■ ,v.' De duistere aehtergronc. der dingen. leerrede over §pli. 6 : 12, gehouden Zondagvoormiddag den lsten Februari 1903 IN DE WESTERKERK DOOR DR. Pu. J. HOEDEMAKER, Predikant te Amsterdam. DERDE DRUK. AMSTERDAM, J. H. VAN DAM. 1903. 15 Cent De duistere achterorond der dineren. o o Je duistere achterfront der dingen. leerrede over Cijuh. 6: 12, gehouden Zondagvoormiddag den lsten Februari 1903 IN DE WESTERKERK DOOR DR PH j. HOEDEMAKER, Predikant te Amsterdam. DERDE DRUK. AMSTERDAM, J. M. VAN DAM. 1903. Want wij hebben den strijd niet tegen vlcesch en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Epli. 6 : 12. * Wij hebben den strijd niet tegen vleesch en Moed , dat is tegen menschen van gelijke bewegingen als wij, maar »tegen de overheden, tegen de machten, tegen de bevelhebbers dezer wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden dat is tegen het georganiseerde, het machtige, aaneengesloten rijk van den vorst der duisternis. 1 )e „wij in wier naam de Apostel spreekt, zijn de broeders te Lphese, de gemeente tot wie bij hier het woord richt. Hij heeft ze een oogenblik te voren vermaand, »krachtig te zijn in den Heere en in de sterkte Zijner macht , opdat zij bestand mochten zijn tegen »de listige omleidingen des Duivels." In onzen tekst herinnert hij hen aan de macht, die tegenover hen staat. Hij wil hen overtuigen, dat zij niet alleen een bondgenoot in dezen strijd hebben te zoeken, maar ook toegerust moeten zijn met het wapen- ✓ * tui zo ij hebben den strijd tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis, tegen de geestelijke boosheden in de lucht en dit is iets, dat niet buiten onze bewustheid omgaat. Indien iemand u zegt, dat gij strijd voert tegen die en die, op die en die wijze, dient gij dit toch te weten ! Maar hier hebben wij te doen met eene macht, die zich verborgen houdt, een gevaar, waarop onze aandacht moet worden gevestigd. Ziet, wij leefden en leven in dagen van strijd. Strijd uit allerlei oorzaak, in allerlei vorm, strijd op kerkelijk, maatschappelijk en staatkundig terrein, strijd om het bestaan, om de meerderheid, om macht en invloed. Maar, het was en is in ons ooosteeds geweest een strijd tegen vleesch en bloed, tegen denkbeelden, richtingen, tijdmachten en stroomen, in één woord, tegen alles wat van den mensch uitgaat en tot den mensch beperkt blijft. Van eene Macht der duisternis schijnen vele Christenen zoo niets te hebben bespeurd, veel minder van een Rijk der duisternis. Toen de Apostel Paulus, de eerste maal te Ephese kwam en aldaar »eenige discipelen vond tot wien hij de vraag richtte: »Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen?" gaven zij hem ten antwoord :»wij hebben zelfs niet gehoord, of daar een Heilige Geest is." (Hand. 19 : 2, 3). Wil dit zeggen, dat de arbeid van den Heiligen Geest tot 1111 toe buiten hen was omeep-aan, dat O O zij niet door Zijne kracht tot het geloof waren gebracht? Zij hebben stellig later wel leeren inzien, dat dit niet het u;eval was. Het wil alleen zeugen, 0 00 ' dat hij tot nu toe buiten hunne bewuste er var in J fc> was omgegaan. Precies hetzelfde geldt hier van de werken des duivels. Menigeen, dien wij onder de en rane"- O J O 0 ö schikken, zou op de vraag: »weet gij wel, dat wij te strijden hebben tegen de Bevelhebbers dezer eeuw, de Machten der duisternis, de geestelijke Boosheden in de lucht"? wel niet precies hetzelfde zeggen, wat de Epheziërs ten aanzien van den Heiligen Geest uitspraken, want zij hebben allen gehoord dat »de Booze omgaat als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden" maar toch moeten erkennen wat op hetzelfde neerkomt : »wij hebben in ons eigen leven, en te midden van onzen strijd, niets van de werking dier geestelijke Boosheden bespeurd". Hiervoor bestaat allerlei aanleiding, waarop ik thans niet noodig heb de aandacht te vestigen. Maar, de meest voor de hand liggende reden is öo te vinden in den geringen diepgang van ons geestelijk leven. Wij zijn gelijk aan kinderen, die spelevaren op den oceaan of huppelen en stoeien aan het strand, maar die zelfs geen flauw vermoeden hebben van hetgeen zich daar in de diepte der zee verbergt. Zelfs niet als de storm neerstrijkt en de wateren opzweept. Zelfs niet als de golven tegen de kust breken. Daarom is het zoo noodig zich zelf eens rekenschap te geven van hetgeen deze uitdrukking: "hei rijk cier duister nis" beteekent, en van hetgeen de vermaning van den Apostel ons met het oog op dat Rijk heeft te zeggen. Hoe kan men op de rechte wijze strijden tegen eene macht, wier bestaan men niet vermoedt, en waartegen wij met onze gewone wapenen machteloos staan! Men spreekt gewoonlijk van clen Satan als ware deze het inbegrip van alle helsche macht. Maar, volgens de Schrift is de Satan de vorst van het rijk der duisternis. Zoo neemt men dikwerf, bij wijze van spreken, het hoofd van den staat, wanneer men het geheele volk bedoelt. De Satan is, voorzoover het ons uit de Schrift bekend is, slechts tweemalen op deze wereld verschenen. De eerste maal in het Paradijs tegenover den eersten, de tweede maal in de woestijn tegenover den tweeden Adam. Maar de Apostel beschrijft ons het rijk der duisternis in de woorden van mijn tekst : »de geweldhebbers dezer wereld, der duisternis dezer eeuw," de geheele hierarchie van den Booze. Hij gewaagt hier van eene opklimming in macht en wijst op de aaneengesloten organisatie van dat rijk, waarvan de Booze het hoofd is. Pen kind van God heeft, zegt onze Catechismus, drie hoofdvijanden, n.1. den Duivel, de wereld en het vleesch. Dat weten wij. En wij verstaan, óók al is het dan niet ten volle uit eigen ervaring, waarvoor God ons dan ook moge behoeden! wat aanvechtingen en bestrijdingen van den Duivel zijn; welke vurige pijlen de ziel moeten treffen, indien het schild des geloofs ze niet opvangt Maar nu wij naar aanleiding van onzen tekst van het rijk der duisternis spreken, hebben wij niet ecne op zich zelf staande ervaring V3n het geestelijk leven op het oog, die door de 'woorden ♦ aanvechting" of «verzoeking" wordt aangeduid, maar hetgeen in de geschiedenis der wereld van de inwerking der machten des Verderfs wordt gezien óók waar wij haar tot nu toe niet hadden ontdekt. Ik ga u wijzen: il op twee machten die de geschiedenis beheerschen, nl. de macht van God en de macht van den Satan, 2e op de hulpbronnen en hulpmiddelen, waarover de vorst der duisternis beschikt en 3U op hetgeen van dien strijd ook in onze dagen valt op te merken. Maar vooral 4e op hetgeen wij met het oog hierop hebben te hopen en te vreezen, te doen en te leeren. Ik spreek dus over dezen strijd, dien de Apostel waarneemt, den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, de duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke Boosheden in de lucht. Deze wereld M. H.! is een tooneel van den ontzettenden strijd tusschen twee machten, God en den Satan, een strijd, die de eeuwen overleeft en die niet zal eindigen zoolang de Koninkrijken dezer aarde nog niet zijn onderworpen aan tien Christus, die regeeren moet van zee tot zee en van de rivieren tot de einden der aarde. J)e aanvang van dien strijd ligt buiten onzen gezichtskring. De tweestrijd tusschen God en den Satan was reeds gestreden en beslecht, eer de niensch op aarde verscheen. De Vorst der duisternis is reeds »uit den Hemel geworpen." Maar hier beneden is liet hem gelukt vasten voet te verkrijgen. Het is de voortzetting van den strijd waarop wij de aandacht hebben te vestigen. Zij is aangekondigd in de Paradijsbelofte : »Ik zal vijandschap zetten tusschen u en deze vrouw, tusschen uw zaad en haar zaad, dat zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen doorsteken. \\ ij hebben dien strijd te danken aan Gods genade, die ons belette mede af te dalen in de diepte en jammerpoel van ellende, waarin de Satan de zijnen heeft gestort. Dat woord der belofte M. H. ! is een kort begrip van de geheele geschiedenis der wereld. Vraagt gij mij dan of die strijd niet reeds beslecht is op Golgotha, toen Christus den kop van den Satan vermorzelde, ik antwoord neen, zeker niet! Daar heeft de Koning van het Godsrijk, Jezus Christus, zich een volk gekocht met Zijn eigen bloed, een volk dat zeer gewillig zal zijn, op den dag van Gods heirkracht. Ps. 110 : 3. 1 )aar heeft Hij zelf den goeden strijd doorstreden en de overwinning behaald. Daar heeft Hij om in de woorden van het zooeven aangeheven gezang te spreken »het Godsrijk ontvangen als het loon op Zijnen strijd." Daar heelt Hij ten minste het regiment aanvaard zoodat liij straks zeggen kon : »Mij is alle macht gegeven in den Hemel en op de aarde!" Van daar is Hij uitgegaan om een Koninkrijk te ontvangen ter plaatse waar het woord gesproken is : »Zit aan Mijne Rechterhand totdat Ik uw vijand gezet zal hebben tot een voetbank uwer voeten." Ps. 110 : i. Of dan het schoone woord van Da Costa : »Onze wonden zijn verbonden, Onze zonden zijn verslonden En der slangen kop verplet" geen waarheid bevat ? Ongetwijfeld, indien men alleen op het beginsel let, en hetgeen de Apostel Paulus noemt »de overblijfselen van het lijden van Christus," Col. i : 24, voorbij ziet. *1 Iet is volbracht!" Maar nog is het einde niet! Kr is een onderscheid tusschen hetgeen wij in het geloof zien en in de werkelijkheid ontwaren. Voor het geloof bestaan geen tijd en geen afstand. Het ziet de dingen, die nog niet zijn, als of zij waren. Het roemt, waar het ongeloof met het volste recht zou klagen. In de belofte aanvaardt het de vervulling; in de kiem, de bloesem en de vrucht. O ' Wij zijn in hope zalig geworden. Kom. 8 : 24. Het geloof bestaat hier nog bij ons in de gestalte van hoop, van s Christens hope. Maar straks gaat het Woord in vervulling: »de God nu des Vredes zal den Satan haast onder Uwe voeten verpletteren." Rom. 16 : 20. Dat wordt gesproken tot de gemeente en door de gemeente tot u en tot mij. M. H. ! Er is niet alleen eene Godsopenbaring, die haar hoogtepunt heeft bereikt in de Hemelvaart van Christus, maar er is ook eene openbaring van den Satan. De Heere God is uit de verborgenheid van Zijn wezen te voorschijn getreden, maar er is ook »eene verborgenheid der ongerechtigheid, die aireede wordt gewrocht", 2 Thess 2 : 7, en die satanische openbaring zal verwezenlijkt worden, als de afval der christenheid hem in staat stelt den mensch der zonde te doen geboren worden, in wien men den mensch, het genie, zal kunnen aanbidden, den mensch, die aangegord zal zijn met alle gaven en krachten, die kunst en wetenschap verleenen en die alles, wat den mensch groot en machtig maakt, bezit, zooals dit van een satanisch genie kan worden verwacht 2 Thess. 2:3. Er moeten nog teekenen en wonderen der leugen geschieden in het midden van eene maatschappij die geleerd had, dat wonderen onmogelijk waren. 2 Thess. 2 : 9. Maar dan moeten vooraf de grenzen tusschen de natiën zijn uitgewischt. Langs welken weg dit zal geschieden ? God is bezig ons dit te leeren. Er heeft namelijk, zooals gebleken is bij den strijd, die gestreden wordt in onze stad, een worsteling plaats, die niet beperkt kan blijven tot eene stad of een land, maar zich uitbreidt over de gansche wereld. Als heel de wereld eene republiek zal zijn geworden en deze republiek op nieuwe grondslagen zal zijn gevestigd, wanneer het geweld als de verlosser der verdrukten wordt gehuldigd, dan zal het oogenblik gekomen zijn, de volheid des tijds, waarin hij kan verschijnen, die de teugels van het bewind in handen neemt en regeert met eene heerschappij die niet alleen schatting vraagt maar ook de zielen knecht zoolang God het toelaat! M. H. ! de Heilige Schrift laat ons telkens op den achtergrond van de dingen den Booze zien, de macht, die zich tegenover God en Zijn Gezalfde stelt. Als David het volk telt, i Chron. 21 : 1, als Job zoo moet lijden, Job 2 : 1 v.v., en als Israël uit Babel terugkeert en Jozua, de hoogepriester, zijn ambtsgewaad mist, zoodat ook de letter van de wet hem veroordeelt, Zach. 3, als Christus naar de woestijn wordt geleid om verzocht te worden van den duivel, Matth. 4, als Judas zijn Heiland verraadt, Luk. 22 : 3, en als Petrus gezift wordt als de tarwe Luk. 22 : 31, als de bezetenen zich tegen hun Verlosser verweren Matth. 8 : 29. Maar de Schrift gaat nog verder en spreekt van het rijk des Satans als een koninkrijk dat tegenover het koninkrijk Gods wordt opgericht. Wij hebben u dus in de tweede plaats te wijzen op de hulpmiddelen en de hulpbronnen die de Satan bezit. Het is juist deze zijde der zaak, waarvoor men zoo weinig oog toont te hebben. Onze tekst spreekt van «overheden, machten en geweldhebbers" en geeft ons hierin een wenk dat er dingen zijn in den Hemel en op de aarde, waarvan de mensch, zooals Hamlet zegt, geen flauw besef heeft. Daar is eene onzichtbare wereld, die niet zoo ver af is. In die wereld wordt een strijd gestreden, buiten den mensch om, die zijn invloed op den gang der gebeurtenissen hier beneden laat gelden. Meer kunnen en mogen wij hier niet van zeggen. Ja, dit nog. Als het ons verging gelijk den knecht van Eliza te Dothan, dan zouden wij ook zien die machten, die ons omgeven, dan zouden wij zien, wat hij zag en Godlof! wij zouden óók zien, dat zij die met ons zijn, meer zijn dan die tegen ons zijn. »Des Heeren Engel schaart Een onverwinbre legermacht Rondom hem, die Gods wil betracht, Dies is hij wel bewaard." Ps. 34. In deze verborgenheid in te dringen, zou alleen tot bevrediging van de nieuwsgierigheid dienen. De Schrift is in deze zeer sober. Toch zwijgt zij niet geheel. In de Openbaring van Johannes volgt altijd een tafereel op aarde nadat een tafereel in den Hemel is geschetst, zoodat het niet moeielijk is het ver- band te ontdekken, dat tusschen het rijk ginds en hier blijkt te bestaan. Iets dergelijks wordt ons in het gezicht van Daniël, Hfdst. 10, bij de rivier Hicldékel getoond. Er was tegenstand te overwinnen in het rijk der geesten, eer de zegen kon neerdalen, dien de profeet voor zijn volk had afgesmeekt. Hs. 9 : 3 vv. Dit alles ligt, evenwel, buiten den gezichtskring waarin de tekst ons verplaatst. Hier is spraak van eenen strijd op deze aarde door de gemeente Gods gestreden tegen de overheden en de machten, die het Rijk van den Satan hier op aarde zoeken te vestigen. De strijd zou echter niet zjo gevaarlijk zijn, indien de Booze niet zulke hulpbronnen en hulpmiddelen in deze wereld bezat. Wij kleuren onze zendingskaart zwart waar Christus' kerk niet is gesticht en het evangelie niet is doorgedrongen en zeggen hiermede, dat het rijk der duisternis ginds onbeperkte heerschappij uitoefent. Hierin ligt stellig eene waarheid opgesloten. Maar de Schrift heeft een ander gezichtspunt en verkondigt ons eene meer verootmoedigende waarheid. Als Petrus van Jezus lijden en sterven niet wil weten en uitroept »Heer i dat zal u geenszins geschieden !" voegt Jezus hem toe : ga achter mij Satan !" Waarom ? Omdat hij niet verzint de dingen die Gods zijn, maar die der menschen zijn. Matlh. 16 : 22 vv. En als de gemeente van Corinthe de tucht zóó opvat clat zij den afvallige niet meer wil aannemen óók al heeft hij berouw, óók al schonk de Heer hem vergiffenis, dan komt Paulus, en zegt, weet clat gij een werktuig van den Satan zijt! 2 Cor. 2:11. Als Paulus spreekt van den strijd stegen overheden en machten" bedoelt hij eigenlijk, een strijd tegen de vervolgers, een strijd ook tegen broeders, tegen 1 )emas, die de tegenwoordige wereld lief gekregen heeft, tegen Petrus die zich door de joodschgezinden laat meetroonen op een weg, waarop veel verdrietelijks te vinden is. I)e strijd waarop de Apostel Paulus ons wijst, zou niet zoo bang vallen, en niet zooveel gevaar opleveren indien wij den Booze alleen tegenover ons hadden. Men zou dan door eene bepaalde kleur kunnen aan geven, waar het Rijk van den Satan te vinden was en stellig niet met opzet de grenzen van dat Rijk overschrijden. Men zou in dat geval de krijgsknechten van koning Jezus kunnen herkennen aan een band om de pet óf een teeken om den arm. De ervaring die Eva opdeed, is echter helaas! óók de onze. Zij noemde haar eersteling Kaïn en gaf zoowel in dien naam (ivapen, gewin) als in den uitroep: »Ik heb een man van den Heere verkregen," Gen. 4 • 1, duidelijk te kennen, dat zij in hem het beloofde vrouwezaad meende te zien. Maar in den naam van haren tweeden zoon Abel, (.'ijdelheid, teleurstelling) heeft zij niet minder luid verkondigd, dac zij het slangenzaad reeds in den eerstgeborene van haar geslacht had ontdekt. Het is, inderdaad, eene diep verootmoedigende ondervinding, dat men den invloed van den Booze dikwerf het meest ontwaart, waar men dien het minst zou hebben verwacht. Wij hebben dezer dagen kennis gemaakt met eene macht tot dusver te weinig geteld, de macht van eene organisatie, die zoo geheel onder appèl staat dat de eenlingen tot éen lichaam worden saamgevoegd en dat lichaam door eenen geest bezield, éen doel, éen plan, éen wil heeft. Deze veelhoofdige eenheid is, evenwel, door de vrijwillige toetreding van de enkele leden tot stand gekomen, en onderscheidt zich hierdoor van die andere organisatie waarvan de Apostel in ons tekstwoord spreekt. Geen aardsche macht heeft zulke hulpmiddelen als de Satan. Waar zonde woont, waar dwaling heerscht, waar men zichzelven bedoelt, waar men zich door wereldsche motieven laat leiden, waar men de beste bedoelingen heeft, maar zich bij de keuze der middelen niet eenig en alleen aan het Woord Gods onderwerpt, daar vindt de Satan een punt van aanraking, een hulpmiddel, een bondgenoot, een werktuig waarvan hij zich op zijn tijd weet te bedienen. Hij neemt bezit van Judas, want deze behoort hem toe; maar hij zift Petrus als de tarwe en vindt in hetgeen bij hem buiten de genade omgaat een geopende deur en eene kwetsbare plek. Als de Heiland Zijne profetische, Zijne verlossende werkzaamheid in den kring der heilbegeerige O O O zielen uitoefent, zoodat de menigte toestroomt en onder den indruk staat van zijn Woord en Werk, beschikt hij over niemand minder dan de moeder des lleeren, die met zijne broeders, wier geest haar ditmaal kennelijk bezielt, een middel zoekt, om Hem zijn werk te doen staken. Matth. 12 : 47. Er woont een eerbiedigwaardig man te Bethel, een oude profeet, die zich zal leenen tot het niet benijdenswaardig werk om den Godsgetuige, die tegen het altaar van Jerobeam in het middelpunt van den afval optrad, ten val te brengen. 1 Kon. 13. En indien er geene zonde en geene dwaling is, O O O die hem in de gelegenheid stelt den mensch te knechten, zal in dien mensch wel de eene of andere eenzijdigheid zijn te vinden, waarvan met eenig beleid een doelmatig gebruik kan worden gemaakt. Er zal wel eene waarheid zijn die, verkeerd toegepast, dezelfde werking doet als de leugen, die zij vervangt. De eerste leugen is in zekeren zin eene O O waarheid geweest. Gen. 3:5. ■ Deze dingen zijn ons niet geheel onbekend, ofschoon de bestaande indeeling in Kerkelijke en Staatkundige partijen, zoowel als in maatschappelijke groepen te veel aanleiding geeft ze te vergeten. Oók hierdoor, zij dit in het voorbijgaan gezegd, blijkt die partijschap zelve reeds uit den Booze te wezen. Zij is een koningslist van den Satan waar door hij ons leidt goed te heeten wat van eene bepaalde zijde komt, met voorbijzien van hetgeen daarin voor rekening van den Vorst der duisternis moet worden geboekt. Neen, dan had Johannes Huss op den brandstapel een juister blik, toen een vrouwtje uit het volk met voorbeeldigen ijver een takkebos kwam aandragen, om aan de houtmijt toe te voegen waar zij een ketter zag, die niet waardig was het licht te aanschouwen, en haar geestdrift hem deed uitroepen: »Sancta simplicitas!" Heilige eenvoud. Wat wij nu in op zichzelf staande feiten hebben aangeduid, staat voor den Apostel, blijkens onzen tekst in dienst van een plan', waarvan men zoo nu en dan iets ontwaart, maar dat als een deel van een in elkander sluitend raderwerk, éen machtig doel dient, d. i. aan de vestiging en uitbreiding van het Rijk der duisternis wordt dienstbaar gemaakt. Als kinderen hebben wij gehuiverd wanneer men ons sprak van de Jezuïeten die zich overal indrongen, met en zonder hun ordekleed, om van uit de huiskamer, het studeervertrek, de raadzaal, het kantoor, overal en op allerlei wijze de draden te vatten die in de hand van één man, den generaal van de orde, gelegd, de beweging konden leiden, die op godsdienstig en ieder ander gebied de macht der waarheid moe.it verlammen. Kn men mocht wel huiveren, want wat in de contra reformatie te zien valt, is slechts een flauw beeld van hetgeen de Apostel Paulus ontwaarde, toen hij gewaagde van den strijd tegen »de geestelijke Boosheden in de lucht.' God is dezer dagen bezig ons aanschouwelijk onderwijs te geven in de beteekenis van zoodanige organisatie. Wij zien een Rijk dat binnen een Rijk wordt gevormd. Wij zien eene macht in de handen van de massa, maar inderdaad van eenige weinigen, straks wellicht van een enkele, die zich gaande weg over de stad, het gewest, het land, de wereld uitbreidt, eene macht, waaraan zich straks niemand zal kunnen onttrekken, en die over aller lot beslist, eene macht die zich eerst van lieverlede zal ontpoppen als de aanvankelijke uitkomst van de denkbeelden, die in de omwenteling van meer dan een eeuw geleden, een aanvankelijke uitdrukking vond. Wij moesten wel ziende blind zijn, indien wij onze aandacht tot het jezuietisme of het socialisme, laat staan tot de huidige werkstaking bepaalden, en niet op den achtergrond der dingen de macht ontdekten die de draden van het geheele weefsel in de hand houdt en naar de heerschappij der wereld dingt. Wij hebben den strijd niet tegen begrippen en meeningen maar tegen het ééne doel, waaraan zij dienstbaar worden gemaakt Laat mij u ten slotte mogen zeggen, wat wij uit dit alles hebben te hopen of te vreezen, te doen of te leeren. Zonder te vergeten dat ik hier ambtshalve, van den kansel, tot de gemeente spreek, moet ik dan even de tijdsomstandigheden ter sprake brengen, omdat zij hier de noodige toelichting èn vragen èn verstrekken. De strijd tusschen de werklieden en de werkgevers, waarbij het publiek wordt betrokken en waarvan velen de dupe zijn geweest en staan te worden geldt niet de belangen van personen of van groepen maar van de geheele burgerij. Het gaat thans om het gezag. O O O Om het gezag en de vrijheid. De macht, die wij de Revolutie noemen, heeft niet heden of gisteren, maar nagenoeg een eeuw geleden de natie en even als de natie het lichaam van den Staat en van de Kerk uiteengerukt. Dit is geschied onder de leus »vrijheid, gelijkheid en broederschap". Dit is geschied onder het voorgeven, dat het geloof zuiver eene particuliere aangelegenheid was. Wat de mensch zaait, dat zal hij maaien! Wij staan slechts aan het begin van de dingen (Jie in aantocht zijn. Maar, reeds nu kan ieder weten dat vrijheid dwang beteekent, onduldbare diuang in naam van het algemeen belang, door enkelen uitgeoefend; dat gelijkheid eene omwenteling beteekent, waardoor hetgeen onder lag boven komt; dat de broederschap ver te zoeken is, voorzoover zij niet in het eigenbelang is gegrond. En men kan ook duidelijk inzien, dat het gezag is verplaatst. In stee van het gezag, waarmede God de Overheid heeft bekleed, treedt, evenals in de Fransche Revolutie, het gezag van de Comité's in de plaats; eene macht, die aan het opkomen is, uit het volk, uit de meerderheid; een gezag waarvoor ten slotte ook de Overheid zal hebben te zwichten, om de eenvoudige reden, dat zelfs het leger op den duur geen steun biedt aan haar die geen geloof mag belijden en zonder geloof noch kan regeeren noch gehoorzaamheid vindt. o «-» Het zij zoo. In het licht van Gods Woord zien wij dieper en verder. Het is de Vorst der duisternis die Zijn Rijk sticht en daartoe de dwaling, de eenzijdigheid, de traagheid, het eigenbelang, de vaak zelfs wel- ö ' O O meenende afwijkingen van den eenigen regel waarnaar Overheid en onderdaan moet wandelen, onder zeer onderscheidene namen gebruikt. Op ieder slagveld, in iederen strijd heerscht groote bedrijvigheid. Er zijn troepenbewegingen hier, daar, overal, waardoor de oningewijde wordt verbijsterd. Maar de veldheer wiens oog over alles gaat weet zeer goed dat het ten slotte om den O o sleutel van de positie gaat. Ik sprak van een plan, dat de Satan bezig is uit te voeren, en zeg met Paulus »zijne listen zijn ons niet onbekend" niet omdat er niet zooveel scherpzinnigheid noodig is, om dat plan te doorzien, maar omdat God Zijn plan heeft bekend gemaakt en Zijn Rijk heeft gesticht. De tegenstelling wordt uit de stelling gekend En waar is die stellino;: God heeft in deze wereld waar de zonde woont en de zelfzucht heerscht, twee machten ingesteld, om de waarheid uit te spreken, de vreeze Gods te leeren, het recht te handhaven en de ongebondenheid der menschen te beteugelen. Aan de Kerk heeft Hij geen aardsche macht toevertrouwd, maar Hij heeft haar een mond gegeven om te belijden, en een hand om de toorts der waarheid omhoog te houden. En de Satan heeft allerlei menschen en allerlei middelen gebezigd en gebruikt ze nog, om dien O O O O mond tot zwijgen te brengen, en deze macht van invloed te berooven, gelijk het is te dezer dage. Iedere dwaling, ieder gebrek geelt hem een middel in de hand om zijn doel te bereiken. De posten die hij uitzet meenen het zoo kwaad niet en vatten in de meeste gevallen zoo niets van het stelsel dat zij dienen. Het vergaat velen zooals de tweehonderd mannen die Absalom in den opstand meesleepte. Zij gingen in hunne eenvoudigheid, want zij wisten van geene zaak. 2 Sam. 15 : 11. Wat hij tot zijn doel niet rechtstreeks kan gebruiken, wordt bezig gehouden met armenzorg, met den dienst der barmhartigheid, met de eene of andere inrichting voor onderwijs en wat dies meer zij, goede zaken, nuttige zaken altemaal, maar aangewend, opdat het éene dat geschieden moet, maar met gezien worde, aangewend a/s een surrogaat. Aan de Overheid gaf God de roeping om te regeeren, naar Zijnen wil, in Zijnen naam, als Zijne stedehoudster. En de Satan heeft gebruik gemaakt van allerlei, om zelis het christenvolk te beduiden, dat zij geen vasten regel kon of mocht hebben waarnaar zij regeeren mocht, dat het veel beter was, indien de souvereiniteit naar de onderscheiden kringen in het volksleven werd overgebracht, zoodat wij niet langer éene natie hebben, maar allerlei kringen met eigen hulpbronnen en hulpmiddelen in den strijd om het bestaan. \\ at dit uitwerkt, zien wij voor onze oogen. De maatschappij moet op nieuwe grondslagen worden gevestigd, die dezer dagen duidelijk worden blootgelegd. Gods Woord ging of gaat in vervulling. De twee getuigen worden gedood, want het voorhof is den heidenen gegeven. En hunne doode lichamen liggen op de straten der groote stad «alwaar ook onze Heer gekruisigd is." Openb. 11:2, 7—10 Wat wij te vi'eezen hebben ? De bewenne, die tot Amsterdam beperkt scheen, moet zich nu of straks uitbreiden over heel de wereld ; zij mondt in de wereldrepubliek. En die Republiek wordt wat zij in het wezen der zaak reeds is, de eenhoe fdige regeering aangegord met de Satanische macht, zich keerende, a/s de vol/en niet vinden wat zij zoeken, tegen God en Zijn Gezalfde, ja, tegen alles wat 1 lem belijdt. Wat wij hopen ? Wat God heeft beloofd, als Hij komt om gerichte tc houden. Wat te doen r Te doen en tc Iccrcn. De oogen te openen voor hetgeen de geschiedenis te zien geeft, en de ooren voor hetgeen God in Zijn Woord heeft gezegd. Voorts, te organiseeren, niet in den zin waarin de belanghebbenden en gelijkgezinden dit reeds lang hebben gedaan. Tegenover de aaneengesloten macht van het eigenbelang staat iedere organisatie zwak. God heeft georganiseerd. Hij heeft zijn Zoon • rezalfd tot Koning over Zion. Hij is de Koning der gerechtigheid. De Vredevorst. Maar Zijn Rijk moet in hart en huis, in maatschappij en Staat worden gesticht. Gesticht hierdoor, dat wij ons hoe langer hoe meer aan Hem onderwerpen. »Dewijl Hij uw Heer is, zoo buig u voor Hem neder !' Dan gaat het u om Zijn Eer. Gij vraagt dan naar Zijn Woord. Het leven en de menschen worden dan anders door u bezien. David liet Simei niet dooden, want God had tot hem gezegd : vloek David. 2 Sam. 16 . 10. Gij zult zeer zacht gestemd worden jegens personen, indien gij weet, dat de Satan wellicht reeds de hand op u heeft gelegd als gij het meest tegen hem ijvert. Maar, het zal u ook doen gevoelen, dat gij en uw werk niet zoo geïsoleerd staat als gij hebt vermoed. En als gij vraagt: hoe zullen wij kunnen bestaan tegenover deze macht, die èn op ons aandringt èn in ons huist, dan kan ik u zeggen, dat de Satan eene dubbele toestemming noodig heeft, eerstens de toestemming van God en dan onze toestemming. Als wij bidden, Heer houd ons terug van het kwaad, en trachten de listen van den Booze te w eten te komen uit Gods Woord, dan behoeven wij niet te vreezen. Het laatste woord in de wereldgeschiedenis zal zijn . de koninkrijken dezer aarde zijn geworden van den Heere en van Zijnen Christus ! Opgeteekend onder de preek en door den Spreker nagezien. TER PERSE om binnenkort te verschijnen: ADVIES inzake de reorganisatie door Dr. Ph. J. HOEDEMAKER, [laatste aflevering van Deel II der »Vragen van den Dag in het licht van Gods Woord".] Vroeger verschenen werken van De. Ph. J. Hoedemaker. Artikel XXXVI onzer Nederd. Geloofsbelijdenis tegenover Dr. A. Kuyper gehandhaafd ƒ 1.60 geb. ƒ 2.10 Een Staat met den Bijbel ƒ 0.90 Vragen van den Dag in het licht van Gods Woord. Deel I, ƒ 1.75 geb. ƒ 2.25 Het Sociale Vraagstuk tot Christus gebracht. Leerrede over Luk. 12 :13—15. Uitgesproken Zondag 29 Januari 1893 in de Amstelkerk te Amsterdam ƒ 0.30 UITGAVEN DER Vereeniging tot handhaving van het ChristelijkHistorisch karakter der Natie : DE VOLKSBODE. Prijs per kwartaal 30 cent, per jaar f 1.30 bij vooruitbetaling. Dr. Ph. J, HOEDEMAKER. Het goed recht der Vereeniging, hare beteekenis en roeping. Rede gehouden 6 November 1902, 15 et., bij getallen 127a ct. G. GROEN VAN PRINSTERER. De spreuk der Revolutie «Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap« I en II a 15 ets., bij getallen 121/2 ct. Typ. De Roever Krober & Bakels Amsterdam.