Waarom een „Griffermeard Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse" ? 85 F 156 Utjefte Griffermeard Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse WAAROM EEN „GRIFFEKMEARD SELSKIP FOR FRYSKE TAELEN SMRIFTENKENNISSE"? § 1. Inleiding. In verband met de oprichting van het „Griffermeard Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse" is het niet ondienstig om de vraag te beantwoorden, waarom er n^ast het Kristlik Frysk Selskip nog een Gereformeerde Vereeniging komen moest. En we doen dat ditmaal in de Nederlandsche taal, omdat helaas vele Friezen of in Friesland woonachtigen het Friesch niet of slechts met noeite kunnen lezen en daarom, wat in het Friesch geschreven staat maar ongelezen laten. § 2. Voorgeschiedenis. Om de vraag, die we hierboven stelden, te beantwoorden, moeten we in de geschiedenis der actie voor de Friesche taal van Christelijke zijde teruggaan tot de stichting van de Studentenvereeniging „Fryslan ' aan de Vrije Universiteit. In die vereeniging vond de Natio Frisica, voor zoover aan de Vrije Universiteit studeerende, haar organisatie, terwijl ook Gereformeerde studenten van de Stedelijke Universiteit, die van Friesche afkomst waren (in mijn dagen o.k. dr. J. F. Reitsma, dr. W. Nawijn, dr. Brouwer, dr. Flach, dr. Gerbrandy e.a.) als „buitenleden" konden ingeschreven worden Tot de oprichting van die vereeniging heeft de toenmalige student in de Theologie, Sipke Huismans, krachtig meegewerkt, hoewel onder het Karbrief, gedateerd 21 Jan. 1899, dat in mijn bezit is, zijn naam gemist wordt. Daaronder staan vermeld: D. R. Okma, voorzitter, J. Jansen, secretaris en D. v. d. Meuleii, penningmeester. Als doel van de vereeniging wordt in Art. 2 aangegeven: den Frieschei» aard en zin vast te houden en te bevorderen, bijname door zich met de Friesche taal en literatuur vertrouwd te maken. Doorwerking van de actie, aan de Vrije Universiteit begonnen, was, dat Huismans, predikant geworden te Anjum, het initiatief nam tot stichting van een Christlik Selskip. Op Pinkstermaandag 1908 kwam het tot stand, en ontving den naam: Christlik Selskip for Fryske tael- en Skiiftenkennisse. Zijn eerste bestuur bestond, als ik het mij wel herinner, uit: ds. S. Huismans, voorzitter, meester Kamerling, secretaris, mr. J. W. Tijsma, penningmeester. Het doel van dit Christlik Selskip was wederom, gelijk in het 3de artikel te lezen staat, „het gebruiken ;an de Friesche taal, het heiligen, onderwijzen, eeren en veredelen ervan". En dat doel trachtte de vereeniging te bereiken: door de Christenfriezen op te wekken hun taal niet te verachten, maar tot Gods eere te gebruiken; het vertalen van enkele of alle bijbelboeken te bevorderen; het Friesch aan de kinderen der Chr. scholen te onderwijzen; het ook te eeren in ons Christelijk gemeenschapsleven; het als kunsttaal te veredelen vooral door Christe- lijke lectuur te geven; het houden van samenkomsten ; mee te werken met andere Friesche vereenigingen. (Art. 4). Uit den eersten tijd van het bestaan van dit Selskip dateeren o.a. de artikelen van dr. Wumkes over het Friesche Réveil, vaardoor het vertrouwen van menigeen uit den kring der orthodoxe Friezen, die door de vele sotternijen en spotterijen in het Friesch hun eigen taal liefst niet onder oogen kregen, gewonnen en de belangstelling voor de Friesche literatuur zeer werd versterkt. Jarenlang is zonder veel reclame rustig in de richting, gelijk het Karbrief die aangaf, gewerkt en dat met veel meer vrucht, dan latere vaak laatdunkende critici wilden erkennen. Er is veel goed werk geleverd, de heele psalmberijming is door Wybenga tot stand gebracht, opgewekte zangwedstrijden, waarbij als eereprijs ,,de Noardske balke" werd toegekend, werden gehouden en zonder twijfel is mee door de actie van het Selskip het gebruiken van hun moedertaal bij Friesche onderwijzers, predikanten, dokters enz toegenomen. § 3. Kentering. Er begon echter een kentering te komen in den gang van het Chr. Selskip. Schier van het begin af waren in het Selskip twee stroomingen, de meer radicale van ds. Huismans, die in zijn Bline Simson. Lytse Imperialisten e.a. een forsch geluid deed hooren. en de meer gematigde richting van mannen als Kamerling. Maar die beide richtingen verdroegen elkaar zonder moeite. Bij alle richtingsverschil wer- den zij allen saam verbonden door het in het Selakip overwegend Gereformeerd beginsel. En wat het samenwonen te gemakkelijker maakte, de eene richting trachtte niet de andere te overheerschen, door eigen opvatting in het reglement in te brengen. Ds. Huismans was daar altijd tegen, naar mij verzekerd is. Maar wat gebeurt? De golving van het in en na den wereldoorlog allerwege oplevende nationalisme bereikte ook Friesland. Een openbaring daarvan is indertijd geweest het befaamde telegram van Kalma, leider der jong-Friesche beweging aan Wilson, de kampioen der verdrukte nationaliteiten, om zich ook over het geknechte Friesche volk te ontfermen. Het nationalistisch ideaal, op Friesland toegepast, greep bijzonder aan een man, die door zijn klassiek proza een sieraad was voor de taalbeweging, den heer Folkertsma. Een tijdlang 'had hij, niet tevreden over den gang van zaken in 't Friesch Chr. Selskip, zich afzijdig gehouden en een eigen tijdschrift ,,Tsjügenis" uitgegeven. Maar onverwacht kwam hij, gesteund door Fedde Schurer, naar voren, wist de feitelijke leider van het Selskip te worden, en hij heeft het bereikt, dat zijn nationalistisch ideaal in 't veranderde, den 2de Kerstdag 1925, vastgestelde Karbrief werd vastgelegd, ^e naam van het Selskip werd, met weglating van de toevoeging „for Fryske tael- en skriftenkennisse" veranderd in „Kristlik Frysk Selskip". en, na de stoute uitspraak in art. 3: „Er bestaat een Friesch volk er bestaat een Friesch-nationale beweging, die het Friesche volk vertegenwoordigt in zijn strijd voor recht en vrijdom" (d en e), werd in Art. 4 als doel o.m. gesteld: het Christelijk Friesland te organiseeren in de Friesch-nationale beweging, enz. en het Friesch de taal te maken van het openbare, kerkelijke en ambtelijke leven in Friesland. § 4. Onhoudbare toestand. Al was deze vrij onverhoeds aangenomen verandering van net reglement onderscheiden leden te kras, al vonden zij het zeer pijnlijk, dat Ds. D. van Dijk, die als voorzitter, Ds. Huismans was opgevolgd, Kamerling die als skriuwer zooveel voor het Selskip had gedaan en ook Wybenga, die behalve dat hij de 150 psalmen had vertaald, tijden lang bijna alleen het tijdschrift van het Selskip had verzorgd, met ondank werden beloond, toch bleven zij voor een gedeelte nog lid van het Selskip. Maar blijven werd hoe langer hoe moeilijker. Uitgaande van het nationalisme, da' voor velen de kracht van een dogma kreeg, teekende men de Friezen als een „slavenvolk', slaven van Holland. Ons goede en toch al niet zoo bijster groote Nederland werd gezien als een „imperium", dat de Friesche natie onderdrukte. Stemmen gingen op in de vergadering, om zich op Genève te beroepen, waar het congres ter bescherming der verdrukte minderheden zetelde. „It Hollansk Regear", d. w. z. onze regeering, kreeg zoo ongeveer alle schuld van de maatschappelijke misstanden in Friesland. De Koningin werd voor het be- sef van een echten nationalist, een soort buitenlandsche Vorstin. Trouwens, het Oranjehuis, was waarlijk niet zoo volmaakt als naievelingen dachten. Karei Roorda, de Friesche nationalist, die tegen Willem Lodewijk den strijd aangebonden had, had voor een zuivere zaak gestreden. Of wij bij „Hollan" of bij „Dütsklan" behoorden, was, zoo hoorde men beweren, voor een Fries precies hetzelfde. Het parool werd opgeheven: zooveel doenlijk het cultureel verband met Holland verbreken; zelfs stelde een geestdriftig spreker op een vergadering voor: alle Hollandsche literatuur de deur uit. Men moes'., zoo zei men, het meer Noord-op zoeken, en toen we met belangstelling luisterden, wat aaar Noord-op te vinden was, vernamen we het heuglijke feit, dat in Noord-Friesland nog een 20.000 menschen Friesch spreken. Dat wil dan zeggen: een soort Friesch, als geen gewone Fries verstaat. De bonden van jongelingen en jongedochters, die Hollandsche leidraden uitgeven, werden met een scheef oog aangezien, De politiek, ook der Chr. partijen, was veel te veel naar Holland georiënteerd. Kuyper was trouwens ook een Hollander. Men begon zich als Selskip met de politiek te bemoeien en aan de A.R. en C.H. partij vragen voor te leggen met de stereotype inleiding: Binne jimme ré? En het antirevolutionaire Friesch Dagblad met den hoofdredacteur Uddo moest ook wel eens een veer laten. De kerken werden ook in het geding betrokken, want zij beriepen Hollandsche dominees en gebruikten de Hollandsche taal in den dienst. In het oog van een rasechten nationalist werden nietFriesche predikanten zooiets als „ongewenschte vreemdelingen". In dit alles werden tendenzen openbaar, die scheuring en verdeeldheid in het staatkundig en kerkelijk en vereenigingsleven dreigden te brengen. Er kwam een geest van exclusivisme, van chauvinistische benepenheid aan het woord, zooals er vroeger niet was geweest, toen de band des geloofs altijd sterker trok dan de band van taal en bloed. Het nationalisme werd als een polyp, die zijn vangarmen naar alle zijden uitstrekte. Zelfs de consciëntie werd er in betrokken; zijn moedertaal niet te gebruiken werd soms als zonde voorgesteld. De sfeer werd voor meerderen zoo langzamerhand onhoudbaar. § 5. Wat nu? Een wijs man heeft tegen mij gezegd: laat de nationalisten hun gang gaan; zij loopen toch met het hoofd tegen den muur; doe wat ik met mijn jongens deed, die ik, als zij niet luisteren wilden, liet begaan tot zij zelf merkten, dat zij vastliepen. Maar de vraag rees: kunnen zij, al kan geen positieve, vruchtdragende actie verwacht worden, toch niet veel bederven? Bovendien, is het te verantwoorden, om met open oogen aan te zien, hoe anderen in een richting arbeiden, die niets dan verwarring brengen kan en voor hen zelf ontnuchterende teleurstelling? Buitenstaanders zeggen allicht: had geprobeerd het scheepje weer in den goeden koers te krijgen. Maar dat was gemakke- lijker gezegd dan gedaan. Op de vergaderingen verschenen — het zij tot hun eere gezegd — de overtuigde nationalisten trouw, maar de anderen bleven voor een groot deel thuis. In het Selskipsbestuur, ' de redactie van het Tijdschrift, in de Friesche ru1 riek, gastvrij in het Friesch Dagblad afgestaan, konden de bezwaarden geen invloed uitoefenen, want wie niet vertrouwd nationalist was, werd gepasseerd. Fetse trachtte in het Fr. Dagblad door zijn brieven uit Teltsjegea de zaak wat in 't lood te houden, maar wat kon hij alleen doen? Bovendien, de nationalisten hadden het Karbrief mee en de anderen waren daardoor aan handen en voeten gebonden. Wat moest men? Wat baatte het, dat men persoonlijk het niet mst de extremisten eens was? Bleef men niet, als lid van het Selskip, toch verantwoordelijk voor wat het Selskip deed? Of zouden wij het voorbeeld van velen volben en gewoon bedanken voor het lidmaatschap? Maar zij die zoo deden, hebben heelemaal geen invloed meer; zij trekken zich terug. En is dat te verantwoorden? Moet men niet zijn best doen, om nu het Friesche bewustzijn ontwaakt en de liefde tot de memmetael ontluikt, te trachten de beweging in goede banen te leiden ? De liefde tot Friesland en tot de Friesche taal belette ons, ons zelf op non-activiteit te stellen. Zoo begon de gedachte op te komen, zich desnoods te vereenigen in een nieuw Selskip dat tegenwicht kon bieden tegen en zoo mogelijk correctief kon zijn voor het Kr. Selskip. § 6. Het Gereformeerde Selskip opgericht. Overhaast is men niet te werk gegaan. Opgeroepen vooral door de krijgsklaroen van Uddo hebben de bezwaarden in Februari van het vorige jaar een vergadering gehouden in de consistorie achter de Nocrderkerk te Leeuwarden. Maar zij hebben zich laten vinden voor een samenspreking met vertegenwoordigers van het Kr. Selskip en van de Stimredactie. Ze bleven zelfs nog tot samenspreking genege.i, toen in de Pinkstersamenkomst van het vorige jaar de vergaderde leden van het Kr. Fr. Selskip zich ,-telden achter het bestuur en uitspraken de grondslagen van het Karbrief niet te willen wijzigen, en in diezelfde samenkomst het lid van ons voorloopig Bestuur, de heer Van der Valk, werd gehoond, niet het minst door Fedde Schurer, die hem de eer om als lid geschrapt te worden niet waardig achtte; „zoo iets deed men alleen groote figuren cis Trotzki". Maar ondanks ernstig bedoelde en in sympathieken geest gevoerde samenspreking en voortgezette samenspreking kwam men niet bij elkaar en werd tot oprichting van een nieuwe vereeniging, het Gereformeerde Selskip, besloten. Ds. D. van Dijk. de vroegere voorzitter van het Christelijk Selskip, Ds. Bootsma van Loosduinen, mr. Tijsma, Wybenga onze dichter, Uddo, om geen anderen te noemen, traden van het begin af toe als lid. Met opzet werd de naam „Gereformeerd Selskip" gekozen (Art. 1) en in art. 2 uitgesproken, dat de vereeniging staat op den grondslag van Gods Woord en de Drie Formulieren van Eenigheid. Al stemmen we toe, dat in abstracto een ruimere basis van samenwerking genomen kan worden, de ervaring der laatste jaren had engere begrenzing noodig gemaakt. De vroegere Gereformeerde geest was immers hoe langer hoe meer verdrongen. Mannen van het Hersteld Verband, ontwapenaars en Christendemocraten als Schurer waren de vocalen en leiders, terwijl de anderen volgden. Een herhaling daarvan wenschen wij niet. We kozen een positief Gereformeerden grondslag, inclusief artikel 36, dat alle sympathiseren met eenzijdige ontwapening en machteloos stellen der Overheid, alle koket teeren met revolutie verbiedt. De Gereformeerde basis is tenslotte ruim genoeg, om zoowel Hervormden als Gereformeerden saam ir. één Pelskip te vereenigen. § 7. Wat het Gereformeerd Selskip wil? Het bedoelen van de nieuwe vereeniging komt uit in de artikelen 3—7 van het karbrief. In a r t. 3 staat: net Selskip sluit zich aan bij de grondgedachte van de Antirevolutionaire of Christelijk-Historische richting, dat ons volkskarakter onder invloed van de Reformatie omstreeks 1572 zijn stempel ontvangen heeft en wenscht diensvolgens zijn werkwijze in te richten. Hiermee spreken we uit, dat we niets willen weten van de tegenstelling Holland— Friesland; als waren het twee volken. Wij zien de eenheid van ons Nederlandsche volk bij alle gelukkige verscheidenheid, een volk gevormd en gestempeld in den geloofsstrijd tegen Spanje, welke de Friezen met de Hollanders, de Zeeuwen e.a. gevoerd hebben. In de geschiedenis van ons land en volk, welke Friesland in levensverband bracht met de overige gewesten, zien we Gods goede hand. Dienvolgens wenschen we te arbeiden en aan de volkseenheid niet te tornen. In art. 4 wordt dan ook de eisch gesteld, trouw te blijven aan het Koninkrijk der Nederlanden, daar Friesland met historische en geestelijke banden aan verbonden is. We vragen ontwikkeling van Friesland naar eigen aard, en dat niet in tegenstelling met wat buiten Friesland ligt, maar tot heil van Nederland, dat immers bij een opleving van Friesland slechts gebaat kan zijn. En we belijden, dat Oranje over Friesland ook regeert bij de gratie Gods, en niet maar, zooals dat „van de overzijde" wel eens uitgedrukt is, over Friesland „de hegemonie heeft". We schamen ons de liefde voor het Oranjehuis niet. „God met Neerland en Oranje" is en blijft voor ons het schoon, drievoudig snoer, gelijk wij dat op de school als kinderen reeds zongen. Overeenkomstig de plaats, die Friesland in het Koninkrijk der Nederlanden inneemt, vragen we verder, dat aan onze kinderen de kennis van de Nederlandsche taal zal worden bijgebracht (art. 5), en dat niet al ware het Nederlandsch ons een vreemde taal, zooals het Fransch of het Duitsch. Neen, het is de taal, waarin de Statenbijbel en de Formulieren van Eenigheid tot ons gekomen zijn, waarin ook de Friezen hun psalmen reeds eeuwen hebben gezongen. Het is de taal, die aan Friesland geestelijke verrijking heeft gebracht en nog brengt. Toch zijn we er van overtuigd (Art. 6), dat het grootste deel van de Gereformeerde Friezen datgene, wat het diepst in de ziel leeft, het beste tot volle uiting kan brengen in de moedertaal, die hij thuis en in zijn dagelijksch leven altijd gebruikt, n.1. het Friesch. Die taal biedt den vorm, die het best past bij de Friesche gedachte; zij is de scheede voor „het zwaard des geestes", van den Frieschen zin en geest. Door die eigen taal kunnen de Friezen het zuiverst wat in hun ziel leeft, openbaren en hun krachten en gaven tot ontwikkeling brengen, ter eere van God. Daarom achten wij zorg voor het Friesch onmisbaar. Wij mogen niet met een onbewogen hart laten sterven een taal, die God de eeuwen door deed leven, nu minder dan ooit, nu God duidelijk talenten heeft geschonken om die taai, zoo lang minderwaardig geacht, tot nieuwen bloei te brengen. Daartoe achten wij in de eerste plaats noodig, gelijk in Art. 7 staat, dat de Christenfrijzen hun taal gebruiken zullen tot Gods eere, ook door de vertaling van den Bijbel en het Psalmboek in het Friesch. We zeggen daarmee als Selskip niet, dat het Friesch de taal moet zijn in de kerk. En dat niet zoozeer, omdat daarover in ons midden verschillend gedacht wordt, dit sommigen lokt als een bekoorlijk ideaal, en anderen weer bij consequente toepassing ervan, geestelijke verarming vreezen, omdat het Friesche taalgebied zoo klein is. Maar hierover zijn we het allen eens, dat in geen geval het Friesch aan de kerk mag worden opgedrongen ; de kerk zelf aan haren Koning onderworpen is en van ons geen instructie's heeft te ontvangen. Hier willen wij afwachten, dat God groeien laai, en niets forceeren. En zeer nuchter bedenken we, dat buiten de kerk, die ons des Zondags 2 X iy2 uur samenbrengt, alle ruimte is om in de „memmetael" ook eens Friesche psalmen te zingen, en, is de Bijb-1 in goed Friesch vertaald, tot beter verstaan van Gods Woord, ook in de eigen taal de Schrift te lezen. Verder wenschen we, dat ,,het Friesch in de samenleving zal hoog gehouden worden". De cnnatuur van vroeger, dat iemand, die eenige weken van huis was geweest, of op studie ging, en een witte boord droeg, (een „raepskyl", zeiden ze bij ons thuis minder respectvol) meende aan zijn fatsoen verplicht te zijn geen Friesch meer te kunnen spreken, is gelukkig uit den tijd. Wel willen wij hier niemand de vrijheid ontnemen, om het Nederlandsch te gebruiken. De omstandigheden, waarover ieder zelf beslisse, kunnen er naar zijn. Van exclusivisme en enghartigheid v. illen we niet weten. Dan spreken we uit (Art. 7, 3) voor te staan, dat de eigen taal aan de kinderen van de Chr. School onderwezen worden kan liefst binnen de gewone lesuren. Het meest praktisch .ijkt het ons persoonlijk, zullen we dit bereiken, om, hierin gesteund door onze Antirevolutionaire partij, het pogen te steunen om in heel ons land de gouwspra- ken tot rijkere ontwikkeling te brengen. Leerdwang willen we ook hier niet. Maar we zijn van onderricht in de Friesche taal op school overtuigde voorstanders. Het zal ook het inzicht in het Nederlandsch zeer verhelderen. Bovendien worde bij het onderwijs in de Vaderlandsche Geschiedenis Frieslands geschiedenis niet langer doodgezwegen. Gebeurt dat opzettelijk, dan is het bekrompen. En is het onopzettelijk, dan is het dom. Het is paedagogische onzin, om de kinderen wel te laten leeren het Beiersche en Henegouwsche huis of hoe ze verder heeten, hun te spreken van de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, maar te zwijgen van den strijd der Schieringers en Vetkoopers. Zelfs hooren onze kinderen er niet eens van, wat ons voorgeslacht in den strijd tegen Spanje gedaan heeft en hoe de Prins van Oranje zelf Friesland heeft bezocht. Aan zoo'n wantoestand moet noodig een eind komen. Dan staan we voor, dat aan de Vrije Universiteit College's worden gegeven in de Friesche taal, letterkunde, volkskunde, geschiedenis enz. Als voorstanders van Gereformeerd Hooger Onderwijs ijveren we niet voor een leerstoel aan de Universiteit te Groningen. We hopen, dat de Vrije Universiteit de eere hebbe om krachtens Gereformeerd beginsel het Friesch en wat er mee samenhangt wetenschappelijk te beoefenen, gelijk ir het buitenland, aan Engelsche en Duitsche Universiteiten geschiedt. Het zou verhelderend voor de Friesche beweging, die nu vaak meer door het gevoel dan door het verstand geleid wordt, werken. Eindelijk spreken W3 nog in Art. 7 uit, dat we voorstaan, dat de Friesche taalkunst wordt bevorderd door proza, poëzie en zang in Christelijke geest en in eigen taal op allerlei terrein Christelijke boeken worden uitgegeven. § 8. Slotwoord. We hopen, dat het bovenstaande antwoord heeft gegeven op de vraag: Waarom een Gereformeerd Selskip? En we verzoeken om veler steun. Misschien zijn er die vreezen, dat het met ons Selskip gaat, zooals met de actie b.v. in Voor-Indië, waar de meer conservatieve achterhoede ten slotte marcheert, zij het in 't langzame tempo, achter d. voorhoede aan, m. a. w. dat wij ook uitkomen, waar nu het Kristlik Selskip uitgekomen is. Daarvoor is echter géén gevaar. Want ons gaat altijd en in alle omstandigheid de band des geloofs boven de band van taal en bloed. De strijd voor het geloof en voor de beginselen naar Gods Woord bindt ons ten nauwste saam met hen, die met ons eenzelfde geloof en dezelfde beginselen hebben. Dat zal ons altijd bewaren voor het groote gevaar, waaraan het Kristlik Selskip zich zelf en anderen ïoe langer hoe meer bloot stelt, om het FrLs-zijn, ten slotte als band van gemeenschap boven alle te stellen. Daarom, steunt ons. Wordt lid, die nog geen lid is. (Contributie f2,50, fl en zelfs f 0.50 als iemand niet meer geven kan). Dan kunnen wij, die, zij het ook tegen cenige vergoeding, tot dusver een door ons gewaardeerde plaats vonden in het Friesoh Dagblad, ook eens tot de uitgave van een eigen Tijdschrift komen en in goede banen meer kracht ontwikkelen, naar we hopen Friesland en daarmee Nederland, waarvan Friesland een integreerend deel is, tot zegen en God ter eere. Britsum, J. DOUMA. In overleg met het bestuur geplaatst: Ds. J. DOUMA, le Voorzitter. Ds. D. ZWART, 2e Voorzitter. A. M. WYBENGA, secretaris. G. v. d. VALK, penningmeester. J. DE HAAN, verzorger Fr. Rubryk.