CHR. PHILANTR. INRICHTINGEN DOETINCHEM TER HERINNERING AAN HET 60 JARIG JUBILEUM DER VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN INWENDIGE ZENDING ElECTlf. DRUKKERIJ VAM 0. W. VAN öER WIEI * go, . ARNHfc*. Ds. ]. VAN DIJK Mz. f 15 Jan. 1909. INHOUD : 1. Na zestig jaren ! 2. Stichter en Stichtingen. 3. Jaarverslag over 1926 en eerste maanden 1927. 4. Inlichtingen voor opname als kweekeling. y 1 Besturen der Chr. Phil. Inr. te Doetinchem. $ Het Bestuur der Vereeniging tot Bev. van Inw. Zending. Prof. Dr. H. M. van Nes, Voorzitter, Leiden. Mr. Dr. C. F. Schoch, Vice-Voorzitter, Amsterdam. Ds. V. Roos, Secretaris, Em. Pred. te Bloemendaal. C. W. F. Baron Mackay, Penningmeester, Nunspeet, Ds. B. Wielinga, Em. Pred. te Utrecht. Dr. H. H. Meulenbelt, Em. Pred. te 's-Gravenhage. De Heer W. J. Jalink, 's Gravenhage. Ds. J. P. van Melle, Kralingen. Jhr. Mr. J. A. de Jonge, 's-Gravenhage. Ds. G. Mansvelt, Amsterdam. Prof. Dr. A. van Veldhuizen, Groningen. Mr. A. J, Enschede, Haarlem. Dr. A. Troelstra, Pred. te 's-Gravenhage. Mr. A. Royaards van Scherpenzeel te Scherpenzeel. De Heer J. I. Cordes, Hoog-Keppel, Ds. M. G. Blauw, Schoten bij Haarlem. Ds. J. Groeneweg, Directeur. Het Bestuur der Vereen, voor Voorl. Opleiding van jongelingen [tot predikanten, niet jonger dan 13 jaar. Ds. G. Mansvelt, Voorzitter, Amsterdam, Dr. F. C. Wieder, Vice-Voorzitter, Noordwijkbinnen. Ds. J. M. Jalink, Secretaris, 's-Gravenhage. De Heer H. J. de Jong Schouwenburg, Penningmeester, Dr. J. van Dorp, Pred. te Gendringen. [Amsterdam. Jhr. J. K. W. Schimmelpenninck, Arnhem. De Heer H. H. ten Cate, Eibergen. De Heer D. P. van Capellen van Walsum, Velp. Ds. C. D. van Noppen, Zwolle. Dr. H. Stoel, Veenwouden. Ds. J. Groeneweg, Directeur. De Kerkeraad der Ned. Herv. Zendings-Gemeente. Ds. J. Groeneweg, Voorzitter-Penningmeester. A. J. Radstake, Secretaris. D. J. Ooyman. G. W. Geessink. Ds. H. Visser, Adjunct-Directeur der Chr. Phil. Inrichtingen. NA ZESTIG JAAR! Wij gelooven goed te doen, bij gelegenheid van het 6o-;arig bestaan onzer Vereemging tot opleiding van Predikanten, den vrienden van on^en arbeid, weer een Gedenkboekje aan te bieden, evenals dat tien jaar geleden bij ons Gouden Jubileum gebeurd is. 't Spreekt van zelf, dat er wel een en ander in voor zal komen, waarop reeds toen de aandacht werd gevestigd — zoo is het overzicht van de geschiedenis, dat Ds. Visser in 19x7 gaf, ontleend aan het bekende Gedenkboek van Dr. G. A. Wumkes, natuurlijk vrij wel onveranderd gebleven en slechts met enkele regels over de laatste 10 jaar aangevulden zal het Jaarverslag, dat wij dit keer niet afzonderlijk uitgaven, doch in dit boekje opnamen, weer allerlei „gewone" ervaringen en mededeelingen bevatten, maar — dezelfde dingen te schrijven is ons met verdrietig en voor velen, die dit boekske ontvangen en willen lezen, is het waarschijnlijk wel nuttig. Want na zulk een lang tijdperk, als nu voor onzen arbeid verliep, is althans onder de jongeren zeker een groot aantal, dat van de historie en de drijfkracht en het breede doel der Doetinchemsche Inrichtingen bedroefd weinig afweet. Een ander geslacht is opgekomen, dat door zóóvele nieuwe belangen wordt geboeid, dat het voor de hand ligt met het oude niet meer zóó te rekenen, als het toch waard is en waard blijft. VC^ant al dateert het begin van ons werk dan uit een gansch anderen tijd dan de onze en al zijn de behoeften in die 60 jaren in menig opzicht gewijzigd, datgene waarom het van den aanvang af te doen was, is nog heden ten dage van dezelfde kracht en beteekenis gebleven. Dit ééne zou ik dan ook hartelijk wenschen n.1. dat de overtuiging in breede kringen gewekt of versterkt werd, dat ook na deze 60 jaar, onze Inrichtingen nog geenszins hun bestaansrecht verloren hebben. Ja, meer dan dat, n.1. dat zij, al is het dan misschien op wat andere wijze dan vroeger, nog een grootsche roeping voor ons land en volk hebben te vervullen en daardoor tot veelvuldigen zegen kunnen blijven.1, 'kWeet, dat vooral kort na den dood van den ouden Ds. van Dijk in 1909, hier en daar gefluisterd werd: „Nu kan het werk te Doetinchem wel worden stop gezet, want 't heeft zijn tijd gehad!" Maar ik kan in gemoede verklaren, dat ik nooit dergelijke uitingen heb begrepen, t Leek mij zoo iets als te zeggen: „Onze Vaderlandsche kerk heeft haar tijd gehad, of: „ t Evangelie is niet meer noodig voor de menschen van onze dagen!" En nu gaan er gelijk we weten, helaas! wel allerlei stemmen op die zulks beweren, maar die komen toch zeker niet van den kant dergenen, onder wie wij onze vrienden hebben te zoeken. 't Staat er dan ook zoo mee, dat indien er in 1867 behoefte werd gevoeld aan de doorwerking van het Evangelie in verschillende kringen, dat zeker in onzen tijd niet minder het geval is. (In onze Ned. Herv. Kerk waren toen 86 Predikants-vacatures en nu zijn er bijna 300!) Laten de levensverhoudingen en inzichten, de toestanden in land en kerk, dan in menig opzicht gewijzigd zijn, zoodat wij, vergeleken met 60 jaar geleden, vrij wel in een andere wereld verkeeren, indien het waar is — en Gode zij dank, het is waar! — dat in Jezus Christus [voor alle tijden het antwoord is gegeven op de diepste levensvragen van elk menschenhart, dan moet Hij nog steeds in en buiten de kerken worden verkondigd. Wij durven dan ook het woord van wijlen Ds. van Dij k overnemen: „Wij blijven optreden met de pretentie, dat in het Evangelie mogelijkheden liggen om gansch de maatschappij ten zegen te zijn". In die overtuiging heeft hij zijn werk aangepakt en voortgezet en wii doen dat evenreer. Kapel en Pastorie der Ned. Herv. Zendingsgemeente. aj gelooven wfj te gelijk dat het Evangelie weer op wat andere wijze dan in vroegere perioden moet worden gepredikt. De levende Christus, die er het middelpunt van uitmaakt, is en blijft naar Zijn wezen altijd dezelfde, maar Hij vertoont zich telkens weer in een andere gedaante aan de geslachten der menschen, gelijk Hij dat kort na Zijn opstanding reeds deed. (Mare. 16 v. 12.) En zoo moge het dan een belangrijke vraag zijn, hoe Hij aan de menschen van onzen tijd gebracht moet worden, dat Hij noodig blijft, is voor ons en gelukkig nog voor honderden een uitgemaakte zaak. Daarom is er thans, even goed als 60 jaar geleden, dringende behoefte aan kloeke, geheiligde persoonlijkheden, die in woord en daad en vooral in 'hun gansche levenshouding iets kunnen uitdragen, van hetgeen zij zeiven van den Heiland hebben ervaren. Ja, dat is nu misschien nog meer noodig dan toen, waar in de laatste décenniën steeds grooter scharen bezig zijn van het Evangelie te vervreemden. Ds. van Dijk kon er nog van uitgaan onder een gedoopte natie te verkeeren, die slechts noodig had haar doop te leeren verstaan, tot bewustheid brengende wat er in de harten sluimerde, maar thans zijn er duizenden, die nog wel religieuze behoeften blijken te hebben, maar ze buiten de kerk en den Heiland om, tot bevrediging moeken te brengen» Daarom zijn er menschen vol des geloofs en des Heiligen Geestes noodig, — want God werkt in Zijn Koninkrijk nu eenmaal niet door machines, maar door levende persoonlijkheden — jonge menschen vooral, die zelve iets van het Woord des levens gezien en getast hebben, (i Joh. i vs. i). Vroomheid des harten kan daarbij zeker niet gemist worden, maar zij moeten ook met de gewenschte gaven van het hoofd Zijn toegerust, om rekening houdend met de stroomingen van onzen tijd, geestelijke krachten te ontplooien. ,. ^5, Hy *s ^let we' een zware, maar tegelijk toch heerlijke taak, dezulken die God in Zijn dienst gebruiken wil, te helpen vormen; hen financieel te steunen, omdat zij vaak uit kringen komen, waar men de aanzienlijke kosten van jarenlange studie niet kan dragen, maar vooral ook te beproeven hen in een frisch, Christelijk milieu iets te laten voelen van hetgeen ons in den Heiland, op verschillende levensterreinen is geschonken. Dat was een van de beginselen van den stichter onzer Inrichtingen, waartoe hij èn hier in Doetinchem èn aan de Academie de jonge menschen in Internaten deed samenwonen. En nu weten wij ook wel, dat over het nut daarvan verschillend geoordeeld is en wordt, maar onze Besturen blijven toch evenals schrijver dezes van meening, dat hierin zulk een integreerend bestanddeel van ons werk is gelegen, dat wij dit, ook in de veranderde tijdsomstandigheden, niet mogen prijsgeven. Anders zou het in een soort beurzensysteem ontaarden, wat nooit de bedoeling is geweest en ook niet mag worden. t ls bovendien ook merkwaardig, hoe vooral in het buitenland de hospitium-gedachte voor studenten, aan 't opleven is. En dat er in °nS u u-f' ,het sIamenwonen yan gelijkgezinden behoefte wordt gevoeld, „lijkt al wel hieruit, dat wij meermalen van ouders het verzoek rijgen hun zonen die student worden, in ons Hospitium te doen opnemen, zonder dat zij tinancieelen steun vragen of behoeven. Maar zulke verzoeken moeten wij doorgaans reeds hierom afwijzen, omdat de ruimte in ons tegenwoordige Studentenhuis ontbreekt. Dat huis begint trouwens oud te worden en allerlei gebreken te vertoonen, en — 't heeft de laatste jaren met eens plaats genoeg om onze eigen kweekelingen uit Doetinchem te herbergen. Daarom zijn wij er al geruimen tijd op bedacht, tot den bouw van een nieuw Studentenhuis te Utrecht te komen. Laat er van daar uit dan zoo veel mogelijk contact met verwante kringen en de overige buitenwereld Zijn — meer dan in vorige generaties het geval was — laat het worden ingericht naar de eischen des tij ds, overeenkomstig de behoeften van het studentenleven, — als er maar een sfeer heerscht, waarin ook geestelijke krachten kunnen worden opgedaan en het jonge geloofsleven kan worden versterkt. Hoe zouden wij ons dus verblijden, als in dit Jubileumjaar door vele giften het Bouwfonds dat wij reeds hebben, zoodanig versterkt werd, dat na niet langen tijd de aanhangige plannen verwerkelijkt konden worden. De actie, die daarvoor thans in het land gevoerd wordt, bevelen wij dan ook bij allen, die dit boekske lezen, hartelijk aan! Kapel — Interieur. Onzerzijds toch hebben wij de overtuiging, dat de arbeid onzer Inrichtingen, inplaats van te mogen verslappen, juist met groote kracht moet worden voortgezet. Er is gelukkig allerwege lust om te werken, misschien zelfs nog veel meer dan 60 jaar geleden. Toen concentreerde b.v. het werk der Inwendige Zending zich hoofdzakelijk tot enkele Inrichtingen en Vereenigingen — nu zijn ze er bijna zonder tal. Alleen bij den Centraal-Bond voor Inw.Zend. enChr.Phil. Inrichtingen zijn er reeds ±130 aangesloten. Maar onder die alle blijft ook,,Doetinchem" vrijmoedig de sympathie en den steun vragen van degenen, die het wel meenen met onze Kerk en daarbuiten. Stedelijk Gymnasium. Het werk der Doetinchemsche Inrichtingen is in de verloopen 60 jaren zeker niet tevergeefsch geweest — getuige de bijgevoegde lijst dergenen die bij hun opleiding ten einde toe werden geholpen. Wat is er door die meer dan 300 mannen in allerlei plaatsen en kringen, week aan week doorgaans voortreffelijke arbeid verricht! Duizenden en tienduizenden in alle deelen van het land, zijn er door met het Evangelie in aanraking gekomen of in hun geestelijk leven verder gebracht. Zeker niet tevergeefsch — getuige ook de niet-bijgevoegde lijst dergenen, die korter of langer in onze Inrichtingen vertoefden, een lijst die misschien nog wel vijf k zes honderd namen zou bevatten. Velen hunner zijn niet tot het gewenschte doel gekomen, maar een groot getal heeft het toch mede aan „Doetinchem", te danken, dat zij in kerk of maatschappij een belangrijke positie bekleeden. Wij zien natuurlijk op onze lijst met weemoed naar de namen van hen, die reeds van hun post werden opgeroepen — 't zijn er al 74 — maar, zij hebben den Raad Gods gediend en eeuwigheidswerk verricht. En nu worden vooral degenen, die nog in de volle kracht staan en niet het minst de jongeren, geroepen den arbeid voort te zetten, in de vaste overtuiging, dat het Koninkrijk Gods komende blijft, ondanks alle machten die zich verzetten; en dat het ten slotte, onder allerlei moeilijkheden door, groote heerlijkheid is in dat Koninkrijk een medearbeider te mogen wezen. tijd van den eersten opbloei onzer Inrichtingen behoort tot het verleden — misschien wilde de Stichter toen hij in 2;ijn volle kracht stond, ook wel te veel omvatten — en 200 is er een 20, 25 jaar geleden f een zekere inzinking gekomen, al hield die mede verband met het toen verminderende aantal vacatures. Maar de laatste jaren is er onmiskenbaar weer een opleving, die naar wij zeker gelooven, kan blijven voortgaan, indien — onze vrienden niet vertragen ons te helpen. Want al komt het in de eerste plaats niet op de stoffelijke middelen aan, maar op de geestelijke kracht en de geheiligde persoonlijkheden, de arbeid kan nu eenmaal niet worden verricht zonder den geldelijken steun van velen in den lande. Vroeger werden er vaak door enkele milde gevers, groote bedragen beschikbaar gesteld — maar die tijd schijnt vrijwel voorbij te wezen. Daarom hebben wij nu te meer de hulp van de velen in allerlei kringen noodig. En gelukkig laten die velen zich ook niet onbetuigd, o.a. bij de Zomercollecte onzer kweekelingen, welke collecte, nu die sedert enkele jaren niet meer voor onze Chr. Scholen gebruikt behoeft te worden — wij vrijmoedig voor het werk der Opleiding bestemmen, gelijk allen dat kunnen weten. Gaarne grijp ik dan ook deze gelegenheid aan, dengenen die daarin bijdragen, hartelijk voor hun steun te danken. Die dank worde trouwens aan ieder gebracht, die op welke wijze dan ook, ons werk heeft willen bevorderen, waarbij wij niet vergeten, de ontslapenen, die in vroegeren tijd meermalen zoo koninklijk hebben geholpen. En zoo willen wij dan, na in dit jaar der gedachtenis een wijle te hebben stilgestaan tot dankbaar terugzien, weer moedig voorttrekken, instemmende met het woord van den ouden Ds. van Dijk: „Land en kerk worden niet gered door schrijven en wrijven, strijd en twisten, maar alleen door in stilheid te arbeiden aan het werk Gods." Ja, in stilheid, maar tegelijk met kloek geloofsvertrouwen, doende wat onze hand vindt om te doen, wetende dat het Koninrijk Gods niet is gelegen in woorden, maar in kracht, J. GROENEWEG. Doetinchem, begin Mei 1927. Pred.-Directéur. STICHTER EN STICHTINGEN. Wie in het midden der vorige eeuw langs zonnigen zandweg door bellenrinkelende paarden op wit-gehuifde kar het stedeke Doetinchem binnengetrokken werd, bevond zich in een doodsch vestinkje met wallen en grachten, welks naam begrijpelijkerwijze door sommigen met „Doodekom" in verband gebracht wordt. Wie thans met de montere Geldersche Stoomtram onder schaduwrijke boomen Doetinchem binnensnort vindt een levendig stadje, metropool van den Achterhoek, met forsche huizen, bloeiende inrichtingen van onderwijs en druk verkeer. Naast oeconomische factoren is deze opbloei te danken aan den man, wiens beeltenis vooraan in dit gedenkboekje is afgedrukt. Toch was maatschappelijk resultaat voor hem bijkomstig; al zijn gebouwen en stichtingen waren slechts middelen tot één groot, geestelijk werk: den opbloei der Ned. Herv. Kerk in ons vaderland, van welke het voor ruim 60 jaren eveneens mocht heeten: „de dood in de pot". Starre orthodoxie met een dood geloof aan de eene zijde, aan den anderen kant een krachtig opschietend modernisme, vol jong leven maar met een dooden Heiland. Het is Ds. J. van Dijk Mz. geweest, die het leven en den overvloed van Christus van uit Doetinchem in onze kerk, onze school en op vele terreinen van ons volksleven heeft ingedragen. Zestig jaren bestaat zijn werk. 't Is goed, dat vooral Hervormde Christenen in breederen kring de geschiedenis en de beteekenis daarvan kennen en — waardeeren. Uit den boerenstand zijn krachtige mannen gesproten; tot hen behoort Jan Melles van Dijk. De vastheid van hand, waarmede hij later de niet altijd makke bewoners van zijn grootsche inrichtingen bestuurde, gewerd hem op de akkers zijns vaders te Tzum, waar hij het koppig vierspan voor den ploeg in bedwang hield. Als derde zoon van zes kinderen werd hij 16 April 1830 op de boerderij „Welgelegen" geboren. Zijn onverzettelijken wil en strengen aard erfde hij van zijn vader, teerheid van gemoed was de schat, dien zijn zachte moeder hem meegaf. In zijn jongelingsjaren toonde hij menigmaal verregaande stoutmoedigheid en de hoekige karakters van vader en Zoon botsten dikwijls zoo hevig, dat dienstneming bij een buurman voor Jan noodzakelijk werd geacht. Hoewel met hart en ziel boer, kon Ruimzicht — Gebouw. dit beroep hem op den duur niet bevredigen en streefde hij als menige leergierige boerenzoon in Friesland, naar de bebouwing van andere akkers, om daarin te werpen het zaad van het Evangelie. In 1856 gehuwd met Cornelia Dirks, vestigde hij zich te Franeker, waar een winkel in schoenen en matten met een klein boerenbedrijf verbonden werd. Omdat de vrijzinnige prediking in de Ned. Herv. Kerk aldaar hem niet kon voldoen, ging hij naar de afgescheiden gemeente zijner vrouw over, waar de leiding van den uitnemenden voorganger Ds. Pieters zijn begeerte naar het predikambt onweerstaanbaar maakte* Toen wierp hij zich met al de kracht van zijn sterk lichaam en de gansche energie van zijn vurigen geest op de studie, waarvoor alleen het avondlijk en nachtlijk uur beschikbaar was. Afgescheiden dominee! Dit plan had een volslagen breuk met vader Melle van Dijk ten gevolge, maar grootvaders zijn uiterst zwak tegenover de uitgestrekte armpjes van hun kleinkind; listige liefde brak het hart van den onbuigzamen man. Na in 1862 op Art. 8 der Dordtsche Kerkenorde, als man van „singuliere gaven" tot de evangeliebediening te zijn toegelaten, werd Ds. van Dijk predikant bij de kleine afgescheiden gemeente te Doetinchem, die. wegens den grooten afstand van Varsseveld zelfstandig geworden, in 1860 een eenvoudig kerkje bij de Heezenpoort gebouwd had, waarin haar ruime geest zelfs min-Dordtsche mannen als Gerdes en de Liefde liet optreden. Een vreugdedag voor deze eenvoudigen was~de 21ste Dec. 1862, toen zij in Ds. van Dijk een eigen leeraar ontvingen. Met frissche kracht vatte deze den arbeid van zijn begeerd ambt aan, waarbij hij heel spoedig in aanraking kwam met de treurige toestanden op godsdienstig en maatschappelijk gebied in den Achterhoek. Direct zag zijn scherpe blik, dat hij met prediking en bijbelverspreiding niet volstaan kon; zijn zendingshart greep over zijn dertien gezinnen heen naar heel de omgeving. In Friesland had hij gezien, wat degelijk Christelijk onderwijs.'vermocht. Er moest te Doetinchem een school komen. De Hervormde predikanten voelden er niet voor. Toen zette Ds. van Dijk door. De eerste daad van durf — later door zooveel grootschere gevolgd — was de aankoop van Ruimzicht — Plattegrond. 1500 M2. geslechten stadswal voor 15 cent de M2. Meer kon de kleine kracht der gemeente niet doen. Het overige moest van buiten komen. Doch de eerste van de talrijke collectereizen van Ds. van Dijk had een Zeer ontmoedigend resultaat; twaalf gulden en open voeten bracht hij thuis. Prof. J. H. Gunning Jr., toen predikant in den Haag, was zijn eerste helper; deze beval de school te Doetinchem in de Haagsche Réveilkringen aan en mannen als Mr. Groen van Prinsterer en Jhr. A. Klerck Zetten hunne schouders mede onder deze zaak; toen ging het goed. In 1865 had reeds de inwijding van de school voor Christelijk Nationaal Onderwijs plaats, een eenvoudig gebouw op de plaats, waar thans de physica-lessen van het gymnasium gegeven worden en waar een gedenk- steen in den voorgevel nog het fundament en de bestemming der school meldt. Een slapelooze dame te Amsterdam, die op een avond voor een goede nachtrust duizend gulden beloofde te geven aan den eersten collectant, betaalde de groote bijrekening, want Ds. van Dijk was den volgenden morgen de eerste op haar stoep. De Doetinchemmers zagen de school met nijdige blikken aan, doch burgemeester Simon verkondigde bij een bezoek eerlijk haar lof. In 1872 was een nieuwe, grootere school noodig; deze verrees in het Hovenstraatje terwijl in 1884 de tegenwoordige massieve school met onderwijzerswoning gebouwd werd, waarin onder het hoofd den heer J. Visser, benevens lager onderwijs, volledig Chr. Mulo-onderwijs wordt gegeven. (Zie foto pag. 25) „Beginnende te Jeruzalem", dit woord van den Heiland bracht Ds. van Dijk in praktijk maar tevens richtte hij het oog op de naaste omgeving der stad en ging al heel spoedig met plannen om voor Judea en Samaria, heel wat later zelfs voor „de uiterste einden der aarde". Laat ik deze orde in het werk van Ds. van Dijk mogen vasthouden, ook al grijpen de deelen chronologisch in elkander. Zoo valt de schoolstichting te Zelhem, Halle en Wittebrink in den kring Jeruzalem. In Zelhem waren maatschappelijke en geestelijke verheffing het meest noodzakelijk. In 1867 kreeg Ds. van Dijk reeds van iemand, die zelf geen kinderen had, aldaar een stuk grond voor een school. Jhr. Mr. J. W. van Loon te Amsterdam gaf er nog een stuk bij. Een collectereis in het „heitelan" van Ds. van Dijk bracht zooveel op, dat de aanbesteding spoedig kon plaats hebben. Men spotte te Zelhem met deze onderneming, die men de gekroonde dwaasheid achtte, maar langzamerhand leerden de Zelhemieten het werk van Ds. van Dijk waardeeren. De school was der gemeente tot grooten zegen en in 1902 gaf de Ned. Herv. Gem. te Zelhem hare begeerte te kennen om de school in eigen beheer over te nemen. Toen had de overdracht van grond, gebouw en inventaris plaats. Te. Halle, onder Zelhem begon de arbeid met evangeliesatiewerk, waarvoor een klein lokaaltje in de Nijman gebouwd werd. De oudste kweekelingen der inmiddels begonnen opleiding tot predikanten, preekten zoo goed en kwaad dat ging te Halle. Toch wekte dit gebrekkig werk zooveel belangstelling dat men spoedig ook daar om een school vroeg. De jeugdige voorgangers collecteerden in den Achterhoek en uit het geheele land kwamen giften in. De nieuwe school kwam tot stand, zij paalde aan de kleine synagoge. Meester Smits werd haar onderwijzer in 1873; zijn arbeid was onder de achterlijke, schuwe bevolking echt pionierswerk. Het fonds „Dorkas" werd opgericht ter voorziening in de kleeding der schooljeugd, een tweede fonds van ƒ 10.000, door meester Smits op zijn merkwaardige collectereizen bijeengebracht, maakte de beroeping van een predikant bij de Ned. Herv. Gem. mogelijk. In 1904 kreeg Halle een kloeke, nieuwe school onder het hoofdschap van den heer J. ten Have, schoonzoon van meester Smits, die dit centrum van veel gemeentelijk werk in 1921 aan de voortreffelijke leiding van den heer A. Lagerwey overdroeg; deze werd opgevolgd in 1927 door den heer J. Rijnsent. (zie foto pag. 27). Op gelijke wijze werd aan den anderen kant van Zelhem geëvangeliseerd, n.1. aan de Wittebrink. Van 1863 af preekte Ds. van Dijk daar op de boerendeel bij Geessink en van Arragon; later werd een lokaaltje gebouwd, waarin de kweekelingen van Doetinchem bijbellezingen hielden maar dat in 1877 tevens tot school werd ingericht. De heer S. Ver hoeff van Ruimzicht was daar 17 jaar onderwijzer. Het gerestaureerde lokaaltje tevens school, kwam in 1895 onder leiding van den heer A.J. Radstake, die in 1899 de thans in gebruik zijnde school kon betrekken. Deze school kantevens tot lokaal voor bijbellezingen ingericht worden, (ziefotopag. 29) Van dit viertal scholen, van bijbelverspreiding en evangelisatie-werk is een onschatbare terechtbrengende en bewarende kracht uitgegaan over Doetinchem en naaste omgeving. Hoe zou het daar thans uitzien, zonder den arbeid van Ds. van Dijk en zijn eenvoudige gemeenteleden, onder wie wij den ouden, blinden Pliester te Zelhem wel met name mogen noemen! Het ruime hart en de breede blik van Ds. van Dijk doelden echter over de grenzen van den Achterhoek heen. Reeds lang hielden zijn gedachten zich bezig met Judea en Samaria, met zijn geheele vaderland. Met droefheid sloeg de afgescheiden predikant den door de moderne richting ontredderden en wankelenden toestand der Ned. Herv. Kerk omstreeks 1860—'70 gade. De „Christelijke vrienden" onder leiding van Mr. Groen van Prinsterer voelden allen ten sterkste, dat er een dam tegen den wassenden stroom van het modernisme moest worden opgeworpen. Maar wat moest er worden gedaan tegen den algemeenen afval eenerzij ds en het proselytenmakend sectarisme aan den anderen kant? De voormannen waren over de te nemen maatregelen hopeloos oneenig. Sommigen bepleitten Inwendige Zending als remedie, Gunning wilde een evangelistenschool, Prof. de Geer een convict als in Tübingen. Over den grondslag van geen van beide laatste plannen kon eenstemmigheid verkregen worden; er werd al maar vergaderd, heftig gedebatteerd, eindeloos geschreven maar er geschiedde... niets. — Met brandend ongeduld zag Ds. van Dijk dit alles aan. Er moest gehandeld worden en tot beschaming van alle debatteerende theologen werd hij de man van de daad. Hij zag in ons vaderland een grooten oogst maar weinige arbeiders, 't Werd hem steeds duidelijker: persoonheden moesten gevormd worden, organen des Heiligen Geestes om Christus te brengen tot de gemeente. Onder alles hield hij aan de beteekenis en de roeping der Ned. Herv. Kerk voor ons volk vast. Hij richtte zich tot de internationale vergadering der Evangelische Alliantie, in 1867 te Amsterdam gehouden; een schitterende bijeenkomst van de keur der Réveil-vrienden met binnen- en buitenlandsche godgeleerden van naam. Door ernstige krankheid zijner vrouw verhinderd persoonlijk tegenwoordig te zijn, stelde Ds. van Dijk in zijn brochure: „Allieeren door Alliantie" zijn plannen aan de aanzienlijke vergadering voor. Deze vonden buitengewonen bijval en openden de beurzen der rijken. In zijn brochure deelde Ds. van Dijk mede, dat hij ongezocht reeds in het klein met de opleiding van twee a drie jongelingen was begonnen, voor wie hij ƒ 2.— kostgeld per week betaalde. Immers in September 1866 klopte een 20-jarige jonge man, Gerrit Jan Antink, die tot de afgescheidenen was overgegaan maar tevergeefs op steun van de classis Varsseveld wachtte, bij Ds. van Dijk om hulp voor zijn studie aan. Deze stelde hem den eisch: Predikant worden in de Ned. Herv. Kerk. Veertien dagen bedenktijd hadden tot resultaat, dat Antink de eerste kweekeling werd van Ds. van Dijk en leerling op de Latijnsche school te Doetinchem, die in een torenkamer van de Herv. Kerk werd gehouden en wier eenige docent de geleerde rector Franqois van Cappelle was. Een circulaire gericht aan de Jongelingsvereenigingen in den lande had ten gevolge, dat er 13 jongelui voorloopig werden aangenomen, o.a. J. W. Kautzmann, F. H. J. Grundlehner, A. H. Roose, Th. N. Crousaz, F. Kampstra, B. Wielinga en K. Straatsma, van wie de voorlaatste alleen nog in het land der levenden is. Hun leven in de boersche kosthuizen was uiterst sober en zeer primitief. Het beantwoordde ook allerminst aan het doel, dat Ds. van Dijk zich met de opleiding voorstelde. Meer dan eens had hij het oog geslagen op een klein boerenlandhuis, gelegen aan den weg naar „de Kruisberg" en in 1868 gelukte het dit landhuis, dat den naam „Ruimzicht" droeg, te koopen. Na eenige vertimmering namen de zeven oudste kweekelingen er hun intrek. Gangel werd huisonderwijzer, Velkers met zijn vrouw huisbewaarder; 26 Nov. '68 werd Ruimzicht feestelijk ingewijd. 't Spreekt van zelf, dat Ds. van Dijk met zijn kennis van het bedrijf de boerderij aanhield en winstgevend maakte. Bokma, een der kweekelingen kwam eiken "morgen de koeien melken. De^boerderij heeft altijd Ruimzicht — Winterkiekje. een belangrijke plaats in het inrichtingsleven ingenomen. Later vergroot, afgebrand en weer opgebouwd vormt zij met haar weide, akkers en gebouwen, een belangrijk eigendom, dat sedert Mei 1924 verhuurd wordt. In Ruimzicht nam de opleiding meer vasten vorm aan en 20 Aug. 1868 stonden de Statuten van de Vereeniging tot Bevordering van Inwendige Zending, die 18 Aug. 1867 was opgericht en derhalve dit jaar haar zestig-jarig jubileum viert, in de Staatscourant. Jhr. Mr. J, W. van Loon "was haar eerste voorzitter. In het volgend jaar deden 9 kweekelingen toelatingsexamen voor de Universiteit; Dr. A. Kuyper, daarbij tegenwoordig, schreef met bijzonderen lof over de jonge studenten. Wonderlijke geruchten van klompen en blauwe kielen waren hun vooruitgesneld naar de Akademie te Utrecht, maar toen de „Dijkianen" groot-mathesis deden „voor de aardigheid", dwongen ze spoedig respect af bij hunne commilitones. Het naaste doel was nu een eigen studentenhuis in de academiestad. Mej. B. L. van Eek te Arnhem, die ook het geld voor Ruimzicht gegeven had, bood ƒ 20.000 aan, waarvoor in 1872 het deftige huis Achter St, Pieter 11 gekocht werd. Felle critiek op dit z.g. Roomsch, seminaristisch streven bleef niet uit. Op verzoek van de faculteit bezocht Prof. van Oosterzee het huis. Zijn HoogGel. vond geen spoor van kloosterachtigheid en verheelde zijn goede indrukken niet. Na de familie De Leur, verzorgde mej. M. van Esch en daarna mej. Elsinger de inwonende studenten, totdat in 1913 het huis tijdelijk verhuurd werd aan mej. M. D. van Hoogstraten als dames-studenten-home en in 1920 verkocht. Voor het sterk toenemend aantal der studenten kwam de Vereeniging in 1877 in het bezit van een tweede huis te Utrecht, Kromme Nieuwe Gracht 38, waar het echtpaar Hillen lange jaren de leiding had en mevr. Hagens—de Groot van 1910—1924 als directrice fungeerde, die opgevolgd werd door mevr. Meulenbelt— v. d. Berg. In den bloeitijd der opleiding woonde echter nog een belangrijk getal studenten op kamers. Doch ook thans is dit het geval, zoodat de behoefte aan een grooter en naar de eischen des tijds ingericht Studentenhuis ten zeerste wordt gevoeld, (zie foto pag. 30) De pogingen om ook in Groningen een studentenhuis te hebben mislukten, waarvoor Ds. van Dijk later dankbaar was; toch hebben ook aan de Groningsche en de Leidsche universiteit verschillende kweekelingen gestudeerd. Te Groningen zijn thans nog enkele studenten. Te Amsterdam heeft de Vereeniging op de Heerengracht no. 370 enkele jaren in bezit gehad; omdat de studentenhuizen te Utrecht meer dan bezet waren, brachten de propaedeutici hun eerste jaar in dat huis door. Kort nadat het onderwijs vanwege de Ned. Herv. Kerk te Amsterdam opgeheven werd, verviel het huis krachtens schenkingsbepalingen aan het Synodale Fonds voor noodlijdende kerken en personen. Het spreekt van zelf, dat een afgescheiden predikant, die veel meer het geheele volk wilde dienen dan zijn kerk, wiens ideaal het was Hervormden en Afgescheidenen tot elkander te brengen, die in 1866 terstond den Vervolgbundel in zijn gemeente invoerde, die preekte en avondmaal bediende, waar men het wenschte, het spoedig te kwaad kreeg onder de preciese broeders, wier haren ten berge rezen bij zulk een vrijbuiterij. Tal van protesten kwamen tegen zijn onrechtzinnig en revolutionair optreden in. Leelijke dingen werden over Ds. van Dijk gezegd en geschreven. Toen trachtten Irvingianen en Confessioneelen hem te winnen. Hoewel de classis Varsseveld hem steeds de hand boven het hoofd hield, besloot de Generale Synode in 1869 te Middelburg gehouden, Ds. van Dijk af te zetten. Daarop verklaarde de afgescheiden gemeente te Doetinchem zich zelfstandig onder den naam van Ned, Herv. Zendingsgemeente. Zij is de bakermat der Chr. Phil. Inrichtingen. Van haren energieken voorganger ging al de arbeid uit. Daar geheel zijn streven op het heil der Ned. Herv. Kerk gericht was, achtten velen en ook Ds. van Dijk zelf zijn persoonlijke verhouding tot die kerk zeer eigenaardig. Daarom ging hij in 1874 tot de Herv. Kerk over en liet zich te Tzum, in de kerk waar hij gedoopt was, tot lidmaat bevestigen. Bij die gelegenheid sprak hij zijn rede uit: „Waarom ik tot de Herv. Kerk overging". Langzamerhand breidde de arbeid zich met drie nieuwe takken van Inw. Zending uit. Ruimzicht — Hall. De Vereeniging tot Bev. van Inw. Zending kreeg in 1876 een jongere zuster naast zich in de Vereeniging voor Voorloopige Opleiding. Reeds lang was de behoefte aan voorbereidend onderwijs gevoeld voor degenen, die in eigen omgeving geen voldoende opleiding konden ontvangen! Als de nieuwe Vereeniging hem een woning wilde bouwen, verklaarde Ds. L. J. van Rhijn te Wassenaar zich bereid zijn krachten aan beide Vereenigingen te geven. Zoo kwam Avondrood tot stand, waar Ds. Van Rhijn en later Ds. F. Kampstra en Ds. D. J. van Dijk woonden en den stichter ter zijde stonden. Van de familie Van Pallandt werd GrootZande bij Laag-Keppel gehuurd tot verblijfplaats van de kweekelingen der Voorl. Opleiding. De oorspronkelijke wensch, dat beide Vereenigingen éénmaal één geheel zouden vormen is nog niet vervuld. Iedere jongen, die thans naar Doetinchem komt wordt kweekeling van de Ver. voor Voorl. Opleiding, waarbij hij een proef jaar voor eigen rekening doormaakt, op Ruimzicht woont en dan kan overgaan naar de groote vereeniging, die jongelui van goede verwachting met beurzen steunt. De namen van de tegenwoordige bestuursleden der beide Vereenigingen vindt men vooraan in dit boekje. Kort na den dood van Mr. Groen van Prinsterer in 1877 bood een rijke boer te Steenderen, D.J. B. Remmelink ƒ 12.000 aan Ds. van Dijk aan, om ter eere van den grooten staatsman een huis voor de opleiding Ruimzicht — Eetzaal. van Christelijke onderwijzers te stichten. De Klokkenberg te Nijmegen kon alleen niet in de behoefte aan onderwijzers voorzien en men achtte het niet wenschelijk deze inrichting uit te breiden. Een bestuur uit bekende mannen bestaande hielp de zaak krachtig bevorderen. Ds. van Dijk trad als directeur-penningmeester op, de Zendingsgemeente gaf een stuk grond voor den bouw en den ien Nov. 1878 wijdde Ds. van Dijk de Groen van Prinstererschool in. Er was plaats voor veertig leerlingen in het forsche gebouw in de Van Nispenstraat; men begon met dertien. De heer G. van Bleek was de eerste directeur, hij werd in 1881 opgevolgd door den heer P. H. Moora. Ds. van Dijk wilde beurzen beschikbaar stellen voor uitnemende jongens uit den eenvoudigen stand; toen dit niet gelukte en de Christenen hem geen crediet gaven, trad hij als directeur-penningmeester af, maar bleef de zaak steunen. De Groen van Prinstererschool, hoewel vrucht van den arbeid van Ds. van Dijk, staat thans in geen andere dan vriendelijke betrekking tot de Chr. Phil. Inrichtingen. Met den derden tak van arbeid bedoelen wij de opleiding van christelijke dokters. Op initiatief van Ds. van Dijk kwam in 1882 de Vereeniging ,,Lukasstichting" tot stand, die ten doel had onbemiddelde jongelingen van christelijken huize tot geneesheer op te leiden. Veler sympathie maakte het mogelijk, dat in 1884 reeds een eigen groot gebouw kon Ruimzicht — Leerzaal. worden ingericht. Dr. D. Schermers, thans te Zeist, was de eerste kweekeling, die als student naar Amsterdam ging. De huizen te Utrecht waren overvol, daarom was het een uitkomst toen in '86 het prachtige huis op de Nieuwe Heerengracht No. 103 te Amsterdam kon worden aangekocht, waar de medici met verschillende theologen zouden samenwonen* In Prof. J. W. Gunning en Prof. J. H. Gunning Jr., de beide faculteiten vertegenwoordigend, vonden de studenten warme vrienden der Inrichtingen. Een eigen zoon van Ds. van Dijk overleed op 21-jarigen leeftijd als medisch student; te zijner gedachtenis werd een Jan Cornelis-fonds gesticht, dat jonge dokters in de gelegenheid stelde een wetenschappelijke reis te maken, instrumenten te koopen of hun op andere wijze behulpzaam was. Ds. van Dijk wilde geen Directeur der Lukasstichtingzijn, omdat dit niet op zijn terrein lag. Hij noemde zich vicarius, maar in 1902 legde hij, wegens een conflict met het bestuur over de leiding in het internaat, zijn post neer. Ook dit werk staat thans onafhankelijk van Doetinchem, al heeft Ds. Groeneweg, de tegenwoordige Directeur sedert verleden jaar zitting in het Bestuur, zoodat er bij het toekennen van beurzen wederzijdsch overleg kan worden gepleegd. Hoewel de teleurstellingen vele waren heeft de Lukasstichting verschillende christelijke dokters opgeleid, die vooral op het gebied der psychiatrie en homoeopathie een goeden naam hebben in ons land. Te Doetinchem zelf waren ondertusschen ook belangrijke uitwendige veranderingen gekomen. De oude Latijnsche school kon niet meer voldoen. De wet op het Hooger Onderwijs stelde haar hooger eischen en toen zij in 1878 een pro-gymnasium werd met 5e klas Latijnsche school, was er een grooter gebouw noodig. Het Rijk gaf geen subsidie, dus toog Ds. van Dijk weer aan het werk en bouwde met hulp van elders het nieuwe gymnasium met 12 lokalen, dat hij aan de gemeente Doetinchem in huur gaf (zie foto pag. 7). In den druksten tijd telde het pl.m. 225 leerlingen; thans is het getal honderd. De tegenwoordige rector is Dr. C.J. Söhngen. Ruim acht en dertig jaar lang was B. Stein claviger; in 1920 werd hij opgevolgd door L. Nieuwenhuis. Zoo stonden reeds enkele kapitale gebouwen in de Van Nispenstraat. In 1881 kreeg de Zendingsgemeente een schoon bedehuis in de kapel der Inrichtingen met haar vriendelijk interieur, die verbonden met een royale pastorie, een sieraad van Doetinchem is. (zie foto s pag. 4 6) Voor het steeds toenemend aantal kweekelingen bleek Ruimzicht spoedig te klein. In 1886 stond het Bestuur voor twee plannen: een tweede Ruimzicht bouwen of het oude vergrooten. 't Laatste werd gekozen; op grootsche wijze werd het nieuwe gebouw ingericht in den Tegenwoordigen vorm (zie foto pag. 10 e.a.). Over de eiken parketvloer in de prachtige eetzaal hadden bekrompen menschen heel wat te zeggen. De uitkomst stelde Ds. van Dijk in het gelijk; de vloeren der overige zalen zijn alle reeds vernieuwd, die der eetzaal ligt nog jaren. Het gebouw met zijn ruime leerzalen biedt thans plaats voor 92 jongens. Velen achtten Ruimzicht te mooi, want ook voor den aanleg van den tuin werd niets gespaard, wat zijn tegenwoordige pracht bewijst. Doch hier hebben wij te doen met een principe van Ds. van Dijk: het christelijke moet superieur zijn; bovendien werkt niets zoo vormend op jonge menschen in, al is het ook onbewust, dan een zonnige jeugd in schoone omgeving. Grooter bezwaar maakten anderen tegen het samenwonen van zooveel jongelui zonder direct toezicht, de eigenaardigheid van het paedagogisch systeem van Ds. van Dijk. Tot hen behoorde o.a. Ds. van Rhijn, die mede daarom den band met de Vereeniging verbrak. Dat het in de groote republiek Ruimzicht altijd nog betrekkelijk zoo goed ging, bewijst veel voor den machtigen invloed van Ds. van Dijk, voor de kracht van zijn gebed, maar moet ook toegeschreven worden aan de bewarende kracht, die van vele oudere kweekelingen uitging. Na de familie Verhoeff heeft mej. A. Blankwaardt een kwart eeuw de huishouding op Ruimzicht waargenomen. De tegenwoordige besturen braken met het oude paedagogische systeem, toen zij aan een predikant met zijn echtgenoote de leiding van Ruimzicht in handen gaven. Deze leven met de jongens mede en trachten leiding en gezelligheid aan te brengen, twee dingen, die menigeen vroeger als een gemis voelde. Met zijn centrale verwarming, badkamers en verder sanitair, conversatiezaal en sportterrein beantwoordt Ruimzicht — Conversatiezaal. Ruimzicht thans uitwendig aan alle billijke eischen. Moge het inwendig ook ten zegen zijn voor de ruim 50 jongens, die het bewonen! Dat Ds. van Dijk ook getuigen wilde tot aan de uiterste einden der aarde blijkt uit zijn idealistisch pogen in 1890, toen hij één millioen gulden bijeen wilde brengen om daarvoor 100 zendelingen en 100 artsen voor Indië op te leiden. Er werd voor twee ton ingeschreven. Een onvermoeide werker was Ds. van Dijk; het is onbegrijpelijk, waar hij den tijd vond voor zijn veelsoortigen arbeid, zijn brochures, het Doetinchemsch Weekblad, collectereizen, preekwerk enz. Zijn veelbewogen leven, rijk aan verguizing, arm aan waardeering bracht onschatbaren zegen over ons volk. Hij was geen gemakkelijk maar een vruchtbaar man. Die hem leerden kennen weten van een straffe hand bestierd door een liefelijk gemoed. Den i5den Januari 1909 volgde hij zijn vrouw in de heerlijkheid. Dankbare oud-kweekelingen droegen zijn stoffelijk overschot naar het graf. Het was geen gemakkelijke taak voor zijn oudsten zoon Ds. D. J. van Dijk, na Ds. F. Kampstra, in 1895 eveneens tweede predikant der Zendingsgemeente, om zulk een vader op te volgen, juist in een tijd van teruggang van den arbeid. In tegenstelling met zijn vader was hij een algemeen bemind man, met een wonder warm en trouw hart. Met al de toewijding Ruimzicht — Groene zaal (Bestuurskamer). en kracht van een niet sterk lichaam werkte hij aan den opbouw der wankelende Inrichtingen; hij is het geweest, die nieuwe banen insloeg en voorbereidde. Hij streefde reeds naar Ruimzicht als Christelijk internaat ook voor niet-theologen en maakte de Inrichtingen dienstbaar aan de Conferenties voor Inw. Zending. Slechts 3 jaren mocht hij als directeur arbeiden. Den 28en Mei 1912 maakte een kortstondige krankheid snel een einde aan dit dierbare leven. De besturen der Vereenigingen vereenigden zich met de Zendingsgemeente in de keuze van Ds. J. Groeneweg, schoonzoon van Ds. van Dijk Sr., tot predikant-directeur der Chr. Phil. Inrichtingen, voorheen directeur van het Haagsche Diaeonessemhuis. Hij houdt niet enkel de traditie vast maar arbeidt met hart en ziel voor de behoeften van den tegenwoordigen tijd; getuigen de verandering in de leiding op Ruimzicht en het in 1917 ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum gestichte fonds voor niet-theologen, waaruit beurzen verleend worden aan jongelieden, die als dokter, leeraar enz. in Christelijken geest later werkzaam willen zijn. Dit fonds telt onder zijn begunstigden ook twee dames-studenten. Het 50-jarig jubileum werd met enthousiasme gevierd. Tal van oudkweekelingen met hunne vrouwen kwamen ter Réunie naar Doetinchem. Ter gelegenheid van dit halve-eeuw-feest werd de biografie van Ds. J. van Dijk Mzn., geschreven door den bekwamen historicus Dr. G. A. Wumkes, toen nog predikant te Sneek, uitgegeven. Sindsdien ging de arbeid rustig en gezegend voort. Het jaar 1923 bracht donkere schaduwen over het persoonlijk leven'van den directeur en van den leider der jongens op Ruimzicht. Na een langdurig ziekbed ging de laatste van Dijk in mevr. Groeneweg heen, terwijl ondergeteekende veertien dagen later na een ernstige operatie zijn levensgezellin plotseling moest missen. Door Gods goedheid zijn beide ledige plaatsen, de tweede in 1924, de eerste in het begin van dit jaar door nieuwe toegewijde krachten ingenomen. Een breede stroom van zegen is in de 60 jaren van haar bestaan van"de Doetinchemsche Inrichtingen uitgegaan. Meer dan 340 predikanten en Ds. D. J. VAN DIJK. f anderen hebben hun opleiding aan Doetinchem te danken en een dubbel aantal jonge menschen is korter of langer aan onze Inrichting verbonden geweest. Met dankbaarheid mag worden geconstateerd, dat Doetinchem weer in veler sympathie gaat deelen. Gelukkig! Welke schitterende middelen tot uitbreiding van Zijn koninkrijk heeft God in de Doetinchemsche stichtingen gegeven! Komt en aanschouwt ze; grootsch en schoon staan ze daar met een degelijke financiëele basis, alles het werk van den stichter, die ze aldus aan het nageslacht overdroeg. Ze staan daar om te dienen, ter beschikking van de gemeente, om te vervullen het woord van den Heiland gebeiteld op den grafsteen van den Stichter: „Ik ben gekomen, opdat zij het leven en overvloed hebben." Ruimzicht. H. VISSER. Adj.-Directeur. MEDEDEELINGEN BETREFFENDE ONZE CHR. PHIL. INRICHTINGEN OVER 1926 EN DE EERSTE MAANDEN VAN 1927. Degenen, die gewend zijn met onzen arbeid wat meer of minder mee te leven, hebben er recht op, na al het voorafgaande nog een en ander te vernemen over het laatst verloopen jaar, waaraan ik ook het voornaamste over't eerste deel van dit jaar, wil toevoegen. 'k Begin dan maar aanstonds met de betuiging, dat wij onder alle zorgen en teleurstellingen door — die ook aan den arbeid voor Gods Koninkrijk verbonden blijken te zijn — toch met dankbaarheid op het doorleefde tijdperk terug kunnen zien. Velen zijn ons blijven steunen, al kwamen er vooral in de laatste jaren allerlei andere belangen ook op het gebied der Inwendige Zending naar voren. Oudere Inrichtingen zooals de onze, kunnen door al dat nieuwe dan wel wat in 't gedrang geraken. Maar wij zijn er tot nu toe nog gekomen, al dient er dadelijk bij vermeld, dat wij ook in 't verloopen jaar, de uitgaven zooveel mogelijk met de inkomsten in overeenstemming hebben gebracht. Hadden wij b.v. wat meerdere jongelui aangenomen en dus geholpen, dan zou er geenszins zooals nu, een klein batig saldo zijn geweest. (Zie het bijgevoegde financieel overzicht). .... 't Heeft echter heel wat inspanning gekost om op deze wijze te sluiten, waartoe o.a. verscheidene ouders hebben meegewerkt, door op ons verzoek voor dezen cursus met wat kleiner beurs tevreden te zijn, dan zij hadden aangevraagd. Met de Voorloopige Opleiding hebben wij het echter niet kunnen klaar spelen, hoewel wij zoo graag den regel handhaven, dat voor het eerste jaar, als proefjaar, het volle kostgeld moet worden betaald. De aandrang van vele ouders om nu reeds te helpen — soms met flinke bedragen was ons te sterk. En zoo sloten wij met een tekort van ruim ƒ 1200. dat ondanks onze voortdurende actie door middel van ons Orgaan (het Doetinchemsch weekblad) om het weg te werken, terwijl ik dit schrijf, nog slechts voor ongeveer een derde deel is aangezuiverd. Het Bestuur der Voorl. Opleid, zal straks in de Juni-vergadering wel flink voet bij stuk moeten houden, zal het in den a.s. cursus weer niet denzelfden weg op gaan. Zoo blijft de financiëele kant van ons werk altijd veel overleg eischen, zullen wij niet in blijvende moeilijkheden komen. 'k Begon met iets over de financiën te zeggen, wat anders in het jaarverslag mijn gewoonte niet is. Hier ligt dan ook niet het zwaartepunt Chr. lagere- en Mulo-school met onderw. woning te Doetinchem van ons werk, al moeten wij voortdurend op vermeerdering onzer inkomsten bedacht zijn, om zoo mogelijk nog wat meerdere jongelui te kunnen helpen. Waar het op aankomt, is zeker dit: hoe het met de geestelijke situatie onzer Inrichtingen is gesteld, waarbij wij dan ook dadelijk denken aan den geest van onze kweekelingen. Natuurlijk is daarbij van niet geringe beteekenis, de invloed welke uitgaat van allen die op eenige wijze met de leiding belast zijn — een gedachte die telkens tot zelfherziening en nauwe gemeenschap met God moet dringen — maar met den besten wil en de zuiverste bedoelingen staat men toch soms machteloos tegenover jonge menschen, die zelve niet ernstig begeeren, het voorgestelde doel te bereiken. Hoevele ouders kunnen daarvan mede getuigen. Gelukkig is er echter gewoonlijk een belangrijk percentage, dat de gekoesterde verwachtingen niet teleurstelt. Zij bereiden ons vreugde door hun stoeren arbeid en vooral wanneer gaat blijken, dat hun hart naar de hoogere dingen uitgaat en de begeerte om den Heer in Zijn koninkrijk te dienen alles doortrekt. Ook onder onze tegenwoordige kweekelingen zijn er Gode zij dank, verscheidene van dezulken. Dat blijft ons moed geven om vertrouwend met den arbeid voort te gaan, altijd weer het doel in het oog houdend, n.1. persoonlijkheden te helpen vormen, die straks als kloeke werkers in Gods Koninkrijk kunnen optreden, al heeft de een dan meerdere talenten ontvangen dan de ander. Ook wat den voortgang met de studie betreft, heeft 1926'tot dankbaarheid gestemd. Slechts voor enkelen oordeelden wij het beter niet in onzen kring terug te komen, terwijl verder op drie na, allen tot een hoogere klasse bevorderd werden. Natuurlijk moest het doubleeren van een Gymnasium-klasse in 't geheel /liet voorkomen, en vooral niet, wanneer men financieel door anderen geholpen wordt, 't Dringt daarom telkens weer, reeds het eerste jaar nauwkeurig toe te zien, hoe het met den ijver, den aanleg en ook met het karakter is gesteld. Maar nog eens, wij hadden over 't geheel een gunstig jaar. Aan twee jongelui gelukte het zelfs, na stoeren arbeid van de 4e naar de 6e klasse over te springen. En onze vijf eindexaminandi slaagden allen. Zoo kregen wij reeds daardoor vijf nieuwe studenten, terwijl er bovendien nog zeven andere door het Bestuur, gedeeltelijk als internen van ons Utrechtsch Studentenhuis, gedeeltelijk als externen werden aangenomen.1). Met de academische examens ging het over 't geheel ook naar wensch en — niet minder dan elf der onzen bereikten in 1926 hunne bestemming n.1. negen die als Predikant in hun eerste Gemeente werden bevestigd en twee die hun doctoraal in de rechten deden, van wie er één gelukkig reeds spoedig een hem passenden werkkring vond. En nu hebben wij nog drie proponenten, van wie twee reeds een beroep aannamen, terwijl de derde tijdelijk in het Buitenland een werkkring heeft gevonden. Het aantal kweekelingen en alumni2) nam belangrijk toe, want wij kregen behalve de genoemde zeven studenten, hier in Doetinchem achttien novieten, zoodat wij in 't geheel 50 studenten3) en 53 jongelui op Ruimzicht hebben, die wat de eersten betreft meer of minder met ons in contact staan en van wie de laatst genoemden geheel aan onze leiding zijn toevertrouwd.4) Wel een bewijs dat er weer nieuwe groei in ons vereenigingsleven zit, daar in 1912 toen ik hier kwam, er slechts 20 Ruimzichtenaren en 21 studenten waren. En nu zijn er te zamen meer dan honderd, 't Stemt ons dankbaar, omdat de behoeften aan 1) Dat blijft altijd een uitzondering, omdat wij de jongelui 't liefst korter of langer, eerst hier in Doetinchem onder onze leiding willenlzien. Maar de omstandigheden kunnen dringen een enkele, die reeds student werd in onzen kring op te nemen. 2) Voor het niet-Theologenfonds hebben wij er in dezen ;cursus niet minder dan 18. Daaruit blijkt al, dat dit fonds gelukkig groeien blijft en steeds meerderen kan helpen. Zij zijn allen reeds aan de Academie. Negen hunner studeeren in de medicijnen, vier in de Ned. of Class. letteren en de andere in Wis- en Natuurkunde, Chemie, enz. Wij hebben op 't oogenblik geen enkelen a.s. jurist onder hen. 3) Van die 50 studeert verreweg het grootste deel in Utrecht, maar toch een achttal in Groningen en een paar in Leiden. l) Helaas! is dat getal hier in Doetinchem weer met twee verminderd, omdat het met de'studie niet bleek te gaan en het dan voor hen zeiven en voor hun ouders beter is tijdig een anderen weg in te slaan. Chr. lagere school met onderw. woning te Halle. dappere God-gewijde werkers in en buiten de kerk, zoo veelvuldig zijn in onzen tijd, maar 't kan ook een benauwend gevoel van verantwoordelijkheid geven, bij de gedachte hoe al die jonge levens zich zullen ontplooien. Wat een mogelijkheden! In de Besturen onzer beide Vereenigingen kwam gelukkig geen verandering. Allen bleven gespaard» Wij betreuren echter zeer, dat onze voorzitter, Prof. van Nes, wegens zijn minder goede gezondheid, de laatste vergaderingen niet heeft kunnen bijwonen. Wij hopen zoo hartelijk, dat de middelen zullen baten, om hem over eenigen tijd weer met de vroegere opgewektheid vele zijner werkzaamheden te doen hervatten. Van de oud-kweekelingen onzer Inrichtingen werden er in 1926 zes door den dood weggenomen n.1. Ds. Politiek, Emeritus te Buitenpost, :'Pl].an te Etten, Ds. Kat te Hoogeveen, Ds. van Binnendijk te Wetsinge-Sauwert, Ds. Boonstra te Zandeweer (die helaas! slechts een half jaar in het werk was geweest) en Ds. Karssen, Emeritus te Amsterdam (hij was de eenige van de „Dijkianen" die in 1886 met de JJoleantie is meegegaan), terwijl er in dit jaar reeds zes zijn overleden, n.1. Ds. Buenk te Amsterdam, Ds. Ippius Fockens te Roermond, Ds. Keers, Emerit. te Utrecht, Ds. Kalkman, Emerit. te Hilversum, Ds. Pont te Nisse en Ds. Kleywegt te Woudenberg. De Predikanten Meulenbelt te Oosterhout (N.B.), v. d. Hoeven te Rheden en van Noppen te Scheveningen namen na meer dan 40-jarigen dienst Emeritaat. Dat zal i Juli a.s. ook Ds. de Zwart van Scheveningen doen, terwijl Ds. Voors van Feijenoord in 1926, Ds. Bakhuizen van den Brink als secretaris der Synode 1 April 1.1. en Ds. Geerling te Zeist 1 Mei 1.1. om gezondheidsredenen hun werk moesten neerleggen. Ds. Radix van Soesterberg zal dit 1 Juli a.s. om dezelfde reden doen. Onze medewerkenden werden gelukkig allen gespaard en wij zijn en blijven dankbaar voor hun trouwe toewijding, ieder op de meer of minder verantwoordelijke plaats die zij innemen. Dat Ds, Visser in Aug. 1.1. mocht gedenken, dat hij 12^ jaar aan ons werk verbonden was, zij hier in 't bijzonder vermeld, met warme waardeering, voor alles wat hij in dien tijd op zijn niet gemakkelijke post verrichtte. Hij en zijn vrouw, die hem zoo dapper ter zijde staat mogen nog lang voor onzen arbeid gespaard blijven! Dit hopen wij niet minder wat Mevr. Meulenbelt—v. d. Berg betreft, die met zooveel tact als Directrice van ons Studentenhuis te Utrecht fungeert. Wij gedachten in dat Huis Oct. 1.1. ook met groote dankbaarheid den trouwen dienst, dien B. Sleijster 25 jaar lang ons daar bewezen heeft. De Gebouwen onzer Inrichtingen bleven gelukkig over 't geheel in goeden staat verkeeren, al vraagt het noodige onderhoud natuurlijk telkens nieuwe uitgaven. Dat is vooral in Utrecht het geval, wat ons te meer dringt om op een nieuw Studentenhuis aldaar aan te werken. Voor het bezit van onze vriendelijke Zendingskapel, met het mooie orgel, dat nog steeds aan het gouden Jubileum in 1917 herinnert, omdat toen de eerste royale bijdrage door de oud-kweekelingen verzameld, daarvoor gegeven werd — blijven wij dankbaar. Behalve de Zondagsche diensten hebben daar telkens allerlei samenkomsten plaats, die geestelijk kunnen versterken of muzikaal en literair iets te genieten geven. Onze drie Christelijke scholen bleven hun werk geregeld voortzetten en dat was naar wij vertrouwen, niet te vergeefsch. De oude Ds. van Dijk had altijd groote verwachtingen van het Chr. onderwijs en hij zei dan ook meermalen, dat daarin de grondslag was gelegen van al zijne werkzaamheden. En nu moge in onzen tijd meer de aandacht worden gewijd aan de z.g. rijpere jeugd dan in zijne dagen, ook wij blijven toch gelooven dat de opvoeding der kinderen in school èn gezin, in denzelfden geest moet plaats hebben, en dus voor Christen-ouders de Christelijke school een levensbehoefte is. Wij blijven echter in Doetinchem, dat van het stille achterhoeksche stadje steeds meer bezig is in een belangrijke provinciale industrieplaats te veranderen, bemerken, dat het Chr. onderwijs niet in waardeering wint, zoodat de moeilijke periode voor onze school alhier, nog niet voorbij is. De afdeeling voor het Lager onderwijs, die in overleg met de beide andere Chr. Schoolbesturen, zoo goed als opgeheven was, wil, nu de heropening in Sept. '25 noodzakelijk werd, nog niet tot den Chr. lagere school met onderw. woning te Wittebrink. rechten weder-opbloei komen. En de Mulo-klassen tellen helaas! ook nog te wemig leerlingen.1) Deze school is dus de laatste jaren ons „zorgenkind", al blijven wij met en Heer J. Visser, die nog steeds aan het hoofd staat, moed houden ï. • j°P beter zal worden* Een fünke Chr. Mulo moest toch 111 deze steeds meer bevolktworden de plaats en omgeving, den gewenschten steun kunnen vinden. school aan de Witte Brink, ging onder de leiding van den Heer T~'A' ,a ' ,e^ werk naar wensch voort, al moest hij om gezondheidsredenen eenigen tijd door een ander worden vervangen. Het aantal kinderen bedraagt thans 52. De schoollokalen worden nog steeds ook voor verschillende samenkomsten met jongeren en ouderen beschikbaar gesteld. "?lt: laatste 1S ook tzHallehet geval, waar de school in bloeienden toestand blijtt verkeeren. Mej. Quist een der onderwijzeressen, ging Januari 1,1. naar Amersfoort en werd door den Heer Loggers uit Zwolle vervangen.' terwijl den ien Maart 1.1. de Heer A. Lagerweij, na ruim 4 jaar tot groote voldoenmg van het Bestuur, de ouders en zijn personeel, als Hoofd te hebben gefungeerd, wegens zijn benoeming te Enschede, tot onzen spijt vertrokken is. Zijn opvolger de Heer J. Rijnsent van Apeldoorn gekomen, heeft echter met moed den arbeid overgenomen en alles gaat aanvankelijk naar wensch. Het aantal kinderen bleef ongeveer 180. De verschillende deelen van den arbeid onzer Inrichtingen overziende, ïjven wij met dankbaarheid jegens God en menschen vervuld. Er ') De Lagere School heeft er thans 37 en de andere 38. is sedert het begin, door hen die ons voorgingen veel tot stand gebracht en nu voelen wij het als een heilige roeping, maar tegelijk als een voorrecht het 200 getrouw mogelijk en met volle toewijding voort te zetten, zeker geloovende, dat er van „Doetinchem" voor breeden kring nog veel zegen uit kan gaan. De werkwijze rmoge dan naar den eisch der tijden hier en daar veranderd zijn, het beginsel en de stuwkracht zijn dezelfde gebleven. De opleiding van jonge menschen tot geheiligde persoonlijkheden, die als Predikanten onzer Vaderlandsche kerk en in andere positie's ook daar buiten, geestelijke kracht van zich kunnen doen uitgaan, blijft daarbij ons Studentenhuis, hoofddoel 7) Kromme Nieuwe Gracht 38, Utrecht. En wij gaan moedig en vertrouwend voort, zelfs weer met wat meer opgewektheid dan de laatste jaren, nu onder Gods vriendelijke leiding in huis en arbeid opnieuw een kostelijke steun werd gegeven, in haar die zich sedert eenige maanden aan mij en het werk voor het leven heeft willen verbinden. Over veel zou nog zijn te schrijven, maar de ruimte ontbreekt en daarom eindig ik om mede namens onze Besturen, nog eens hartelijk te danken . J) Dat onze Herv. Kerk groote behoefte heeft aan voorgangers, blijkt al wel dadelijk uit het steeds toenemend aantal vacatures. Toen wij in 1912 het.werk hier overnamen, waren er ongeveer 120; nu zijn er bijna 300, welk getal dus nog aanmerkelijk grooter zou wezen als onze Inrichtingen niet met de opleiding en „de aflevering" (men begrijpt de uitdrukking), waren voortgegaan. En het aantal studenten in de Theologie blijft ook nog steeds beneden het gewenschte en noodige. Dit jaar zijn er aan onze 3 Rijksuniversiteiten 215, onder wie 46 voor de eerste maal. In Utrecht kwamen daarvan de meesten n.1. 23 novieten (totaal 126), in Leiden 15 (48 in 't geheel), in Groningen 8 (totaal 41). In 1898 waren er 360 Theol. Studenten, in 1903 nog 320 en aldus met wat schommeling steeds minder wordend, tot er in de laatste jaren weer eenige stijging kwam. In dezen cursus zijn er echter weer minder novieten dan in den vorige; toen 57, nu 46. alten die ons ook in 1926 en weer in dit jaar, wilden blijven helpen, terwijl ik bij voortduring onze belangen, die tenslotte de belangen van onze kerk en ons volk zijn, hartelijk bij hen aanbeveel. Wij willen onder Gods zegen ons blijven inspannen, om een weinig mede te werken, dat zich steeds nieuwe, jonge krachten voor God en Zïjn dienst beschikbaar stellen. Want zij zullen, gelijk Ds. van Dijk reeds jaren geleden schreef, het beste monument vormen, dat onze Vereeniging kan oprichten. Zoo blijve dan een nieuw Studentenhuis te Utrecht gewenscht — en wij vertrouwen, dat het in dit Jubileumjaar een flink eind nader tot de verwerkelijking zal komen — maar om de levende persoonlijkheden is het toch in de eerste plaats te doen. God moge ze bij voortduring verwekken, want „de oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige". Doetinchem, Mei 1927. j. GROENEWEG, Predikant-Directeur. INLICHTINGEN voor hen, die jongelieden in de Chr. Phil. Inrichtingen te Doetinchem willen doen opnemen. Opgenomen kunnen worden jongens, die den leeftijd van 13 jaren nebben bereikt en die wenschen opgeleid te worden tot predikant bij de Ned. Herv. Kerk of tot een ander ambt, waarin zij als christelijke persoonlijkheden ten zegen kunnen zijn. De aanmelding moet geschieden voor den isten Mei bij den Directeur met de volgende stukken: 1. Een getuigschrift aangaande de gezondheid, te verstrekken door een geneesheer op een formulier der Vereeniging. 2. Een bewijs van goed zedelijk gedrag, te verstrekken door een predikant of een ander notabel persoon. 3- Een bewijs van aanleg en geschiktheid om het onderwijs op het gymnasium te kunnen volgen, te verstrekken door een hoofd der school of een anderen deskundige. Over de aanneming beslist de commissie van onderzoek door de besturen benoemd, waarvoor de adspirant-kweekelingen begin Juli hebben te verschijnen. Elke jongen, die aangenomen wordt, maakt een proefjaar door bij de Ver voor Voorloopige Opleiding, die den kweekeling bij gunstig resultaat overdraagt aan de Ver. tot Bev. v. Inw. Zend. De kosten van het proefjaar, zijnde ƒ 713—, komen geheel ten laste van ouders of voogden. Enkel in zeer bijzondere omstandigheden kan van dezen regel worden afgeweken, doch altijd met verplichting tot restitutie indien het doel van het proefjaar niet wordt bereikt. Verder komen voor rekening van de ouders of van de leerlingen zelf: het schoolgeld, de studieboeken, waschgeld (lijfgoed) reis- en zakgeld. De Ver. tot Bev. v. Inw. Zending stelt telkens voor één jaar beurzen beschikbaar, ook voor niet-Theologen; zooveel mogelijk moet echter de minimum-bijdrage ƒ 360.— worden voldaan. De Ver. verstrekt geen beurzen aan hen, die niet slagen voor hun examens, tenzij ziekte of andere geldige reden daarvan oorzaak is. Wanneer het doel der Ver. niet wordt bereikt, zijn de ouders of kweekelingen zelf bij schriftelijke verklaring verplicht de genoten ondersteuning terug te betalen. De leerlingen ontvangen onderwijs op het stedelijk gymnasium te Doetinchem, dat schoolgeld heft overeenkomstig het inkomen der ouders. Voor oudere kweekelingen bestaat er gelegenheid tot thuiswerken om met privaatlessen direct in een hoogere klas te komen. De jongens wonen in het internaat Ruimzicht, dat onder leiding staat van Ds. en Mevr. Visser, die geheel met hen medeleven en de maaltijden gezamenlijk met de jongens gebruiken. Hun huiswerk maken zij op de leerzalen; de klassen 1, 2 en 3 staan onder direct toezicht. De conversatiezaal tracht huiselijke gezelligheid te geven, de groote tuin met sportterrein lichamelijke ontspanning. Elke jongen heeft een apart slaapkamertje. Catechetisch onderwijs ontvangen de oudere jongens van den Directeur, de jongeren van den adj.-Directeur. Muziekonderwijs wordt vanwege de Ver. tegen billijke vergoeding verstrekt. Er zijn 3 officieele vacanties, waarin Ruimzicht gesloten wordt; met Kerstmis 17 dagen, Paschen 12 dagen, groote vacantie ± 8 weken. De eischen voor het toelatings-examen voor de eerste klas van het gymnasium zijn: a. lezen, b. schrijven, c. rekenen, d. beginselen van de Nederlandsche taal, e. beginselen der Aardrijkskunde, ƒ. beginselen van de Vaderlandsche geschiedenis. Het toelatings-examen wordt begin Juli, zoo noodig ook begin September afgenomen. De studie aan het gymnasium duurt 6 jaar. Na het eind-examen gaan de kweekelingen als student naar Utrecht of Groningen, waar zij aan de Akademie hunne studie voltooien. Voor zoover er plaats is wonen zij te Utrecht in het Studentenhuis Kromme Nieuwe Gracht 38; de overigen op kamers. Nadere inlichtingen worden gaarne door de Directie verstrekt. Bij correspondentie sluite men s.v.p. postzegel voor antwoord in.