Jjf LOSSE NOS. 60 CENT JBr ABONNEMENT 45 CENT PER AFLEVERING Di^ANDt ND£-VRAGEN EN ACTUEELE- ONDER WERPEN-BEZIEN-IN WET-f 1 LICWT VANONZEN TUD- III STAAT HET SOCIALISME ALS WERELDMACHT || TEGENOVER HET III CHRISTENDOM DOOR Dl J. J. BUSKES |D. H. LANGEVOORT - UITGEVER ■ ■ROTTERDAM BRANDENDE VRAGEN EN ACTUEELE ONDERWERPEN BEZIEN IN HET LICHT VAN ONZEN TIJD HOE STAAT HET SOCIALISME ALS WERELDMACHT TEGENOVER HET CHRISTENDOM DOOR DS. J. J. BUSKES UITGAVE D. H. LANGEVOORT —•— ROTTERDAM SOCIALISME EN CHRISTENDOM Het is mogelijk, dat er menschen zijn, die in hun denken in geen enkel opzicht beinvloed worden door de politieke en sociale stroomingen van de laatste jaren. Wie echter met zijn tijd meeleeft en met beide voeten in het werkelijke leven staat, moet zich wel be"zlg houden met de vragen, voor welke de telkens veranderende politieke en sociale situatie ons plaatst. l ot deze vragen mag zeker wel als één van de belangrijkste gerekend worden de vraag naar de verhouding van socialisme en christendom, hen vraag, daarom zoo belangrijk, omdat zij de verhouding van één van de tegenwoordige wereldmachten tot het christendom raakt. Het is toch steliig geen overdrijving, wanneer wij van het socialisme zeggen, dat het een wereldmacht is en steeds meer wordt. Met socialisme bedoelen wii de steeds meer groeiende beweging, welke gedragen wordt door de gedachte, dat de gebreken van onze maatschappij niet zijn te verbeteren door enkele maatregelen, maar dat de tout schuilt in den grondslag: een maatschappij van andere economische structuur moet worden opgebouwd. Op de tegenwoordige maatschappij wordt een fundamenteele kritiek geoefend. Verbetering is niet te verwachten dan alleen, doordat grond en productiemiddelen in handen van de gemeenschap worden gebracht. Onze bedoeling is, een antwoord te geven op de vraag, hoe dit socialisme staat tegenover het christendom. Niet minder belangrijk is zeer zeker ook die andere vraag, hoe het christendom staat tegenover het socialisme. Maar in dit hoofdstuk van toch al beperkten omvang stellen wij alleen de eerste vraag. Het gaat dus niet over de kwestie, of een christen socialist kan zijn. Wij willen alleen onderzoeken, hoe het socialisme in zijn verschillende vertegenwoordigers het christendom waardeert. Wij doen het, in de hoop, dat veel voorkomende misverstanden uit den weg zullen worden geruimd. Wij willen in het verleden beginnen, om van uit het verleden te komen tot het heden. In zijn opkomst in de vorige eeuw was het socialisme zeer beslist anti-godsdienstig en dus anti-christelijk. Daar is geen enkele socialist, die het zal ontkennen. Uit dezen eersten atheïstischen tijd stammen de meeste uitspraken tegen kerk en godsdienst, die op politieke ver- t gaderingen nog altijd als zwaar geschut tegen het socialisme in de vuurlinie worden gebracht. Deze eerste periode wordt het best gekenmerkt door het woord van Liebknecht: „wij zijn Godloochenaars ', dat van Bebel: „christendom en socialisme staan tegenover elkaar als vuur en water" en vooral dat van Marx: „godsdienst is opium voor het volk". Met eenvoudig te constateeren, dat het socialisme in zijn opkomst zeer beslist anti-godsdienstig was, zijn wij echter niet klaar. Wij_ moeten zoeken naar oorzaken. Wij moeten antwoord geven op de vraag, waarom het socialisme in zijn opkomst zoo n beslist uitpesoroken anti-godsdienstig karakter droeg. Als eerste nory.aak moet zeker genoema wurgen net mt, ua «nrialisme in ziin opkomst zeer nauw verbonden was met het iviarF" ïsmë—Kin slnitpn christendom en Marxisme elkaar volstrekt uit. n^Tr meerderen is dit m den loop der jaren in den breede aangetoond. In ons land is het zeker wel Prof. Eigeman, die de meest geargumenteerde kritiek geleverd heeft op de wijsgeerige grondgedachten van het Marxisme i). Geesteliik leven als iets, dat hPteekpms neen in zicnzen, n.pt I)p inhoud van geestelijk leven is met anders dan een verschijningsvorm van daaronder verborgen stoffelijke verhoudTngen; het is een willekeurig gedachtenvoortbrengsel van de menschen, dat, in zijn wezen teruggebracht tot atoom-gedwarrel en associatieweefsel, daarmee tevens weg-verklaard is. De maatschappelijke natuurwetten, waarin het Hegeliaansche ontwikkehngsmoment begrepen is, zijn'voor Marx het wezenlijke: alleen deze zt/n! Het ideëele leven, de geheele reeks van bewustzynsverscmjnselen, is niets meer dan een functie van de materie, hier gedacht als de totaliteit van de productieverhoudingen, en de bijzondere openbaringsvormen van dat geestelijk leven, wijsbegeerte, kunst, godsdienst, geschiedenis, zijn in wezen niets anders dan bewegingen of vervormingen van den werkelijken grondslag, maar nu van een bijzonderen kant bezien. Het geestelijk leven is altijd een bijzondere uiting van de werking der stof. De materialistische levensleer, hoewel nergens door Marx met even zoovele woorden beleden, en allerminst systematisch toegelicht, doortrekt het geheele werk van den grondlegger van het tegenwoordig socialisme. Het menschelyk denken wordt uit het menschelijk zijn en meer bepaaldelijk uit het maatschappelijk zijn verklaard. Het geestelijk leven is het economisch leven zelf, maar nu bezien van een anderen kant. Marx' levens- en wereldbeschouwing is monistisch materialistisch doordacht. . , Prof. Eigeman komt tot de conclusie, dat de leer van Marx zich moeilijk verdraagt met een wereldbeschouwing, waarin aan ïdeeele momenten, aan geestelijke waarden, een zelfstandige beteekenis wordt toegekend. Met name « elke religieuze beweging, omdat zij_een I) Dr. T. A. Eigeman „De wijsgeerige grondslag der Marxistische Staathuishoudkunde en hare waarde voor den tegenwoordigen tijd. Vgl. ookvandenzefden schrijver „Het Socialisme van Troelstra, een in zichzelf verdeelde beweging . De Marxist P. Kuyper heeft op het boek van ProfEigemaneenkntiekgeleverd in zijn ..Het allerjongste gericht". Men leze ook F. Lieb „Chnstentum und Marxismus" in „Zwischen den Zeiten", 1929, No. 4. geestelijke beweging is, door een onoverkomelijke kloof gescheiden van de leer van Marx, die in de natuurwetenschappelijke objectenwereld de ware, alomvattende werkelijkheid ziet. Sterker nog, zij staat daar vierkant en volstrekt tegenover en kan daarmede noch nu, noch later, ooit eenige relatie hebben. Waarlijk, deze conclusie is niet te scherp geformuleerd. In de Marxistische levens- en wereldbeschouwing heeft geestelijk leven nu eenmaal geen beteekenis in zichzelf. De stof is het eenig werkelijke. Godsdienst is een neerslag van de economische verhoudingen, daarom een waan, een hersenschim. Het ideëele is niets anders dan hét in het menschelijke hoofd omgezette en overgebrachte materieele. Deze historisch-materialistische beschouwing wordt nu toegepast op het christendom. Dan is de slotsom, dat het rhristpndnm nip'ts anders is dan de geestelijke neerslag van sociale verhoudingen, dat Jezus niets anders is dan het product van het maatschappelijk leven van zijn tijd. i?/iVer een van de voortreffelijkste discipelen van Karl Marx, den oorsprong van het christendom i). Kautsky redeneert aldus: De oorzaak van de godsdicnstighpirl in het algemeen rondom het begin onzer jaartelling, is gelegen in den naderenden ondergang der antieke maatschappij. De maatschappij zag haar ondergang voor oogen en zocht in dezen toestand van volstrekte hopeloosheid een zielkundig zeer verklaarbaren troost in de gedachte aan een eeuwig blijvend rijk, dat zij onder invloed van vroegere godsdienstige voorstellingen, evenzeer uit eenzelfde gemoedsstemming geboren, zich dacht als een goddelijk rijk, ergens in een andere en hoogere wereld- Wat nu de bijzondere karaktertrekken aangaat van deze godsdienstige gevoelens- en gedachtenwereld, zoo leidt Kautsky déze wederom at uit de maatschappelijke omstandigheden in den Romeinschen Keizertijd, de positie van de slaven, de beteekenis van hotéér,* Keizerschap, de uitwisseling der nationale grenzen, enz. Het evangelie van Jezus is het evangelie voor de arme en verdrukte volksklasse van zijn tijd. In zijn strijd tegen de geldmacht is Jezus ten onrW Domela Nieuwenhuis geeft in zijn Geschiedenis van het Socialisme aan Jezus en zijn evangelie een groote plaats: Jezus is wel geen socialist in den modernen zin van het woord, maar door zijn evangelie loopt een roode draad, het christendom is een beweging van proletariërs. Dat het socialisme, voor zoover het een is met het Marxisme, ) K. Kautsky „De Oorsprong van het Christendom". Men leze ook H. Gorter „Het Historisch Materialisme" en H. T. de Graaf „Karl Marx en het Marxisme" Op het boek van Kautsky leverde kritiek G. A. v. d Bergh van Eysinga „Kautsky's opvatting van het oudste Christendom aan de bronnen getoetst", J. v. d. Bergh van Eysingai Elias „Een historisch rationalistische bestrijding van het Christendom en d. Knoppers „Was Jezus een socialist?" principieel tegenover alle religie en dus ook tegenover het christenIbm staat, wordt door de socialisten zelt erkend. IV Marvi.ct R knvner betoogt^it de onverenigbaarheid van godsdienst en Marxisme, zooals het door Marx gegeven is, en mj verklaart, dat dozijnen aanhalingen uit zijn werk kunnen gegeven worden, waarin gezegd wordt, dat de religie een door de economische verhoudingen ontstane waan is, die met andere economische verhoudingen zal verdwijnen. De levensstijl van het marxisme, zooals Marx het heeft gegeven, is dan ook volgens hem onreligieus i). Ds S K Bakker, de bekende Blijde Wereld-man, schrijft: Naar Iwtt rnpn volkomen het recht, Christus tegepoygr yarv tp nlaat.sen, Marx zelf zou de eerste zijn geweest om dat toe te crpypn Hii zou er ongetwijfeld met kracht tegen zijn opgekomen, als men tusschen zijn levensbeschouwing en de christelijke eenige overal h*A awnrht. Hoe men het wenden of keeren moge, zijn ;n7irkpn win met te rijmen met die van het christendom. De beide wereld- en levensbeschouwingèfl, die door de namen Christus en Marx aangeduid worden, staan zoo kras mogelijk tegenover elkaagjz). Tenslotte een woord van Ds. Horreus de Haas: Als Marx en F.ngels. met hunne volgers, alle religie hebben zien verdwiinea_mt een verklaarde natuur en een ..beheerschte maatschappij , Q3 hnn socialisme hebben verbonden aan een materialistische geschiede„!c. pn wprpMVieschouwing, dan hebben zii ook hunnerzjjds de diepe kloof gegraven, die het moderne socialisme ging scheiden van het kerkelijk christendom 3;. ~.~* , ....... Het socialisme en het christendom in zijn opkomst stonden vierkant tegenover elkaar, omdat het socialisme in zijn opKomsi zeer nauw verbonden was met het Marxisme. Waarom was het socialisme in zijn opkomst anti-godsdienstig? Vóór alles — zoo zagen wij — omdat het socialisme in zijn nnkomst zeer nauw verbonden was met de Marxistische levens- en wprpIHhPschouwing. welke zeer beslist atheïstisch is. ^ —Wat ons land betreft, ^opi-pti prhter nog een~vrrtil hn7onflPr& oorzaken genoemd worden. , Win kennen natuurluk allen de vereemging „ue uageraau ._ wei nu n in 1 Xfin te Amsterdam de eerste sectie der Internationale wp'rd ongericht, was dat het resultaat van samenwerking met_een aantal Dageraadsmannen. Het eerste zwakke begin van eenóïganisatie op socialistischen grondslag had dus dadelijk al een Dageraadselement in zich. Toen de Internationale te niet ging en in 187» te ï) 7n „Het Volk" van 21 Mei 1921. Het werk van R. Kuyper is gebundeld in zijn „Marxistische Beschouwingen" „ , 2) S. K. Bakker „Naast het Kruis de Roode Vaan , blz. H'1'2- 3) G. Horreüs de Haas „Godsdienst en Socialisme , blz. 78. Amsterdam de eerste Soc. Dem. vereeniging werd opgericht, bleef het Dageraadselement ook in die nieuwe vereeniging doorwerken i). Zoo bestond er vanaf het eerste begin tusschen de socialistische" beweging en de Dageraad een innig verband. De meeste personen, die tusschen socialistische beweging een rol speelden, zijn als Dageraadsmannen begonnen. Ook de bekende socialist Gerhard constateert het feit, dat zoo goed als overal van elke socialistische beweging in haar prille jeugd haar aanhangers tevens vrijdenkers waren, d.w.z. los van het kerkgeloof. Uit een oogpunt vao dialectiek vindt Gerhard dit zelfs volkomen natuurlijk, naar het woord van Bebel: Gij, vrijzinnigen, hebt ons den hemel hiernamaals ontnomen, nu willen wij hem hier op aarde hebben 2). Multatuli was de groote man, Multatuli, gelijk hij door Hoving beschreven is, ,,als vijand van het godsdienstig bijgeloof en als verkondiger eener atheïstische wereldbeschouwing''. Multatuli's werken werden verslonden. Veel was er, wat de arbeiders in zijn geschriften moest aantrekken. Zijn eigenaardige, oorspronkelijke stijl sleepte hen mee. Maar deze invloed van Multatuli was meer dan funest. In hem sloeg "Eet atheïsme zijn diepste accoorden aan. In hem sprak geen halve of kwart vrijdenker, maar een heele, een complete 3). Nog altijd is de invloed van Multatuli, vooral in socialistische kringen, groot, veel grooter dan wij denken. Naast den invloed van De Dageraad moet als tweede oorzaak ge** noemd worden de groote invloed van Domela JNieuwenhuis. Vooral Domela Nieuwenhuis, die van christen anarchist was geworden, heeft door zijn optreden de gedachte, dat socialisme en ongeloof één en hetzelfde zijn, zeer versterkt. Godsdienst en socialisme werden door hem tegenover elkaar gesteld, zoo ongeveer als elkanders tegenpolen. Domela Nieuwenhuis was de man van de oude beweging. In 1870 richtte hij ,,Recht voor Allen" op, van welk blad hij jarenlang redacteur was. In hetzelfde jaar brak hij met de kerk en later met den godsdienst. De invloed van dezen man, die door de arbeiders beschouwd wër3 Als een rots in de branding van het leven. Weerkaatsend het licht van den komenden dag! 4) en bijna als een Messias vereerd werd, was bijzonder groot, en alleen reeds het feit, dat hij, vroeger predikant, met kerk en godsdienst gebroken had, heeft op zijn volgelingen een anti-kerkelijken en anti- ') Vgl. B. Bymholt „Over Godsdienst en Socialistische Arbeidersbeweging". „Het Volk" 23 Mei 1921. 2) Ggl. A. H. Gerhard „Vroomheid", blz. 121-122. 3) Vgl. in het genoemde werkje van J. Hoving over Multatuli de inleiding. 4) Vgl. Gedenkboek Domela Nieuwenhuis, blz. XV. godsdienstigen invloed gehad i). Ik denk ook aan geschriften van zijn hand als „Mijn afscheid van de Kerk", „Is het Atheïsme onwetenschappelijk, onzedelijk, gevaarlijk?", ,,De Vrijdenker en zijn ongeloof", ,,Een galerij van bijbelsche personen", en vooral aan zijn autobiografie „Van Christen tot Anarchist". Met bet gezegde hebben wij evenwel de eigenlijke oorzaak van het anti-godsdienstig karakter van het socialisme in zijn opkomst nog niet aangewezen. De eigenlijke oorzaak willen wij nu aanwijzen. / Heel de tijd, waarin het socialisme opkwam, was ongodsdienstig en anti-goasaienstig. Prof. Eigeman stelt de vraag: hoe stond het geslacht van net laafsfp ppdpplte der vorige eeuw tegenover de persoonlijke en geestelijke waarden, als daar zijn godsdienst, waarheid, zedeleer, wijsbegeerte, kunst en zooveel andere meer? En zijn antwoord luidt: in het algemeen afwerend, negatief. En dit wel als gevolg van~Hen geest des tijds, die stond in het teeken van een materialistische, een^ natuurwetenschappelnke wereltlfrpsrhonwinff. Werkelijk aldus de toenmalige overtuiging — was alleen de stof. Alleen datgene bestond, wat wij met onze zinnen vermochten waar te nemen, wat wij tastten, zagen, hoorden, en al het andere, het geestelijke leven met name, was niet meer dan een schijn, een openbaring van de werking der materie. Het rationalistische naturalisme in optima forma is, bij dezen opzet van het wezen der dingen, de' eenig mogelijke wereldbeschouwing. De geheele werkelijkheid gaat op in objecten, doode en levende, die tot andere objecten in causale betrekking staan, en de vooronderstellingen der natuurwetenschap zijn de eenige, die beslissende beteekenis hebben voor de werkelijkheid. Het vermogen, deze wereld tot in haar verste schuilhoeken te doorzien, is den mensch dan ook gegeven in het verstand: de zekerheid van het leven jaagt hij na langs intellectueelen weg. Meer nog: de menschelijke natuur zelve wordt alzoo teruggebracht op „verstand", wordt vereenzelvigd met „intellect", dat alleen te maken heeft met „waarheden", welke volkomen „doorgrond" kunnen worden. Terecht zegt dan ook Prof. Eigeman: Begrijpen en nogmaals begrijpen, doorzien, ook"3e vragen des gemoeds onderwerpen aan de kritische behandeling van het analvseerende en abstraheerende verstand, dit was de leuze van het geslacht van ongeveer i#75. En hij voegt er aan toe: zeer sprekend komt de beteekenis van deze materialistische levenshouding uit ten aanzien van het religieuze leven, waarvan men een halve eeuw geleden kon aannemen, dat het in meer ontwikkelde kringen zoo goed alc nifppst-nrvpn was. en ook elders tegenover de regelmatig door* ' ociaal democratie, marxisme en godsdienst" stelt hij voorop, dat de ideologieën slechts een secundaire rol spelen; zij zijn in den strijd om de verhouding van maatschappelijk-zijn en bewustzijn niet de primaire drijvende krachten. De religie is striidig met de letter en den geest van het Marxisme 2). Naar Kuypers vaste overtuiging zal de godsdienst dan ook in de socialistische maatschappij verdwijnen 3). Naast Kuyper staat een Frans van der Goes, die verklaart, dat tot de" proletarische levensbeschouwing de godsdienstloosheid behoort. In de socialistische maatschappij zal de behoefte naar godsdienst zich niet doen voelen 4). Van van der Goes is het getuigenis: Wi) ontkennen niet en verheffen ons integendeel er op, dat de groote massa van het proletariaat, tot het socialisme overgaande, den godsdienst vaarwel zegt 5). Mannen als Kuyper en van der Goes leggen er getuigenis van af, dat het consequent Marxisme in de t>.L).A.K nog volstrekt niet heeft afgedaan. Toch worden in de S.D.A.P. zulke mannen zeldzamer. De sociaaldemocraten weten maar al te goed, dat zij niet bij den Marx en het Marxisme van het Manifest van 1847 kunnen blijven staan. Het Kommunistisch Manifest kan en mag voor hen het uitsluitend evangelie niet zijn in een wereld, waarin zóóveel veranderd is. Het Marxisme moet zich ontwikkelen op gevaar af van wetenschappelijk failliet te gaan 6). De mannen, die nop altiid bn dat Mamfa van 1847 y.werpn, moeten wn zoeken onder de kommunisten. Om bij ons onderwerp te blijven: volstrekt anti-godsdienstig en anti-christelijk zijn in ons land de kommunistische groepen als onderdeel van de beweging in Rusland. In die beweging geldt nog altijd het woord van Marx, dat ') Prof. J. A. Eigeman „Het Socialisme van Troelstra", blz. 153. 2) R. Kuyper „Marxistische Beschouwingen", I 99 vlg., 136. 3) „Het Volk", 21 Mei 1921. 4) Aldus het verslag in „De Nederlander". Vgl. zijn artikel over een proletarische levensbeschouwing in „De Socialistische Gids" van 1926. 5) „Nieuwe Tijd" 1904, blz. 133. 0) Aldus Emile v. d. Velde in „Het Volk" van 25 Mei 1926. boven de Iberische kapel bij het Kremlin geschreven staat: Godsdienst is opium voor het volk! Daar heeft men ook de pretentie, heiconsequente Marxisme in pacht te hebben i). Nu kan men natuurlijk trachten, deze leuze van Marx, waarin de consequentie van zijn levens- en wereldbeschouwing ten opzichte van den godsdienst tot uitdrukking wordt gebracht, te verzachten en de scherpe kanten er af te slijpen. Op de wijze van Mevr. Kolancf Holst. Mevr. Roland Holst heeft enkele jaren terug Sowjet Rusland bezocht. In een buitengewoon interessant boek heeft zij haar bevindingen neergelegd. Zij is ook in Reval geweest en heeft daar in de groote Russische kerk een dienst meegemaakt. Het was de eerste keer in haar leven, dat zij een grieksch-katholieke liturgie hoorde en zij had zich die niet voorgesteld van een zóó ontroerende schoonheid. Een heerlijke, diepe basstem zingt het recitatief, een hoogere respondeert, telkens valt het onzichtbare koor in, getuigend en smeekend. De klanken zwellen en nemen weer af, het is een voortdurend vloeden en terugstroomen, een deining zonder einde, als een lied der natuur. Maar een natuurlied, verdiept door menschelijk hunkeren en smachten; een uitstorting en reiniging van het menschelijk gemoed, beheerscht toch en vol melancholie van berusting. Een oneindige mildheid, een zachte vertroosting, een heerlijke innigheid doorruischt dien zang, maar alles verdroomd en los van de aarde. De ziel wordt uitgevoerd boven smarten en twijfelingen; zoete rust keert tot haar in. Telkens vervloeit een hoogtepunt van pathos tot een nieuw gemurmel, dat dan, op zijn beurt in zich opnemend de ongestilde verlangens en geheime droomen van het menschenhart, weer uitstroomt in rijke bewogenheid, als een rivier, door duizend verborgen bronnen en liefelijke beken gevoed. Na afloop van den dienst zocht Mevr. Roland Holst een bank in een der groene plantsoenen, om ongestoord haar gedachten na te gaan. Het is, als begrijpt zij nu pas goed het waarschuwend woord. dat het sowjetbestuur te Moskou aanplakken liet boven de Iberische kapel: De godsdienst is opium voor het volk! Ja waarlijk is het zoo: die heerlijke muziek is thans gevaarlijk; zij verzwakt den werkelijkheidszin. zij sust het hart tot rust over de slechte dingen dezer wereld, in" plaats van héTtê wekken tot daadkracht; zij effent den gang van het bloed tot verdroomde maten, in stee van het staal toe te voeren tot den strijd. De schoonheid der oude kerkmuziek, wij mogen van haar bedwelming niet te diep drinken . 2). Natuurlijk, zoo kan men Marx' leuze ook toelichten en uitleggen. Maar zoo is de klaarblijkelijke bedoeling van Marx nooit geweest. ') Vgl. de brochures van Lenin en R. Fülop-Miller „Lenin en Gandhi". 2) H. Roland Holst „Uit Sowjet Rusland", blz. 130 vlg. En in Rusland wordt het woord van Marx wel heel anders uitgelegd, in woord en daaHT Mevr. Roland Holst moet zoo spreken, omdat zij het Marxisme als levens- en wereldbeschouwing — niet het historisch materialisme als methode van geschiedbeschouwing — heeft losgelaten. Maar in Rusland is en blntt de geestelijke acntergrona: net oorspronkelijk Marxisme^In het algemeen — zoo schnjtt Pr. U. de Lange —- wordt door de officieele partij-instanties aan hun leden een wereldbeschouwing opgedrongen, die in het geheel geen rekening met de ontwikkeling der geestes- en natuurwetenschappen in de laatste halve eeuw houdt en ook de toonaangevende theoretici op dit gebied in Rusland, boecharin en Preobraschenski, schijnen nog opVippI hpvanppn door het rationalistisch materialisme, zooals dat b.v. een halve eeuw geleden in büchner's bekende werkie „Kracht en stof" belichaamd was i). Het verwondert ons dan ook in het geheel niet, dat men in kommunistischen kring zeer verontwaardigd was, toen Mevr. Roland Holst lid werd van het Relig. Soc. verbond. Partijgenoot S. schreef toen het verschrikkelijke woord: Laat ons toch vooral oppassen voor God, al is Hij nog zoo democratisch en" schijnbaar tamjals in het R.S.V. Hij wilde vastleggen, dat elke leidende persoonlijkheid in de kommunistische beweging uitgesproken materialist moet zijn en geen lid kan zijn van eenige godsdienstige of religieuze gemeenschap 2). In denzelfden geest schreef Jan M.: Het is duidelijk, dat de arbeidersbeweging vijandig moet staan tégenover den godsdienst. Hij was dankbaar, dat Mevr. Roland Holst weer bedankte als lid van het R.S.V. In dezen tijd en in ons land oordeelde hij een scherpe stellingname van de kommunisten tegen den godsdienst meer dan ooit noodzakelijk 3). Wij geven slechts een enkel getuigenis. Zoo is inderdaad de geest in heel de kommunistische beweging. De uitvoerende macht der kommunistische Internationale heelt dan ook uitdrukkelijk verklaard, dat de kommunistische avant-garde der arbeidersklasse dezen plicht heeft, haar partijgenooten in te enten met de scherp omschreven, alles omvattende wereldbeschouwing van het Marxisme, waarvan het atheïsme een wezenlijk bestanddeel is 4). Tijdschriften, wier namen reeds voor zichzelf spreken, als „De Atheïst", „De goddelooze", moeten dit werk volbrengen. Een centraal bureau voor ') Dr. D. de Lange „Ue Communist , tt. ug. 2) „De Kommunist" 28 Maart 1925. 3) „De Kommunist" 12 Juni 1925. 4) Vgl. Prof. J. R. Slotemaker de Bruine „Communisme, Kerk en School" in „Woord en Daad", Oct. 1923, blz. 226 vlg. I. Lagonskij „Da, wo man mit Gott kamft" in „Oriënt und Occident", 1929, No. 1. de bestrijding van den godsdienst en een „Verbond der goddeloozen" zijn opgericht. Overal worden lezingen gehouden, om den menschen het dwaze van alle religie aan te toonen i). iNQg scherper wordt de tegenstelling, wanneer het kommunisme en het Marxisme zelf tot religie worden. In zijn Russische indrukken heeft Mr. van ölankenstein, de bekende ster-correspondent van de M D Pf — 1 J ' 11 1' 1 T TO - . . _ af. hierover merkwaardige mededeelingen gedaan. Hij schrijft over het Leninisme als godsdienst. Het kommunisme is tegen alk godsdiensten, maar het heeft zelf alle vormen van een gödsHiënst aangenomen. L)e leiders hebben Rusland een nieuwen ("jnH ppgpypnLenin. Er is reeds een Lenin-theologie. Het Leninisme is een geloof, dat met hartstocht wordt aangehangen. Het groote strndmiddel is de school, gedeelelijk door verzwijging, passieve geringschatting van" de bestaande godsdiensten, gedeeltelijk ook door een stelselmatige en zeer suggestieve propaganda voor de nieuwe religie: het kommunisme. De school in Rusland is een school met den bijbel, d.w.z. met den Marxistischen bijbel. Marx is Allah en Lenin is ziin profeet iY.— Ut. U. de Lange heeft dan ook terecht maar tevergeefs gewaarschuwd tegen deze verkerkelijking van 't Russisch kommunisme 3). Het Russische kommunisme is religie geworden! tien toepassing behoeven wij ditmaal niet te maken. Hier is een volstrekte tegenstelling met het christendom. Men denke er echter aan, dat wij het tegenwoordige socialisme volstrekt niet met het Russische kommunisme mogen vereenzelvigen. W11 stellen nu eerst de vraag: heeft het christendom in den tiid. waarin het socialisme opkwam, zijn roeping beseft en yiin taak wrvuld!' Is het christendom in zijn ontmoeting met het socialisme geweest, wat het behoorde te ziin f Het antwoord is naar onze overtuiging niet onzeker. Het is een kort, maar krachtig ,,neen"T " f — "D 1: i._ 1 t < . . fa oeyer en faun maken enkele zeer scherpe, maar ook zeer juiste opmerkingen. De vertegenwoordigers van christendom en kerk zelf hebben niet weinig er toe bngedragen. dat do pnrfsrfjpnsr u,.fde als een bolwerk van zelfzucht en reactie werd beschouwd en dat hun kerkelijke organisatie slechts gewaardeerd werd als een organisatie, die voor de massa slechts aalmoezen, tevredenheidspreeken en hemelvertroosting had. Zeker, niet het christendom en de kerk ideëel genomen, verdienen' "cleze aanklacht. De oude Liebknecht wekte de partijgenooten op, toch vooral den Bijbel te lezen. Ook is het merkwaardig, dat de socialistische aanvallen voor den persoon van Jezus 1) VöJ- Mr. Dr. A. A. van Rhijn „Bolsjewisme en Religie" in „Bergopwaarts", 17 Mei 1924. 2) Vgl. de N.R.Ct. 17 Sept. 1924 vlg. 3) „De Koramunist", 18 Oct. 1924. SOCIALISME EN CHRISTENDOM halt houden. Maat juist daarom dringen de felle aanvallen van de socialisten op christendom en kerk in hun werKelukheid tot zelfonderzoek en zelfbeschuldiging. Alleen wanneer wij ons onder het oordeel stellen, worden wij niet geoordeeld. Wij moeten niet slechts bekeering prediken, maar zelf ons bekeeren. Wanneer wij ons zelf, de christenen, aanklagen, zullen wij het christendom rechtvaardigen. Wij hebben geleefd in een schuldige onwetendheid van de werkelijke verhoudingen m de arbeiderswereld. De afstand tusschen ons en de arbeiderswereld was veel te groot. Te onbezorgd hebben wij naast haar geleefd, in burgerlijken stijl. Wij hebben tegen het egoisme in de kapitalistische maatschappij niet beslist genoeg geprotesteerd ~~ Wij hebben de strenge eischen van Gods Woord te veel beperkt tot het persoonlijk geloofsleven en zoo al te gemakkelijk tusschen sociale en individueele ethiek onderscheiden. Dat ook het sociale leven gesteld moet worden onder de kritiek van het komend Godsrijk, hebben wij te veel vergeten. Wij hebben allerlei sociaal onrecht te lang en te gemakkelijk geduld. Wij hebben aan allerlei reformatiepogingen te weinig zedelijken en daadwerkelijken steun geschonken. De geest van het materialisme, de tijdgeest, dien wij allen ernstig wilden bestrijden, was — veel dieper dan wij het zelf vermoedden in onze eigen harten binnengedrongen. Wij waren in veel sterker maté kinderen van onzen tijd, dan wij het zelf wisten. Te zeer onder den indruk van het feit, dat het socialisme atheïstisch was, zag_men in kerkelijken kring de juiste kern, den zedelijken eisch der beweging over het hoofd i). , —Misschien moeten wij het nog sterker zeggen: dat er zooveel socialisme zonder christendom was, vond zun oorzaak m het teit, dat er zc-™TOa' 7nnrW socialisme, d.w.z. zonder sociaal EësëTëïTzÓhder sociale idealen was. Pr. Huyner heeft dit in vroeger jaren zoo kras mogelnk uitgesprokenTljn rede „Het sociale vraag- stü^Tn^TTïïnstël^KerëTTgie'' is_een_onatgebrok£n_zelfaankiacht. Het was in 1891. Hef sociaal congres werd 9 Movember van dat jaar door Dr. Kuyper geopend. De vraag zou worden besproken: „Wat ons als belijders van den Christus te doen staat, met het oog op de sociale nooden van onzen tijd 2). De vraag had jaren eerder moeten worden besproken. Ons optreden, aldus Dr. Kuyper, valt niet te vroeg, maar eer te laat; wij komen achteraan, waar vóórgaan ons mogelijk was geweest 3). De stoffelijke nood in dien tijd was ontzettend. Maar nog grooter, nog ') Geyer und Pauli „Christliches und Widerchristliches ïm modernen oozia- lismus", blz. 26 vlg., 58 vlg. ... • •• ui c 2) Dr. A. Kuyper „Het sociale vraagstuk en, de christelijke religie , blz. 5. 3) Idem, blz. 6. ontzettender was de geestelijke nood. En van deze geestelijke ellende ging, naar 't oordeel van Dr. Kuyper, een geroep van aanklacht tegen ons, christenen, uit. Of werden niet bijna allen, die nu zoo razen, eens gedoopt? En wat is er na dien doop aan die duizenden ten koste gelegd, om naast het spotbeeld van de christelijke religie, waartegen ze nu hun vloek uitstooten, hen iets, iets ook maar, te doen verstaan van de wezenlijke liefde Gods, die in Christus Jezus is? Wat is er door ons, christenen in Nederland, uitgericht, om, toen het gif der Fransche Revolutie ongemerkt voortsloop in de aderen van het maatschappelijk lichaam, die vergiftiging van het sociale levensbloed te stuiten ? Ja, wat is er gedaan, om, toen dan het kwaad ten leste naar buiten uitsloeg en de sociale krankheid een epidemisch karakter aannam, ook onzerzijds artsenij en balsem aan te dragen voor haar genezing? Nu pas onze eerste zwakke poging, om in sociaal congres den doodsnood der maatschappij onder de oogen te zien, waar reeds voor twintig en voor dertig jaren onze christelijke denkers zich hadden moeten opmaken, om met iets van den ernst en met iets van den wetenschappelijken zin van een Marlo en Schaeffle de diepte van dezen noodstand te peilen i). Wanneer wij deze woorden van Dr. Kuyper ernstig overdenken, wordt de haat van de socialisten tegen het christendom en de kerk zoo al niet gerechtvaardigd, dan toch zeer begrijpelijk. Het ——i* anti-godsdienstige verried soms een fel verzet tegen God, maar heel vaak welde het enkel uit verzet tegen hetgeen menschen of kerken " r"—~rt rlrrn "gnrifflriimït) ala nrrl tngnn dn rmrtin Hrt met den godsdienst deden. Geloof en reactie, deze samenvoeging komt zeker niet uitsluitend voor rekening van het socialisme. Hier hebben godsdienst en kerk zware schuld. De kerk is vaak geweest een maatschappelijk machtsinstituut. Vele socialisten noemden zich atheïsten, omdat zij door het officieele christendom godloochenaars geworden waren. Zij hebben de godslasteraars-door-hun-leven, die God slechts met de lippen eeren, geloofd, en zoo een valsche voorstelling van God en den godsdienst ontvangen. Zij hebben gezegd: liever geen God dan zoo één 2). Er was in het socialisme een juiste kern, een zedelijke eisch, die door christendom en kerk miskend werd] Uroen van Prinsterer heeft het uitgesproken, dat in het socialisme een waarheid gemengd ligt, die het kracht geeft 3). ') Dr. A. Kuyper „Het sociale vraagstuk en de christelijke religie", blz. 33 en 34. 2) Vgl. J. R. Slotemaker de Bruine „Christel. Soc. Studiën" III blz. 666; Idem „Communisme, Kerk en School" in „Woord en Daad", 2 j. 4, Oct. '23, blz. 223; Idem „Religie en Socialisme" in „Stemmen des Tijds", 5 j. 4, Febr. '16, blz. 427; A. H. Gerhard „Vroomheid", blz. 127; B. de Ligt „Ontwerp Beginselverklaring Bond van Christen-Socialisten", blz. 49. 3) Dr. A. Kuyper, „Het sociale vraagstuk en de christelijke religie", blz. 7. En Kuyper heeft geschreven: Wat kracht aan het socialisme geeft, is niet zijn begeerzocht, maar de"zê33Iik? eisch van het sociologisch leven i). Het is buitengewoon verdrietig, dat het christendom en de kerk dezen zedeliiken eisch niet tot zich hebben laten spreken. Het is niet alleen verdrietig, het is ook schuld. Thurneysen heeft dit heel sterk beseft 2). De ontmoeting van socialisme en christendom was een aan elkaar voorbijgaan, een elkaar niet verstaan. Aan den kant van de kerk kwam het niet tot ernstige bezinning, om het verlossende woord te "spreken, Lr ontbrak~~itT'zicht in de grootte en den oorsprong van den nood en in de diepte van eigen onmacht en schuld tegenover dezen nood. De christenen waren beati possidentes 3). De kerk was rijk en verrijkt en had aan geen ding gebrek. Het christendom verstond het woord niet, dat in het raadsel van de Godvervreemding en kerkvervreemding van Het proletariaat .tot"het christendom gesproken werd. De zin van dit woord was een oproep tot zelfkritiek: niet over anderen, maar over zichzelf gericht houden. Het socialisme heeft Christus niet gezien, maar wel het geweldige van den nood. Het Socialisme fteett besett de macht van het geld. Het christendom "Had het groote gevaar dezer macht kunnen en moeten beseffen — nergens Wordt sterker tegen deze macht gewaarschuwd dan in Gods Woord — maar het heeft dit gevaar niet beseft. De kerk was meer kerk dan Koninkrijk van God. In de kerk werd weinig of niets gevonden van den geest, die de profeten van het Oude Testament bezielde. Het fhristendom riep op tot bekeering, maar bekeerde zichzelf niet. Het sprak het oordeel uit over het ongodsdienstige en anti-godsdienstige socialisme, maar het stelde zichzelf niet onder Bet oordeel! De tegenstelling tusschen socialisme en christendom was — ën~is nog heel vaak — niet: de wereld tegenover God en godsdienst, maar: de goddelooze wereld tegenover de vrome wereld, d.w.z. tegenover de verwereldlijkte en wereldsche kerk. De kerk is op sociaal terrein niet geweest getuige van Jezus Christus en van de verlossing, die in Jezus Christus is. Daarom: het oordeel van God, dat over het socialisme gaat, gaat ook over ons, over de kerk, over de christenheid. ~~WïT een groot woord heeft over het ongodsdienstige en antigodsdienstige socialisme, tot hem komt de vraag: gij, die anderen oordeelt, oordeelt gij uzelf niet? Dat het socialisme in zijn opkomst zoo fel anti-christelijk was, is voor een groot déél de sdiuld Van net othcieele christendom. ') Dr. A. Kuyper „Het Sociale vraagstuk en de Christelijke religie'', biz. 8. 2) E. Thurneysen „Sozialismus und Christentum" in „Zwischen den Zeiten" 1923. Vgl. ook Günther Dehn over Stöcker in „Zwischen den Zeiten" 1924 en F. Lieb „Christentum und Marxismus" in „Zwischen den Zeiten" 1929, 7 j. No. 4. 3) „Gelukkige bezittenden", rijk en verrijkt. Het socialisme in zijn opkomst was zeer beslist anti-godsdienstig. De eerste periode wordt dan ook gekenmerkt dooVTiet woord van Marx: „de godsdienst is opium voor het volk". Tot op den dag van vandaag werkt de geest van deze eerste periode door. Toch wordt het aantal socialisten, die socialisme en godsdienst een prtncipieele tegenstelling achten, voortdurend kleiner. Up de eerste periode van anti-godsdienstigheid volgde een periode van ongodsdienstigheid, van neutraliteit. lJe godsdienst wordt privaatzaak. net is van oeiang na te gaan, in weiken zin deze nieuwe leuze bedoeld wordt. De woorden komen voor in het program der Duitsche partij, zooals dat in 1875 te Uotha is vastgesteld. Eerst worden de socialistische beginselen uiteengezet. Daarna worden eenige eischen genoemd, die aan den tegenwoordigen Staat worden~gesteld,. Daarönder behoort: „Algemêene en gelijke opvoeding door den Staat, leerplicht, kosteloos onderwijs. Verklaring van den godsdienst tot „Privatsache"." Deze woorden — aldus Prof. Slotemaker — zijn duidelijk. De Sta^t — niet: de partij — moet den godsdienst verklaren tot een zaak, die alleen de enkelen en niet den Staat aangaat. De Staat als zoodanig rekent niet met den godsdienst, in het program van Erfurt in 1891 vinden wij dezelfde gedachte. Onder de eischen, aan den tegenwoordigen Staat gesteld, vinden wij o.a.: ,,de godsdienst moet zaak zijn van ieders persoonlijke overtuiging". Weer precies hetzelfde. Dat de partij den godsdienst tot privaatzaak zou verklaren in den zin van: dat de partij ieder in zijn godsdienstige overtuiging vrijlaat-^- staat er niet. De bedoeling is alleen: volstrekte sche'iding van Kerk en Staat x). De leuze „godsdienst privaatzaak" heeft echter in den volksmond een andere beteekenis gekregen. Practisch beteekent zij, dat de partij Teder in zijn godsdienstige overtuiging vrij laat. Gerhard schrijft over de uitspraak, dat godsdienst privaatzaak is," waarmede niet anders bedoeld wordt dan vast te leggen, dat wie wil deelnemen aan den strijd van het socialisme, niet de geringste belemmering in den weg gelegd wordt in verband met zijn overtuiging op godsdienstig gebied! Theoretisch kunnen vogels van de meest diverse geloofspluimage deel uitmaken van de socialistische partij 2). Of, gelijk Ds. Bakker het zegt: de S.D.A.P. laat hare leden vrij in hun godsdienstige overtuiging, bestrijdt geen enkele kerk, komt alleen geweer, wanneer eenige kerk haren" invloed zou willen aanwenden, om de belangen der arbeiders te benadeelen, erkent door deze "houding~Hus^ dat ') Vgl. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine „Christ. Sociale Studiën", blz. 675 vlg. Idem ..Het geestelijk zedelijk karakter der Sociaal-Democratie" in „Stemmen des Tijds", 3 j. 1, Nov. 1913. 2) A. H. Gerhard „Vroomheid", blz. 127. De bladzijden 120/146 bespreken de vraag: „Is godsdienst privaatzaak?" socialisten het christendom als levensbeschouwing kunnen aanvaarden i). Hoe men tot deze koersverandering, tot dezen overgang van: ,,de godsdienst opium voor het volk" tot ,,de godsdienst privaatzaak" gekomen is? Verschillende motieven hebben hier gewerkt. Het was den socialisten in hun strijd om het socialisme en niet om den godsdienst te doen. L)e godsdienst liet hen in den grond der zaak volmaakt koud. De voormannen zagen op den duur, dat strijd tegen den godsdienst lang niet altijd identiek was met strijd voor het socialisme. Vele anti-godsdienstigen waren en zijn door en door conservatief en reactionair. Verder — en dat is zeker wel het meest dringende motief geweest —: men wilde de christelijke arbeiders tot zich trekken en men merkte, dat practische toepassing van de leuze „godsdienst opium voor het volk" de kloof tusschen de socialisten en de christelijke arbeiders al grooter maakte. Toch wilde men de christelijke arbeiders bereiken. Zoo werd een meer conciliante houding tegenover den godsdienst en tegenover het christendom noodzakelijk. De godsdienst werd privaatzaak. Evenwel: zoo kwam de anti-godsdienstige grondslag van het Marxisme — en de socialistische beweging is door Marx en de zijnen philosophisch ingezet — in de knel. Een conciliante houding van het socialisme tegenover den godsdienst is in strijd met het Marxisme. De sociaal-democraat de Jager heeft dat meerdere malen in „Het Volk" uiteengezet. Men heeft gekozen voor een godsdienst-vriendelijke politiek, die in lijnrechten strijd is met de philosophische grondslagen van de beweging 2). Men wil niet anti-, maar ongodsdienstig zijn. Men wil ten opzichte van den godsdienst neutraliteit. Het socialisme — zoo nog kort geleden in „Het Volk" — is noch voor, 'noch tegen den godsdienst. Het eenige wat noodig is, en wat bij ons genoegzaam aanwezig is, dat is de onderlinge verdraagzaamheid voor elks bijzondere levensbeschouwing ^). Hiermede zijn wij echter nog niet klaar. Daar is nog altijd het beginselprogram, dat wij toch zeker gebruiken mogen, om een antwoord te geven op de vraag: welk zedelijk geestelijk karakter vertoont de S.D.A.P. ? Welnu, wat de zedelijk geestelijke gedachtenwereld in het beginselprogram betreft, moeten wij zeggen, dat dë partij 'Marxistisch denkt d.w.z. historischmaterialistisch, d.w.z. anti-godsdienstig aL Het wordt trouwens ') S. K. Bakker „Naast het Kruis de Roode Vaan", blz. 10. 2) Vgl. J. de Jager in het „Wetenschappelijk Bijvoegsel" van „Het Volk" in 1923. No. 137, 149, 150, 162; een van zijn artikelen heeft tot opschrift: „Over de principieele onjuistheid van de privaatzaaktheorie". 3) „Het Volk", 3 Juni 1926, „Partij en levensbeschouwing". 4) Vgl. het genoemde artikel van Dr. Slotemaker de Bruine in „Stemmen des Tijds". door den sociaal-democraat Kuyper eerlijk erkend. De theoretische achtergrond van het beginselprogram wordt naar zijn oordeel gevormd door de Marxistische wereldbeschouwing. De S.D.A.P. is wel degelijk op een bepaalde manier philosophisch" georiënteerd, is wel degelijk de draagster van een bepaalde wereldbeschouwing. Het S.D.A.P.-program is een uitvloeisel van Marxistische grondgedachte i). Sam. de Wolff verdedigt de stelling: Het beginselprogram der S.D.A.P. is in zijn gedachtengang Marxistisch. Het is inkonsekwent, dat degenen, die dit beginselprogram onderschrijven, de opvattingen van het Marxisme voor het forum van strenge en onpartijdige wetenschap gevonnist achten 2). Ook Troelstra erkent dit: Het program plaatst zich op den grondslag~van de economische opvatting der geschiedenis, ook wel genoemd het historisch materialisme 3). En Ds. Horreüs de Haas, de bekende religieuze socialist! schrijft, dat in het program van de S.D.A.P. de Marxistische grondgedachte voortleeft 4). Nu werkt deze geestelijk zedelijke gedachtenwereld van het beginsel-program door — ook aFontTcenr mw rlit tpIWnc wpcr — jn heel den levenskring der S.D.A.P. Een christen houdt het in deze sfeer en in die omgeving onmogelijk uit. Waarlijk niet uit zelfvoldaanheid en eigengerechtigheid. Met hoe groote verwachting is Enka de S.D. A.P. binnengetreden. Het werd één groote teleurstelling. Zij kon in den kring der S.D.A.P. niet aarden, omdat de gezindheid, die de S.D. A.P. kenmerkt, haar geestelijke sfeer, in zijn diepste wezen de sfeer is van het historisch materialisme. Niet straffeloos hebben de socialistische pioniers van het vorig geslacht hun materialisme gezaaid in 3e moede harten, die reeds lang bereid waren, zich van den traditioneelen „lieven Heer" wrevelig af te wenden, en in de leege arbeidershersenen, die zich, met de oppervlakkige logica van den onontwikkelde, van het Godsgeloof afkeerden. De arbeidersklasse leeft nog voor het grootste deel uit de conclusies van de materialistische wetenschap, waarvan ze het wezen niet kan doorgronden. De proletarische jeugd van heden groeit goeddeels op in een milieu, waar men in zake den godsdienst niet anders hoort dan spotternijen en leeft uit een minachting, waarvan men zelf het groteske niet opmerkt. Het materialisme is gedragen en versleten door de bourgeoisie: afgedragen wordt het nu door het proletariaat, en het proletariaat heeft helaas de kunst geleerd, zuinig met zijn afleggertjes om te gaans). Geen wonder, dat Troelstra ') R. Kuyper „Marxistische Beschouwingen", blz. 99-115 en „Het Volk", 14 Aug. 1906. 2) „Het Volk", 14 Febr. 1928. 3) „Het Volk", 19 Jan. 1912. 4) G. Horreüs de Haas „Godsdienst en Socialisme", blz. 63. 5) Enka in „Opwaarts , 28 Juni 1918 en in „Relig. Soc. Stroomingen in Nederland", blz. 5 vlg. nog in 1902 in verband met al wat er gistte en bruiste en een uitweg zocht in de S.D.A.P., schreef: de arbeider, die vóór alles hangt aan zijn geloof, zal zich niet thuis~gevoeIen in onze beweging 1). Dit woord van Troelstra geldt nog altijd. Ik denk alleen maar aan de stuitende en grievende wijze, waarop ,,Hit Volk" — uit journalistiek oogpunt beschouwd een voortreffelijk blad -—over christendom en kerk spreekt. Het is bijna onmogelijk, dat een~positief geloovig arbeider het uithoudt in een kring, die op deze wijze wordt voorgelicht. Wij lezen sinds vele jaren „Het Volk". En wij probeeren na te gaan, in welken geest ons volk door dit hoofdorgaan der S.D.A.P. in geestelijk en godsdienstig opzicht opgevoed wordt. Wanneer wij dan de balans opmaken, huiveren wij. Hier wordt de volksziel vergiftigd. De uitslag van de laatste verkiezingen spreekt trouwens een heel duidelijke taal. In „Het Volk" heeft men druk gediscussieerd over de vraag, waaraan de achteruitgang van de S.D.A.P. in het Zuiden te wijten is. O.i. is er maar één antwoord: aan de wijze, waarop de S.D.A.P. in de praktijk van eiken dag tegenover den godsdienst staat. Ds. Banning heeft dan ook zeer terecht geschreven, dat de leuze „godsdienst privaatzaak" in den zin van: „in de S.D.A.P. is plaats " voor alle godsdienstige overtuiging", practisch een mislukking is " ' gebleken 2). " ~~ Tenslotte nog één opmerking. Godsdienst privaatzaak. Deze leuze beteekende in de praktijk ook heel vaak: de godsdienst is uitsluitend een binnenkamer-aangelegenheid. Maar dat kunnen wij nooit aanvaarden. Godsdienst is nooit privaatzaak. In geen enkel opzicht. Het kan onmogelijk. De leuze „godsdienst privaatzaak" is de ondermijning van allen godsdienst. Wie verklaart: uw godsdienst doet er niet toe, toont daarmede — aldus terecht Pr. Slotemaker — geen begrip van godsdienst te hebben. Iedere partij, die groote dingen wil en niet eerst zijn standpunt tegenover den godsdienst bepaalt, heeft zich daarmede reeds ongodsdienstig, ja, anti-godsdienstig getoond. Tegenover de vraag van de kracht en den dienst en den wil van God is neutraliteit onbestaanbaar. Wie optreedt met een program als dat van de S.D.A.P. en dan Men godsdienst terzij laat — ook al bestrijdt hij hem niet — dus noch het licht, noch de kracht van God behoeft voor de totale vernieuwing van menschen en toestanden. . die is ongodsdienstig 3). Zoo getuigt ook de christen-socialist van der Zee: de zaak is niet deze, dat de S.D.A.P. ons niet zou toelaten, maar dat wij niet toe- ') P. T- Troelstra „Theorie en Beweqing", blz. 29. 2) „De Blijde Wereld", 9 Maart 1929. 3) Vgl. Dr. ]. R. Slotemaker de Bruine „Christelijk Sociale Studiën" III, blz. 679 vlg. en het genoemde artikel In „Stemmen des Tijds". gelaten wenschen te worden, o.a. ook, omdat onze weg een andere is dan die der S.D.A.P. Wij, christen-socialisten, loopen in den weg van het Godsgebod, omïïat het Gods gebod is. Wij erkennen, dat ook de S.D.A.P. dat Godsgebod helpt volbrengen", maar weten, dat zij het niet doet, omdat het Gods ^eood is. De S.D.A.P. erkent ons Gods-wil-volbrengen slechts als privaatzaak, terwijl het voor ons is de kracht onzer beweging. Bij het toetreden tot de S.D.A.P., bij het aanvaarden van haar neutrale standpunt, was onze beweging dood. Uit neutrale standpunt tegenover God blijft voor ons Godverloochening i). W. banning, die zelf S.D.A.P.'er is, erkent, dat de religieus-socialisten tegen deze rest van liberalisme in socialistische kringen voortdurend moeten strijden 2). Neutraliteit ten opzichte van den godsdienst kan de godsdienst niet erkennen. Integendeel, belangstellinglooze onverschilligheid is hem pijnlijker dan uitgesproken vijandschap. Wij kunnen de leuze „godsdienst privaatzaak' onmogelijk aanvaarden. iiei suuansme in zijn opKomst was zeer oesnst ann-goasaiensug.^ De eerste periode wordt dan ook gekenmerkt door het woord van Marx: de godsdienst is opium voor het volk. Tot op den dag van vandaag werkt de geest van deze eersfp pprindp dnnr 1 1 if 1 < 1 kfi> kjp ae eerste perioae van anrz-goasaienstigneia voigae eenter een periode van ongodsdienstigheid,"-van neutraliteit. De godsdienst wordt privaatzaak, üok de geest van deze tweede periode werkt, door tot in onzen tijd. ~ Maar de geschiede~ïïl5~staat niet stil. Op de tweede periode volgt, — wij gebruiken met opzet den tegenwoordigen en niet den verleden tijd, het proces is nog in vollen gang, wij leven in den overgang — een derde periode. Geestelijke behoeften zoeken naar vervulling. De nood van de ziel-loosheid wordt beseft. Het verlangen naar een nieuwe, een vernieuwde menschheid wordt wakker. Het dorre materialisme bevredigt niet meer.. Zeker, duizenden staan buiten deze kentering der tijden, maar in de besten leeft het verlangen en op de besten komt het aan. Zij verwachten weinig of niets van allerlei theoretische constructies. Zij gelooven, dat de vernieuwing begint, wanneer de socialisten inzien, dat revolutie met dynamiet en machinegeweren onmogelijk tot het socialisme leiden kan, maar dat daartoe voor alles de revolutie in ons en tegen ons noodwendig is, niet de uiterlijke, maar de innerlijke revolutie. Wij zien de koersverandering: ethische eisch in plaats van economische motiveering, oproep tot innerlijke vernieuwing. De naam Jezus krijgt in dit verband weer j ') Daan van der Zee „Een nieuwe stem", blz. 83 vlg. Vgl. ook B. de Ligt „Ontwerp-Beginselverklaring Bond van Christen-Socialisten", blz. 102 vlg. en vooral zijn mooie boekje over „Christen-Socialisme en S.D.A.P." 2) „De Blijde Wereld", 2 Maart 1929. kleur en klank. De arbeiders komen niet los van Zijn persoon. De religieuse socialist Matthieu vertelt, hoe hij in het Brusselsche volkshuis een Christusbeeld zag hangen. Hij vroeg, waarom dat beeld er hing. Het besliste antwoord was: heel eenvoudig, omdat Jezus bij ons hoort, onder de socialisten en niet in de kerk, omdat wij geroepen zijn met zijn geest de wereld te vervullen i). Achter het graf van Ebert staat een Christusbeeld. Op het voetstuk het woord: Het is volbracht. Bij het graf bad een der aanwezigen het „Onze Vader" 2). In den boekhandel, die door het Duitsche Vakverbond geleid wordt, is kort geleden het Nieuwe Testament opgenomen. Het bestuur van dit verbond stelt er prijs op, dat ook dit boek in handen van zooveel mogelijk van zijn leden komt. Het rekent het Nieuwe Testament tot de boeken, waar je wat aan hebt 3). Op 't congres der S.D.A.P. werd de laatste jaren herhaaldelijk aangedrongen, dat in „Het Volk" gesproken zal worden over de innerlijke vragen, die het gemoed bewegen 4). Voor het laatste S.D.A.P.-congres werd een wi|dingsavond gehouden. Op Kerstmis of voor den 1-Meidag belegt men religieuze bijeenkomsten. In de uitstalkasten van socialistische boekwinkels liggen tallooze werken, waarvan de titel een verband le"gT tusschen godsdienst en socialisme. De sociaal-democratische uitgeversmaatschappij ,,Untwikkeling" geeft sinds enkele jaren veel meer religieus-socialistische geschriften uit. De Blijde Wereld-groep geeft haar weekblad ,,De Blijde Wereld" de laatste jaren in vergroot formaat uit. Het Religieus Socialistisch Verbond en de Arbeidersgemeenschap der Woodbrokers groeien voortdurend. De laatste geeft een reeks geschriften uit: „Religieus-socialistische Vragen", waarin alle vragen van de moderne arbeidersbeweging beschouwd worden als vragen van een geestelijk vernieuwingsproces, dat zich in onze wereld voltrekt. Wij denken ook aan de A.J.C. als onderdeel van de internationale socialistische jeugdbeweging. In de laatste plaats noemen wij het boek van Hendrik de Man: „De Psychologie van het Socialisme", dat aan de kentering in socialistischen kring de meest principieele uitdrukking heeft gegeven. Zoo legt de socialistische beweging op allerlei wijze getuigenis af van het niet te loochenen feit, dat de geestelijke dingen weer beslag op de menschen leggen. Her Marxisme kan niet bevredigen als levens- en wereldbeschouwing. Veelzeggende getuigenissen zijn er in overvloed. Wij geven een enkel, bij wijze van illustratie. ') Georg Merz „Religiöse Ansatze im modernen Sozialismus", blz. 19 vlg. Vgl. ook Gustav Landauer „Aufruf zum Sozialismus". '2) Vgl. N.R.Ct. 6 Maart 1923. 3) Vgl. het artikel ,.Het Nieuwe Testament als maatschappelyke kracht" in „De Blij Je Wereld", 17 April 1926. 4) Vgl. het artikel „Het Geloof der Daden", „Het Volk", 20 Jan. 1923. Daar is het merkwaardige geschrift van Troelstra: ..De wereld-, oorlog en de S.D.A.P." Het historisch-materialisme heeft zijn verdienste. omdat het sociaal licht geett, maar om als wereldbeschouwing — 1—:—•—tt .u 'i1 i m TTTTz ^" te kunnen gelden, daartoe is net — aiuus i rueisira — m z.i)u uitgangspunt te beperkt en in zijn methode te eenzijdig. Het belicht de werking der verandering in de productiewijze op maatschappijen, staten, klassen en partijen; maar kosmische werkingen in het heelal en de diepere instincten en behoeTtën der menschelijke persoonlijkheid vallen buiten zijn sociologisch gebied. Het laat daaroïn de meer intieme roerselen der menschenziel onbevredigd en ziet de persoonlijkheid van den mensch slechts van één kant, n.1. in hare functie van agent van maatschappelijke krachten. Het leidt gemakkelijk tot een zeker fatalisme, dat bevredigd is, als het bepaalde feiten sociologisch heeft verklaard; het kan leiden tot een „Erkentnis" van de „noodzakelijkheid" van zekere het menschelijk geweten beleedigende feiten, die de behoefte, den wil en moed en het élan, om er tegen te strijden, niet versterkt, maar verlamt. Het levert, in één woord, de proletarische beweging diep sociologisch inzicht, een sterk wetenschappelijke methode ter verklaring van het kapitalisme in al zijne uitingen, en een zekere rustige „Ueberlegenheit" bij de beoordeeling van het politieke en maatschappelijke gebeuren. Maar het levert haar niet, wat zij mede noodig heeft: een krachtigeTde persoonlijkheid vormende en verheffende ideologie, en onthoudt haar die wijding, die uit het besef van eenheid en verbinding met kosmische krachten, boven het louter maatschappelijke, ontstaat. Het kan dan ook op den duur den religieuzen aanleg der menschen niet bevredigen. Het zoeken naar aanvulling van het historisch materialisme, zoowel van den kant van Dietzgen's philosophie en de Nieuw-Kantianen, als van dien der christen-socialisten, zal door het optreden der sociaal-democratie — aldus Troelstra aan het begin van den oorlog — zeker worden gesterkt i). Met deze erkenning van geestelijke waarden, met den val düs~van het neutralisme en het materialisme als wiisT begeerte en als wereldbeschouwing zakt het geheele Marxisme ineen. Naast het getuigenis van Troelstra dat van Henriëtte Roland Holst. In een inleiding tot de brochure van 1 rotzky ,,L)e oorlog en de Internationale" fundeert zij haar levensleer. Eenerzijds wenscht Zij de enorme waarde der Marxistische methode tot het opsporerT van de tactoren der maatschappelijke ontwikkeling en het verklaren van de sociale wortels der ideologieën in het minst niet te verkleinen, maar anderzijds constateert zij tevens, dat er in den mensch nog ') P. J. Troelstra „De wereldoorlog en de S.D.A.P., blz. 109. Vgl. ook Dr. J. R. Slotemaker de Bruine „Christelijk Sociale Studiën" III, blz. 657 vlg.; Dr. J. A. Eigeman „Het socialisme van Troelstra een in zichzelf verdeelde beweging", blz. 71, 119, 124, 129, 137, 143; P. J. Troelstra „Mijn Afscheid", blz. 18; „De Nieuwe Samenleving", le j. 1, „Om de ziel der arbeiders". andere krachten werken dan in de natuurfactoren der z.g.n. doode stot, geestelijke krachten namelijk, waarvan wii. in het huidige stadium van onze kennis, niet weten, waartoe hun wisselwerking zal leiden i). Het historisch materialisme moet zijn aanspraken matigen, als zou het alleen in staat zijn het volle licht der erkenning te doen opgaan over alle sociaal-geestelijke verschijnselen, als zou het vermogen, hen allen, voor zoover zij verklaarbaar zijn, volkomen te verklaren. Zoo min als het uiterlijke empirische leven het geheele leven vormt, zoo min bezit het historisch materialisme het monopolie tot de verklaring des levens. En zoomin als de mensch uitsluitend uit het bewuste en rationeele leeft, zoo min kunnen de godsdienst, de kunst en de philosophie geheel en al tot rationeele oorsprongen herleid en door het verstand volkomen opgelost worden 2). Hendrik de Man verdedigt in zijn boek ,,De Psychologie van het Socialisme , dat niet anders is dan een stuk geestelijke autobiografie, de bevrjfcfing van de Marxistische denkwijze. Daar is een bewuste tegenstelling tusschen zijn denkwijze en de Marxistische. Het Marxisme heeft den socialisten niet de wegen gewezen, die konden voeren .tot vervulling van hun zedelijken plicht ten opzichte van de menschheid. De Man's kritiek op het Marxisme ligt dan ook niet zoozeer op het terrein van het weten als wel van het geweten. Hij wil het socialisme zien onder een levendiger, universeeler, humanistischer, ethischer, zelfs godsdienstiger voorkomen, dan het Marxisme dit kan doen. Het socialisme zal de wereld slechts dan geestelijk kunnen vernieuwen, op voorwaarde, dat het zichzelf geestelijk vernieuwt. Daarom is heel het werk van De Man een hartstochtelijk getuigenis: Het Marxisme is dood, leve het socialisme 3). In ons land getuigt in den geest van De Man vooral Ds. W. Banning. JJs. .banning is met hart en ziel socialist. Marxist is hij in geen enkel opzicht. Natuurlijk kent ook Ds. Banning het bestaand verband tusschen socialisme en Marxisme. Evenwel: in dit historisch verband is het Marxisme voor hem niet een economisch systeem, maar een religie. De groote waarde van het Marxisme ligt niet allereerst in zijn wetenschappelijke juistheid, maar in het feit, dat het ') Dit citaat ontleen ik aan het boek van Dr. Eigeman blz. 67. 2) H. Roland Holst-van der Schalk „Over Leven en Schoonheid", blz. 484. Vgl. ook van dezelfde „Communisme en Moraal" en de artikelen „Communisme en Religie", „Het Relig. Soc. Verbond" in „De Kommunist", 28 Maart en 4 April 1925. Ook „De weg tot de Eenheid" en haar referaat „Sozialismus als persönliche Lebensgestaltung" in „Sozialismus aus dem Glauben". 3) Men leze H. de Man „De Psychologie van het Socialisme", „Het Socialisme als Kuituurbeweging", „Socialisme en Marxisme" en zijn referaat „Die Begründung des Sozialismus" in „Sozialismus aus dem Glauben". Een belangwekkende bespreking van De Man s boek gaf Ds. F. Kuiper in „Eltheto", April 1928 „De wil tot Socialisme". in wetenschappelijker! vorm uitdrukking heeft gegeven aan wat er "in de ziel van de proletarische massa leefde. Uoor znn meerwaarde theorie gaf Marx klaarheid aan het besef van onrecht, aan de arbeiders gepleegd. Door zijn materialistische geschiedenisbeschouwing gaf hij aan de arbeidersmassa de zekerheid, dat het socialisme onafwendbaar komt, het vaste vertrouwen op de verlossing, waarbij tenslotte nog komt zijn klassenstrijdtheorie, die den weg der bevrijding teekent. Waren de meerwaardetheorie, de materialistische geschiedenisbeschouwing en de klassenstrijdleer wetenschappelijk te verdedigen ? Het is voor den historischen samenhang van socialisme en Marxisme van weinig belang. Het proletariaat voelde onmiddellijk als waarheid, wat Marx leerde. Zijn oproep moest inslaan, omdat de zielsgesteldheid der arbeidersmassa deze boodschap als verlossende boodschap kon verstaan. Voor het geestelijk ontwortelde en ongodsdienstig geworden proletariaat was het Marxisme niet een louter wetenschappelijke theorie, maar heeft het de rol van godsdienst vervuld.. De God van het Marxisme heette: hvolutie, zijn Messias: T . .. rr • 1 "1 1 TT * 1 , . T*\ - 1 JL'.i 1 "U.« a9, Revolutie, zijn Koninkrijk Gods: Heilstaat. L)e wereldhistorische daad van het Marxisme ziet Ds. Banning darTook in het feit, dat" het de wetenschappelijke uitdrukking heeft gegeven aan de zielkundige werkelijkheid van het in het kapitalisme in wanhoop verzonken, maar naar bevrijding hunkerende proletariaat. r>p wprplrloorlofl heeft echter de door het Marxisme gegeven zekerheid ondermijnd. Een geestelijke crisis was het gevolg. Ds. Banning erkent rond en eerlijk: de wetenschappelijke zekerheid, dat het socialisme komt als eindpunt van de maatschappelijke ontwikkeling, is aan de massa ontvallen; de Evolutie is niet meer de met almacht bekleede socialistische Godheid en de Revolutie niet meer de vurig verbeide Messias. Een nieuwe periode begint: de striid om nieuwe levenswaarden, om een nieuw zedeliik begrip van het sociaficmp Hp worsteling om het socialisme als zedelijk levensideaal, worsteling ook om nieuwe grondslagen van levens- en wereldbeschouwing i). I» I ■ J ■ ' ' . «4 1 • . '11 1 De philosopniscne gronasiagen van net marxisme z,iju iiiueiua<*u verouderd. Het werk van Prof. tigeman is van deze stelling het bewijs. Trouwens, zelfs een Marxist als R. Kuyper erkent de beperktheid van het Marxisme. Hij schrijft: Vooral bij de Marxistische verklaring van moraal en recht — en ook van de religie — is voor- ') W. Banning „Om den Groei der Gemeenschap". Men leze vooral ook Heinz Marr „Die Krise im volkstümlichen Marxismus und die Christliche Aufgabe" in „Marx, Kant und Kirche" en „Der Proletarische Sozialismus in den Wandlungen seines Glaubens" in Deel I van C. Schweitzer „Das religiöse Deutschland der Gegenwart". Dat de beschouwingen van De Man en Banning leiden tot een geheel andere waardeering van den klassenstrijd dan die van het Marxisme, blijkt uit hun geschriften zeer duidelijk. Ruimte ontbreekt ons, op deze andere waardeering nader in te gaan. zichtigheid geboden. Het gaat hier om verschijnselen, omtrent welker oorsprong slechts eën zeer beperkt feitenmateriaal beschikbaar isTDë Marxistische theorie is hier niet veel meer dan een hypothese. M^T kan er slechts van zeggen: zoo kan de oorsprong, het wezen~van moraal, recht en religie op de meest voor de hand liggende, de minst gedwongen wijze gedacht worden. Wie geen religieuze behoefte hppft legt er zich bij neer. Wie wel religieus is. zal nimmer donr rfc Marxistische theorieën omtrent moraal, recht en religie tot een andere overtuiging gebracht worden i). 1 h. v. Waerden, eveneens een Marxist, wijzigt het Marxisme zoo, dat er voor geestelijk leven als een zelfstandig iets ruimte komt 2). Theoretisch is het Marxisme onvoldoende. Practlsch kan het niet bevredigen: wie" religieus is, zal nooit door Marxistische beschouwingen over moraal, recht en religie tot een andere overtuiging gebracht worden. Het verlangen van het hart en de behoefte der ziel kunnen onmogelijk vervuld worden door de dorre afgetrokkenheden van de Marxistische levens- en wereldbeschouwing. V ooral de oorlogstijd, waarin velen de harde werkelijkheid van leven en dood leerden kennen en het kultuuroptimisme van de vorige eeuw werd stukgeslagen, is een ontdekkende tijd geweest. Daar zijn behoeften, die alleen door den godsdienst bevredigd kunnen worden, Gedurende en na den oorlof kan in snrialisticrhp lezingen een religieuze opwaking geconstateerd worden. Ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in God. Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in God. De religieuze opwaking in socialistischen kring, welke door ons als een nnwpprsprekeliik feit werd geconstateerd, getuigt van deze~önrust. Wij willen dit feit echter niet alleen constateeren, maar ook~waardeeren. Is hier toenadering tot het christendom?" Het spreekt vanzelf, dat niet elke religieuze uiting van den eersten den besten socialist van beteekenis is. ht is veel namaak, omdat er veel mode is. Zooals de ti]d, waarin het socialisme opkwam, on- en anti-godsdienstig was, zoo is de tegenwoordige tijd religieus. De tijdgeest is nu, evenals toen, een groote macht. Ook mogen wjj niet vergeten, dat bij vele socialisten de afkeer van deze religieuze opwaking vrij sterk is. Al het gepeuter aan hun ziel, om te ontdekken, of er hier of daar niet een gevoelig plekje zit, dat toch op den een of anderen stroom van godsdienst reageert, maakt hen wee. Zij zien in de religieuze beweging van hun partijgenooten een zoeken, niet naar geestelijke verheldering en verdieping, maar naar ') R. Kuyper „De toepassing van de sociaal-utilaire moraal- en rechtstheorie in de politieke practijk", „De Socialistische Gids", Aug.-Sept. 1921, blz. 818 vlg.; vgl. ook zijn artikel „Bymholt en, Marx" in „Het Volk", 5 Nov. 1921. 2) Th. van Waerden „De grenzen van het Histories-Materialisme". geestelijke bedwelming aan wat klink-klank, op zijn best een zoeken haar vastheid door een jammerlijk geslacht in een jammerlijke maatschappelijke periode. De levensonzekerheid drijft de menschen naar de religie. Het religieuze reveil heeft geen werkelijke kracht, geen waarachtig idealisme, geen eenheid i). Na deze twee opmerkingen komen wij tot de hoofdvraag: Is de religieuze kentering in socialistischen kring een toenadering tot het christendom ? Het is immers niet alleen de vraag, of er kentering is, maar waarheen er gekenterd wordt. Wij moeten een zeer beslist antwoord geven. Wie de verschijnselen der religieuze opwaking in socialistischen kring bestudeert, vindt wel religiositeit, maar geen~ christendom. Da^^n^tallooz^eligieuze^^ocial^teivivoorwiehet^socialisme^ zeirTotreligi^ewc^Sënis^^öonïëirworïïtTiër^oaaïïsme, wat cfe veHossïngsbenoerte PetrettT op één lijn gesteld met het christendom. Het is de nieuwe Messias 2). Men leze slechts de Kerst-, Faasch- en~ Pinkster-artikelen in ..Het Volk". Kerstfeest. Het Kerstartikel teekent een kleine en schamele huiskamer. Een klein rood lantaarntje toovert een warm schijnsel over het vertrekje. Er hangt hier geen Kerstkindje in den boom, geen kruisbeeld aan den wand, noch een geborduurde bijbelspreuk. Maar het roode lantaarntje in het kleine vertrek vervult de ruimte met de boodschap van vrede op de aarde en welbehagen in de menschen. De deur staat wijd open, een uitnoodiging voor allen, die vergeefs licht gezocht hebben en vrede en menschelijk welbehagen daarginds, waar het Kerstlicht gedoofd is rondom kruisbeeld en statenbijbel 3). Paaschfeest. Een hoofdartikel: „Opstanding, het feest der Levenden". Wij willen Paaschfeest vieren als een feest van Opstanding inderdaad, voorhof eener heilige opstandigheid, van een opwaartswillend verzet tegen al wat den geest belet op te stijgen en het lichaam beknelt in den greep van stofvergoders . Pinksterfeest. In „Het Volk" een vers: „Een nieuw Evangelie": Op alle hoofden blinkt een vlam: Er klinkt in alle talen: Hosannah! onze Heiland kwam! 't Is Pinksterfeest, ') Vgl. C. Werkhoven „Godsdienst en Socialisme" in „Het Volk", 11 Febr. 1922. K. Vorrink „Kultuurtaak van het Socialisme", idem 25 Febr. 1922; het scherpe stuk van Werkhoven en Vorrink samen „Harten- en nierenproevers", idem 28 Juli 1925, tegen de door Ds. Banning ingestelde enquete naar de opvatting over religie en socialisme bij de socialistische arbeiders; het artikel van R. Kuyper over het geestelijk reveil in socialistischen kring, idem 12 Nov. 1921. 2) Vgl. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine „Christ. Soc. Studiën" III, 657 vlg., „Buitenkerkelijke Religie", blz. 16 vlg. 3) „Het Volk", 24 Dec. 1925. 4) „Het Volk", 11 April 1925. Gods Heilige Geest Kwam op ons nëcferdalen. Mijn volk, dat lag in schande en pijn, Het wil niet langer lijden, Mijn volk zal eigen Heiland zijn; Het zal door nood Van strijd en dood" Zichzelf ter redding leiden. Staat op! Mijn volk is opgestaan, Uit zijnen smaad herrezen; Maar nooit zal zijn verlangen~gaan Naar hemelvaart; Het wil op aarcï' Verlost en zalig wezen i). Geen wonder, dat men gelooft, dat Gods Geest zich opnieuw in de socialistische beweging incarneeren zal. ,,Het socialisme was zijn godsdienst," schreef Mevr. Heijermans na de begrafenis van haar "man 2). En vele socialisten vullen op hun biljet van de volkstelling in, dat de S.D.A.F. hun kerkgenootschap is. Dat deze religie met het christendom niets te maken heeft, spreekt vanzelf. MeiWTiae^chtervolstmc^iiet^an^ülerehg^ nï?^^r^naa^iSasw?ui^ocialism^eIigi^zoeken. Maar het is toch meestaf zoo, dat het karakter van hun religie door bun socialisme bepaald wordt". Het is geen christendom, maar zuiver Panfhpïsmp. Van een persoonlijk God, die hemel en aarde geschapen heeft, wil men niet weten. Voor zonde en genade is geen plaats, ook niet voor Jezus Christus als den Schuldverzoener en den Zoon van God. De laatste jaren zijn in „Het Volk" over deze vragen telkens opnieuw interessante discussie's gevoerd, maar het was en het is altijd opnieuw weer hetzelfde: een wordende God, wij groeien in God en God groeit in ons. in de menschheid. Het oude christendom is onaanvaardbaar. Niet de bijbelopvatting en de Christuswaardeering zijn de kern van het religieuze leven. Het gaat om de gehoorzaamheid aan de stem van het goddelijk ideaal, het Christus-ideaal, de vlam van het eeuwige leven, brandend in ons hart. De religie bestaat in den dienst van het leven in zijn heiligste rechten, in het kennen van het groote gemeenschapsgevoel, dat ieder mensch bindt aan den medemensch en het Alleven, in de innerlijke houding en richting der ziel. Een monarchale Godsopvatting wordt verworpen, men wil een demo- ') „Het Volk", Pinksternummer 1902, ontleend aan Dr. Slotemaker de Bruine „Christ. Soc. Studiën" III, 664. 2) „Het Volk", 16 Jan. 1925. cratisch Godsbegrip. God is de samenhang van al het bestaande, het Alleven, de eeuwige Idee. Godsbesef is de ervaring, dat het werkelijke leven in ons klopt. Wij geven als illustratie enkele citaten uit een artikelenreeks van H. A. Brinkhorst i). De schrijver is er van overtuigd, dat in de socialistische arbeidersbeweging reeds nu stuwende krachten aan^ wezig zijn, die onzen toekomstigen wereldkijk bepalen en hij ziet zijn werk aan den opbouw eener nieuwe ideologie als het geven van een kosmischen achtergrond aan zijn sociale idealen. Hij spreekt dan inzonderheid over de solidariteits- en de evolutiegedachte, berst over de solidariteitsgedachte. De idee, dat het gemeenschappelijke van meer belang is dan het persoonlijke, vindt wijsgeerig haar uitdrukking in de erkenning, dat het geheele universum door een innerlijke kracht wordt saamgebonden in onverbrekelijke eenheid. God is niet een persoon, die ver boven de zondige wereld troont, maar de eenheid van alle openbaringen van het universum. Het moderne denken en voelen en willen grijpt naar het alles-doorwonende Eene, waarin het bijzondere en bepaalde, het individueele en verdeelde, begrepen is en besloten ligt. Dan volgt de evolutiegedachte. De samenleving is een wordende werkelijkheid, een groei naar steeds hoogere organisatie. Het in de massa levende vertrouwen, dat uit de kapitalistische wanorde een samenleving zal groeien, die gegrondvest is op algemeene broederschap, is kosmisch te zien als uiting van het geloof in een geestelijke idee, die in steeds hoogere vormen zich realiseert. In dit opzicht heeft de wijsbegeerte dan ook principieel gebroken met de kerkelijk-dogmatische voorstellingen, die uit de bijbelsche scheppingsverhalen zijn ontstaan. De aanvaarding van een in de wereld zich vertoonend streven naar meerdere volmaking brengt met zich mee, dat men in een eenmalige schepping van hemel en aarde niet meer kan gelooven. De nieuwe mensch wil niet meer weten van een scheppenden God en van een Vader in de hemelen, wil niet meer weten van een Heer, die ver boven natuur en menschheid troont, maar aanvaardt als hoogste beginsel: de groeiende en omhoog willende kracht in leven, wereld en kosmos. Dit is zuiver Pantheïsme. Wij zouden meerdere citaten kunnen geven, uit de geschriften van Banning, Eldering, Horreüs de Haas, de Jager, Reitsma, Drop, Gerhard e.a.; het is niet noodig; het is altijd dezelfde toon en dezelfde kleur: wij moeten de menschheid, onze eigen menschheid, aller menschheid liefhebben in God; wjj moeten God liefhebben in de menschheid, aller menschheid, ook onze eigene; wij moeten de God-menschheid liefhebben, want deze twee zijn een! Het klinkt misschien hard, maar onze conclusie mag geen andere ') H. A. Brinkhorst „Arbeidersontwikkeling en wereldbeschouwing", „Het Volk 9, 16, 23 Dec. 1925 en zijn „Maatschappelijke en geestelijke krachten". zijn dan deze: de religieuze opwaking in socialistischen kring heeft met het christendom in den grond der zaak niets te maken. Het bijbelsche christendom, of zoo men wil: het reformatorische christendom en dit humanisme zijn niet te verzoenen i). Het religieus-socialisme van dezen tijd staat, wat de eigenlijke en diepste motieven betreft, in tegenstelling met het christendom. ^ Evenwel, met dit algemeene oordeel ziin wij nog niet klaar. Daar zijn ook jjositieve chnstenen^die zich uit overtuiging aan de zijde van het soaaTïsmTsTêHën!"^^ U " - t " 1 1 . 1 1 T» 1' _ . J- In vroeger tijd waren net er siecnts enKeien. i egenwooraig worai hun getal steeds grooter, zoowel onder de Protestanten als onder de Roomsch-Katholieken. In ons land is nog altijd het meest sprekende voorbeeld Enka. " Enka heeft het niet gemakkelijk gehad als orthodox christensocialist. „Nergens thuis' , dat was het kort begrip van haar positie: onder de socialisten een vreemdeling om haar christendom, onder de christenen een vreemdeling om haar socialisme. Vooral het laatste heelt zij altijd gevoeld als een smartelijke vereenzaming 2). Voor een deel is deze vereenzaming het gevolg van haar fel en hartstochtelijk optreden. Voor een deel is onze christelijke samenleving voor deze vereenzaming verantwoordelijk; niet altijd was haar houding tegenover Enka, gelijk die behoort te zijn tegenover een dan toch „dwalende zuster". In het socialisme ziet Enka Gods wil voor het maatschappelijk leven. Eenmaal heeft zij geschreven: TTMij was het, of ik geleid wer5 op een hoogen berg, vanwaar ik nederzag op de ontelbaren, die over 't rond der aard streden voor het socialisme, voor een gemeenschap, waarin gerechtigheid wonen kan. En een stem zeide: Ga heen tot deze menschen en arbeid met hen. Maar ik antwoordde: Geenszins, Heere! want ik heb mij nimmer vermengd met lieden, die uw naam niet loofden en uw eer niet bedoelden. Doch de stem geschiedde: Van hen, die God uitverkoren heeft om dit groote werk te doen, zult gij u niet afscheiden. Hn die deze stem gehoord heeft, moet haar gehoorzamen" 3). Enka heeft haar christendom in de socialistischeT>ëweging nooit ') Men leze vooral ook W. Banning „Om den Groei der Gemeenschap en G. Horreüs de Haas „De oude en de nieuwe religie" in „Vijf religieus-socialistische voordrachten". Van belang is ook Mr. P. S. Gerbrandy , Hpt rplimeussocialisme van onzen tijd" in „Antirevolutionaire Staatkunde", Tuli-Auq. 1928. DsT Banning besprak dit artikel in zijn „Een antirevolutionaire kritiek op het religieus socialisme" in „De Socialistische Gids , Oct. 1928. Uit vroeger tijd zijn C. Smeenk „Het Christen-Socialisme" en H. J. Nieman „Het Rel. Socialisme". 2) A Tjaden v. d. Vlies (Enka) „Relig. Soc. Stroomingen in Nederland", blz. 7-9. 3) Enka „Voortgaan", blz. 16. verloochend. Integendeel. Met wat een geestdrift kon zij in een zaal vol socialisten getuigen van haar geloof: „Gij kent het niet....' Dan vertelde zij van haar vrome moeder, die 's morgens, als de kinderen nog rustten, in haar huiskamer sterkte vergaderde en haar gebedsoffers voor de haren bracht. Gods verborgen omgang vinden Zielen, daar Zijn vrees in woont. Of van haar vromen vader, die zich nog eenmaal oprichtte, toen de dood naderde, en met een wondere nadruk getuigde: Neen, de wereld weet het niet, Wat Gods liefde in Christus biedt; Zoo zij 't wist, met zielsbegeeren Zou zij zich tot Jezus keeren i). Enka is een echte christin. Vnnr haar beteekent socialisme het gemeenschappelijk bezit_ van grond en productiemiddelen, niet Marxisme. Christendom en Marxisme sluiten elkander uit. Zij erkent het feit van de zonde als een macht, die knaagt aan den wortel van al het bestaande, ook aan de socialistische gemeenschap van straks. —Zii verwacht daarom geen heilstaat: „Ik geloof niet aan de komst van het Godsrijk in deze bedeelmg. Ik geloof niet aan een ontyrikkolmfT tnf ppn reine, schoone menschheid. Ue meerderheid der menschheid verandert wel van zondevormen, niet van zondige gezindheid." Haar socialisme is daarom „het socialisme van het nochtans ■ Haar maatschappelijk ideaal reikt niet hooier dan: van een zondige samenleving maken, wat er van te maken is. Het socialisme biedt echter kansen van recht en broederschap, waarvan onder het kapitalisme geen sprake is 2). Het socialisme wordt door Enka dus als eisch gesteld, omdat het christendom tot riiker ontplooiing kan komen in een socialistische maatschappij. In Engeland ziin er tallooze christenen, die, gelijk Enka, voor het socialisme kiezen. In Duitschland moeten genoemd worden Hermann Kutter en Christoph Blumhardt, positieve christenen, geheel vreemd' aan den geestelijken achtergrond van de nieuwere religieuze stroomingen. toch overtuigde socialisten. Zij zien het socialisme in een zeer bepaalde belichting: Gods beloftén vervullen zich in het werk •) Vgl. haar „Leeke-preeken , zes toespraken, gehouden in samenKomsien van het Religieus Socialistisch Verbond. 2) Vgl. Enka „Kan een rechtzinnig Christen socialist zijn?", „Relig. Soc. Stroomingen in Nederland , „Voortgaan , „Optimisme-Pessimisme in „De Samenwerking", Nov. 1912. der sociaal-democraten. Zij moeten i). Zij doen wat God vanaf het begin, bij monde van Zijn getuigen, heelt geëischt. Zn komen op doortastende wijze op voor armen en verdrukten, tegen het onrecht. Het onrecht is het vooral, dat deze mannen tot de sociaal-democraten dreef: de groote massa van het volk, dat in duisternis wandelt: de uitbuiting en de verdrukking van het volk; zijn niet-zijn en niethebben van al wat de anderen zijn en hebben; zijn materieele, geestelijke en godsdienstige armoede; en dan het hartstochtelijk protest tegen dit alles in den kring van de sociaal-democratie. In dezen nood wilden Kutter en Blumhardt inkomen; meeleven in het onrecht, het volk aangedaan, en in het protest van het volk tegen dat onrecht. En dan wilden zij in dezen nood inkomen als christenen, geloovende in de macht der goddelijke vergeving en hulp, getuigend van Jezus Christus als Heiland, als vriend van hoeren en tollenaren, sprekende van de gerechtigheid Gods tegenover alle menschelijke gerechtigheid. De sociaal-democratie dient God door haar daden. Hun lid worden van de sociaal-democratie bedoelde tegelijkertijd de kerk op te roepen tot bekeering 2). CJeluke motieven als die van Kutter en Blumhardt hebben ook Barth en Thurneysen ?,), Mennicke en Tillich tot het socialisme gedreven. Uit den laatsten tijd is inzonderheid bekend G. Wünsch, theologisch hoogleeraar te Marburg. Wanneer deze staat voor de kpny.e kapitalisme of socialisme, kiest hij als positief christen voor het socialisme, omdat het doel van het maatschappelijk leven voor het eerste de verrijking van enkelen, voor het laatste de bevrediging van de behoeften van allen is. Blijft de vraag, of het socialisme als maatschappelijk systeem mogelijk is. Dit is echter een technisch organisatorisch probleem. Op christelijk-zedelijke gronden moet het socialisme gerealiseerd worden, zoodra de technisch-organisatorische mogelijkheden bestaan. Wünsch kiest dus voor het socialisme als^regulatieve idee 4). Wij trekken aan het slot enkele conclusies, terwijl wij nog eenma aTuItsprëlcën7^aFTïërTr^ns^nëën-önritF doen was, een onder- ') Zoo luidt de titel van een boek van Kutter. 2) Vgl. E. Thurneysen „Hermann Kutter" in „Zwischen den Zeiten", 1923 IV, blz. 13; idem, „Christoph Blumhardt" i.z. blz. 83 vlg.; Eugen Jackh „Blumhardt, Vater und Sohn" i.z. blz. 122 vlg. Over Blumhardt is vooral van beteekenis L. Raqaz „Der Kampf um das Reich Gottes bei Blumhardt. Vater und Sohn und weiter". In Christoph Blumhardt ..Ihr Menschen seid Gottes" vindt men tSlumhardt's overgang tot het socialisme zeer breed beschreven. 3) K. Barth „Der Christ in der Gesellschaft". C. Mennicke „Der Sozialismus als Bewegung und Aufgabe", P. Tillich „Grundlinien des religiösen Sozialismus". 4) G. Wünsch „Evangelische Wirtschaftsethik" i.z. blz. 448-537 en zijn tijdschrift „Religion und Sozialismus". zoek in te stellen naar de verhouding van het socialisme tot het christendom. Dan is het eerste dit, dat wij gedrongen worden tot het doen van boete. Kutter en Blumhardt, die zich aan de zijde der sociaaldemocratie hebben geschaard en deze keuze beschouwden als een demonstratie ter eere Gods in het maatschappelijk leven, hebben ons iets te zeggen. Zij roepen de kerk, de gemeente van Christus, op tot bekeering. Wij moeten de vraag verstaan, die in den strijd van het socialisme gesteld wordt en aan ons is de taak, van uit ons geloof in den levenden God, den Schepper van hemel en aarde, van Wien de aarde is en haar volheid, het antwoord op deze vraag te gevenGod spreekt ook door het socialisme tot de christenen. Ds. Sikkel schrijft in zijn „Vrijmaking van den Arbeid" — een"krachtig getuigenis voor het recht Gods in het maatschappelijk leven —: Hoe redden wij ons volk? Door te razen op de socialisten: door den duivel hun ook onzerzijds in 't lijf te jagen; en voorts de dingen te laten, zooals ze zijn; — als harizeërs dankzeggende? Neen, zóó zeker niet! Neen, maar door het V/oord Gods. Door geloof. Door liefde. Door gehoorzaamheid. Door schuld te zien en te belijden. Door bij het licht van Cjods Woord de wegen te onderscheiden. Door naar onze christenroeping den weg te wijzen aan het verdoolde leven. Door, welbewust, een woord te spreken, een woord, dat de waarheid Cjods is, waarin het recht en de liefde leven i). In de tweede plaats: Wij moeten breken met de te onzaliger ure in onzen kring ingedrongen verzotheid op ongodsdienstige en onchristelijke citatenIn „Het Volk" las ik eens dit woord en ik verstond het als een aanklacht tegen ons, christenen: Onze tegenstanders zjjn gelukkiger met één atheïst uit ons midden, die hun een geschikt citaat oplevert om~daarmede geloovige arbeiders bang te maken, dan met dozijnen socialisten, die den geestelijken kant van ons streven naspeuren en naar voren brengen 2). Het groote gevaar, dat ons bedreigt, is het gevaar van de politiek. Dat gevaar bedreigt ons het meest, wanneer een verkiezing aanstaande is: het alles beschouwen en beoordeelen van uit het belang van onze politieke groep. Maar dan vergeten wij één ding: hoe belangrijk de politiek ook is, zij is niet het hoogste. Ook onze politieke arbeid moet ondergeschikt blijven aan den arbeid voor Hork Koninkriik. Misschien wordt dit eevaar daarom het sterkst VJUUÖ 1JJCV. IVllOOtUltn WUlUl uit UHUiuni livi ovwuvui. beseft door hen, die in de evangelisatiearbeid werken. Zij voelen, hoe veel kwaad een verkeerd opgevatte politieke actie aan de doorwerking van Gods Koninkrijk doet. Een man als Baas, de Amsterdamsche straatprediker, weet er van mee te praten. Enkele jaren terug ') J. C. Sikkel „Vrijmaking van den Arbeid", blz. 60. 2) „Het Volk", 14 Jan. 1922. . schreef hij: Het is ongetwijfeld een groote tactische fout geweest, steeds te loeren op uitspraken, waarin socialisten hun Uodsvijandschap uitspraken, om die in triomph (treurig, maar waar!") den menschen voor te houden: zie je, zoo snood zijn die socialisten nu! Was het niet veel meer in den geest van het evangelie gehandeld, den vinger b.v. te leggen bij de citaten, waarin het menschenhart zijn innerlijken vrede en zijn onrustig zijn naar God uitspreekt? i) Wij voegen aan deze vraag geen woord toe. In de derde plaats: Wij mogen niet meer doen, alsof de tegenstelling tusschen socialisme en christendom dezelfde is als die tusschen Marxisme en christendom. Met socialisme in zijn opkomst moge onlosmakelijk met het Marxisme verbonden zijn geweest, het is toch niet vol te houden, dat de socialistische beweging van het oogenblik door het Marxisme gedragen wordt. Christendom en Marxisme, deze twee vormen een volstrekte tegenstelling. Maar Marx is de sociaal-democratie niet 2). Wij moeten in onze beoordeeling eerlijk zijn. In de vierde plaats: Wij mogen de religieus-socialistische stroomingen niet zoo maar op één lijn stellen met het bi)belsche christendom. Voor zoover het religieus socialisme humanisme beteekent, hebben wij het als religie principieel af te wijzen. Maar de discussie met dit religieus socialisme zal dan ook inderdaad een principieele moeten zijn. Een vijfde opmerking. W ij moeten in de wereld van het socialisme getuigen van Jezus Christus. In geestelijk opzicht schiet de S.D.A.P. te kort en voldoet niet aan de meest wezenlijke behoeften van velen harer leden. Dit is niet een klacht van ons, maar van vele socialisten zelf. Velen zien in het socialisme bovenal een zichzelf zoowel verdiepende als verbreedende kuituurbeweging. Maar de heerschende partijgeest is voor hen verkillend 3). Nog een ander getuigenis: voor onze jongeren is het socialisme niet allereerst verlossing uit materieele, stoffelijke nooden, maar de belofte van een geheel nieuwen levensvorm, een nieuwe kuituur, waarin vooral hun geestelijke behoeften bevredigd zullen worden. Zij willen een socialistische gemeenschapscultuur, ^ij hunkeren naar socialistisch genot, liefde, schoonheid, kunst. Dat verlangen wordt echter niet bevredigd in de beweging 4). ') N. Baas in „De Reformatie", 11 Febr. 1921. 2) Vgl. Enka „Kan een rechtzinnig Christen socialist zijn?" Joh. Breevoort „Is een Christen-socialist een dwalend Christen?" S. K. Bakker „Naast het Kruis de Roode Vaan". 3) D. Kuy en M. Zwalf „De partij, haar jongeren en religie", „Het Volk", 21 Jan. 1922. 4) G. J. Zwertbroek „Jong Socialisme"; 4 en 11 Febr. 1922. Nog weer een andere stem: Zoodra zich politieke kwesties voordoen, die het geestelijk leven raken, waarbij stuur moet worden gegeven aan het geestelijk leven, in al deze gevallen staat de sociaaldemocratie met leege handen i). Er is dus verlangen. Een verlangen, dat zijn vervulling alleen in Jezus Christus vinden zal. Hier is plaats voor evangelisatiearbeid. Op de vergaderingen, waar de vragen van het socialisme besproken worden, moet lectuur verspreid worden. Wij komen ook in dit opzicht achteraan. Meer dan eens woonde ik een vergadering bij, waar Domela Nieuwenhuis sprak. In de pauze ging Domela zelf de zaal rond, om te colporteeren met zijn „De Vrijdenker en zijn ongeloof". Waarom colporteeren wij niet op zulke vergaderingen met ,,De Christen en zijn geloof"? Wjj worden hier tevens voor de vraag gesteld: hebben wij eigenlijk wel geschikte lectuur, die de vragen, over welke 't hier gaat, eerlijk onder de oogen zien? Maar in alle geval bestaat de mogelijkheid, om in het debat te getuigen van Jezus Christus. Niet alleen van Jezus Christus als den redder van zondarenMaar de kosmische beteekenis van Jezus Christus laten uitkomen: Jezus Christus als de redder der wereld, de redder ook van het sociale Teven- Spreken van het recht Gods tegenover alle menscheliike gerechtigheid. Wij kunnen ook zelf vergaderingen organiseeren, waar deze vragen besproken worden. In de laatste plaats: Wij moeten aanvaarden, dat het socialisme als maatschappelijk stelsel enkel beteekent socialisatie van grond en productiemiddelen, het streven naar een zeer radicale omzetting van ons maatschappelijk leven. Van dit stelsel kunnen wij niet zeggen, dat het in zichzelf christelijk of anti-christeljjk is. De vraag, die tenslotte om een antwoord roept, is daarom deze, of wij als christenen de maatschappelijke strevingen van het socialisme kunnen aanvaarden. Een beantwoording van deze vraag kan onmogelijk in enkele woorden gegeven worden. Zij behoort ook niet tot de taak, die wij ons in dit hoofdstuk gesteld hebben. ') J. de Jager „Relig. Soc. problemen", „Het Volk", 7 Sept. 1923. ZIJT 6 IJ fNOG NIET GEABONNEERD OP DEZE SERIE, GEEFT U DAN HEDEN OP BIJ UWEN BOEKHANDELAAR OF BIJ DEN UITGEVER ||| Losse Abonnement 45 cent per aflevering 111 ♦ D. H. LANGEVOORT ROTTERDAM NOORDMOLENSTRAAT 71a VRAAGT VOLLEDIG PROGRAMMA