en Inzegening van den WelEerw. SJeer CMISTIAAÏÏ SALOMO! DÏÏITSCH, EERTIJDS JOODSCHE RABBI , doch door den II. Doop en Belijdenis geworden een Lidmaat der Gereformeerde Kerke van JEZUS CHRISTUS DEN GEKRUISTE. En daarop door de WelEerw. Classis van Schieland beproefd en aangesteld tot Candidatus van Christus heiligen en openbaren dienst, en in dit jaar wettig geroepen tot Herder en Leeraar van de Gemeente J. C. te Mydcecht; na approbatie van de Ed. Mog. Heeren Staten des Lands van Utrecht, en die van dat kapittel, gelijk na confirmatie en examen, van en door de WelEerw. Classis van Utrecht. NIJKERK, I. J. MALGA. — 18ti0. AAN DEN GODVRUCHTIGE!* EN WELDENKENDEN LEZER Dient, dat deze Leerrede wel zakelijk, maar niet woordelijk zoo is uitgesproken , als dezelve hier in het licht komt dewijl ik op het verzoek van mijnen geliefden .broeder dé kortheid zeer behartigd heb, dat vanwege de kortere da^en en een bijzondere omstandigheid, die aldaar bij de bevestiginge plaats heeft en welke de tijd nog meer verlengde noodzakelijk was; behalve dat mij dit, al heb ik het& "escbrevene onder mijne oogen , onmogelijk is. De reden waarom deze Predikatie het licht ziet, is niet zoo zeer omdat ik daartoe door vele, God en de' zuivere waarheid lievenden uit verscheidene gemeenten verzocht ben • want ofschoon ik die van mijne jeugd af en nog in het goede zoek te behagen, zoo zoude hun verzoek vruchteloos^eweest zijn, gelijk in vorige tijden , bij voorbeeld ter gelegenheid van de oprigting van het diaconie-huis ter dezer plaatse, enz. Maar, omdat ik oordeelde dat dit zoo gansch zeldzaam en opmerkenswaardig geval wel mogte vereeuwigd worden zijnde 't sedert honderd jaren (zoo veel ons bekend is) in die omstandigheden niet gebeurd, *) met dituitzigt, opdat God in. dit en 't volgend geslacht mogt verheerlijkt worden van dat volk , dat hier geen grooter vreugd kent, dan daarin bezig te zijn en anderen daartoe ten spore te verstrekken , ofschoon zij hierom van de Michals gesmaad wierden Met vele vrijmoedigheid betuige ik dan, dat ik met het uitgeven van deze predikatie geen eere uit mensehen bedoele; want behalve dat ik daartoe al te oud ben geworden , en in mijne laatste jaren eenigzins geoefend ben, om mij te vergenoegen als ik de HEERE mag behagen, en meer barmhartigheid verkrijgen om getrouw te zijn in deze booze en bedenkelijke tijden ; ook aan het geslachte der opregten daaronder al velen gevonden worden die hunnen we," bederven , ook met de wereld na te hoereeren ; en zoo zij door de zuinigheid en vlijt hunner ouders wat meer vermogen ver- *) 1677 is Frederieus Ragstat a weile Joodsche Rabbi te Kleef ald-nr door den Doop Christus Kerke ingelijfd, en na 2 jaren te Groningenbestudeerd te hebben in de Gemeente J. C. te Offenisse, onder hei Clas^s van Zuidbeveland Predikant geworden , gelijk uit zijn werkje, Noachs Pro phetie, Gen. IX:27, blijkt, en dan nog uitgegeven heeft, de heerlijkheid staat "0g prC !n te Amsteld' godaan 1682, daar zijn beeld voor AAN DEN GODVR. EN WELD. LEZER. verkregen hebben , de aanzienlijken door geboorte of burgerlijke regeringe, die in statiekleederen moeten uitsteken, zich gelijk maken en dezelve als noodzaken, om door eene vreemde en mismakende kleedinge zich van het gemeen te onderscheiden, en dat tot srnarte van ouders, uit wiens handen zij zijn, die liever zagen, dat zij zich met haren zakken kleededen en nederzaten in de assche ! Ook ben ik mij zelfs wel bewust, dat ik geene bijzondere gaven bezitte , om in deze zoo hoog geroemde verlichte eeuwe die met eenige waarschijnlijkheid te verwachten, en bijzonder door het uitgeven van deze eenvoudige predikatie, gedaan ter bevestiging van een, bij velen zoo veracht 7 hoewel bij mij al eenige jaren nevens anderen in de liefde geacht , waarom ik ook, door de Voorzienigheid Gods geroepen zijnde, tot zijn WelEerw8. bevestiginge, (gelijk voor eenige jaren tot inzegeninge van zijn huwelijk) met ter zijde stelling van eer of smaad, de vrijmoedigheid gebruikte, om deze predikatie door den druk gemeen te maken. 6 HEERE! gebruik deze opmerkenswaardige gebeurtenisse en het slijk van deze predikatie als een heerlijk middel, tot vernederinge van hen, die op paarden rijden ; en wek uw volk door uwen Geest op, om zonder vertragen bij U aan te houden , om de bekeeringe van de geliefde kinderen Gods en van Abraham naar den vleesche! ja sterk de lieve vrienden van mijnen nieuwen broeder, welke de schade, smarte en smaad van anderen hem aangedaan, zoo dubbel vergoed hebben. En dat zij in den gebede mogten blijven staan , dat Gij HEERE! nu in het vervolg meer in kracht met hem mogt zijn, opdat in plaatse dat zij in hunne verwachtinge van hem zouden beschaamd worden, zoo lang zij leven en allengskens op hooger toonen mogten zingen: „ Van den Heere is dit geschied, en 'l is wonder in onze „oogen ! ja God der liefde ! Gij hebt dezen onzen arbeid der „liefde hier al duizendvoud vergolden !" Zoo doe de HEERE en zoo doe Hij daartoe! Amen! Uw geringe doch welmcenende Broeder in den HEERE Jezus Christus , door de Joden gekruist, ons hoofd en kroone , WILH. VAN DER SOUVV, V. D. M. in de Gemeente J. C. van Nieuwer-Amstel. Amsteliwn 26 Scpt. 1777. LEERREDE TER BEVEiTIGIK» VAN DEN WELEERWAARDEN HEER CHRISTIAAN SALOMON DUITSCH, in de Gemeente J. C. te MYDRECHT, den zevenden "September 1777. Tekst: Z ACH ARIA 8 : 23. Alzoo zegt de 11EERE der Heirscharen, 't zal in die dagen geschieden, dat tien mannen uit allerlei tongen der Heidenen grijpen zullen , ja de slippe grijpen zullen van eenen Joodschen man, zeggende: wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dal God met ulieden is. VOORAFSPRAAK. Psalm CXVIII : 24, 25, 26, Dit is de dag [dicn\ deHEEJiE gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen ende verblijd zijn. Och HE ERE, geeft nu heil! Och HE ERE, geeft nu voorspoedt Gezegend zij hij, die daar komt in den Name des 11EEREN. Wij zegenen ulieden ral het huis des IJEEREN. Dus sporen de regtvaardigen (in wiens tenten eene stemme des gcjuichs en des heils, over eene groote verlossinge, volgens vs. 15, reeds geweest was) nu in den tempel openbaar eikanderen op, om zich dat heil geloovig toe te passen, tot eene onuitsprekelijke heerlijke vreugde, vs. 24. Terwijl nu de rije zich verheugt met bevinge, bidden zij ook voor anderen, die dat heil wel verkondigd was, doch die hunne harten door ongeloove tot nog toe gesloten hadden en zich in dat heil, door den grooten Verlosser op dezen dag aangebragt, niet wilden of konden verheugen, vs. 25. Onder dit zamenstemmend bidden komt de groote Koning, makende hunne brandoffers tot assche, zoodat zy Hem op het hartelijkst verwelkomen, en ook diegenen, welkers harten hij door den sleutel des Woords en "des Geestes geopend opend hadde, hen ia des HEEREN naam verzekerende van den zegen des Heeren huizes, en van het heilige van zijn paleis, vs. 25. Waarde toehoorders en bijzonder gijlieden, die tot dit huis des HEEREN behoort, ja allerbijzonderst gij zijnj gunstge-• nouten ; hoort gij hier de geloovigen des O. T. bij vooruitzigt die des N. T. zoo opwekken, op dien dag, wanneer de steen door de bouwlieden verworpen , geworden is tot een hoofd des hoeks, volgens vs. 22, (dat is door zijne opstandinge) dien dag des HEEREN, de eerste der weke; dien dag diep de HEERE gemaakt, dat is ingesteld, (gelijk Hij Mare. 2:27 van den Sabbath getuigt) ja verheerlijkt heeft, (gelijk 1 Sam. 12: 6 gezegd wordt, dat de HEERE Mozes en Aaron gemaakt heeft) ; wat hebt gijlieden op dezen plegtigen dag des HEEREN, nu gij zoo klaar ziet dat de groote Koning leeft en zijne knechten tot ulieden zendt, om door dezelve dat groote heil, door Hem verworven, aan te bieden , ja zoo gij gelooft u daarvan te verzekeren , overvloedige stoffe om u zeiven en anderen tot eeue Godverbeerlijkende blijdschap aan te sporen ; maar ook niet minder om in dit bedehuis Hem ernstig te smeken, dat de groote Koning van nu af aan en vervolgens tot ulieden mag komen om veler toegesloten harten te openen, en daar Hij door 't geloof woning in gemaakt heeft, die met zijn heil te vervullen, ja daartoe den nieuwen verkondiger van Jezus opstandinge rijkelijk met allerlei genade mag zegenen, opdat gijlieden met en door hem moogt gezegend worden ! Begeert en verwacht gij nu ook van mij, die tot de inzegening van uwen gewenschten Leeraar geroepen ben, dat ik u door het voorstellen van dat groote heil opwekke tot eene Godverheerlijke blijdschap ; gij verwacht ook dat ik voor u bidde, dat de Heere het zijnen nieuwen knecht Van dezen dag af wel doe gelukken ! Deze zware doch heerlijke pligt wil ik (onder opzien tot den Geest des gebeds) mij niet onttrekken, intusschen van u begeerende, dat gij ook zult met mij te zamen stemmen , dat de Magtige Jacobs de jeugd van zijnen ouden knecht vernieuwe als eens arends, enz. INLEIDING E. Maar Ruilt zeide: en vall mij niet tegen dat ik u zoude verlaten, om van achter u weder te heeren; want waar gij zult henen gaan , zal ik ook henen gaan, ende waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk (is) mijn volk, en uw uw God (is) mijn God, dus lezen wij in het boek, dat naar haar den naam draagt Ruth 1:16. Merk op tot verstand van deze woorden, dat de Godvruchtige Joodsche weduwe Naomi deze hare Moabitische schoondochter voor de derde reize had afgeraden, om met haar naar het land Israëls te gaan, maar geraden, om tot haar volk en afgoden weder te keeren , gelijk hare andere schoondochter Orpa, die zij dit ook tot tweemaal had voorgesteld, reeds gedaan had. Denkt niet toehoorders, of deze verstandige en Godvreezende vrouw hierin onverschillig was en geen lust had om Jodengenooten te maken, noch ontferminge had met afgodische en van God vervreemde Heidenen; het tegendeel moeten wij van dezelve denken; maar zoo sprak zij met eene heilige list, willende dat Ruth de kosten wel mogt overrekenen , opdat zij naderhand van deze keuze geen berouw mogt hebben ; ook om haar te beproeven, of zij in het gaan naar het land Israëls ook vleeschelijke oogmerken had , ja om haar harte uit te halen en gelegenheid te geren , dat de verborgene dingen hares harten voor haar openbaar wierden, gelijk dit eene gezegende uitwerking had; want hoe meer Naomi haar als 't ware van deze hare schoondochter zocht los te maken, kleefde zij dezelve des te meer aan, zijnde het hare ziele tot bittere smarte, dat hare schoonmoeder hierin zoo onverschillig scheen ; ja zij betuigt plegtig, dat, als Naomi haar niet belette, zij tot der dood toe haar volgen en nooit wederkeeren zou, hoe gering ook hare woonplaatse en hoe sober naar den vleesche haar deel mogt zijn , bevestigende dit met eenen duren eed bij Jehovah den eenigen God van Israël, gelijk uit vs. 17 blijkt. Ja zij verklaart iii onze woorden, dat de bron van deze zoo teeder aanklevende liefde aan hare schoonmoeder, eene geestelijke en Godverheerlijkende was, zeggende: uw volk, dat is, het geestelijk Israël, dat zoo bestond als Naomi, zal mijn volk zijn, (gelijk men het kan aanvullen zoowel als met is , gelijk onze overzetters gedaan hebben) daar zal ik mij uitwendig cn inwendig mede vereenigen, met dat volk wil ik liever kwalijk gehandeld worden , dan langer de genietinge der zonden te hebben. Of wilt gij het met is aanvullen , dan zal zij uit de gevoelige liefde tot hare schoonmoeder betuigd hebben , dat, ofschoon dat volk haar onbekend was van aangezigte, zij reeds eenerlei harte en eenerlei weg met hetzelve had, en ofschoon zij door openbare gemeenschap in de godsdienst nog niet uitwendig, evenwel inwendig met dat volk vereenigd was. En En opdat er geen twijfel in Naomi's harte meer raogt overblijven , voegt zij daar bij: uw God zal mijn God zijn. Als ik mij met u en uw volk vereenige, is dit mijn oogmerk, om met u den Drieënigen God tot mijn Verbonds God te zoeken, opdat ik Hem tot mijn eeuwig, eenig en algenoegzaam deel verkrijge, dat zal mijn verlies van volk, Vaders buis en góed, duizendvoud vergoeden. Of wilt gij met onze overzetters lezen : Hij is mijn God, dan geeft zij uit de volheid des harten te kennen, dat het onderwijs van haren Joodschen man, gelijk ook van hare schoonmoeder, zoo aan hare ziele gezegend was, dat zij reeds door de bewerking des Geestes met den Zone Gods , dien eenigen Goël of Verlosser, tot den Vader gekomen was, Hem aangenomen, en zich aan Hem vrijwillig en onbepaald had overgegeven. Immers dat zij van deze dingen kennis had, blijkt onzes bedunkens, omdat zij in deze betuiginge het eerste woord GOD in het meervoud, en het tweede "in het enkelvoud gebruikt; althans Boas getuigt van haar, kap. 2:12, dat zij onder de vleugelen van den Godlsraëls had toevlugt genomen. Maar wat was de grond van deze groote en vrijmoedige betuigenis ? Ik antw. I. Met Joh. in zijn 1 br. kap. 5:10, Die gelooft, heeft het getuigenis in hem zelfs. II. De liefde tot Naomi en deszelfs geestelijke broeders. Wij weten dat wij uit den dood in het leven overgegaan zijn , dewijl wij de broeders liefhebben, 1 Joh. 3 : 14. Die had zij lief, omdat zij in dezelve Gods natuur en beeld beschouwde , waarom zij de liefde tot Gods volk mogelijk eerst betuigt te bezitten, vermits zij daar de klaarste bewustheid van had, en daaruit hare vrijmoedigheid geboren wierd, om ook te verklaren : hun God is mijn God. Het is , dunkt mij , waarde toehoorders ! blijkbaar, dat het oogmerk des II. Geestes in de beschrijvinge van deze gebeurtenis ook voornamelijk is geweest, dat de Messias wel Abrahams zaad, evenwel ten aanzien van zijne moederlijke voorouders, uit Heidenen zijnen oorsprong zoude hebben ; want kap. 4:17 wordt uitdrukkelijk gemeld, dat deze Hei^densche Ruth, door het huwelijk met Boas den Bethlemiter, de grootmoeder van David is geworden en dus Christus uit haar gesproten ; ja wat dunkt ulieden, zoude deze gebeurtenis niet als eene voorschetse mogen aangemerkt worden, dat Hij , die uit Joodsche en Heidensche ouders gesproten , en wien in de schriften des N. T. niet alleen een Joodschen, maar maar ook een Heidenschen- naam gegeven wordt, een Zaligmaker zoude zijn, niet alleen hoewel eerst van Joden, maar ook van Heidenen ? die ook toevlugt zouden nemen onder de schaduw zijner vleugelen, en door Joodsche Elimelechs zonen , ja door hem die de regte Elimelech zelf is, dien God die Koning is, gelijk dit die naam beteekent, onderwezen zoude worden. Althans dit is het groote stuk, dat de HEERE door den Propheet Zacharia in onzen tekst duidelijk voorzegt; want nadat hij vs. 22 verklaard had, dat de Heidenen den God van het Joodsche volk voor hunnen God erkennen en zoeken zouden , getuigt hij nu in onze woorden, dat zij dat volk ook voor hun volk zouden houden , en daarbij zich voegen , omdat God met hen was. Ja die als Naomi, dezelve als ontvlugten wilde, grijpen, ja bij de slippe grijpen zouden, zeggende : wij zullen, enz. I. Oin den zamenhang. van onze tekstwoorden niet verder aan te toonen, dan tot nader verstand derzelve noodig is, merken wij aan, dat de HEERE vs. 18 en 19 nu direct antwoordt op de vrage , die de afgezondenen, kap. 7:1, 3, aan de Priesteren te Jeruzalem en dus aan den HEERE hadden voorgesteld, namelijk, of zij nu voortaan (terwijl stad en tempel herbouwd wierd) die vastendagen, welke ten tijde der Babylonische gevangenisse waren ingesteld en gevierd , onderhouden moesten ? Welk antwoord behelst eene bemoediging voor de opregten, dat deze treurdagen ia vrolijke feestdagen zouden veranderd worden , als zij maar de waarheid en den vrede liefhadden, dat is: de waarheid in liefde betrachten, of (dat wij in bedenking geven) den toekomenden Messias, die de God Amen, Jes. 65:16, ja de waarheid zelfs is, Joh. 14: 6, en die tot dezen tempel komen zoude, om denzelven met zijne heerlijkheid te vervullen, in geloove en liefde met verlangen tegemoet zagen en aankleefden, en door Hem vrede met God maakten, of die reeds gemaakt, door eenen heiligen wandel bewaarden , en daartoe ook den vrede met allen , en dus ook met de Heidenen najaagden, Llebr. 12:14. II. Dit in het gemeen voorgesteld hebbende, verklaart nu de HEERE, waarover die groote vreugde zoude bedreven worden , nameljjk over den grooten toevloed der Heidenen. A. Die volgens vs. 20, 21 en 22 zich tot den HEERE zonden vervoegen , om genade bij God te zoeken. B. Hoe dat zij zich ook met het echte volks Israëls zouden vereenigen en één volk uitmaken, ja dat Israël het werk- werktuig zoude zijn tot de bekeeringe dezer Heidenen, vs. 23. C. Hetwelk ook bijzonder tot troost van het overblijfsel diende ; want waren er zoo weinig uit de Assyrische en Babylonische gevangenis wedergekeerd, zoodat Israël een klein kuddeken was, die schade zoude door een grooten toevloed der Heidenen vergoed worden. Terwijl ik nu, waarde toehoorders! op den dag van heden door de aanbiddelijke Voorzienigheid Gods geroepen worde, om eenen Joodschen man tot een verkondiger van den gekruisigden Christus, als den eenigen weg ten leven, onder u, die van vorige afkomst zondaars uit de Heidenen zijt, in te zegenen, kwam mij deze tekst niet ongepast voor, zullende mij ook bekwame stoffe opleveren, om zoo het werk, hetwelk hij onder ulieden te verrigten heeft, alsook uwen pligt omtrent hem te betrachten, af te schetsen , met die zegenbede, dat de HEEEE deze dierbare belofte van nu aan onder ulieden ja en amen make, tot aanvankelijke toebrenging van velen onder ulieden, als tot meerder vorderinge van de toegebragten op den weg des levens! Om met order voort te gaan, zullen wij: I. Deze heerlijke voorzegging verklaren. II. De vervulling aantoonen. I. A. In de voorzegging vinden wij het voorberigt van den Propheet, die duidelijk herinnert, dat het niet zijn , maar des Heeren Woord is. Alzoo zegt de I1EERE (der) lleirscharen. a. De Propheet benoemt den spreker met den naam a. Jehovah in den grondtekst. Deze is zijn gedenk-naam, welke aan geen schepsel kan of mag gegeven worden, volgens zijn eigen getuigenis, Hos. .12:6 en Jes. 42:8. Trouwens, dewijl die van het Hebreeuwsch havali afstamt, dat zijn beteekent, drukt God door dezen naam uit, dat Hij is de Opperwezenaar, die alleen in den hoogst volmaaktsten zin kan gezegd worden te zijn; en dus brengt ons deze pronknaam Gods in gedachten: 1. Dat Hij noodzakelijk aanwezig is, in tegenstelling van alles dat buiten Hem is. 2. Dat Hij onafhankelijk is en bestaat, hebbende het leven in zich zeiven, zoo als de Zone Gods getuigt, Joh. 5 : 26a. 3. En dus, zonder begin genomen te hebben , of voortgang of einde onderworpen te zijn, en dus vau eeuwigheid tot eeuwigheid bestaat, Ps. 90 : 2. 4. 4. Dat Hij algenoegzaam is, niet buiten zich tot vermeerdering van zijne volmaaktheden of genoegen behoeft; ook dat Hij de eenige oorzaak is van alles, dat buiten Hem bestaat , ja van alle derzelver volmaaktheden, 't welk Hij bijzonder door den Hebreenwschen naam Schaddai uitdrukt, van de onze, Almagtige overgezet. 5. Dat hij onveranderlijk aanwezig is, en dus altijd dezelve in zijn Wezen , voornemen , beloften en bedreiginge, gelijk Hij dus dezen naam aan Mozes verklaard heeft, Exod. 3 : 14, Ik zal zijn, die Ik zijn zal; en Joh. in de Openb. 1:4, op dezen naam het oog vestigende, God de Vader benoemt als die is, en die was, en die komen zal; maar ook Gods Zoon omschrijft zich nog uitgebreider, vs. 8, Ik ben de Alpha en de O me (ja, het begin en het einde, die is, en die ivas, en die komen zal, de Almagtige. Doch opdat men weten zoude dat Hij met dezen naam alleen is de HEERE, de Allerhoogste over de gansche aarde , zoo wordt hier, gelijk meermalen, bij dezen gevoegd Heirscharen. Zebaolh in den grondtekst. a. Het is uit Gen. 2:1 overbekend, dat door heirscharen 1. Alle schepselen verstaan worden, die in den drievoudigen hemel, op de beneden-aarde, , in diepe wateren en afgronden gevonden worden. 2. En deze worden §. Heirscharen genoemd, om ons te leeren hunne groote menigte, die ontelbaar is ; hunne allerwijste, juiste, naauwkeurige order en ondergeschiktheid aan elkander in het oogmerk Gods, (hoe verward zij ons blinde menschen ook dikwijls voorkomen) ja ook dat zij, die leven ontvangen hebben , ook gewapend zijn , om hetzelve te verdedigen, en des noods hunnen vijand te beschadigen, gelijk alle levendige schepsels met een wapen voorzien zijn, Ps. 148 : 6. §§. Deze worden aan den HEERE toegeschreven, gelijk dikwijls en hier in onzen tekst, althans naar onze vertalinge, zijnde hier het woordje (der) ingevoegd, om ons te leeren 1. Dat Hij dezelve geformeerd heeft, dat van allen waar is; of bevestigt gelijk de goede Engelen; of hervormd heeft, gelijk dit op zijn uitverkoren geloovig volk betrekkelijk is. 2. Omdat Hij als Heirvorst het gebied over dezelve heeft, doende naar zijnen wille met het heir des hemels en de inwoners der aarde, naar zijn welgevallen, zoodat er niemand is die zijn hand afslaat, of tot Hem zeggen kan, wat doet Gij, zoo als Nebucadnezar bij ondervinding getuigt, Dan. 4 : 35. 3. 3. Omdat dezelve Hem als 't ware luister bijzetten, de hemelen vertellen doch zijn eer, Ps. 19 : 2. Ja Hijisgrootelijks geducht in den raad zijner heiligen, en vreesselijk boven allen die rondom Hem zijn, Ps. 89 : 8. 4. Ook openbaart de Heere door de schepselen zyne magt, zoowel in het verlossen en beschermen van zijn volk, als in het beteugelen en vernielen van zijne en hunne vijanden, zoodat niet alleen de Engelen zich legeren rondom diegenen die Hem vreezen Ps. 34:8, maar dezelve ook bewaren op alle hunne wegen, Ps. 91 : 11; ook de sterren wel eens uit hare loopplaatsen, Rigl. 6 :20; de hagelsteenen dooden meer dan de krijgsknechten , Jos. 10:11; ja zelfs de rupsen , kevers, kruidwormen worden zijn magtig heir der vernielinge genoemd, Joel 2 : 25. 5. Omdat Hij ze allen bij name kent en roept, en zij aanstonds op zijnen wenk gereed staan , Jes. 40 : 26. 6. Omdat, wat zijn geestelijk heir betreft, met, door en voor Hem strijden, en ook zoo overwinnen, ja als een onverwinnelijk heir, meer dan overwinnaars worden, Rom. 8:37; met Hem triumpheren , 2 Cor. 2 :14; doch de kroon dien Hij hen opzet, zij wederom voor Hem die op den troon zit, nederwerpen, Openb. 4 : 10, 11. b. Zoo hebben wij dan in de verklaringe van dit woord Zebaolh gevolgd onze Nederlandse/ie overzet Iers, die, ten blijke dat zij het zoo verstonden, het woordje der tusschen gevoegd hebben. 1. Doch dewijl in den Hebr. tekst daartoe geen grond is, zouden wij het hier liever als een eigen naam Gods aanmerken, gelijk het onzes erachtens op verscheidene plaatsen zoo moet genomen worden, hoewel van de onze, zoo als hier aangevuld. Zie Psalm 59 :6, daar staat Jehovah Elohim Zebaoth, en niet Eloliee, zoo als er volgt Elohee Israël , de God van Israël; behalve dat Elohim door een onderscheidend teeken van Zebaoth wordt afgescheiden , daar anders Elohee Zebaoth gevonden wordt, zie Jer. 5 : 14, zoo vinden wij Amus 9:5 dit met den vingerwijs n Adonai Jehovi Hassebaoth; voegt er nog bij, dat Zebaoth tusschen Jehovah en Elohim gesteld wordt, zie Uagg. 1:14, gelijk Jes. 10:16 staat Adonai Zebaoth en niet Adonee. Althans Paulus en Jacobus, die de Hebreeuwsche tale wel kundig waren, hebben dit woord Zebaoth als een eigen naam Gods aangemerkt, en daarom in den Griekschen tekst onvertaald gelaten, gelijk ook onze overzetters aldaar gedaan hebben. Zie Rom. 9 : 29, Jac. 5 : 4. 2. 2. Dit is zeker, dat de ÏÏEERE voor zijn volk is als een onverwinnelijke Heirseharen, zoodat zij zingen uit Psalm 125 : 3, rondom Jeruzalem zijn bergen , alzoo is de Heere rondom zijn volk, van nu aan tot in eeuwigheid; gelijk Hij een vurige muur genoemd wordt, Zach. 2 : 5, is dat niet als een vurend Heirleger, om niet te zeggen, dat Hij een Schild en Baniere genoemd wordt. En dan zoude deze naam bijzonder dienen tot bemoediginge van dien Joodschen man of mannen, die het middel zouden zijn tot bekeeringe van zoo vele Heidensche volken; want hoe meer vaten de sterkgewapende verliest, hoe meer hij briest en zijne helsche magten in het harnas klinkt, en met vurige wapenen voorziet, gelijk de ondervinding bevestigd heeft. Doch deze aan Zebaoth gedenkende, zouden die uittarten ? Zoo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn ? Iiom. 8 : 31. b. Willen wij nu hier aan een bijzonder Persoon in de aanbiddelijke Goddelijke Diieëenheid denken, die hier het woord voert, dan komt ons het natuurlijkste Gods Zoon in aanmerking , dat zelfstandige Woord des Vaders, die van het Paradijs af en naderhand door de Propheteu gesproken heeft, volgens 1 Pelri 1:1; trouwens de Koning Israëls, de Verlosser, wordt Jes. 44 : 6 Heere der lleirscharen, of gelijk daar ook staat, Jehovah Zebaoth genoemd. B. Dat de Heere Zebaoth dit gesproken heeft, herinnert nu a. De Propheet vooraf, zeggende: alzoo zegt de Heere Zebaoth ; waardoor hij te kennen geeft, dat hij er geen woord toe noch af heeft gedaan ; de Prophetie doch is voortijds niet voortgebragt door den wille eenes menschen , maar de heilige menschen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken, 2 Pelri 1:21; en wel de Jehovah , de Algenoegzame en Onveranderlijke Waarmaker van alle zijne beloften , en die, als zij de Heirscharen der Heidenen zouden overwinnen, vooraan in de spitse zoude zijn, en hen tegen alle magten en poorten der helle zoude beveiligen. b. En dit herinnert nu de Propheet door aandrijven van den Geest des Zoons ten derde male, gelijk in de voorzeggingen van deze roepingen der Heidenen al tweemaal geschied was, vs. 20, 23, om indruk te geven van het gewigt van deze zaak, als een groot en heerlyk werk Gods, en dat, hoe onmogelijk dat in hunne oogen scheen, het echter zeker zoude geschieden, en dus tot versterking van het zwakke geloof; want als de Heere eene zaak driemaal bevestigt , is het als een eed aan te merken. II. II. Op dit zielversterkend voorberigt vau den Propheet volgt nu die groote en heerlijke voorzegging, die hij uit den mond des Heeren voortbrengt. Hel zal in die dagen geschieden, enz. A. Tot beter verstand van hetgeen hier voorzegd wordt, zal de lijd, die de Propheet ook eerst meldt, in aanmerking komen , wanneer deze dingen, nader genoemd , zouden geschieden. a. Het is in die dagen, door welke zeker en ongetwijfeld a. Die des N. T. verstaan worden; want wordt hier, gelijk een opmerkende van zelf ziet, de bekeeriuge der Heidenen en derzelver vereenigingen met de Joodsche kerk duidelijk voorzegd, zoo is dit allen kennelijk, dat dit in de dagen des O. T. niet geschied is, terwijl de ceremoniële wet als een middelmuur, de Heidenen van de Joden, toen Gods eenige volk op aarde, afscheidde. En wilt gij nog nader in dit stuk bevestigd worden, hoort den Propheet Jesaïa, kap. 2:2, 3, en het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg des huizes des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvelen, en tot dezelve zullen alle heidenen toevloeijen, en vele volken zullen henen gaan en zeggen : komt laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot den huize des Gods Jacobs, enz. vergel. Micha 4:2,3, daar dezelfde woorden gevonden worden; gelijk zelfs de Joodsche Leeraars, als Rabbi Salomo, D. Kimchi en Aben Esra, de dagen van den Messias door verstaan; gelijk wij Christenen hierin nog ten volle bevestigd worden, als wij Joël 2 : 28 vergelijken met Hand. 2 :16—18 ; want als Joël gezegd had, daarna zal het geschieden , dat Ik mijnen Geest zal uitstorten over alle vleesch, (en dus ook over de Heidenen , zoowel als over de Joden) zoo voegt Petrus er bij , vs. 17, en het zal zijn in de laatste dagen zegt God, enz. b. Doch, dat wel moet opgemerkt worden, door deze dagen moet in onzen tekst bepaaldelijk verstaan worden, hel begin van die laatste dagen. Gelijk het Paulus zoo verstaat, als hij llebr. 1 :1 zegt, dat God in de laatste dagen gesproken heeft door zijn Zoon ; want toen alleen zijn de Heidenen door Joodsche mannen van den weg des levens onderwezen en op denzelven gebragt, daar in den laatsten tijd van die laatste dagen, de Joden door reeds bekeerde Heidenen zullen teregt gebragt worden, volgens de duidelijke voorzeggingen , Deut. 32 : 21. b. In die dagen dan', zegt de HEERE der heirscharen, zal zal het geschieden. Hoe wonderlijk en ongelooflijk ook in uwe oogen ; want mijn raad zal bestaan, en Ik zal al mijn welbehagen doen, Jes. 46 :10; ja zoekt in bet Boek des Heeren en leest, niet een van deze zal feilen, het eene noch het ander zal men missen, want mijn mond zelve heeft het gesproken, en de Geest zelve zal ze te zamen brengen , Jes. 34 :16. B. Laten wij nu die groote dingen, die de HEERE der Heirscharen hier voorzegt, aandachtig en eerbiedig overwegen , 't welk met deze woorden wordt uitgedrukt: Tien mannen uit allerlei longen der Heidenen, zullen grijpen, ja zij zullen de slippen grijpen van ëènen Joodschen man , zeggende , wij zullen met ulieden gaan ; want wij hebben gehoord [daf\ God met ulieden is. Waarvan wij vinden a. Wat die Heidensche mannen omtrent den Joodschen man doen zouden , en hoe zij met woorden zouden uitdrukken , wat daarin hun oogmerk was. b. Het beginsel en de bron, waaruit dit aankleven aan dien Joodschen man voortvloeide, en hen daartoe aanporden , gelijk zij dit met deze woorden verklaren: Want wij hebben gehoord dat God met ulieden is. a. Wat nu het eerste betreft, daar moeten wij achtgeven op a. De onderwerpen waarvan hier gesproken wordt, die zijn hen mannen uil allerlei tongen der Heidenen. (а) Om met het laatste eerst te beginnen, wij hooren hier gewagen van Heidenen, onderscheiden van een Joodschen man, door welke wij ongetwijfeld verstaan moeten zulke volkeren, die van Abrahams roepinge af, onder het O. T. van Abrahams zaad , naderhand Israël genoemd, waren afgescheiden, die God in dien tijd liet wandelen in hunne wegen, makende alleen aan Israël zich als de God van hunne zaligheid bekend. Die dus zonder de kennisse van den Drieëenigen God en van den Christus leefden, en dus vreemdelingen van de verbonden der beloften waren, en geene hoop op 't eeuwige leven hadden, volgens Ps. 147:20. Hand. 14:7. Eph. 2:11, 12; gelijk Amalek de eersteling der Heidenen genoemd wordt, Num. 24 : 20. (б) Deze worden omschreven uit allerlei tongen. Dewijl 1. Alle menschen eenerlei tonge hebben, zoo spreekt het van zelf, dat hier door longen, bij overnoemingen talen, die door de tongen worden voortgebragt, verstaan worden, gelijk onze overzetters dit woord, Gen. 10, 5, door spraken hebben overgezet; ook moet het Spr. 25:15 zoo ver- staan worden, als er gezegd wordt, eene zachte tonge (dat is een zacht woord of sprake) breekt het gebeente. 2. Dewijl nu voor Babels torenbouw de gansche aarde was yan eenerlei sprake en eenerlei woorden, volgens Gen. 11:1, maar na denzelven de volkeren der aarde velerlei talen spraken, zoodat de een des auders sprake niet konde hooren, volgens vs. 7 , dat is verstaan , zoo zouden deze Heidensche mannen ook allerlei talen spreken. Zoo als -de onzen het hier wel verduitscht hebben, ofschoon in den grondtekst alle staat, want vs. 22 worden deze vele volken genoemd, en dus behoeft men het hier in zijn volsten uitgestrektsten zin niet te nemen, maar voor de meeste talen , de benoeminge van het meerder deel genomen zijnde, gelijk men gewoon is te spreken. b. Deze Heidenen, van allerlei talen, worden nu naar hunne secte (a) Beschreven als mannen, gelijk de onzen, naar onze 1. Gedachten wel vertaald hebben ; althans, Gen. 6:4, moet het zoo genomen worden ; hoewel het voor menschen zonder onderscheid van secte wel gebruikt wordt, als Job 5:17, welgelukzalig is de mensch dien God straft. Vermits dezelve hier tegen eenen Joodschen man gesteld worden ; ja ons dunkt dat de Geest hier bijzonder mannen, (zonder de vrouwen geheel uit te sluiten) bedoeld heeft; want als God onder een volk zijne Kerk wil oprigten, doorgaans eerst de mannen, die hoofden van het huisgezin en bestierders van de Kerk en burgerstaat zijn, en wier vermaningen en voorbeeld den meesten invloed hebben, overtuigd en getrokken worden; gelijk het ook mannen waren , die op den eersten grooten Pinksterdag tot de Kerke en het Koninkrijk van Christus wierden overgebragt, zoo als uit Hand. 2:5, 14 blijkt; om niet te zeggen, dat Gods groote genadekracht (naar den mensche gesproken) meer noodig is en doorstraalt in de bekeeringe der mannen dan in die der vrouwen , dewijl dezelve zoo gevoelig van ligchaamsgestel niet zijn , en meerder met verstand begaafd zijn (die den natuurling gewoonlijk afkeerig maakt,) en dus zoo gemakkelijk niet te overreden zijn als de vrouwen. 2. Hoe aanzienlijk ook deze mogten zijn, zij komen hier toch als geringen voor; want de Geest gebruikt hier het woord Enosch, 't welk, waar men het ook van afleidt (in welk verschil wij ons niet inlaten) in Gods Woord, van geringen gebezigd, en tegen Isch gesteld wordt, gelijk ook in onzen tekst geschiedt, daar de Joodsche man door het Let laatste woord benoemd wordt; en dus wil de Geest den verachten staat van 't Heidendom hierdoor uitdrukken , gelijk de Heere Jezus zelfs dien honden noemt, Mallli. 15 : 26. (fi) Maar hoe veel mannen ? De Geest zegt tien. Evenwel durven wij niet denken dat Hij er bepaald maar tien zoude verstaan, maar dat Hij dit bepaald voor een onbepaald getal gebruikt, want vs. 22 worden diezelfde genoemd vele volken; trouwens de Hebreen gebruikten hetzelve zoo. Zie Gen. 31:7, uw vader beeft mijn loon tienmaal veranderd; en Job 19:3, gijlieden hebt mij nu tienmaal schande aangedaan, dat is veelmalen, daar de reden mogelijk van is, omdat de Hebreen , gelijk ook de Grieken , de cijfergetallen door a, b, c letters uitdrukten, en als zij tot de jod of i kwamen, dat de tiende letter is, en zij dit getal willende vergrooten, de vorige a, b, c letters bijvoegden. Of willen wij nog eene reden naspeuren, waarom dit door een bepaald getal wordt uitgedrukt ? het zoude kunnen zijn, om aan te duiden, dat niet alle Heidenen , maar een zeker bepaald getal, zoo velen als er de HEERE krachtdadig roepen zoude, tot zijne Kerkgemeente zouden toegedaan worden , volgens Mallli. 22 :14. Ja zoude ik er mogen bijdoen, dat het tienmaal gebruikt is met toespeünge op de vertiendingen onder Israël, merkende de Priester het tiende rund of klein vee, dat onder de Roede doorging, met een teeken (zoo als de Joden zeggen, in roode verwe gedopt) volgens Lev. 27 :32, immers deze vertiendinge schijnt in Gods Woord als een zinnebeeld van de bekeeringe eens zondaars, en deszelfs toebrenginge tot de gemeenschap Gods en zijns volks, gebruikt te worden , Ezech. 20 : 37 , Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder den band des verbonds ; althans als zulke schapen, die op de lokstemme van het Woord de onreine stal der zonden en der drekgoden verlaten zouden , en op welke de groote Herder de handen zoude leggen, en ze maken tot ééne kudde en éènen Herder, merkt deze Herder de Heidenen aan, Joh. 10 : 16. Althans diezelfde zaak wordt in onzen tekst onder een ander zinnebeeld voorgesteld: Zij zullen grijpen, ja de slippen grijpen van een Joodschen man. 2. Hier wordt gesproken van een Joodschen man, het is bekend, (o) Dat na de scheuringe der 12 stammen Israels, onder B §. §. Kehabeam, alleen die Israëlieten, dus genoemd wierden V "da en Beiljamin ' welke 2 sta™ eerkonTnS uitmaakten, gesproten waren ; doch na de Babylonische^ sre ook^esnrotenWieTndn alle lsra,ëlieten» llit welke stammen S S p' Joden genoemd, zoo als blijkt uit Hand. " r-i - i! .m* ^ : Ziet gij wordt een Jode genoemd ge|,k mj he n dien mimen fin kier ook nemen.8 ' t ,f, onzes achtens klaar, dat hier vuile een J„„d bedoeld wordt, die niet alleen een vleeïïbéuite maar ook tegelijk een geestelijke Jood was, die de besnijdenis ,n den geest deelachtig was, of dat bezat daar de besnijdenis een teeken en zegel van was: zoo als Paulus Z %%9,ei'n krac" c° r"°k cen " hova tp'hpKMp Z0°,ee,n' die verstand en lust had omJe- teekent «ffiPnni l 4 gCen de naam Jehuda be" teekent, gelijk ook de moeder van den stamvader Juda maaf'den ^HEF R f' ^ Dfm Juda noemde, omdat zij ditmaal den HLLLL zoude loven, Gen. 29:34- dat hierznlk een Jood verstaan wordt, blijkt, want hfj wordt Wer aS een getrouw Voorganger op den weg des levens aangemerkt; ja het was openbaar dat God met Hem was sche £T? WieU U hlGr de GeeSt ? Wie is die Jood- Pn \ h. IU de,eenfe Plaatse valt onze aandacht op den ceuwiq en ,n den tijd geboren Zone Gods en des menschen, den bel/O en lang verwachten Messias, die meermalen een Mm genoemd wordt, zie Zach. 6: 12, die Man, wiens naam is fepruite ; die Man, Gods Medgezel, kap. 13; 7 Hij was ook een Joodsch Man, ja in vollen nadruk: want 11 ij was naar zijne menschelijke nature niet alleen uit het zaad Abrahams en Israels, maar ook uit zijnen voortreffe- l£ enp zoon ^ gesPTOten, gelijk uit zijn geslachtslijst blijkt, en van Paulus als eene onloochenbare waarheid ter nedergesteld zeggende: het is openbaar dat onze Heere uit SifT T 18' Jjr-,7:14 HlJis 00k dit in kracht, die den blinden en afgedwaalden zondaar moet onderwijzen en leeren van den weg dien hij te gaan heeft, die hem moet raad geven, wiens oog op hem moet blijven, zal hij reeds op den weggebragt, niet afwijken ter refter- of ter linkerhand, volgens Ps. 32:8. Hij is ook de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, llebr. 12:2; en het volmaaktste \ oorbeeld en Voorganger, dien de regte wandelaars moeten navolgen, Mallh. 16:24; ja is Hij het ook niet, wiens persoon en kleed, dat is zijne eeuwige gereg- tig- tigheid, mea moet aangrijpen ? gelijk het ook allen, die Hem zonder vooroordeelen beschouwden, in de oogen straalde, dat God in kracht met Hem was; zoo als Nicodemus, hoe blind ook, dit niet alleen voor zich zeiven, maar ook van anderen getuigt, Joh. 3:2; gelijk ook de blindgeborene, Joh. 9:33, en de halfziende Discipelen, doch met andere woorden, Luc. 24: 19, Hem daarvoor verklaren. §§. Doch, waarde Toehoorders, hoe natuurlijk alle deze dingen vloeijen, blijft er bij ons twijfeling, 'of de Geest hier ter plaatse wel dien God-mensch bedoelt; de redenen die ons weêrhouden zijn deze : (.) Juist zoo zeer niet, omdat Hij zelf hier als Spreker voorkomt, want het is bekend dat de HEERE meermalen van zichzelven in den derden persoon spreekt. (:) Ook niet zoo krachtig, omdat de HEERE, vers 21 , 22, het aankleven aan Hem reeds beloofd had; want men' zoude kunnen zeggen, dat in onzen tekst de maniere, hoe zij Hem zoeken en aankleven zouden, nader opgehelderd en uitgebreid wordt. Maar bijzonder om deze 2 volgende redenen : _ ('•') Omdat, toen de Heidenen bekeerd en tot de geloovige Joodsche Kerke wierden toegebragt, Christus" niet meer op de aarde, maar in den hemel geplaatst was aan des Vaders regterhand; daar de betuiging, die deze Heidenen in 't laatste van onzen tekst doen, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is, eenvoudiger past op zoo een, die met deze Heidenen op aarde verkeerde. (::) Omdat, ofschoon Hij een Man genoemd wordt, die Man echter hier voorkomt uit vele bestaande; want zij zeggen niet, wij zullen met u, maar met ulieden gaan, want God is met ulieden. 2. In de tweede plaats komt hier de groo/e Apostel der Heidenen, ik meen Paulus , in aanmerkinge, die in allen nadruk een Joodsche man kan genoemd worden, niet alleen van wege zijne natuurlijke, maar ook bijzonder van wege zijne bovennatuurlijke geboorte, die, zoo een groot verloochenaar en lasteraar als hij van dien Jehova onze Geregtigheid geweest was, een belijder, verkondiger, ja verheet-lijker van Hem geworden is; gelijk hij zijne verantvvoordinge voor het volk der Joden zoo begint: ik ben een Jodisch man , en te Tarsen , in Cilicië, geboren , enz. 1land. 22 : 3 ; gelijk hij ook het grootste werktuig des Geestes, in de bekeeringe der Heidenen , geweest is, kunnende betui- B 2 gen gen naar waarheid, dat hij ook onder die overvloediger gearbeid liad dan alle de 12 Apostelen; trouwens, de verhoogde Messias verklaart aan Ananias, dat hij Hem was een uitverkoren vat, om zijn naam te dragen voor de Heidenen en de koningen en de kinderen Israëls. Het is ook overbekend, dat, zoo Goddelijk en wonderbaar zijne bekeeringe is geweest, zoo Goddelijk en verrukkensmagtig was ook zijne prediking en verdediging van den weg deiwaarheid ; ja wat doorslaande blijken heeft God niet overal gegeven van zijne Goddelijke goedkeuringe ? Was God niet overal met hem ? Hoort het uit zijn eigen mond, wanneer hij, niet zoo zeer om zijne, maar des Heeren eer en groote genade, aan hem bewezen, te verdedigen , gedrongen zijnde een geheel register, van alles dat hij door de genade Gods gedaan en geleden had, optelt, 2 Cor. 11: 21—33; ja wien van de Apostelen heeft God verwaardigd als hem, dat hij, op de aarde zijnde en .blijvende, opgetrokken was in den derden hemel ? gelijk hij dit, 14 jaren gezwegen hebbende, geperst wierd te openbaren, lees 2 Cor. 12:2—4, zoodat hij met grond durfde besluiten , dat hij in geen ding minder is geweest dan de uitnemendste der Apostelen, zie vs. 11. Mij dunkt dat een geoefend en onbevooroordeeld Toehoorder dit niet als wat vreemds en ongelooflijk zal verklaren, dat de Geest in het Prophetisch woord, zoo lange te voren, Hem als met name zoude noemen ; zelfs daar het bekend is dat de namen, zoo van Josia, Koning van Juda, 1 Kon. 13:2, als van Oores, Koning der Persen, Jes. 45:1, zoo vele jaren te voren gespeld zijn ; om niet te zeggen dat groote mannen, zelfs met eenige waarschijnlijkheid , oordcelen, dat Jacob al reeds van onzen Paulus gepropheteerd heeft, zeggende in den zegen over Benjamin, uit wiens stamme hij was, (naar zyne eigene verklaringe, Bom. 11 :1,) dat Benjamin des morgens als een wolf zoude verscheuren, (ziende op zijne jeugd, den morgenstond van zijn leven, toen hij een wolf was van Jezus schapen) maar die des avonds buit zoude uitdeelen, dat is, in het laatste van zijn leven, na zijne bekeei inge, aan diezelfde schapen overvloedig spijs verschaffen. Doch dit in zijne waarde en onwaarde daar latende, zoo komt mij (die van der jeugd af nooit mij hebbe kunnen verslaven aan mannen van name , zoo van deze als gene leerwijze, hoe hoog ook bij mij geschat) al meer als waarschijnlijk voor, dat in den 68ste" Psalm, vs. 28, van Paulus als met name gepropheteerd is; want want daar onder de geestelijke vorsten, van den geestelijken en ten hemel reeds opgevaren Koning Messias, (Hoogl. 3:7, helden genoemd, rondom het bedde Salomons) in de eerste plaats geteld wordt, Benjamin de kleine! want, is dit niet zoo veel gezegd als Paulus de Benjaminiter ? Taalkundigen weten, dat de groote naam Paulus, die hij na zijne bekeeringe in plaats van den Hebreeuwschen naam Saul heeft aangenomen, een kleine beteekent; dooh het lust ons niet dit verder aan te dringen. Evenwel durven wij niet ontveinzen, dat ons in dit gevoelen nog eenige zwarigheid overblijft, omdat, zoo als gezien is, deze Joodsche man hier voorkomt, als meer bij zich hebbende, en bijzonder omdat dewijl het bepaalde tiental hier onbepaald moet genomen worden, of wij daardoor niet geleerd worden hier een voor eenige te nemen, niet voor zeer velen, zoodat er door wordt te kennen gegeven, dat er maar weinige Joodsche Leeraars en Leidslieden zouden gebruikt worden, die vele duizend Heidenen zouden bekeeren, zoodat de oogst groot, maar de arbeiders weinigen zouden zijn; gelijk de opperste Leeraar, toen Hij al de twaalf Apostelen geroepen had , getuigt, Mallh. 9 : 37. 3. Zoodat wij met de meeste verzekerdheid, §. liet gelieele gezelschap der Apostelen er door verstaan , daar Paulus, zoo als gebleken is, de voornaamste van ivas. §§. Of zoo gij hierin nog niet berusten kunt, laten wij er dan den verhoogden Leeraar der geregtigheid, Christus, mede insluiten, die met zijne Kerk en knechten één geestelijk Ligchaam en Persoon uitmaakt, ja wiens plaatse de Apostelen bekleeden, en door welke Hij sprak, volgens 2 Cor. 5:20, zoodat men het eene gezegde meer in kracht op Christus zelf, en het andere meer op die zijn mond waren , moet toepassen en verklaren ; gelijk wij daar meer voorbeelden van hebben in het Prophetisch woord, zie onder anderen Jes. 49:6, daar God de Vader tot zijn Zoon zegt, het is fe geringe dat Gij Mij een knecht zoudt zijn , om op te rigten de stammen Jacobs, en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven ten lichte der Heidenen, om mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde. Deze woorden haalt Paulus aan als tot hem en zijne medearbeiders gesproken , Hand. 13 : 47 ; want alzoo heeft ons de HEERE geboden (zeggende) : Ik hebbe u gesteld tot een licht der Heidenen , opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde. (Behoudende evenwel het enkelvoud, u gesteld, gij zoudt zijn, gelijk bij Jesaia staat, 'f ,df.w^ df Vad,er tot zijnen Zoon spreekt) en zoo Jujnt het ons toe, dat t de oudvader Hieronymus ook begrepen beeft, die hiermede vergelijkt Jes. 4:1 van die zeven vrouwen die eenen man zouden aangrijpen' hetwelk hij op de 7 gemeenten, aan welke Paulus, en die 7 gemeenten in klein Azië, aan welke de verhoogde Heiland ook zeven brieven geschreven heeft, toepast. -W,. T t6 gaan' dezes Joodschen mans slippen zoudennudeze Heidenen grijpen! ja, met herhaling, grijpen. W1 G^eest 111 deze woorden zinspele §. Op de vier hoeken der Joodsche lange overkleederen aan welke z.j, volgens Gods bevel, Beul. 22:12 en .\um. it, ' snoerkens moesten zetten, en die met een hemelsblaauwen draad of koorde vasthechten, (daar men oordeelt vele fraaije geestelijke dingen onder te liggen opge- rtï ïïn k°mt °ns wat al te gedrongen voor; wij beminnen de eenvoudigheid in bet verklaren van Gods Woord Eenvoudig komt het ons voor, dat de spreekwijze ontleend is van kinderen, die gaarne met hunne ouders gingen, doch die onkundig zijn ia den weg, of geene krachten genoeg hebben om alleen dien te volbrengen, hunne ouders bij de slippen vasthouden, om dus den weg veiliger en voorspoediger ten einde te brengen. §§. Zakelijk zal het dan , 1. Bij vooronderstellinge te kennen geven, dat zij den Heere Jezus te voren bij hen voor dwaasheid geacht, nu kenden en erkenden voor den eenigen Naam onder den hemel gegeven om zalig te worden, Hand. 4:12, en die nu de hoogste trap van heerlijkheid aan 's Vaders regterhand beklommen hebbende, nu alle den kinderen van het geestelijke Sion leerde wat hun nut was, en die hen leidt on den weg dien zij gaan moeten, volgens Jes. 54:13 en ö : 17, gelijk ook zijne Apostelen en de eerste verkondigers van den Euangelie-weg, die zij te voren voor zotteklappeis hielden, nu erkenden en hoogachteden , als zul17° '1 q li0" 1 nCS derzaligheid in waarheid leerden, Hand. i VL '■ ' Z1J ontvingen hen als Engelen Gods ia ate Christus Jezus, Gal. 4 :14. ' J gezéllen^ ^ ^ aankleefden» als getrouwe med- .. * ?Ie* dezelve uit- en inwendig zich vereenigden, zijnde ** en ééne ziele met dezelve, Hand. 4 : 32. •s- Dat zij heilbegeerig ooren en harten openden, zeggende met dat Heidensch gezelschap, ten huize vau Corne- Jius, den hoofdman van eene Italiaansche bende, wij zijn dan allen hier tegenwoordig voor God, om te hooren alle hetgene u van God bevolen is, Hand. 10:33, en nog onkundig zijnde, van dezelve begeerden meer onderwezen te worden, dagelijks van hen gebruik te maken, opdat zij hun den weg Gods bescheidenlijker mogten uitleggen, als Aquila en Priscilla aan Apollos, Hand. 18 : 26. *** Dat zij het oog nu gevestigd hebbende op dat Jeruzalen dat boven is, zeer begeerig zouden zijn om te wonen in de tenten Sems, Gen. 9:27; om in des Heeren huis een naam en plaats te krijgen, beter dan de zonen en dochteren, Jes. 56:3; ja om als takken van een wilden olijfboom in den goeden Olijfboom, daar Christus de wortel, Abraham de stamme van is, geestelijk ingelijfd te worden, Hom. 11:17 , 24. **** Lust het nu den Toehoorder door dit kleed, waarvan deze Heidensche mannen de slippen grijpen zouden, te verstaan de toegerekende en inklevende geregtigheid van dien Man uit duizend, ik meen den Heere Jezus, en welke de eerste verkondigers deelachtig waren, predikten en in hunnen wandel vertoonden, enz., dat er dan door uitgedrukt zoude worden , dat zij die omhelzen zouden, opdat de schande hunner naaktheid niet geopenbaard worde, volgens Jes. 61:10, Openb. 3: 18, ik heb daar niet tegen; doch onzes oordeels liggen de eerste dingen daar ongedwongen in opgesloten, gelijk ook uit het einde, dat zij volgens hun zeggen, in dat aangrijpen van de slippen bedoelden , blijkt, dat was namelijk om met hen te gaan. (b) Dit wordt nu tweemaal herhaald, zij zouden grijpen, ja de slippen grijpen. §. Om de zekerheid der zaak daardoor te bevestigen, welk eene groote vijandschap er ook te voren tusschen Joden en Heidenen geweest was; de wolf zoude met het lam verkeeren, enz. Jes. 11:16; gelijk zulke herhalingen meer in Gods heilig Woord dat aanduiden. Zie Jes. 27 : 5, Hij zal vrede met mij maken, vrede zal Hij met mij maken. §§. Ook om de heilige welberadenheid en ernst uit te drukken; het zoude ook bij het voornemen en de volvaardigheid des. gemoeds niet blijven, maar ook alles met der daad toebrengen, dat hun hand vond om te doen, met alle hunne magt, (gelijk het Hebreeuwsche woord in die buiginge ook aanwijst.) Zoo als zij te voren met beide handen kwaad gedaan en hen als met vuisten geslagen hadden, Micha 7:3; zoo zouden zij nu hen en hunne leere met beide ban- handen van geloove en liefde omhelzen en aangrijpen geHjk deze herhalinge dit aanduidt, Ps. 130:5, ik verwachte den Heere, mijne ziele verwacht. §§§. Men kan er bijdoen, dat zij met aanhoudendheid en standvastigheid hen zouden aankleven, niet als Orpa hare schoonmoeder, maar als Ruth, kap. 1, en als Eliza zijn leermeester Elia, 2 Kon. 2:2—6. d. Zoo welmeenend, ernstig en aanhoudend nu hun aankle\en aan dezen Joodschen man en zijne medgezellen was zoo betamelijk was ook hierin hun einde; zoo zuiver en gegrond was ook hun beginsel, waaruit dat aankleven voortvloeide , dat zij met Voorden uitdrukken, zeggende: wij willen met ulicden gaan, wanl wij hebben gehoord dal God mei uheden is. (a) §. Zij hadden eerst met hunne harten en daden gesproken, maar nu ook met hunnen mond, waarmede zij het einde en oogmerk van dit aangrijpen te kennen gevenen dit was om met henlieden te gaan. Zij bedoelen geene aardsche schatten ; geene wereldsche eer of vleeschelijk gemak, (gelijk Orpa, die eindelijk wederkeerde , toonde dat zij die bedoeld had; noch als die vleeschelijke Joden, die Jezus om den broode navolgden zoo als Hij hen verwijt, Joh. 6 :26,) maar als die zeven vrouwen, die eenen man zouden aangrijpen, zeggende: ons brood zullen wij eten, en met onze kleederen "zullen wij bekleed zijn. J 1. Maar zij geven bij vooronderstellinge te kennen, dat die wegen, daar zij te voren op gewandeld hadden, paden des doods en der helle waren, en dat zij nu de zonde en afgodendienst verlaten wilden ; want die zich verkeerdelijk gedraagt in twee wegen, zal in den eenen vallen, Spr. 28 :18 ; ook dat zij krachtig overtuigd waren, dat deze Joodsche mannen den eenigen weg Gods ten leven kenden en daarin wandelden. Dat zij ervaren onderwijzers, magtig om anderen ook te leeien, ja getrouwe leidslieden en voorbeeldige voorgangers waren, 1 Vetri. 5:3; voeg hier nog bij dat die gebaande wegen ook bij aanvang in hunne harten waren, Ps. 84:6zoodat zij eenerlei harte en eenerlei weg ontvangen hadden om den Heere te vreezen, Jer. 32:39. 2. Maar dan dadelijk geven zij te kennen dat zij met deze leidslieden nu hetzelfde oogmerk hadden, en de eere Gods en hunne eigene zaligheid bedoelden, Hand. 16: 30; dat zy ten volle geresolveerd waren diepadon, die zij hen aan- ? we- wezen, in te slaan en te houden tot den einde, Ps. 119: 33; hoe naauw en eng voor vleesch en bloed, reet hoe veel doornen bezaaid, ja ofschoon hun ook op dezelve leeuwen ontmoeten! onder gedurige bede om den Geest, Ps. 143:10, dat zij dezelve als voorgangers wilden eerbiedigen, niet vooruitloopen door eigene wijsheid, maar van hunnen mond al hangen, en hen als goede voorgangers navolgen , Hebr. 13: 7 ; dat deze leidslieden gestadig op hen het oog mogten houden , ja als zij regts of links afweken, hen bestraffen zouden, en de dwalinge hunnes wegs onder 't oog brengende, hooren zullen , volgens Ps. 141 : 5 , de Regtvaardige sia raij,^ het zal weldadigheid zijn, en Hij bestraffe mij, t zal olie des hoofds zijn. En zouden wij er ook niet bij mogen voegen , dat zij begeerden met hen tot God te gaan in den gebede, ja dat dezelve hen daarin als voorbidders mogten voorgaan ? gelijk de Apostel Paulus, Eph. 1 : 16, hierin zulk een uitmuntend voorbeeld en voorganger was. §§. Doch wij zouden de woorden met alle ruimte ook kunnen overzetten ; laai ons mei ulieden gaan; gelijk onze kantteekenaars ook aanmerken, en dan geeft de Geest ons stilzwijgende daaronder te kennen: * Dat deze wegwijzere en leidslieden, in plaatse van deze Heidenen op te zoeken in de wegen, en hen toe te roepen wie is slecht, hij keere zich herwaarts, verlatet die slechte wegen en levet en tredet op den weg des verstands; als scrupuleus waren om dezelve mede te nemen en met hen te gaan , hebbende deze leidslieden nog geen klaar doorzigt in de roepinge der Heidenen, gelijk dat de uitkomst getoond heeft; (lees Hand. 10:28, 11:3, 18,) of ter hunner beproevinge, ja om hen, die zich traag toonden, meer te verwakkeren, zoo als de wijze Naomi handelde, gelijk gezien is, en de Heere Jezus met de Cananésche vrouwe Mallh. 15 : 23—28 , met den blinde Bartimeus, Mare. 10 : ^ > en met de Discipelen, Joh. 6:67; trouwens, de Heere heeft behagen in een vrijwillig volk, Ps. 110:3. En dan geven deze Heidenen met deze woorden te kennen, dat zij daarin hun hoogste voorregt stelden, het als een bewijs van groote liefde erkennen, en met dank beantwoorden zouden, ja hen als baden, dat zij tot hen Gods woorden mogten spreken. Althaas wij lezen, Iland. lo :42, en als de Joden uitgegaan waren uit de Synagoge, baden de Heidenen, dat tegen den naasten Sabbath tot hen dezelfde woorden zouden gesproken worden ; en gelijk Ly- dia dia de Apostelen bad om bij baar te blijven , ja dezelve dwong, en als bij de slippen vasthield, Hand. 16:15. §§§• Diezelfde woorden gebruiken hier alle die tien Heidensche mannen, waardoor uitgedrukt wordt hunne eensgezindheid; zij vallen als een eenig man die Apostolische mannen om het lijf, van één gemoed en van één gevoelen ; trouwens , bet was maar één Geest, die iien allen bezielde, 1 Cor. 12:11; die een en hetzelfde grondbeginsel in hen allen gewerkt had, door het gehoorde Woord des Geestes, waarvan zij den voorsmaak geproefd hadden. (b) Gelijk zij dit nu openlijk verklaren, zeggende: wanl wij hebben gehoord dat God met ulieden is. §• Zij getuigen hier als eene waarheid, (naar hunne gedachten) allen openbaar en onwedersprekelijk, God was met hen lieden. 1. Dewijl wij hier het woord God in het meervoud vinden Elohim, dat een enkelvoud heeft, Eloah, twijfelen wij niet, of zij verstaan er door den Drieëenigen God, gelijk onzes erachtens 't altijd in de Heilige Schrift genomen wordt; of zoo dit meervoud al van een bijzonder Persoon in de aanbiddelijke Goddelijke Drieëenigheid gebruikt wordt, ziet het doch op drie, en dan zegt het een uit de drie Goddelijke Personen. Geen Christen zal het ontkennen, dat de Vader, Zoon en Heilige Geest met deze Joodsche mannen geweest is, en dat zij de kracht van dat geloof ondervonden hebben; ja wie twijfelt er aan, of deze Heidensche mannen, in dezen tijd die hier verbeeld wordt, door het onderzoek van Gods Woord, (in de Heidensche of Grieksche tale al lange vertaald) of door eenig onderwijs kennis gehad hebben van, en geloof in dat eerste en gewigtigste stuk der Christelijke leere; immers wanneer die groote Joodsche Man, de Heere Jezus Christus, zoo aanstonds voor zijn veftrek zijne Apostelen voorhoudt, om in de geheele wereld het Euangelium aan alle creaturen en volkeren te verkondigen en te onderwijzen, en daarop hen te doopen in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, volgens Matlh. 28 : 19 en Mare. 16 : 15, is dit zijne meeninge geweest, dat zij dat leerstuk eerst kennen , gelooven en belijden moesten ; trouwens , zoo dit van de Heidenen niet geloofd wierd, zouden zij zich aan den Drieëenigen God door den Doop wel vrijwillig verbonden hebben ? Ik meene neen. 2. Maar nu komt het er op aan , om na te speuren hoe de Drieëenige God met hen lieden was. Om Om nu den Zone Gods niet in aanmerkinge te nemen, God was met deze Joodsche verkondigers. * Als gemeene geloovigen beschouwd, zij hadden alles verlaten en waren den Heere Jezus gevglgd, zooals Petrus dit ook van de anderen vrijmoedig verklaart, Malth. 19 : 27, zij hadden den Middelaar des verbonds aangenomen, en over zijn volbragte zoenoffer het Verbond des Vredes met God gesloten, genade bij God gevonden , en door den Heiligen Geest gesmaakt die vrede Gods, die alle verstand te boven gaat; gelijk het overbekend is, dat alle beloofde goederen des genade-verbonds door deze woorden, God is onze God, in de Heilige Schrift uitgedrukt en besloten worden, zoodat zij zingen kouden, die God is onze God eeuwig en altoos, Ps. 68 : 15; die God is onze zaligheid, die God is ons een God van zaligheid, Ps. 68 : 20, 21. De eerste Persoon hun verzoende en liefhebbende Vader, de Zone Gods hun Borge en Voorspraak , en de H. Geest hun Leeraar, Leidsman, Heiligmaker, Bewaarder en Trooster. ** Maar als wij nu dezelve als voorgangers en Leeraars beschouwen, heeft dit gezegde nog meer in. (.) Zij bezaten eene overvloedige mate, zoo van gemeene zaligmakende, als ook van buitengewone gaven des Heiligen Geestes; in hun spreken blonk eene Goddelijke wijsheid door, en in hunnen voorbeeldigen wandel eene schitterende opregtigheid en heiligheid; om niet te zeggen dat uitwendig hunne aangezigten wel eens blonken als Engelen Gods, Hand. 6 : 15; ja die tongen als van vuur, dewelke, of boven hunne hoofden, of liever voor hunne monden zich plaatsten op den grooten eersten Pinksterdag, wat was dat anders dan de heerlijkheid Gods, die hen verlichtte ? lland. 2:3; ja een bewjjs dat zij met God, en God met hen was, gelijk het blinkend aangezigt van Mozes dat bewees, Exod. 34 : 30. In een punt des tijds kregen zy het vermogen, om zoo vele en hun onbekende talen te spreken, alsof zij daarin geboren waren, lland. 2 : 4—12; ja God dede door hen, dat is op hun geloove, ongehoorde wonderen, zoodat kreupelen van 's moeders lijve af liepen als herten en opsprongen als rammen, Hand. 38; dooden wierden levendig, lland. 9: 36—42; gelijk ook van Paulus bijzonder wordt aaageteekend, dat God ongelooflijke krachten dede door zijne handen, zoodat van zijn lijf op de kranken gedragen wierden de zweetdoeken of de gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken, en de booze geesten uitvoeren, Hand. 19 : 11, 12. (=) (:) Eene nooit geboorde veranderinge ten goede, zoo onder Joden als Heidenen, was de vrucht van hunne predikinge; denk aan den eersten Pinsterdag, Hand. 2:41, drie duizend op éénen dag en dat door ééne predikatie, wierden bekeeid, gelijk na eenen kleinen tijd het getal dergenen die geloofden, reeds was vijf duizend, Hand. 4:4, ja kort daarna vele duizenden, Iland. 21 : 20, en nog meer onder de Heidenen; doch dat zullen wij sparen, als wij de vervullinge van deze Prophetie zullen aantoonen. Ook woonde de Heere in hunne vergaderinge, onder de lofzangen Israëls, I's. 22:4. Hij maakte hunne brandoffers tot assche, I's. 20 : 4 ; met een woord, de Heilige Geest viel op allen die bun woord hoorden, lezen wij Hand. 10 : 44. (v) Laten wij er nog bijvoegen , dat God toonde met hen te zijn , door hen wonderbaar te bewaren en te redden uit gevaren , zoodat zelfs de ijzeren poorten der gevangenisse van zelf opensprongen , en de ketenen afvielen vau handen en voeten enz., Land. 12:7, 10, zoodat wij met Marcus wel besluiten mogen en zeggen , als zij uitgingen en predikten, wrochte de Heere mede, en bevestigde bet woord door teekenen en wonderen, die daarop volgden, gelijk hij dus zijn Euangelium sluit. Trouwens hiervan had hunne groote Leermeester op den dag van zijn vertrek naar zijns Vaders huis hen verzekerd, zeggende: ziel Ik ben mei vlieden, alle de dagen, tol de voleindinge der wereld, zijnde dit waarschijnlijk^ de laatste woorden, ja de zegen, dien bij met opheffinge der banden over deze Joodsche mannen heeft uitgeboezemd en daarop benen voer, waarop Mattheus Amen zegt en dus zijn Euangelie verhaal eindigt. §§. Alle deze dingen hadden nu deze Heidenscbe mannen gehoord, naar alle gedachten uit Joden en Jodengenooten . die in hunne Heidenscbe landen woonden, welken op dat groote Pinksterfeest tegenwoordig waren geweest, en krachtdadig bekeerd waren, ook van tijd tot tijd uit hunne predikatiën , en dat niet alleen met de ooren des ligchaams, maar ook der ziele; gelijk in de Heilige Schrift, als bet in kracht genomen wordt, insluit, verstaan en gelooven. Zie Ps. 81 : 14, Ach dat mijn volk naar mij gehoord hadde! en Joh. 9:27 zei de de blindgeborene, ik heb het u aireede gezegd , en gij en hebt niet gehoord. Wel, hadden zij dat zoo gehoord dat God met henlieden was, geen wonder dat zij deze Joodsche mannen zoo aankleefden, en alles wilden hooren dat hun van God bevolen was. II. Zoo als de Heere der Heirscbaren door den mond van den dcu Propheet Zacharia heeft voorzegd, (lat hel geschieden zoude in die dagen, dat tien maunen uit allerlei tongen der Heidenen grijpen zouden, enz. Zoo is het ook in den eersten tijd van die zalige dagen geschied. Ja eer deze dingen in kracht geschied zijn, heeft de Heere daar al voorteekenen van gegeven, zelfs bij Christus geboorte , wanneer die Heidensche mannen uit het Oosten, die Perciaansche en Medische wijzen, door den Geest opgewekt en door eene sterre van den Heere der Heirscharen geleid , kwamen tot Bethlehem , en het kindeken Jezus aanbaden en koninklijke schatten hetzelve offerden, Malth. 2: 1—11, tot versterkinge van die de vertroostinge Israëls verwachteden , zoodat een Zacharia, Maria en Simeon (alsof zij met oogen de vervullinge van deze prophetie reeds zagen) Hem noemden , een licht tot verlichtinge der Heidenen, Luc. 1 : 50, 79. Kap. 2 : 31, 32. Gelijk tot versterkinge van die Joodsche mannen , ik meen de Apostelen, ook strekte, als zij zagen dat van den zeekant van Tyrus en Sidon velen tot Jezus kwamen , om Hem te hooren, ja Hem aanraakten (als bij de slippe grepen) en daarop kracht van Hem uitging, zoodat zij genezen wierden , Luc. 6:17, 18 ; gelijk ook , wanneer de Grieken Philippus baden , zeggende : Heere, wij wilden Jezum zien ; waarop de Heere Jezus, dit door Andreas aan Hem berigt zijnde, zeide : de ure is gekomen, dat de Zone des menscben zal verheerlijkt worden; om niet te zeggen, dat de bekeerde Zacheus, de Cananesche vrouwe, de hoofdman over honderd bij het kruis, als eerstelingen der Heidenen , waarop de oogst zoude volgen , waren aan te merken. Trouwens , de Heere Jezus heeft hen hiervan duidelijk verzekerd, niet alleen Joh. 10 : 16, reeds aangehaald, maar ook bijzonder wanneer Hij het geloof van eenen anderen hoofdman zoo verheven had, dat Hij in Israël zoo een groot geloof niet gevonden had, daarop voorzegt, dat velen zullen komen van Oosten en Westen en zullen met Abraham, Izaak en Jacob aanzitten in het koningrijk der hemelen, Matth. 8:10, 11. Doch dit alles is in kracht begonnen vervuld te worden van den Pinksterdag af, wanneer onder de bekeerden, ook vele Jodengenooten, Heidenen van afkomst, aan de Joden vraagden , wat zullen wij doen, mannen broeders ? Hand. 2 : 37 ; ja de voorname inhoud van de handelingen der Apostelen bevestigt dit; zie alleen kap. 10, daar Cornelius, een hoofdman over honderd , gebeden hebbende dat God hem door bekwame leeraars in den weg der zaligheid mogte onderwijzen , zen , van God gewezen wordt op een Joodschen man Petrus, ■welke op zijn verzoek gekomen zijnde, hij hem te gemoet ging, nederviel aan zijne voeten , hem aanbiddende; en wanneer Petrus nu in zpn huis kwam en daar vond die van zijne maagschap en bijzonderste vrienden, zeide de gansche vergaderinge, als uit één mond: wij zijn dan allen hier tegenwoordig voor God, om te hooren al hetgene u van God bevolen is; waarop Petrus hun leerende den eenigen weg der zaligheid, viel de H. Geest op hen, tot ontzettinge van de geloovigen, die uit de besnijdenis waren, waarop zij gedoopt wierden, maar evenwel Petrus en de andere broederen nog aankleefden en bij de slippe vasthielden ; want vs. 58 zegt Lucas, toen baden zij Hem, dat Hij eenige dagen bij hen wilde blijven. Lees ook bijzonder Hand. 13: 7. Sergius Paulus, de Stadhouder, zocht zeer het Woord Gods uit den mond ven Saulus en Barnabas te hooren ; gelijk vs. 12 getuigd wordt, dat hij geloofde, verslagen zijnde over de leere des Heeren ; en allerbijzonderst vs. 42—49, de Heidenen baden, dat hun tegen den naasten sabbath hetzelfde woord mogte gesproken worden, *t welk, als hun dit vergund wierde, kwam bijna de geheele stad van Antiochië te zamen en hoorden met die vrucht, dat zij zich verblijdden en prezen het Woord des Heeren; ja daar geloofden zoo velen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven; het wil zeggen, ofschoon eene groote, evenwel eene bepaalde menigte ; doch bleef het alleen bij de Antiochiërs ? neen ! vs. 40 zegt Lucas, en het Woord des Heeren wierd door het geheele land uitgebreid. De dag zoude te kort zijn zoo wij meer bijzonderheden zouden aanhalen, denk maar hoe vele Heidensche gemeenten naderhand gesticht zijn, zoo als de meeste brieven van Paulus en de zeven brieven, die de verhoogde Heiland aan Johannes gedicteerd heeft, tot getuige strekken. Met één woord, de Naam van de Kerk was ook toen : de Heere is aldaar! Ezech. 48 : 35 ; ja toen zong men ook onder de Heidenen : de Heere heeft groote dingen aan deze gedaan! Ps. 126 : 2. TOEPASSING. I. Zoo hebben wij dan , waarde Toehoorders , gezien , dat volgens A. Het Woord van den HEERE der Heirscharen het geschieden zoude, ja tot versterkinge van ons allerheiligst geloof geschied is, dat de Heidenen door geloovige Joodsche man- mannen tot Christus en zijne Kerke zouden bekeerd en toegebragt worden; tot onze blijdschap en zaligheid toegebragt zijn. Zoo feilt er niet een woord in het Boek des IJeeren, noch het een noch het ander zal men missen, Jes. 34 : 16. Ja wij voegen er bij, deze prophelie heeft uitgediend en zal nooit alzoo weer vervuld worden ; want ofschoon wij op goede gronden vastelijk gelooven, dat er eene geheele volheid van Heidensche menschen zullen ingaan in de schaapskooije van den grooten Herder, zoo weten wij met diezelfde geloofsvastigheid, dat dit niet door Joodsche mannen zal geschieden ; want na de bekeeringe der Heidenen zal het tot nog toe verstokte Joodsche volk eerst bekeerd en zalig worden, gelijk de Geest duidelijk door Paulus pennen gepropheteerd heeft, Kom. 11 : 25, 26 ; ja wij zijn verzekerd, dat de bekeeringe der Joden door Heidensche menschen van afkomst, doch door de besnijdenis des harten geestelijke Joden geworden , zal geschieden ; gelijk diezelfde Geest door Mozes in dat verheven Profetisch lied, Deut. 32, de Joden en ons heeft toegezongen. Hoor wat de Geest zegt, vs. 21b, Ik dan zal ze (dat is de nakomelingen van dat Jeschurun) tot ijver verwekken door diegenen, die geen volk zijn, door een dwaas volk zal Ik ze tot toorn verwekken. En twijfelen wij nog, zoo zal de Geest van Christus, die door de Propheten sprak, door Paulus, die ook dien Geest had en door denzelven sprak, ons deze prophetie nog klaarder uitleggen, Kom. 10 : 19, in zijn verband met het vorige en volgende. B. Maar, waarde Toehoorders, en gij bijzonder, die deze gemeente Jezu Christi te Mydrecht uitmaakt, ik worde (ofschoon ik het gezegde staande houde) gedrongen mij le herroepen en tot u te zeggen, neen , deze prophelie heeft niet geheel uitgediend; dezelve zoude onder u (6 vreemd en opmerkenswaardig geval!) en dat boven alle de gemeenten in Nederland, onder u in eenig opzigte kunnen hare vervullinge krijgen; en ach ! dat God, naar het wonder van zijne souvereine en onnaspeurlijke genade, dit gave! a. Althans, gij ziet hier voor uwe oogen, a. Een Joodsch man uit het geslachte Abrahams, geboren in Neustad , onder het koningrijk van Hongarije, uit geachte Joodsche ouders, die, dewijl zij dezen Salomo tot de dienst van God geschikt hadden , hem aan de voeten van de Gamaliëls, op de beroemde hoogeschoole der Joden te Praag, hadden besteld; ja die ook in zijne geboortestad tot een openbaar Herder en Leeraar van die zoo jammerlijk verdwaalde schapen wettig was aangesteld ; die door zijn leven, naar de be- bescheidenste wijze der vaderlijke wet, en door zijnen ijver, een goed getuigenis had bij zijn- volk en bij hen in groote achtinge was; te meer, dewijl hij ook een ijverig vervolger was van den gekruisten Christus, ja van allen, die Hem voor den beloofden Messias erkenden, en dus (mag ik het zeggen dewijl hij hier tegenwoordig is; ja ik zegge het met vrijmoedigheid, want ik weet dat hij het zelf openlijk wil bekennen) een Godslasteraar was , hoewel onwetende in zijne ongeloovigheid, (en dus niet die onvergeeflijke lasteringe tegen den H. Geest begaan, als zijn Pharizeeuwsche voorvaders, Matth. 12 : 24, begaan hebben) y zoo als die groote Joodsche man Paulus vau zich openbaar getuigt, Hand. 22 : 3, 4 en 1 Tim. 1 : 13. b. Deze Joodsche man , (a) Staat hier nu voor het aangezigte Gods en der gemeente van Jezus Christus den gekruisten, ja van deengelen Gods, die in de gemeente tegenwoordig zijn, als zulk een, die door dienzelfden gekruisten in zijne heilige openbare bedieninge gesteld is, daar ik naar den aard der liefde ook vau mag en moet vertrouwen , dat hij dien Christus met zijn gansche harte dankt, dat Hij hem daarin (tegen allen tegenstand) bekrachtigd heeft, zoo als die groote Joodsche man dede, 1 Tim. 1 : 12. Immers dit is ulieden, Eerwaarde Opzieners van deze gemeente Jezu Christi, openbaar en blijkbaar geweest, ja allen die hier tegenwoordig zijn voor God, dat de WelEerw. Classis van Schieland in het vorige jaar, na een strikt examen (zoo als dat hehoort en ook bijzonder aan zulk een) hem hebben vrijheid gegeven, om in het openbaar den gekruisten Christus als de eenige weg der zaligheid te verkondigen onder ons, die van vorige afkomst zondaars uit de Heidenen zijn, gelijk hij in dien tijd, dat hij ledig op de markt stond, op vele dorpen en aanzienlijke steden van ons land tot stichtinge van vele verstandige en godvruchtige Christen-toehoorders gedaan heeft. (/<) Maar hier staat ook Uw Joodsche man, gemeente van Jezus Christus, die alhier te Mydrecht vergaderd wordt; ja ik gebruike vele vrijmoedigheid, uw wettige Joodsche man! Laat uwe conscientie spreken, Eerwaarde opzieners van deze gemeente, te dezer tijd juist van den Ileere des oogstes gesteld, om deze gemeente van een nieuwen arbeider te verzorgen, of gijlieden niet, zonder eenig aanzoek van hemen de zijnen (althans van mij niet, ofschoon alhier tegenwoordig , toen zijn Eerw. alhier als proponent de eerste en de laat- Jaatste Predikatie dede uit Eph. 1: 7, en dat den dar to nl?^„ThT "ier Je "■»<*< ^bMeXk niet door het gezag van Politieke, of kuinen en krniinn van Kerkelijke Personen, maar in des Heeren yreeZe rt overtuiginge van uw gemoed, hem tot eïn Herder' en Leeiaar over deze gemeente verkoren hebt ? en dat tof blijdschap van een groot deel van de verstandi-sten en gerino-en1' WeTl1TldeiZ6 Semeente' 200 aanzienlÖken als ?!« ü? i,0 j i te vee' vrijmoedigheid gebruikt , y n/ Senoe®d hebbe uwen Joodschen man ? ' ter snreke ft mU 0Ude ?aQ' eens toe' dat ik noS s'ou- «I want'dip n?6^ Cr, an b'L Gods en uvv Jood^hc Anostelen pn a * de ordemngen en het voorbeeld van de r< i Apostolische Kerke geroepen wordt wordt van God ? en b . ^ glchiVdt 1 lijk deze beroepinge! en dat helaas al te zeldzaam in'dfze Sfen '0fWreer meU dat Z6^en der °"de» ^ des volks drrrpen'nV?X p0puli: vox Dei- D° stemme nasüeuren ' wn ?ƒ Gods' Ja 200 men de redenen wil eivaren ;«o nn°m ( J de aybeiders thans zoo vele, zoo oo»st zoo ffnnwïVerm0e:• arbflden en ondertusschen) de hSizen en kïï5nêeriDg.1S' -dewijl de Geest «^harten, die ook fPlS geWfken 18' vreeze ik> da* men onder werkende dan TbiSdP ^ Z1 i!G vleeschellJk woelen, meer dat /A-fdiP biddende in de beroepinge van Leeraars. Ach tl 2 Lcvi te ,ou,e"CD'0M dometmi? «aar ' CD het Zal 200 aanstonds Wk ook die van T CappS° u^vrSeTea^St' kend genoegen Sen S." « °>« zegebede S SS ir?®*' »! geschikter d^oïe £.£*» - ° (d) (d) Ja voor het laatste, zeg ik in dit opzigt (want veinzen kan , mag, en wil ik niet) ik worde genoodzaakt om de keuze van de Eerwaarde Opzieners dezer gemeente te billijken, en UEerw., maar veel meer den HEERE in mijn harte te prijzen, en overluid te roepen, van den HEERE is dit geschied, en het is wonder in onze oogen ! ja wij zijn als diegenen die droomen ! Ps. 118 : 23 en 126 : 1. Immers, ik voor mij boude, hem voor een bekwaam, en ervaren Leeraar en Leidsman van den weg des levens. Half gestudeerd, is hij niet. Tijd, heeft hij overvloedig gehad, om een schat van allerlei wetenschappen te verzamelen; dewijl hy bijkans zes jaren (*) gezeten heeft aan de voeten van beroemde Gamaliëls, op de Academie van Utrecht: van ouds en nog een bloeijende' kweekhof van geleerdheid en Godvrucht. Wat zijn naarstigheid en vorderinge betreft, is allen die met hem verkeerd hebben, met lof bekend; gelijk ook uit de loflijke getuigenissen van zijne beroemde meesters, ja uit zijne reeds gedane Predikatiën. Maar, ik zal meer zeggen : en waarom zoude ik zwijgen ? lof van menschen zoeke noch behoeve ik niet; als ik God maar mag bevallen, en dan zing ik: „Hei! wat „ vraag ik naar het loven: daarom ben ik vroomer niet; „Avare lof komt toch van boven, van Hem die in 't harte „ziet; niemand is meer prijs gesteld; dan hij in Gods oogen „geldt. Ja, hei! wat vraag ik naar het smaden, als ik vermei „de booze daad; Godes wille laat ik raden, dan doet leu„gen mij geen kwaad". Ik weet zeer wel, dat ik geen hartekenner ben; ja" dat mijn oordeel feilbaar is ; daar ik door lange ondervindinge in bevestigd ben van diegenen, die in den schoot der Kerke geboren en opgevoed waren, daar ik wat goeds van hoopte, die intusschen wedergekeerd zijn met den hond tot zijn eigen uitbraaksel enz. Evenwel, gelijk de overtredinge des godloozen spreekt in het binneste van zijn harte, daar is geen vreeze Gods voor zijne oogen. Ps. 36: 2; zoo spreekt ook de naauwe en broederlijke verkeeriüge, die ik bijkans 10 jaren , met dezen Joodschen man, mijnen waarden broeder, en nu door Gods genade , geachte Medebroeder, geoefend hebbe, ook in het binnenste van mijn harte, dat zijn Eerw. de vreeze Gods niet alleen toegedaan, maar dat die ook zijn schat is! en dus dat hij geen halfziende Leidsman is, maar die twee oogen heeft, en van wiens harte dat deksel van Mozes , dat (*) Daar Fred. Rastag a Weile na twee jaren te Groningen gestudeerd haeft, en daarop Proponent is geworden. dat nog op zijn vleeschelijke broeders legt in het lezen van het O. T., weggenomen is, volgens 2 Cor. 3 : 14-16; ja die bij bevindinge den weg, die den verstandigen naar boven leidt, kent, en zoo kent, dat het zijn grootste eer en vermaak is, daarin zoo te wandelen, opdat hij anderen niet alleen wekken, maar ook trekken mag. Ik voor mij houde dezen Joodschen man dan ook voor een geestelijken Jood, die de besnijdenis niet alleen in het vleesch, maar ook in den Geest ondervonden heeft; gelijk daartoe alle redenen, om dit moreel naar den aard der liefde van hem te'gelooven, zich aan een ieder die'onbevooroordeeld is, openbare; ja, wat zegge ik? boven zeer velen, die uit den schoot van onze Kerke zich tot het Predikambt begeven, hoe waardig ook te achten ! Heeft zijn welEerw. niet getoond, dat zijn beginsel om den Heere Jezus te belijden, geen ijdele eer of vuil gewin, maar de liefde tot eenen door zijne vaderen, ja door hem zelve gekruisten Christus, geweest is ? Wie onzer toch heeft, als hij , volk en vaders huis, goed en bloed, eer en aanzien en alles wat het vleesch aangenaam is, verlaten, en zoo als hij getoond, dat de armoede met den smaad haar metgezel , om den naam van Christus , van hem meerder en Heerlijker Rijkdom geschat wierden, dan al de schatten van de wereld ? Wie toch van zyne goede en vermogende vrienden konde met eenige waarschijnlijkheid hem voorzeggen, dat hij in dit land, zoo een alleraangenaamste, aanzienlijke en voordeelige standplaatse als deze is (die God 6 wonder! voor hem bewaard heeft) en dat onder de Eerw. Classis van Utrecht, tot zijn deel zoude hebben ? Althans, wanneer hij, mogelijk aan mij het eerste, zijn lust tot het voortreflijk en gewigtig 'Predikambt openbaarde, gaf ik hem dezen troost: dat hij blijde mogt zijn als hij met eene gemeente in Oost of West begiftigd wierd; 't welk ik met redenen sterkte, die ik nu om reden zwijge. Ook kan ik betuige, dat ik in mijn gemoed meer versterkt ben door alle verdrukkingen (die onder de Goddelijke toelatinge) hem overkomen zijn; welke zijn standvastige liefde tot Christus meer openbaar gemaakt, en tot zijne beproevinge verstrekt hebben ; ik , ik ben wel eens oog- en oorgetuige geweest van zijne regt Christelijke gedragingen! om niet te zeggen, dat ik ook bij alle gelegenheid , en bij allerlei soort, onder wiens oogen hij dagelijks verkeerde, naar zijn gedrag vernomen, en niets dan alle lof (hoewel hij een mensch is en blijven zal tot den laatsten snik) gehoord C 2 heb; heb; ja de lasteringe, als volkomen onwaarheden (om niets hatelijkers te zeggen) zoo klaar als de dag bevonden heb; behalve dat er onder waren, die onder mijn oog, en van andere brave menschen zoude geschied zijn, daar wij juist het tegendeel van gezien hebben, en ten allen tijde solemneel zouden moeten en kunnen bevestigen; zoodat ik menigmaal in mijn herte en ook tot anderen zeide : „hij is althans voor dat weê bevrijd, dat alle menschen wel van „hem spreken , want hare vaders deden dergelijke den val„sche Propheten, Lite. 6 : 26. Ja hij ondervindt, die bemoedigende voorzegginge van die verachte ziele, aan welke zijn eigen volk een gruwel hadde, Jes. 49: 7. Ik meen den nu verhoogden Zone Gods en des menschen, als hij zegt, zalig zijt gij, als u (de menschen) smaden, en vervolgen , en liegende alle kAvaad van u spreken.... want alzoo hebben zij vervolgd, de Propheten, die voor u geweest zijn, Malth. 5: 11, 12. b. En om mijnen tekst te vervolgen , wat dunkt u Godvreezende ? zoude ik roekeloos en ongegrond spreken, als ik , hetgeen ik op mijn harte hebbe , openlijk verklaarde, dat ik met veel ruimte naar den aard der liefde van hem vertrouwe, dat God met liem is! dat hij een bondgenoot Gods, en God zijn Gods is, tot wiens ziele de Heere van vrede gesproken heeft! Ik voor mij heb geen reden om te denken , dat hetgene zijn Eerw. aan mij als een boezemvriend, zoo mondelijk als schriftelijk, vermeld heeft, een nagebootst werk is, dewijl hetzelve alle bijbelsche merkteekenen had, met de zaligheid verknocht, en voor zoo veel ik weet , nooit met zijn daden verloochend heeft, tenzij ik strenger van mijnen broeder, als van mijzelven wilde oordeelen ; een.gebrek in deze dagen, al zeer, en vele te betreuren ! en bijzonder omtrent diegenen , welke van hunnen aanhang niet zijn, niet genoeg op het harte drukkende, die ernstige waarschuwinge van hem, die niet naar het gezigt zijner oogen, noch naar het gehoor der ooren behoeft te oordeelen , (als wij menschen doen moeten) die ons toeroept , oordeelt niet, . opdat gij niet geoordeeld wordt enz. Matth. 7:1-5; ook tegen het regte bestaan der opregten, Ps. 139: 2. Is God niet merkelijk met hem geweest ? is de liefde niet uit God ? is Hij het niet die zoo vele harten van allerlei staat, studie, en waaronder vele deftige, verstandige en Godvruchtige gevonden worden , bewogen heeft, om zulk een aantal van jaren hem met zijn geheele huisgezin te ondersteunen ? en dat in een tijd daar de liefde tot den drie- driehoofdigen afgod meer brandt en de liefde tot den drieeenigen God merkelijk verflaauwt! Althans ik prijze God hierover in mijn harte en zegene alle die weldadige lieden, zelfs eene weduwe, al had dezelve maar twee penningkens gegeven tot het Huis des Heeren. Is de Heere niet merkelijk met hem geweest in dien smartelijken val ? is het niet openbaar, hoe God hem toen met ongewone genade gesterkt en het zoo goedertieren genezen lieeft, dat het hem niet merkelijk in zijne dienst hindert ? Ik voor mij , telle ook onder de bewijzen dat God met hem is, dat Hij aan zijn Eerw. zoo een geschikte hulpe verleend, en daarin ook een welgevallen van den Heere getrokken heeft; dat Hij ook zijn echt met drie mannelijke spruiten, die wat goeds beloven, gekroond heeft, levende in die zucht en hope, dat deze zonen in plaatse van hunne godvruchtige voorvaderen mogen gesteld worden, en door dezelve de naam van hunnen vader in de Kerke Gods lange mag gedacht worden met dankzegginge. Eindelijk, om te besluiten, houde ik het voor mij , als een bewijs dat God met hem is, dewijl hij anders in zijnen druk lange vergaan was. Dit gevoelen moeten de Eerwaarde opzieners van deze gemeente ook van zijn WelEerwaarde gehad hebben , dat, daar zij keur van deftige en bekwame jongelingen gehad hebben, hein tot een wegwijzer, leidsman en voorganger gekoren hebben, en dat zoo vrijwillig en ongedwongen, gelijk hij nu als zoo een hier voor het aangezigte Gods en der gemeente staat en van dit zijn werk in het namiddaguur , (zoo ik met den Heere vertrouw) een aanvang maken zal. II. Heeft dan de HEEEE , ö Mydrechtsche gemeente! dezen Joodschen man tot ulieden gezonden, wat eisclit en verwacht de Heere van u anders, dan dat gij nu ook zijn slippe grijpen zult, A. en tot hem zeggen, wij zullen met u gaan. a. Merkt daartoe dezen Joodschen man aan , a. als een bewijs, dat God nog met ulieden is; ziet hem aan als een geschenk des hemels, immers de Heere zelf telt dit onder de grootste gunstbewijzen, zie 2 Chron. 36:15; dan zegt Hij , dat Hij vroeg op is, om zijn volk te verschoonen, zendende zijne boden, gelijk Hij dit zijn volk als wat groots verwijt, Jer. 7 : 25; ja de Heere merkt dit aan als een bewijs, dat Hij in den dag des toorns, wanneer Hij wrake doet over hunne daden, nog des ontfermens gedachtig tig is, zie Jes. 30 : 21. Dankt dan na den HEERE in bet verborgen en in het openbaar voor dit groote geschenk, dat Hij de breuke, door het vertrek van een waardig Leeraar gemaakt, weder zoo goedertieren en zoo spoedig geheeld heeft. Bedenkt daartoe, dat gij niet beter zijt dan zoo vele blinde Heidenen , vervoerd door Mahumed en den Antichrist, ja dan dat zoo zeer verstokte Jodendom , dat weleer Gods volk was. Wat dunkt ulieden, had de Heere geen regtvaardige redenen gehad, om zoo met deze gemeente te handelen , dat gij bitter moest klagen: wij booren onze propheten niet, en daar is niemand onder ons die wete hoe lange! uit Ps. 74:9. Immers, zullen hier ook niet al te velen gevonden worden, die tot de vorige wegwijzers met 't zondig Israël gezegd, hebben , zoo al niet met een stouten mond, ten minste met stoute daden, wij zullen in dien weg niet wandelen , Jer. 6 :16 ; ja als die stoute mannen tot hem zeiden , Kap. 44 :16, aangaande het woord, dat gij in den naam des Heeren gesproken hebt tot ons, wij en zullen naar u niet hooren. Had God al niet over lange redenen gehad, om ook dezen wijngaard tot verwoestinge te stellen voor het wilde zwijn des wouds, gelijk Hij met zoo vele kerken , daar in de schriften van het N. T. van gemeld wordt , en naderhand met zoo vele in Frankrijk, Hongarije, den Paltz en andere gehandeld heeft? Belijdt die schuld openhartig en zoekt er verzoeninge over in het bloed van Christus. En bidt toch om den Geest van Christus, dat Hij u, die nog op den breeden weg des verderfs wandelt, daarop arrestere en stil houde; ja u de schandelijkheid en de schadelijkheid van die paden des doods, en integendeel de betamelijkheid en zaligheid van den naauwen levensweg zoo bekend make , dat gij den eersten met uw gansche harte mogt verlaten en op den anderen met een welberaden keuze uwen voet mogt zetten, en die houden tot den einde uwes levens. b. Maar grijpt nu ook de shppe van dezen Joodschen man. 1. Erkent hem als een gezant, van den grooten Koning tot ulieden gezonden. Wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uwe voorstanders zijn in den Heere, en u vermanen, en acht ze zeer veel in de liefde om huns werks wille ; zoo spreekt Paulus, die groote Joodsche man, u aan, 1 Thess. 5 : 12, 13; ja hoort dien allergrootsten Joodschen man Emanuël u betuigen, voorwaar, voorwaar , zegge Ik u , zoo Ik iemand zende, wie dien ontvangt , die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem Hem die Mij gezonden heeft, Joh. 13 :20, en volgens Luc. 10: 16", wie n hoort, die hoort Mij , en die u verwerpt, die verwerpt Mij, en dengenen die Mij gezonden heeft. 2. Betoont hem alle behoorlijke hoogachting en eerbied, gedenkt dat God in het kerkelijke, hem boven u allen, van wat rang of staat gjj zijt, als een vader gesteld heeft; laat een Heidensch koning u niet beschamen, die, als de Joodsche Ehud tot hem zeide: ik heb Gods Woord aan u , opstond van zijn* stoel, ofschoon hij een zwaarlijvig man was , fiichL 3 : 20. Noch ook zijne vleeschelijke broeders , die hem als hunnen Rabbi dubbel eerden ; trouwens, dat schijnt in alle religiën meer in het algemeen door, dan in de onze. 3. Maakt toch naarstig gebruik van zijn onderwijs; en vooral gij kinderen, ja ook ouden, die nog kinderen in het verstand zijt; komt gij allen hoort naar hem, hij zal udes Heeren vreeze leeren. 4. Gedraag u gehoorzaam aan zijne goede vermaninge, opdftt in plaatse dat hij met den oppersten Leeraar over dat oudtijds verstokte Joodsche volk, ook over u zoude klagen : maar mijn volk heeft mijne stemme niet gehoord, en Israël heeft mijner niet gewild, Ps. 81:12. Maar dat hij integendeel met Hem, die het Hoofd der Heidenen zoude worden, van dat volk, dat Hem niet kende, ook over u die Heidenen van afkomst zijt, mogt roemen, zoo haast als hunne ooren'van Mij hoorden, hebben zij Mij gehoorzaamd, Ps. 18 :44, 45. Ei! laat hij toch uw vijand niet worden , als hij de waarheid zegt, zoo als Paulus klaagt: ach! wat is 't een oordeel als de regtvaardigen zwijgen, en hunne tonge aan 't gehemelte kleeft, en zij niet meer een bestraffende man zijn! De ouden zeiden: „een stout zondaar, en „een laauw Predikant, daar staal de satan in 't midden /'erkende den eenen stout, en den anderen een vreesachtig man! gedenk dat dit ook zijn last js, volgens de taal van Paulus. Spreekt dit en vermaant, bestraft met allen ernst, dat niemand u verachte, Til. 2:15; ja herinnert u gedurig, dat God hem als een vader over u gesteld heeft; wat zone is er toch (of het moeste een bastaard zijn) dien de vader niet- kastijdt ? vraagt Paulus , Uebr. 12 : 7 , 8 ; hebt integendeel hem dan zoo veel te meer lief, dewijl gij daardoor te meer verzekerd wordt, dat hij geen menschènbehager is, en niet het uwe, maar u zoekt, om u als brandhouten uit het vuur te rukken, en door vreeze ie behouden, 2 Cor. 12 :14. Jud. vs, 23; ja gedenk aan Salomons les- lesse, dat opehbare bestraffinge beter is dan verborgene liefde, Spr. 27 :5; dat de wouden der liefhebbers getrouw zijn, maar de kussingen der baters af te bidden. Hier moet ik u ter opwekkinge herinneren, het prijswaardig bestaan der gemeente van Antiochië omtrent haren Leeraar, (die men denkt, om zijne groote zeggenskracht, Chrysosthomus, dat is guldemond gebijnaamd wierd in de 4de eenwe.) Deze man was een ernstig bestraffer, en die den weg naar den hemel zeer naauw bepaalde, zoodat hij eens, in die groote stad predikende, uitriep: „Toehoorders ! hoe velen denkt gij dat in deze stad zullen zalig „worden ? Het zal een hard woord zijn , doch ik zal het „evenwel zeggen. Ofschoon hier vele duizenden zijn, zoo „vreeze ik dat er geen honderd zullen zalig worden, ja ik „vreeze nog aan die honderd. Want wat boosheid is er on„der de jongheid, en wat ijverloosheid onder de ouden!" En evenwel was het volk zoo aan hem ^verkleefd, dat als hij van den keizer tot bisschop van Konstantinopolen beroepen was, zoo wilde het volk hem niet loslaten, niettegenstaande de bisschop eene predikatie dede, om hetzelve daartoe te bewegen, zoodat zij hem met eene wacht bewaarden , en de keizer hem niet dan met list konde krijgen ; belastende aan den gouverneur van Antiochië, dat hij hem, buiten de stad, op eene zekere plaatse ontbieden zoude , alsof hij hem wat geheims te zeggen had, 't welk hij niet durvende weigeren, daar de muilezels vond gereed staan, die hem naar Konstantinopolen overbragten ; gelijk hij ook op orde des keizers, wel zes mijlen van de stad, door de aanzienlijksten met statie wierd ingehaald. Ja wanneer hij naderhand, door die booze keizerinne Eudoxia, om zijne getrouwheid gebannen wierd, liep het volk te zainen, en riep met tranen, laat liever de zonne niet schijnen , dan dat Chrysosthomus niet zoude prediken (*). Laten, bid ik ulieden, om Gods wille, zijne bestraffende vermaningen niet minder, maar meerder kracht bij u hebben, omdat hij een Joud geweest is; anders zoudt gij toonen geen Abrahams kinderen te zijn, of te willen worden, want Abraham is een vader van allen die gelooven, Rom. 4:11; en allen, die waarlijk tot de Kerke van Christus worden toegebragt, hebben hier al vereeniging in den geest met Abraham. Ja dan moet gij ook minder acht slaan op de (*) Het een en ander kan de lezer vinden in dat uit het Engelsch vertaalde nuttige werkje van William Cave, eerste Christendom, pag. 225, en by A. Hellcnbroek , over Hoogl. 8:12 , pag. 2225. de vermaninge en bestraffinge van Christus, ö Gruwel! want die was immers een Jode, zoodat de zaligheid is uit de Joden , Joh. 4 : 22; dan moet gij ook verachten alle de Prophelen des O. T.; ja de Apostelen des N. T., wat waren die anders ? Zoo gij wel denkt, zult gij voor dat volk, als volk, de grootste achtinge hebben, die met de Edelgeborenen in onze dagen, op hunne Hoog Edele afkomst, met alle en meerder regt kunnen roemen ; zijn zij niet de eerste kinderen Gods , en nog van God geliefd om der vaderen wille ? Rom. 11:28; is uit dat volk niet de Zaligmaker? Wat hebben wij niet zalige voorregten, naast God, aan hen te danken, dat de boeken des O. T. (die van wege de Hebreeuwsche tale, door veranderingen of uitlatingen van een tittel of jota, zoo ligt konden vervalscht en bedorven zijn geworden) zoo ongeschonden zijn ? Hebben wij dat niet aan hunne voorvaderen, die met eene ongelooflijke moeite de letters telden , te danken ? Door wien zijn wij Heidenen het eerste gelokt ? Is het niet door Joodsche mannen ? Hebben niet de Semieten ons Japhetiten gelokt, om te wonen in de tenten Sems ? Waren toen onze geloovige voorvaders niet op het naauwste vereenigd met de Joodsche kerk, ja zelfs met die van Jeruzalem ? Dat wij Heidenen bekeerd zijn , is dat niet op het geloovig en aanhoudend gebed geweest van vader Abraham, die wist dat zijn geestelijk zaad zoude zijn als de sterren aan den hemel, en als het zand der zee ? gelijk ook van de geloovigen des O. T. in volgende tijden, wanneer God die belofte aan Abraham gedaan , nader verklaard heeft ? zoodat in plaatse van hem daarom minder, moet gij hem meerder achten ! Ja gemeente van Mydrecht! gij hebt een bijzonder Leeraar, als geen in ons geheele Nederland, en (in dit opzigt) een wonder Predikant! Elk bekeerd Leeraar is een wonder pronkstuk van genade; maar een waar bekeerde Jood een dubbel wonderlijk teeken , dewijl er geen natie is , zoo doodelijk gebeten op ons als dat volk. Laat ik ulieden eens eene speculatie opdisschen, die wel het gehemelte streelt, maar de maag zoo niet voedt, noch het harte versterkt, als gemeen brood. Ik merk dezen uwen waardigen, eertijds Joodschen, maar nu Christen-Leeraar aan als Lazarus, die arme Joodsche man, die uit de dooden is opgestaan en als uit Abrahams schoot gezonden tot u, om ulieden, die nu zijne broederen door belijdenis geworden zijt, te waarschuwen , opdat gij niet komt in de plaatse der pijniginge. Ja ik ik zegge, hij is tweemaal uit den dooden opgestaan, want het Joodsche volk, van wege dat ontzaggelijk oordeel der verblindinge en verhardinge, zijn boven ,andere menschen dood, ja als tweemaal gestorven! ö Wat behoort er niet toe om hen tot 't historisch geloof te brengen ? Gelijk dat volk daarom bij Ezechiël, op het 37ste kapittel, bij eene valleije van zeer dorre doodsbeenderen vergeleken wordt. Dit is althans van hem zeker, dat hij nu in Christus gelooft met zijn verstand en oordeel, en dus eens uit den dood is opgestaan; en dat hij als ten tweedemaal is levendig geworden, daar twijfele ik met eene morele zekerheid naar de liefde niet aan; en wie zal het tegendeel bewijzen ? daar de liefde ons gebiedt, als de schale des oordeels in de balans staat, en wij geen meerder redenen hebben om kwaad dan goed van onzen broeder te oordeelen, moet de schaal aan den goeden kant overslaan (*). Ook zondt gij (zoo gij mogt twijfelen, of de Schriften des O. T. uit de Hebreeuwsche in onze tale wel zijn overgezet) hem vragende, zoo zal hij u in gemoede kunnen zeggen, dat hij, hoe blind ook te voren, den letterlijken zin net zoo verstaan heeft, als hij nu, nadat hij ook onze Duitsche tale van a, b, c geleerd heeft, dezelve in onze Nederlandsche Bijbels leest; gelijk trouwens de Joden in het gemeen getuigen, dat onze vertalinge de beste is van alle die er gevonden worden. 5. Maar bijzonder! wil ik u bidden, om de liefde tot Christus en uwe eigene zaligheid, dat gij niet valt over zijne menschelijke gebreken ; maakt de verborgene niet openbaar , maar bedekt dezelve; en die openbaar zijn, vergroot ze niet; gedenkt dat gij wel een Engel Gods, maar in het vleesch ontvangen hebt. Zoo hij een Engel geheel gelijk was, gij zoudt met zulk eene groote en sidderende vreeze hem hooren als de herders, zoodat gij op eene bijzondere wijze door Gods kracht zoude moeten ondersteund worden, ja met de soldaten van het graf als dooden moeten vlugten. ó Wat wijsheid en goedheid Gods is het, dat Hij zijn volk door menschen, die zwakheden hebben, wil leeren ; artders zoude men in gevaar zijn, afgoderij met dezelve te begaan , en met het blinde volk te roepen: „Eene stemme Gods en niet eenes menschen, Hand. 12; ook is dat voor 't volk nuttig, opdat zij medelijden met hetzelve zouden heb- (*) Over dit stuk kan de Lezer te regte rabeu in dat zoo geleerd als Godvruchtig werkje van den beroemden Uaagschen Leeraar, Guilj. Saldenus, Toetssteen van eens Christens oordeel. hebben; herinnert u dikwijls die kostelijke uitbreiding in onzen Catechismus, van het vijlde gebod. 6. Zijt vergenoegd met die talenten, die God in hem als een aarden vat gelegd heeft! wenscht gij dat die gaven en genaden in hen vermeerderd, en zijne gebreken verminderd worden ? Bidt veel voor hem, en vooral gij, die den Geest des gebeds ontvangen hebt; hij verwacht het met alle regt van u; hoor hem met Paulus u vermanen, Rom. 15: 30—32, en ik bidde u broeders, door onzen Heere Jezus Christus, en door -de liefde des Geestes, dat gij met mij strijdt in de gebeden tot God voor mij , opdat ik mag bevrijd worden van de ongehoorzamen in Judea, en dat deze mijne dienst, die ik aan Jeruzalem doe, aangenaam zijden heiligen ; opdat ik met. blijdschap, door den wille Gods tot n mag komen , en met u verkwikt worden. Mogt hij met Mozes door ulieden ondersteund worden, als doorAaron en Hur, en met de leidslieden van Juda in zijn harte zeggen en ondervinden , dat gij als inwoners van dit Jeruzalem des vredes, hem tot eene sterkte zijt in den Heere der heirscharen, zijnen en uwen God, Zach. 12:5. 7. Zijt niet alleen begeerig om wijzer te worden door zijn onderwijs, maar ook beter; ora den weg niet alleen te weten, maar ook te bewandelen ! gedenkt daartoe dat de vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid, ja dat allen die ze doen, goed verstand hebben. Bidt veel met David, Is. 143:10, leert mij uw welbehagen doen, uw goedé Ceest geleide mij in een effen land. b. Zoo gij deze dingen betracht, (en ach! dat God het willen en het volbrengen in u werke) en uw harte met den Heere is, zoo zal de Heere meer in kracht met uwen Joodschen man en met ulieden zijn. Zoo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden , maar zoo gij Hem verlaat Hij zal ook u verlaten, 2 Chron. 25:1 ; dit laat de Heeré verre van u zijn ! B. Maar het wordt tijd, veel geliefde broeder in den lleere, en teffens mijnen gewenschte medearbeider, ja ook aangename buurman, dat ik mij tot uw Eerwaarde wende ! cfocti mijne aanspraak en onderrigt zal kort zijn. Want ik ac ite net thans zoo noodig niet, u de zwaarvvigtigheid van uw ambt en het veelvuldig werk onder 't oog te breuken dewijl ik overtuigd ben dat gij daarvan niet onkundig zijtbehalve dat ik vertrouw, dat gij in dien Joodschen man ' die ik hoewel flaauw geschetst heb, uw pligt zult opgemerkt hebben; ook zal het kostelijk Formulier der bevestiging , ging, dat ik u zoo aanstonds zal voorlezen, u, die beter dan ik in staat ben, voorhouden. Voor alle dingen, bevele ik deze gemeente aan uw teederhartig opzigt, gedurige waakzaamheid en aanhoudende liefde ; ik eische in den naam des Heeren, en verwachte ook in de liefde, dat gij alles, wat gij zijt, tot haar tijdelijk en eeuwig welzijn, op dezen dag plegtig zult overgeven en verpanden, ja alle uwe zielsen ligchaamskrachten met blijdschap daarin zult verteeren. Ondertusschen, drukt gedurig op uw harte, wat groot en zeldzaam wonder van genade God aan u bewezen heeft! dat gij , die een vleeschelijke zoon van Abraham, ook eea geestelijke, ja een Christelijke Jood geworden zijt! noemde Johannes de Dooper ons Heidenen, toen uwe vaders nog Gods volk waren , steenen (althans naar veler gedachten) Matth. 3:9, gelijk onze vaders in een dubbelen zin waren; ik weet, gij zult met mij toestemmen, dat uw volk, in deze dagen des toorns, en dus ook gij, nog verstokter en verhardei" zijn ; dewijl zij zoo veel voorwendsels hebben voor hun ongeloove, te veel om te melden, en u ook overbekend. Laat dat gedurig de stoffe van uwe hartelijke dankzegginge zijn; en roept met hart en mond gedurig ja, al zingende, Ps. 115:1, Niet ons, o HEERE, niet ons , maar uwen naam geeft eere. Denk ondertusschen, hoe eigenliefde het overblijfsel is van onze verdorvene natuur, zoodat de nood meer aanzet tot bidden, dan de weldaad gewoonlijk tot danken aanspoort; weest daar het meest over bekommerd, hoe gij die groote genade, door een ootmoedigen wandel, tot verheerlijking van God zult beantwoorden. Laat Jehiskia u tot een vuurbaak in zee verstrekken, die, niettegenstaande God hem naar ziel en ligchaam zoo wonderbaar genezen had, en, om zijn geloof te sterken, zulk een nooit gehoord wonder gedaan had, geene vergeldinge dede naar de weldaad aan hem geschied; dewyl zijn harte hem verhief, waarom over hem, Juda en Jeruzalem eene groote toornigheid kwam ! 2 Chron. 32:25. Zoo gij dankbaar zijt aan God, zult gij ook de regte en verwachte dankbaarheid aan uwe weldoeners bewijzen ; en daartoe bidt gedurig, dat de Heere nog grooter genade aan u mag schenken, opdat zij nooit beschaamd worden in hunne verwachtinge, noch van hunne liefde berouw hebben ; en zoo zulk een wonder geval meerder gebeurde, (en ach ! dat God dit gave) hunne harten niet toegesloten , maar weder geopend worden. Vergeet ondertusschen niet uwe vleeschelijke broeders, ja uwe Kerkkinderen, die gij in de Syna- ' go goge des satans gelaten hebt; gelijk ook uwe vleeschelijke, zoowel als die lieve spruiten, die gij uit deze Christinne gewonnen hebt; God verwacht dit bovenal van u, denk daartoe veel aan Paulus teerhartig bestaan Rom. 9:1—3 en 10 : 1. Moet gij als een goed krijgsknecht J. C. verdrukkinge lijden ? Houdt u daarom niet vreemd, denk dat een Discipel niet beter is dan zijn Meester! verblijdt u over die eere, die God u aandoet, dat gij waardig geacht wordt om zynentwille smaadheid te dragen; herinnert u, dat de Heelmeester Israels, die in vorige tijden gebruikt heeft als bitbere medicijne, om uw van hoogmoed te genezen, en ook om u klein te houden , en dat die uwe opregtigheid meer zal openbaar maken; ja dat zal u meer doen groeijen, gelijk het camillenkruid, en gij zult gelegenheid krijgen, om zachtmoedigheid en liefde tot uwe vijanden te oefenen. Laten alle die zonderlinge blijken, dat God met u geweest is, u dagelijks sterken, in wat poste gij komt, en dat God uw geloove , als gij wachtet en des Heeren weg hieldet, nooit beschaamd, maar boven bidden gedaan heeft, zoo zult gij zoo veel genade naar des Heeren beloften ontvangen , ja meer als gij gelooft te zullen ontvangen, naar het zeggen van den ouden Cyprianus. Zoo God uwe dienst zegent (daar ik mij hartelijk in zal verblijden) en velen u bij de slippe grijpen, ziet dan wel toe dat zij Christus niet uit het oog verliezen! kleven zij u te vleeschelijk aan, zegt dan met ernst: ik ben ook eeu mensch, kleeft Christus aan ! Blijft bij de eenvoudigheid, die in Christus Jezus is ; wischt gij dien blaam uit, alsof alle Joden, boven anderen, bedriegelijk. zijn; laat elk, die met u omgaat, in zijn harte zeggen , dit is Nathanaël, een Israëliet, in wiens geest geen bedrog is. Hoe het ook met u en uwe dienst gaat, (want Gods weg is in de zee, en zijn pad in diepe wateren) de Heere, die met u geweest is, zal verder met u zijn, en gij zult Gode» een goede reuk van Christus zijn, zoowel in degenen die verloren gaan, als in die behouden worden ! Ik sluite met deze korte bede, dat die God, die u tot een wonder van deze eeu we, ook op dezen dag des Heeren , gesteld heeft, verder aan u zijne genade wonderbaar make, ja vergroote! Hij make uwe hulpe tot eene gezegende herderin, en uwe drie lieve zonen tot eikenboomen der geregtigheid! opdat het nageslacht in de andere eeuwe, ja ja ook nog in deze, mag zeggen: ook door dien Joodschen man ! dien Christelijken Chrisliaan 'Salomon Duilsch, is Gods huis gebouwd, versierd en gesteld tot een lof op aarde! zoo doe de Drieëenige God! en zoo doe Hij daartoe ! Amen. HALLELUJA H.