: ».-rtDRUK .UIT HEMMEN DES TIJDS 81 K 74 Calvinisme en Spinozisme. DOOR Dr. b. wielenga. I. Wellicht heeft het rechtvaardiging noodig, wanneer in een periodiek, die bij voorkeur Stemmen des Tijds wil doen hooren, een thema als het bovengenoemde, dat schijnbaar slechts historische, in den zin van beschouwende, waarde heeft, wordt aan de orde gesteld. Wellicht doet sommigen een onderwerp als dit wat vreemd theoretisch temidden van de bij uitstek practische vraagstukken om ons heen. Wij zouden ons kunnen verontschuldigen met de opmerking, dat het beschouwend denken niet per se een abstraheerend denken is, nog minder antithetisch staat tegenover wat men het actueele of practische leven noemt1). Gelijk de mensch voor het beschouwend denken zijn aandrift ontvangt uit het leven, wordt op haar beurt de theorie voor het leven vruchtbaar. Het moge echter voldoende zijn er op te wijzen, dat de vraag naar de verhouding van calvinisme en spinozisme direct met den actueelen strijd onzer dagen X> Een behartigingswaardig woord inzake de verhouding tusschen theorie en practijk geeft Kant in zijn geschrift: „Ueber den Gemeinspruoh: Das mag in der Theorie richtig sein, taugt ober nicht für die Praxis." ±9* /^BIBLIOTHEEK^N. THEOL UNIVERSITEIT ) NyOUDESTRAATö. KA?,»'--*: \| jt verband beeft. Onder de levensbeschouwingen op het gebied van het wangeloof voert de pantheïstische de groote, heerschende macht. De negentiende eeuw stierf, naar het karakterwoord van Dr. Kuyper, weg onder de hypnose van het evolutiedogma. De twintigste eeuw heeft haar gadeloozen cultuurgang begonnen onder de inspiratie van ditzelfde dogma, maar nu, nadat het monistisch materialistisch beginsel meer en meer werd prijsgegeven, verdiept, vergeestelijkt in pantheïstischen zin. Niet de stof, maar de energie, de levende kracht, de wil, is de al-god onzer eeuw, even goed voor het mystiek gestemde hart, dat aan het theosofisch Boeddhisme zich verpandt, als ook voor den denkenden geest, die door het intellect den „weg der menschheid" banen wil. Dit moderne pantheïsme is een voedsterkind van het oude spinozisme. „Het pantheïsme," zegt Dr. Bavinck '),,, is in de nieuwere wijsbegeerte weer in eere gebracht door Spinoza. De philosophie van Spinoza is door Schelling en Hegel verheven tot het stelsel der negentiende eeuw". Sinds Lessing dezen wijsgeer uit de vergetelheid der achttiende eeuw heeft voor het voetlicht gebracht, zeggende (naar de door Jacobi gepubliceerde uitspraak,) dat er geen andere philosophie is dan die van Spinoza, en Lichtenberg zijn stelsel noemde de grootste gedachte, die ooit in een menschenhoofd opgekomen is, is de arme kluizenaar van Ouderkerk en Rijnsburg de „Mozes der moderne vrijgeesten" geworden *). Niemand noemt zich meer naar Plato of Descartes of Baco, maar het getal groeit gestadig van leidende denkers, enthousiaste vereerders, die zich den naam spinozist laten welgevallen. Heel het liberale Nederland maakte zich ten jare 1876 op om den vroegeren verworpeling door een 1) Geref. Dogmatiek, II, 430. Ygl. zijn „Wijsbegeerte der openbaring", 13. 2) Zoo noemt prof. Gunning hem in zijn edel boek: „Spinoza, en de idee der persoonlijkheid," Utrecht, 1876, zie bl. 20 en voorts de geheele inleiding. standbeeld voor onze eeuw te doen herrijzen 1). De tijd, dat men van Spinoza sprak als van „een dooden hond" zijn onherroepelijk voorbij. „Aus dem Horror der Welt ist Spinoza ein Object der Bewunderung und Verehrung geworden." 2) Allard Pierson zeide, dat elke geest van beteekenis althans eens in zijn leven een bijzonder onderhoud met Spinoza moet gehad hebben3). En als voorbeeld, hoe de invloed van dezen pantheïst ook reikt tot in de mystiekliteraire beweging van onzen tijd moge de bijna lyrische bewonderende taal van Fr. van Beden gelden4): „De woorden van Spinoza zijn als prospekten door de dorre hagen van vervlochten betoog, waartusschen hij ons voert naar paradijzen van heilige emotie, die de vroomsten der menschen betraden en loofden." Ja, zelfs moet volgens het oordeel van Spinoza-kenners deze geniale Jood door zijn stelsel regeeren tot in de binnenlandsche en buitenlandsche politiek der groote mogendheden. Heinrich Eosin durfde Spinoza b.v. noemen den vader van Bismarck's Beal-politik.5) *) Een merkwaardige strijd ontbrandde daarover in de Standaard van datzelfde jaar. Dr. Gunning zond een protest in uit naam van de vrijheid, no. 1181. En Dr. Kuyper schreef een breede reeks artikelen onder den titel Spinoza-vereering, no. 1228 v.v. 2) Kuno Fischer, Geschichte der neuern Philosophie, II, 266. Misschien is door niemand het stelsel van Spinoza op zóó congeniale wijze gereproduceerd als door K. Fischer. 3) In zijn „Herinneringen uit Pruisens geschiedenis," aangehaald door Dr. Gunning t. a. p. 4. 4) Studies, 2de reeks, 1894. BI. 37. °) In een opstel onder den titel Bismarck en Spinoza bespreekt Dr. Meijer (Tijdschrift voor wijsbegeerte, Jan. 1812) een studie van H. Rosin, verschenen in de Festschrift voor prof. Otto Gierke. In deze studie betoogt Rosin den invloed van Spinoza op drie groote denkers, die hij „de drie groote profeten van dezen wijze" noemt. Dat Spinoza invloed oefende op Rousseau zou blijken uit diens Contr. Social. Zijn invloed op Goethe, zou uitkomen i diens Wahrheit und Dichtung. En op Bismarck blijkens verschillende uitspraken in het parlement en brieven. Bismarck wilde de menschen en hun driften aanmerken als natuurverschijnselen. Echt spinoz'stisch in zijn uitspraak, dat ieder (ook iedere staat dus) evenveel recht heeft, als hij macht heeft. „Der staatliche Egoïsmus," is volgens Bismarck de eenige gezonde grondslag van een grooten staat. Wie zal met deze feiten voor oogen aan het spinozisme nog actueele beteekenis ontzeggen? En het calvinisme? Ook de niet-calvinist zal een waarheid erkennen in Dr. Kuypers woord, dat het calvinisme „niet als een afgespeeld drama naar de archieven der historie kan worden verbannen" !), en het in den volgeling van Calvijn billijken als hij instemt met het getuigenis van denzelfden schrijver, dat het calvinisme „een der hoofdphasen is in den algemeenen ontwikkelingsgang, en onder deze hoofdphasen de jongste, die nog steeds de roeping in zich draagt om de ontwikkeling van ons menschelijk geslacht te leiden" 2). Hoe men ook over de intellectueele of ethische waarheid van het calvinisme oordeele, het kenteeken van actueele levenskracht zal niemand het ontzeggen. Eeeds het enkele feit, dat in de laatste jaren het calvinisme niet alleen wetenschappelijk wordt verdedigd, maar ook wetenschappelijk wordt bestreden, en wel in dien zin, dat men er het historisch karakter aan ontzegt en het een plaats zoekt te geven in het kader van de moderne stelsels, toont genoeg, dat het leeft. Het leeft als stelsel, als wereldbeschouwing, zoover het in wijsgeerigen zin wordt opgebouwd3), maar ook als religie, zoover het de uitdrukking is van het geloofsleven van een steeds aangroeiend getal van gereformeerde beüjders Want het calvinisme is eigenlijk niets anders dan de gereformeerde religie van hare wijsgeerige zijde gezien, en als wijsgeerig systeem staat het vast en afgegrensd, sterker M Het Calvinisme, Zes stone-lezingen, 33. 2) T. a. p. 27. 3) Van het universeel karakter van het calvinisme zegt Dr. Kuyper: „Het Calvinisme wortelde in een eigen vorm van religie, en ontwikkelde zich uit dit eigenaardig religieus besef, vooreerst een eigen Theologie, daarna een eigen Kerkorde, en voorts een eigenaardige vorm voor het staatkundige en maatschappelijke leven, voor de opvatting der zedelijke wereldorde, voor de verhouding tusschen natuur en genade, tusschen Christendom en wereld, tusschen Kerk en Staat, en ten slotte voor kunst en wetenschap" (Het Calvinisme, 8). geprononceerd wellicht dan eenige andere wereldbeschouwing, midden in het leven van onzen tijd. Men moge den levenskring van het calvinisme klein en zijn invloed buiten dien kring zwak noemen, en het daarom als grootheid achterstellen bij het spinozisme, dat het actueele waarde heeft ten opzichte van de grootsche geestelijke worsteling en ook van den cultuurstrijd onzer eeuw zal niemand kunnen betwisten. En voor de vergelijking dezer beide wereldbeschouwingen vragen wij nu in dit opstel een oogenblik de aandacht. Zeker is er rechtmatigheid in de verwondering, deze stelsels tezamen te vinden. Er is reden voor de vraag: zijn het vergelijkbare grootheden anders dan vanuit het standpunt der tegenstelling? Het calvinisme theistisch en daarom dualistisch in zijn beschouwing van de relatie tusschen God en het schepsel. Het spinozisme naturalistisch pantheïstisch, en daarom streng monistisch wat aangaat de verhouding tusschen God en wereld. Het calvinisme huldigend den persoonlijken, vrijmachtigen, supranatureelen God, die verkiest, die zich bijzonderlijk openbaart, die wonderen doet. Het spinozisme stellend den onbreekbaren gang van het wereldgebeuren als een natuurgebeuren, leerend de geometrische evidentie van al wat geschiedt. Het calvinisme belijdend als uitgangspunt van zijn geloofsleer de onbegrijpelijkheid Gods. Spinoza betuigend: Ik heb de natuur en het wezen van God verklaard. Het calvinisme aannemend de menschwording Gods als het centraal steunpunt des geloofs. Het spinozisme met de bittere ontkenning: De vleeschwording des Woords is even onmogelijk als het vierkant van den cirkel. Het calvinisme, kiezend als uitgangspunt van het zedelijk leven het berouw, het hartverbrijzeiend schuldbewustzijn. Het spinozisme, dat aan het berouw alle zedelijke waarde ontzegt, omdat het niet uit de rede voortkomt, en den mensch tweemaal ellendig en onmachtig maakt. Het calvinisme met het antithetisch dualisme tusschen goed en kwaad. Het spinozisme, dat de zedewet met de natuurwet vereenzelvigt. Eindelijk, het calvinisme stellend de glorie Gods als het hoofddoel van 's menschen streven, en het einddoel der wereldgeschiedenis. Het spinozisme, leerend het uitsluitend causaal verband der dingen en dus ontkennend alle doel in het leven, ook het doel der Godsverheerlijking. Kan de tegenstelling grondiger, treffender dan tusschen den wijsgeer en den godgeleerde: Spinoza en Calvijn? En toch schijnt het waar ook in de wereld der gedachten dat de extremen elkander naderen. De dwaling is menigmaal te ver gedreven of niet ver genoeg getrokken consequentie van de waarheid. Yan sommige wijsgeeren geldt het: één ding ontbreekt u; en vooral Spinoza nadert menigmaal zóó dicht het christendom, met name het calvinistische christendom, dat men geneigd zou zijn te zeggen: Zóó diep heeft geen vrijdenker de waarheid gevoeld als Spinoza. Soms gaat de natuur van zijn hart boven zijn leer, en breken zich, in onbegrijpelijke inconsequenties, christelijke grondbeginselen dwars door zijn pantheïsme heen baan. Zoo bestrijdt Spinoza alle teleologie, en neemt toch een onuitroeibaar streven aan in alle schepselen. Hij ontkent het verstand en bewustzijn in God, en rekent toch als het hoogste wat de mensch bereiken kan de amor Deï intellectualis. Hij loochent de affecten in God, en zegt toch dat God zich in zijn eigene volkomenheid verheugt. Zoodat men tot op zekere hoogte met recht Spinoza karakteriseeren kan als half naturalist, half theïst, ja christen1). *) Gunning, Spinoza, 12. — K. Fischer, Gesch. der neuern Philos. II, 563. En zie nu hoe sterk monistisch in meer dan één gronddogma het calvinisme optreedt. Kerngedachte van het calvinisme is het onmiddellijk leven met God. „De calvinist laat zich bij alle ding beheerschen door den hem diep ontróerenden eerbied voor den steeds hem presenten God" '), en deze tegenwoordigheid Gods is niet slechts een aanwezig zijn in de dingen per potentiam, maar per essentiam et naturam.2) Ook bij den calvinist is er nergens en nimmer willekeur, maar komen alle dingen met onveranderlijke vastheid uit Gods raadsbesluit voort. Het besluit Gods is de sprinkader van al het zijnde" 3)r zoodat de oorzaak even goed als het gevolg, het middel evenzeer het doel, ja zelfs in zekeren zin de zonde vóórbeschikt is. Vanuit het standpunt van Gods raad is daarom het wonder natuurlijk en noodzakelijk. Voorts, evenals de spinozist eert de calvinist het primaat van het intellect. Er is gelijkenis tusschen Spinoza's Amor Deï intellectualis en het calvinistisch zedelijk ideaal: God lief te hebben niet alleen van gansche harte, maar ook met allen verstande4). En eindelijk, om het samenvattend te zeggen, voert ook de calvinist, die het wereldgebeuren buiten den kring der particuliere genade beziet onder het bestel der algemeene genade, alle dingen tot een hoogere eenheid op, zoodat het calvinistisch systeem als een imposant monistisch geheel verschijnt. In zeer sterke bewoordingen typeert Dr. Kuyper dit universeel monistisch karakter van het calvinisme aldus: „Alle partieele religie drijft de wigge van het dualisme in het leven, maar de calvinist leeft monistisch. Alles moet één zijn, omdat één God het alles draagt, gelijk Hij het alles schiep. Ja, zelfs de zonde, als het keerbeeld der religie, kan van dat monisme niet worden uitgesloten"5). Het verwondert *) Dr. Kuyper, Het Calv., 63. 2) Dr. Bavinck, Geref. Dogm. II, 160. 3) Dr. Bavinck, t. a. p. 415. 4) Dr. Kuyper, t. a. p. 43. 5) Dr. Kuyper, t. a. p. 46. ons dan ook niet, dat het calvinisme, inzonderheid nu het de laatste jaren meer wijsgeerig wordt ingedacht en uitgewerkt, door hen, die de diepste grondgedachten van deze levensbeschouwing miskennen, van pantheïsme wordt beschuldigd. Het is volstrekt geen wonder, dat wie het calvinisme alleen als wijsgeerig stelsel aanmerkt, zonder het religieuse hart te zien, dat in het stelsel klopt, het herleefde calvinisme als deterministisch of cosmisch monistisch betitelt, ja zelfs spreekt van een huwelijk tusschen calvinisme en naturalisme1). Het kwam mij voor, dat een bijdrage tot het historisch en wijsgeerig onderzoek naar de verhouding van calvinisme en spinozisme, vooral met het oog op dezen jongsten strijd tegen het calvinisme, wellicht zijn nut kan hebben. Tot een zuiver zien is allereerst noodig, dat historisch eenig meerder licht valle op de verhouding der beide stelsels. Wel heeft een flagrante strijd als tusschen calvinisme en cartesianisme, waarin de beginselen wederzijds aan elkander werden getoestst, tusschen het calvinisme en spinozisme niet heeft plaats gehad. Van den aanvang af is Spinoza als een atheïstisch monster geschuwd, zoodat er niet van een breed opgezetten strijd, maar meer van een hartig verafschuwen, hoogstens van een streng veroordeelen sprake was. Alleen kan men zeggen, dat het cal- *) Alzoo Dr. Hylkema, Oud- en Nieuw-Calvinisme, Haarlem, 1911. Voor de algemeene en principieele beoordeeling van dit boek is het zeker niet noodig te verwijzen naar de diepgedachte en rijk gedocumenteerde artikelen van Dr. Kromsigt in ditzelfde tijdschrift. Merkwaardigerwijze is de beschuldiging van pantheïsme met name tegen Dr. Kuyper ook uit den kring der gereformeerden opgekomen, en wel uit den boezem van den kerkeraad van Bedum. Op de Middelburgsche Synode, 1896, werd deze aanklacht ingediend, ondersteund door prof. Lindeboom van Kampen, maar van de hand gewezen. In de Vrije Kerk schreef Ds. ten Hoor van Franeker een breede artikelenreeks naar aanleiding van de verschijning van Dr. Kuypers Encyclopaedie, waarin eenzelfde beschuldiging werd uitgesproken. vinisme op het spinozistisch stelsel in zijn wording invloed heeft gehad, en voorts dat de machtige gronddenkbeelden van Spinoza's wijsbegeerte hun invloed hebben uitgeoefend, vooral bij wijze van „stille kracht" op het religieus-calvinistisch leven. Doch deze wederzijdsche inwerking, hoe klein zij proportioneel misschien moge wezen, is van niet gering te schatten beteekenis voor de kennis der beide systemen. Door sommige historici van den laatsten tijd wordt inzonderheid de inwerking van het spinozisme op de godsdienstige gedachtenwereld van de leidende geesten in den kring der gereformeerde kerken als onbelangrijk voorgesteld. *) Toegegeven wordt, dat een kleine kring van vrijdenkers voor Spinoza's denkbeelden heeft propaganda gemaakt, ook dat enkele predikanten spinozistisch ,,angehaucht" ware, zoodat sommige grondstellingen van Spinoza van de kansels werden verkondigd2) maar het bepaald spinozistisch karakter van mannen als Leenhof en Pontiaan van Hattem wordt ontkend 3), en daardoor een belangrijk verschijnsel van pietistisch-pantheïstische verwording op gereformeerd-godsdienstig gebied in die dagen buiten de invloedssfeer van het spinozisme gesteld. Naar onze overtuiging wordt de invloed van Spinoza op het godsdienstig leven in de Nederlandsche kerken door een dergelijke oordeelvelling eerder onderschat dan overschat. In een belangrijke studie van recenten datum door Goëtius van Hall over het pietisme in de 17e eeuw wordt aangetoond, dat de calvinistische theologie meer dan de luthersche in voortdurende aanraking was met de geestesstroomingen van den tijd4). „Die Gedanken des Ramus, des x) Alzoo prof. Knappert, Geschiedenis der Nederl. Herv. Kerk gedurende de 16de en 17de eeuw, A'dam, 1911. Vergel. Hst. X, Piëtistische vroomheid en ascetisme. Zie ook Reitsma, Gesch. van de Hervorming en de Herv. Kerk der Nederl., Gron. 1899, bl. 284 v.v. 2) Knappert, t. a. p. 295. 3) Reitsma zegt t. a. p. 312: „Ten onrechte werd hun leider (n.1. Pontiaan van Hattem) door de kerkelijken als een spinozist voorgesteld. — Knappert spreekt hetzelfde oordeel uit, t. a. p. 295 v.v. 4) Die Vorbereitung des Pietismus in der Ref. Kirche der Niederlanden 43 Descartes, ja auch des Spinoza werden alsbald von Theologen, verarbeitet, und die Stellungnahme ist niemals nur negativl) Natuurlijk zal het in vele gevallen moeilijk, zoo niet onmogelijk, zijn met beslistheid het verband van een pantheïstische stelling met Spinoza's wijsbegeerte aan te geven. Het ja van den éénen historicus zal hier lichtelijk komen te staan tegenover het neen van den ander. Maar het feit van den grootschen gang, dien het spinozisme door de wereldgeschiedenis heen heeft gemaakt, de buitengewone bekoring, die het op tallooze denkende geesten heeft uitgeoefend, de bijna hypnotische werking die het heeft gehad ten opzichte van schier ieder, die met het stelsel in wezenlijke aanraking kwam, moest tot nadenken stemmen. Het is onmogelijk, dat een systeem zoo sterk geestelijk verleidelijk, schijnbaar vroom, zoowel bevredigend het hart als het verstand, rust biedend aan de conscientie en aan de naar eenheid smachtende ziel, niet dieper, sterker, verder zou hebben nagewerkt dan thans veelal wordt vermoed. En bovendien, men vergete vooral niet hoe nauw het spinozisme in zijn oorsprong aan de gereformeerde religie is verwant, en hoe juist om die wording (zeg nu verwording) uit den calvinistischen wortel de gehjkenis met het calvinisme in sommige deelen bedriegelijk moest zijn. Het is de taak van een immanente cntiek over het ontstaan van Spinoza's wijsbegeerte om aan te toonen hoe nauw verwant Spinoza zelf in de hoofdpunten van zijn leer de relatie, althans de gehjkenis, met de calvinistische dogma's heeft begrepen. Over deze wordingsgeschiedenis is in de laatste jaren een helderder licht opgegaan. Meende Sigwart nog den oorsprong van Spinoza's stelsel bij Giordano Bruno te moeten zoeken2), bis zur Labadistischen Krisis, 1670, von Wilh. Goctms, Priv. Dozent der Theol. in Halle a/S., Leipzig, 1911. — Zie Vorwort, bl. 2. 1) Goetius, t. a. p. 2. De cursieveering is van mij. , , 2)00Chr' Slgwart' Spinozas kurzer Tractat u.s.w., Tübingen 1870, Inl. Dl. oo. en heeft Joel*) vooral het verband tusschen Spinoza's leer en de middeleeuwsche rabbijnsche commentatoren gezocht, thans betwijfelt schier niemand onder de gezaghebbende oordeelaars, dat het naturalistisch-pantheïstisch systeem van Spinoza wortelt in de theïstisch-dualistische, en in zeker opzicht ook christelijke, levensbeschouwing van Descartes2). Verrassend voor de kennis van het verband tusschen Descartes en Spinoza en in het algemeen van Spinoza's verhouding tot de christelijke leer is een klein en weinig geteld geschrift van Spinoza, het eenige dat gedurend zijn leven onder zijn eigen naam verschenen is, n.1. de uiteenzetting en toelichting van Descartes' Principia Philosoph ae.3) Dat dit werkje bij de studie over Spinoza steeds op den achtergrond bleef, is hoofzakelijk daaraan toe te schrijven, dat het, althans volgens den titel en de voorrede, alleen de leeringen van Descartes weergeeft. De inhoud bestaat uit eenige dictaten, die Spinoza aan een leerling, die hem persoonlijk onsympathiek was, en dien hij dus zijn eigen stelsel niet wilde toevertrouwen, had voorgedragen4). Dat Spinoza in dien tijd geen cartesiaan meer was, maar met zijn eigen philosophie nagenoeg gereed moet geweest zijn, blijkt uit zijn brieven.5) De ethiek was reeds in hoofdlijnen op schrift gesteld, en het cartesianisme lag achter Spinoza als een doorleefd systeem. In het dictaat echter, dat Spinoza op aandringen van zijn vrienden liet drukken, komt uit hoe innig nauw Spinoza's gedachtenwereld aan die x) Zur Genesis der Lehre Spinoza's, Bresl. 1871, bl. 6 v.v. 2) Zie o.a. Kuno Fischer, Gesch. der n. Phil. II, 271 v. v. 3) Renati Descartes principiorum philosophiae pars I en II, more geometrico demonstratae per Ben. de Spinoza. — Amstel. Joh. Rieuwerts, 1663. — Aan het werkje is een appendix toegevoegd bevattende Descartes' cogitata metaphysica, in quibus difflciliores, quae tam in parte metaphysices generali, quam speciali occurrunt, quaestiones breviter explicantur. 4) Deze leerling was Joh. Casearius. Vergel. Ep. IX in de verzameling brieven uitgegeven door van Vloten et Land, Ben. de Spinoza. Opera, Hagae, 1883. 6) Van Vloten et Land, t. a. p. Ep. XV. van Descartes verbonden is, ja, in zekere mate daaruit is voortgegroeid. Schijnbaar huldigt Spinoza het systeem van zijn grooten voorganger als het zijne. Wanneer hij hier en daar afwijkt, is het niet, gelijk de voorrede zegt, om den beroemden man te verbeteren, maar is dit meer te beschouwen als een gevolg van den geometrischen vorm der beschrijving. In werkelijkheid draagt Spinoza echter de grondbeginselen van zijn eigen wijsbegeerte voor, en wel zóó voorzichtig, zóó gesluierd, dat de oppervlakkige lezer nauwlijks het pantheïsme vermoedt. In den regel bedient de schrijver zich, waar het de voornaamste stellingen betreft, van de rechtzinnige terminologie. In den schijnbaar calvinistischen vorm wikkelt hij, ja, daaraan verbindt hij, daaruit leidt hij af, hetzelfde naturalistische pantheïsme, dat na zijn dood in de Ethiek de verbazing der wereld zou wekken.x) Yoor het door ons aangeduide doel: allereerst een historisch onderzoek in te stellen naar het verband tusschen calvinisme en spinozisme, is de kennis van dit kleine, hybridische boekje inderdaad onmisbaar. Het doet ons bij nauwkeurig onderzoek zien, dat de bekende uitspraak van Leibniz, waarin hij verklaart, dat Spinoza niets anders dan een onbegrensd overdreven cartesiaan was, niet geheel ongegrond is, en dat K. Fischer recht had tot het zeggen, dat in sommige opzichten Spinoza nooit opgehouden heeft cartesiaan te zijn.. 2) En nu verschilde wel is waar het systeem van Descartes, inzonderheid uit een kennis-theorethisch oogpunt, in meer dan één beginsel diep grondig van de toen heerschende calvinistische levensbeschouwing, maar daar Descartes zich in het formeele denken in menig opzicht aansloot bij de scholastiek der middeleeuwen en, wat de groote geloofswaarheden betreft, niet van de kerk waartoe 1) Vergel. K. Fischer, t. a. p. Cap. IX, Die Entstehung der Lehre Spinozas, 252—276. — Zie ook mijn dissertatie: Spinozas „Cogitata Metaphysica," Heidelb. 1899. 2) K. Fischer, t. a. p. 276. hij behoorde afwijkt, ja, somtijds in verband met de Schrift zijn leer voordraagt, en waar Spinoza in de gepubliceerde dictaten dit voorbeeld van zijn meester getrouwelijk volgt, krijgen wij een merkwaardigen blik in de verhouding, die Spinoza zich gedacht heeft tusschen zijn systeem en de hoofdmomenten der christelijke leer. Het gaat natuurlijk niet aan in het uiteraard kort bestek van een tijdschriftopstel dit verband in de volle breedte en diepte na te speuren. Daarom mogen wij met enkele, de voornaamste, grepen volstaan. In het eerste hoofdstuk van het metaphysisch aanhangsel bespreekt Spinoza het zijnde (ens) en zijne affecten, en beschouwt, evenals Descartes de scholastische methode volgend, de vier vormen van het zijn: esse existentiae, essentiae, ideae en potentiae. ') Volgens Descartes zijn de geschapene dingen wezenlijk van God verschillend, en is er dus ook een potentieel zijn. Want wanneer God van de dingen onderscheiden is, volgt dat Hij naar wilsvrijheid handelt. Er zijn dus mogelijkheden. Spinoza releveert dit, doch merkt op, dat men bij de dingen wel moet onderscheiden tusschen zijn en bestaan (essentia en existentia). De essentie der dingen is nog geen existentie, anders zouden de dingen zelve substanties zijn. Een zuil kan essentieel zijn in het denken van den beeldhouwer, zonder daarom existentieel te zijn buiten den kunstenaar. Dit is vroom gezegd en dient schijnbaar om de absoluutheid Gods tegenover het schepsel te handhaven. Doch let op een schijnbaar onbeteekenende wending. Wijl, zoo zegt hij, bij God weten (intellectus) en wezen identisch zijn, is het wezen van alle dingen in God, in wien alle dingen begrepen zijn, en mitsdien stem ik met hen in, die zeggen, dat het wezen der dingen eeuwig is.2) De zaak is 1) Princ. Phil., 97—99. 2) Ibid.: Deum enim non concipimus fuisse potentia in alio, et ejus existentia, ejusque intellectus et ejus essentia non distinguuntur, 98. In qua omnia continentur; adeoque hoe censu iis assentimur, qui dicunt essentias rerum aeternas esse, 99. schijnbaar zeef eenvoudig en zeer orthodox. De beide eigenschappen Gods weten en zijn (naar gereformeerde opvatting is immers elke eigenschap het wezen Gods) worden geïdentificeerd. Alle dingen bestaan in de voorkennis Gods, ergo bestaan ze ook in het wezen Gods. Ze zijn God. Op het oog is het hier dus maar één schrede van het calvinisme naar het spinozisme. God heeft alle dingen van eeuwigheid besloten. In dit besluit wortelt dus het wezen aller dingen. Dit is calvinistisch. De vereenzelviging echter van het weten en het willen Gods, zóó dat al wat in het weten Gods begrepen is in het wezen Gods zelf begrepen is, is spinozistisch. Ook Spinoza kan dus met de Schrift zeggen: „In Hem leven wij, en bewegen ons en zijn wij" (Hand. 17:28)." Ook Spinoza onderschrijft het woord1): „Gode zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend" (Hand. 15:18). Doch achter het woord God schuilt bij hem het naturalistisch Godsbegrip, de eeuwige substantie, waaruit de dingen als modi, met noodwendige zekerheid voortkomen. Nog sterker komt deze inwendige gelijkenis en uitwendige verwantschap tusschen de beide stelsels aan het licht, waar de schrijver de eigenschappen Gods opzettelijk in het tweede deel bespreekt. Naar scholastischen trant worden alle eigenschappen methodisch één voor één behandeld, en schijnbaar ontbreekt het ook" hier niet aan de rechtzinnigheid. Herhaaldelijk worden Schriftplaatsen ten bewijze geciteerd. Bij het attribuut der eeuwigheid legt Spinoza er sterken nadruk op, dat eeuwigheid niets anders is dan absolute negatie van den tijd. De eenheid Gods (unitas) leidt hij af uit het begrip der hoogste intelligentie Gods. Ook waar hij over de immensitas Gods handelt verschilt hij naar 't uitwendige in niets van de rechtzinnige leer. Maar ziet, als hij over de immutabilitas spreekt wordt ') Hoewel slechts tot op zekere hoogte, omdat hij later het bewuste weten in God ontkent. het anders. Hier kan hij blijkbaar de verleiding niet weerstaan zijn gedachten aan de christelijke leer te verbinden, en ze in den vorm dezer waarheid bedektelijk aan te dienen. Bij Descartes was de onveranderlijkheid een wezenlijke deugd Gods, en een vaste grond ook voor de verrassende waarheid, die hij op physisch gebied ontdekt had, n.1. dat in de natuur de som van alle beweging constant is. Bij Spinoza is de onveranderlijkheid Gods van principieele beteekenis voor zijn gansche systeem. De onveranderlijkheid, zegt hij, bestaat hierin dat er geen mutatie of transformatie plaatsvindt, want God is onafhankeüjk. Noch door uitwendige, noch door inwendige oorzaken kan er verandering komen in Gods wezen. De zon blijft immers dezelfde of zij de menschen verkwikt of verwarmt. Hierin is niets, dat aan afwijking doet denken. Augustinus gebruikt hetzelfde beeld van de zon om Gods onveranderlijkheid te kenteekenen. Maar dat nu het eigenlijk doel van den schrijver is geheel de persoonlijkheid Gods, het leven Gods te loochenen juist om de deugd der onveranderlijkheid blijkt uit hetgeen voorafgaat: „Wel leert de bijbel, dat God over de zonden der menschen vertoornd en bedroefd geweest is en dergelijke dingen, maar hier wordt de werking voor de oorzaak genomen.*) Ten bewijze haalt hij aan Jes. 59 : 2: „Maar uwe ongerechtigheden maken scheiding tusschen ulieden en tusschen uwen God." M.a.w. de schuld is slechts een gedachtending (ens fictum), het is verbeelding, dat God zou toornen. God Jcan niet toornen want Hij is onveranderlijk. De scheiding heeft niet van Gods zijde maar van uw zijde plaats. Voorzeker een merkwaardig voorbeeld, hoe bedriegelijk (ik bedoel dit niet in ethischen zin) Spinoza's leer in de christelijke waarheid schijnt te wortelen. Het onderscheid ligt ook hier alleen in het christelijk Godsbegrip van het waarachtig en hoogste zijn. Maar deze klove is dan ook x) In iis effectus sumitur pro causa (Princ. Phil. 116). onoverbrugbaar. De calvinist beschouwt alle affecten in God als wezenlijke momenten van zijn wil, en handhaaft bij de transscendentie ook de levende immanentie, ook al verklaart hij deze tweeëenheid niet te begrijpen.1) Ons kort bestek laat niet toe alle belangwekkende plaatsen aan te wijzen. Het zou anders de moeite loonen dezelfde sporen van gemeenschap na te gaan waar Spinoza handelt van de macht Gods (waar hij het grootste wonder noemt dat God geen wonder zou noodig hebben), van de schepping, van de medewerking (concursus), doch wij willen volstaan met alleen nog de attentie te vestigen op hetgeen de wijsgeer bespreekt bij het intellect en den wil van God. Descartes leerde, in overeenstemming met het christelijk dogma, dat God alle dingen weet, niet door waarneming, maar door onmiddellijk weten, omdat zijn kennis eenvoudig is. Spinoza stemt dit toe en zegt voorts: Niet slechts het waarnemen, ook het weten van de dingen buiten zich zou onderstellen een zekere afhankelijkheid in God. Waaruit dus volgen moet dat de dingen in God bestaan, en voorzoover zij bestaan voortgebracht zijn door Gods intellect. Ergo de wil en het intellect Gods zijn één en hetzelfde. Wanneer alle kennis Gods derhalve zelfkennis is, kan er nooit sprake zijn van een kennis Gods aangaande de zonde, want anders zou de zonde zijn in God. Tegen deze logica is schijnbaar niets te zeggen, omdat Spinoza ook hier redeneert op de verborgen basis van zijn Godsbegrip. Waar hij echter in het volgende hoofdstuk over den wil handelt, komt hij bijna tot een demasquée. Hier schemert zijn naturalistische god door den christehjken sluier het duidelijkst heen. Spinoza verklaart wel eens van het begrip persoonlijkheid bij God te hebben gehoord, maar wat dit x) Dr. Bavinck, Dogm. II 148. 2) Hine clare sequitur intellectum Dei et ejus voluntatem unum et ioleva esse (Princ. Phil. 121). *) Cap. VIII, De voluntate Dei. beteekent weet hij niet. In verband met de voorrede, waar gezegd is, dat hetgeen niet begrepen kan worden niet bestaat, beduidt deze uitspraak: de persoonlijkheid Gods is slechts een gedachtending (ens fictum). Ik geloof echter, zegt hij bijna ironisch, dat God het eens aan de vromen in de komende zaligheid openbaren zal. Yan een toornen of liefhebben kan natuurlijk bij een onpersoonlijk God geen sprake zijn. „Wanneer men zegt, dat God vele dingen haat en andere dingen liefheeft, zoo wordt dit in denzelfden zin bedoeld, waarin de bijbel zegt, dat de aarde de menschen uitspuwt en dergelijke dingen. Dat God op niemand vertoornd is, en de dingen niet zóó liefheeft als de menschen dit meenen, kan genoegzaam uit de Schrift blijken; want Jesaja, en nog duidelijker Paulus zegt in Rom. 9: „Hoewel zij (de zonen van Israël) nog niet geboren waren en noch goeds, noch kwaads gedaan hadden» is hun toch, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den roepende, gezegd geworden, dat de oudere den jongere zou dienen." En dan releveert hij vervolgens de geheele bekende pericoop, waarin Paulus over de vrijmacht Gods handelt, die illustreerend met het beeld van den pottenbakker. Schijnbaar is Spinoza's betoog onafwendbaar logisch, is het een noodzakeüjke consequentie van de eigen leer der Schrift. Want als Jakob en Ezau door God zijn bemind en gehaat vóór zij geboren werden, hebben zij zelf die affecten Gods niet kunnen opwekken. Ergo zijn zij producten van Gods affecten, gelijk het vat product is van den pottenbakker. „En wanneer men dan vraagt, waarom de goddeloozen gestraft worden, daar zij toch naar hun natuur en naar het raadsbesluit Gods handelen, zoo antwoord ik, dat ook hun straf uit het raadsbesluit volgt. Wanneer alléén diegenen, van wie wij ons inbeelden, dat zij uit vrijheid zondigen, zouden gestraft worden, dan zou de mensch er zich tegen moeten verzetten, dat de giftige slangen verdelgd worden, daar deze toch ook zondigen naar hun natuur en niet anders kunnen". x) *) Princ. Phil. 124. Uit een logisch oogpunt is deze redeneering „schlagend". Ach, hoe veler hart heeft met deze logica geworsteld, en worstelt nog! Maar ook hier beslist het uitgangspunt. Wat voor Paulus de souvereine God is met zijn onveranderlijke, ondoorgrondelijke raadsbesluiten, is voor Spinoza (hoewel hij dit niet uitspreekt, en vandaar de bedriegelijke verwantschap) de eeuwige onveranderlijke substantie, de Deus sive natura, de onpersoonlijke God. Is het wonder, dat een leer, waarin plaats scheen te zijn voor zoo diepgaande mystiek en zoo vrome overgave, ja wegzinking, in God, vele harten overwon? Moest zij niet bekoren om haar geweldige logische kracht, en schijnbaar onoverwinlijke consequentie? En vooral, moest dit stelsel niet juist die gemoederen veroveren, die om een aangeboren gevoel voor mystiek voor het pantheïsme een zekere psychische voorbeschiktheid bezaten? „Een stelsel", zegt Gunning,l) „dat zoo bepaald op den weg ligt van den mensch moest vele vrienden vinden." In onderscheiding nu van het cartesianisme, dat meer in de publieke wereld, in de officieele wetenschap, zijn intocht deed, baande het spinozisme, naar zijn aard, zich meer den weg in het verborgen leven, in het gezelschap, het conventikel. Vooral na de verschijning toch van het theologisch-politiek tractaat was het spinozisme geïndiceerd, verbannen. Spinoza was de verworpeling, het hellekind. In een pamflet van 1672 2) werd gezegd, dat het theol. pol. tract. door den afvalligen jood tezamen met den duivel in de hel was gesmeed. In een strijdschrift tegen het spinozisme noemde Democritus de volgelingen van Spinoza: blinde, domme, razende spooksels des duivels 3). Ja, in een brief van Constantius Prudens wordt van 1) T. a. p. 6. 2) Aangehaald bij Knappert, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, 292. 3) Een merkwaardig en wel zeldzaam boekje, getiteld: Fatum fatuum, dat is, Het dwase noodlot; sijnd een sonneklaar Bewijs, dat alle tegensprekers van de vrije Wil des Menschen, door onfeijlbare Gevolgen, gedwongen sijn, de Yrijheidt Gods insgelijx weg te nemen; of de Atheïsterij van Spinoza vast te stellen. Bij welke Gelegenheidt de Geheijmenissen der Cartesiaansche Philosophie klaar ontdekt en wederlegt worden; en getoond, watal schade daar door veroorzaakt is. Nevens een Geschrift Van den Afval en Herstel- Ds. Tuinman gezegd, dat hij de spinozisten uitmaakte voor: Pestige beesten, kinkels, varkens, duivels, honden, wolven enz. ') Aan smaad en verguizing dus geen gebrek. Maar ervaring leert, dat ook op het terrein der wijsbegeerte het martelaarschap vruchtbaar maakt. In het verborgen eerst, straks in het openbaar, is het spinozisme voortgeplant van oor tot oor, en voortgeteeld van hart tot hart. In twee, bijna geheel tegenovergestelde, richtingen heeft het zich ontwikkeld. Eenerzijds de rationalistisch-atheïstische, en anderzijds de mystiek-geloovige richting. De rationalistischatheïstische richting ontsproot rechtstreeks uit den kring, dien men gewoonlijk Spinoza's kring noemt. Het was een klein groepje vrijdenkers, dat in Amsterdam, Ouderkeik, en later in Rijnsburg en den Haag ten huize van Spinoza vergaderde. Tot hen behoorden o. a. de medici Lod. Meijer, Joh. Bresser en Schuller, en voorts Albert Burgh, Jarig Jelles en Peter Balling, de laatsten Mennonisten2). Al spoedig werd de richting van deze „vrienden" duidelijk anti-christelijk en lijnrecht vijandig tegenover de gereformeerde leer. Tot kenschetsing van de verhouding van dit genre spinozisten tegenover den christelijken godsdienst noemen wij den door Meinsma „ontdekten" vrijdenker Adr. Koerbagh. Deze vergelijkt in een geschrift (Een ligt schijnende in duystere plaatsen) Spinoza's god met Jehova, den wezenlijk zijnde. Vervolgens haalt hij eenige schriftuurplaatsen aan, waarop de pantheïsten zich bij voorkeur beroepen, en noemt dan de voornaamste eigenschappen Gods uitgebreidheid en denking, verklaart de wereld als gelijkbestaande met God; ontkent, alzoo er maar één natuur is, het wonder en noemt den hemel eene fictie.3) Vrijzinniger kan het moeilijk. Ver- ling der Kerke; genaamt, Een Herder en eene Kudde. Beijde, in oprechte Liefde der Waarheidt, opgesteld door Christianus Democritus. Utrecht, 1709. — Zie bl. 59. on 1) Aangehaald door A. W. Wijbrands, Archief voor Ned. Kerkgesch. I. 8J. 2) Vergel. K. O. Meinsma, Spinoza en zijn kring, 's Gravenhage, 1896, bl. 146, 215, 266, 404, 416, 418. s) Meinsma. t. a. p. 276—78. schrikkelijk was dan ook de verontwaardiging, die deze Koerbagh verwekte. Volgens mededeeling van Wybrands werd Koerbagh tot tien jaar rasphuis veroordeeld. En zóó diep zat de afschuw bij het volk, dat men voor vast gerucht verbreidde, dat een pikzwarte hen bij de begrafenis van Koerbagh op de kist was gaan zitten, die er niet door dreigen of gooien kon afgejaagd worden.x) In uitgangspunt en bedoelen van dezen verre afwijkend waren de „vrome" spinozisten, de mystieken, de secten, als de Yerschoristen of Hebreeën, Hattemisten en Buitendijkers, die men schier allen onder den naam antinominianen thuisbrengen kan. Zeker zijn er onder deze sectaristen weinigen geweest, die Spinoza's systeem in zijn diepste beginselen hebben begrepen. Philosofen waren er onder hen met. Maar door enkele leidende geesten zijn de hoofdgedachten van Spinoza in christeüjke, schriftuurlijke, mystieke vormen gepopulariseerd, en als een stille kracht door de volksrangen heengegaan. Wie zal zeggen hoevelen, die den naam van Spinoza slechts met weerzin hebben genoemd, onder de hypnose van deze valsche religie zijn gebracht. Om in den mystieken zin des woords spinozist te zijn, is het niet noodig een wijsgeerigen aanleg, maar alleen een echt menschlijk hart te bezitten. Want treffend is door Gunning het pantheïsme gekarakteriseerd: „Het is niet zoozeer een fout van het denken, als wel een kunstgreep des harten om het verkracht geweten te stillen, aan zijn verwijt te ontkomen." 2) 1) Archief voor Ned. Kerkgesch., 53. 2) Gunning, t. a. p. 193. (Slot volgt.) NCC/IBL .aanvraagbon A07137325X 11072003 Materiaal : Aax PPN: 139928448 Titel : Calvinisme en Spinozisme Auteur : Wielenga, B. Deel/Supplem. : Corporatie : Jaar/Editie : 1900 Uitgave : [S.I.] Serie/Sectie : Pag-ISSN/ISBN : 139928448 : 81 K 74 ; ; t° Go , ^_C> Jaar Datum indienen : 08-07-2003 14:53 Volume : Datum plaatsing : 08-07-2003 14:53 Aflevering : Datum rappel : 22-07-2003 Leenvorm : LENEN Particulier : N Leveringswijze : P Geplaatst bij : 0019 Cooperatiecode : Indiener : 0008/9999 Aanvrager : 0008/9999 Eindgebruiker : 502210917 Aanvragerident.: COPPENS, G. Aanvraagident. : Auteur : Artikel : Bladzijden Bron Opmerking : Indiener : 0008/9999 Stuur rekening : Y Aanvrager : 0008/9999 Eindgebruiker : 502210917 Aanvragerident.: COPPENS, G. Aanvraagident. : Afleveradres Post ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Uni versi tei tsbi bli otheek Postbus 1738 3000DR Rotterdam NL Fax 010 4089050 Email Mazee@ubib.eur.nl Ftp Ariel P=3 Telefoon 010-4081198 Factuuradres ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Universiteitsbibliotheek Postbus 1738 3000DR Rotterdam NL [1] origineel gestuurd [4] nog niet aanwezig [7] uitgeleend [2] kopie gestuurd [5] niet aanwezig [8] wordt niet uitgeleend [3] overige [6] niet beschikbaar [9] bibliografisch onjuist [0] bij de binder Aantal eenheden : Aanvraagnummer : A07137325X