85 F 21 r n n* 000Co HERINNERING aan de TWEE LAATSTE ZONDAGS-LEERREDENEN, OVER MATTH. XVIII : 1—6 en LUCAS XII : 54-59. Juuulkm) 14* *m) 5.1 iXJ SART, Predikant te Arnemuiden. GEHOORD EN OPGESCHREVEN DOOR J. BALL, TE MIDDELBURG, WIET EENIGE DICHTREGELEN OP DEN ONTSLAPENE DOOR ANTJE BALL. <0>cin\U, yooï \'ditwvw\ vau (kw Sdvvvywf.) MIDDELBURG, P. .L M1LB0RN, 1 86 5. fJeene exemplaren worden voor echt erkend dan die door den Schrijver geteekend zijn. Hier geef ik u, mijne mede-reizigers naar de eeuwigheid, weder wat ik mijnen en zoovelen uwer onvergeteljken, nu zaligen vriend en Leeraar der Gereformeerde Gemeente te Arnemuiden, zelf aldaar heb hoor en prediken op de Zondagvoormiddagen van 14 en 21 Mei 11. Het oorspronkelijke doel, dat ik had bij het te huis opschrijven dezer leerredenen was tot nut en stichting voor mij, mijne betrekkingen en vrienden. Bereids had ik die van 14 Mei aan eenen vriend ter lezing gegeven ; en ziet! hoe wonderlijk de Heere God in zijne wegen ook in dezen is! die vriend was Zondag 21 Mei ten huize van den geliefden Leeraar, met een gezelschap van p. m. 20 personen bijeen; waar mijn vriend de geschrevene leerrede voorlas. De Dominé en de leden van den kerkeraad, gaven hunne verwondering te kennen over het geschrevene, en erkenden allen volmondig, dat het de predikatie was door den Leeraar zeiven, den 14 Mei gehouden. Voor mij is dit getuigenis nu op zichzelven van weinig waarde, dan dat ik mijnen God moet danken en erkennen voor het geheugen mij geschonken; maar meer verheug ik mij over dit getuigenis der waarheid voor vriend en vijand, opdat niemand met grond zou kunnen zeggen, het een verdichtsel van mij ware. Onze vriend slaapt, en is ingegaan in die rust, die er overblijft voor het volk Gods. — Zeventien maal was hij van deze plaats tiaar andere Gemeenten geroepen als Evangeliedienaar, en nu ten laatste nam hij de roeping aan naar Oud-Beijerland in Zuid-Holland. Doch ziet! nog vóór ZijnEw. van deze Gemeente losgemaakt wordt, roept zijn groote Zender hem tot zich, aan Zijne regterhand, boven het gewoel der wereld, verheven boven alle benijden en venijnige lastertongen. Nog geen drie en dertig jaren oud zijnde, was ZijnEw. eene heldere star aan den Hemel, een licht onder een krom en verdraaid geslacht, een ijverig en nederig, getrouw dienaar van den grooten God en Zaligmaker Jezus Christus, eengetuigein de Hervormde Kerk tegenover de leugenleer dezer dagen, die zich niet schaamde om er opentlijk voor uit te komen, om Jacob zijne zonde en Israël zijne overtreding bekend te malcen in 'sHeerenNaam en dien eenigen Naam, Jezus Christus den Gekruiste, als dat lieve Lam, dat de zonde der wereld wegdroeg, luide te verkondigen. Hij was en als dienaar en uitdeeler der verborgenheden Christi in alle opzigten achtenswaardig en beminnelijk. Wat er door de Gemeente, die grooiendeels aan Zijn Eerw. ziels verbonden was, en door zijne hem dierbare gade en kroost verloren wordt, is niet te beschrijven. Hij ging heen steunende op het bloed van het lieve Lam, ivaarin hij geloofde rein gewasschen te zijn. Even voor ZijnEw. ontslapen, zeide hij: Heere God! ik heb niets dan »Uiu naakte Woord, ontferm U over mijne ziel om Jezus wil." Zalig, die niet zullen gezien en nogtans zullen geloofd hebben! .. . Zacht en zalig ivas zijn overgang in de gewesten van licht en vrede. Gelijk hij predikte, is hij ingeslapen 29 Mei 1865. — Hemelvaartsdag heeft hij voor het laatst gepredikt over de woorden: j) En toen Hij dit gezegd had, werd hij opgenomen daar zij het zagen en eene wolk nam Hem weg van hunne oogen" enz. Tot deze uitgave had ik nog niet besloten, doch werd dooide aanhoudende aanvragen gedrongen om deze laatste leerredenen van Ds. Gobius du Sart, verkrijgbaar te stellen. Ik besloot derhalve in 's Heeren kracht, tot heil van Sion, tot een onvergetelijk aandenken voor zijne dierbaarste betrekkingen en onvergetelijke Gemeeente Arnemuiden, deze waardige leerredenen niet voor mij alleen te behouden, maar ze door den druk algemeen te maken. De Heere stelle haar ten rijken zegen voor velen, opdat die geliefde Leeraar nog spreke nadat hij gestorven is, — dit is de wensch van den Schrijver. OP HET ZALIG AFSTEKVEN VAN DEN WELEERW. HEER Gr. J. GrOBITJS DU SAET, "^in leven Predikant te Arnemuiden. DOOR ANTJE BALL. Ontvang, o Neêrlands kerk, ontvang deez' dierbre blaan, Gesproken door Gods knecht niet lang voor zijn verscheiden, Dien trouwen Godsgezant, die reeds voor Hem mag staan Om in zijn grooten Borg zich eeuwig te verblijden. Helaas! de kille dood ontscheurd' hem aan Gods kerk, Naar 'sHeeren hoog bevel. Wie kan Zijn raad doorgronden? Zijn doen is Majesteit! niets zet Hem paal of perk. Hij nam Zijn dienstknecht weg eens door Hem zelf gezonden. Wie schetst de zielesmart, den rouw van 't gansche land! Dat zulk een heerlijk licht zoo vroeg terneêr moest dalen •' Hij, die een sieraad was voor kerk en leeraarsstand; Wie kan zijn gaven regt — wie zijn talenten malen! De Heere God — zijn God, vertrouwd' Hem op deez'aard Wel tien talenten toe, om Zijne kerk te stichten, Tot troost voor 'tarme volk, dat in zichzelf onwaard, Slechts roemen mag in 'tLam dat alles wou verrigten. Dat Lam, dat lieve Lam was ook zijn een'ge scliat, Zijn Borg, Geregtigheid, zijn Uitzigt, Troost en Leven, Hij wandelde met God op 'tenge levenspad En wist. In s Heilands bloed is al mijn schuld vergeven. Zijn leven was zijn leer, zijn leer was naar Gods Woord ; En 'sHeeren heiige wet, was in zijn hart geschreven. Zoo werd in 'sHeeren kracht, des Satans rijk verstoord, En eigen doen en werk 't moest al den doodsnik geven. Hoe werd 'tellendig volk door hem geleerd— geleid! Hoe droogd' hij meen'gen traan van armen en beproefden, Het weldoen was zijn lust, zijn aardsche zaligheid. Hij sprak ter regter tijd een woord met zielsbedroefden. O, mogt Gods Heil'ge Geest voor menige arme ziel, Dat zaad door hem gestrooid, genadig vruchtbaar maken; Het groeije welig op, waar 't reeds in 't harte viel, Alleen om Christus' wil, die nooit Zijn werk zal staken. Och, dat deez' dierbre blaan aan de vergetelheid Door 't Godsbestuur ontrukt, ook dienstbaar mogten wezen, Tot heil van Neêrlands volk, als loon op 's leeraars strijd, l ot roem van Godes Naam, die eeuwig zij geprezen! Dan vindt nog meen'ge ziel hem bij zijn Goël weêr, En knielt met hem vereend, voor 't lieve Lam daar Boven; En werpt dan daar haar kroon met hem voor Jezus neêr Om hem eeuw in eeuw uit t'aanbidden en te loven! Ook smeek ik, dat de Heer Zijn dierbre gade en kroost Wil sterken door Zijn hand vol teederlijk erbarmen; En zijn bedroefde gaê door't lieflijk, heilwoord troost : Dat Hij haar zoet en zacht zal dragen in zijn armen. Nog slechts een korte tijd, dan wischt die trouwe Heer Ook alle tranen af van hare wèenende oogen! Dan ziet ze voor Gods troon haar dierbren echtvriend weêr. Om 'sHeeren liefde en trouw voor eeuwig te verhoogen. DE GEMEENTE GODS ALHIER VERGADERD! Genade, barmhartigheid en vrede! zij u van God den Vadeii, en Jezus Christus onzen Heere door den Heiligen Geest. Amen.. Ps. XXXV : 1, 2, 1. Twist met mijn twisters, Hemelheer! t Ga mijn' bestrijdren toch te keer; Wil spies, rondas en schild gebruiken, Om hun gevreesd geweld te fnuiken; Belet hun d'optogt; treed vooruit, Zoo worden z' in hunn' loop gestuit; Vertroost mijn ziel in haar geween, En zeg haar: 'kben uw heil alleen. 2. Beschaam z'in hunnen trotschen waan, Die mij zoo wreed naar 't leven staan: Zoo worden z' achterwaarts gedreven En rood van schaamte; doe hen beven, Die kwaad verzinnen tegen mij; Dat al hun list verijdeld zij; Verstrooi hen, als de wind het kaf: Gods Engel drijv' hen van mij af. DE WOORDEN VAN DEN TEKST LEEST MEN IN : MATTH. XYIII : 1—6. 1. Te dier selver ure quamen de discipelen tot Jesum, seggende: Wie is dochdemeeste in't Koninckrijck der hemelen? 2. Ende Jc sus een kindeken tot hem geroepen hebbende, stelde dat in 't midden van haer, 3. Ende seide: Voorwaer segge ick u : indien gij u niet en verandert, ende wort gelijck de kinderkens, so en zult gij in liet Koninckrijck der hemelen geensins ingaen. 4. So wie dan hemselven sal vernederen, gelijck dit kindeken, dese is de meeste in 't Koninckrijck der hemelen. 5. Ende so wie soodanigh één kindeken ontvangt in mijnen name, die ontfangt mij. 6. Maer so wie één van dese kleine, die in mij gelooven, ergert, het ware hem nutter dat een raeulensteen aen sijnen hals gehangen, ende dat hij versoncken ware in de diepte der zee. Ijet boojgaanbe ïjcaftiftiift/ Jtt. <6. hiaten be bifcipeïen ban ben *|ccrc Cïjriftu^ berraft — ja/ aï<» opgetogen gciuo:ben boa? een groot taonbertaerft ban ten ï^eilanb; nanieïp: toen be ïjeere ben toï bèta* ïcn moeft/ en ï)ij Sijne öifctpeïcn befteub gentaaftt ïjab/ bat be jonen bjrj jgn/ tuaé ïjet bioojb beg ïfeeren tot ^CtJIt^: Ga heen naar de zee! werp den angel uit, en den eersten visch, die opkomt, neem, en deszelfs mond geopend hebbende, zult gij eenen stater vinden.". ... <£n get gefrijiebbe aïsoo! <&/ nu taaren be bifcipeten lueï 50a beriuotibejö/ aï Jjabben 31J bjoe* gei* nog biftmaaï^ gebaeljt; jou ï}ij ïjet biel toejen/ bic Messias ? nu ïceb Ïjet 3eïter bij gen geen' tbirjfel meer/ naar ljunnc aarbfdje bebatting ban ïjet tu^rijf! — en fyocbtg bacljten 5c/ sou ïjet aarbfeïje .Jfècffias-rijft in at sijnen ïuijter en ïjccrlpïjcib boo? b:ienb en bijanb geopenbaarb tucuben! €n 3ict/ mijne geliefbcn! 35» ontftonb ljieruit ecu nicutu benft&eeïb fiijïien — ccne bjaag lag rccb£ lang djj ten üobcm Ijunnct sicï/ //taaarop tjet antluoojb nog niet ijcïbcr cn buibclijft boa? ïjen toa*« — (ombat be l^ccrc Cij2i|"tuö onber Zijne liebeïingcu ren allen t'ijbc drie liefjten feïjeen te ïjefttten: ^ctju£/ 3ïacoüu£ ti 1 3otjamic<0/ cn Incï bcsc b?aag/ taaarop jij ört anttaoojb be# .ïtëccftcrtf toeïj ccn£ gaarne ïjcfcöeu tailben — geïtjft 0115e teftjt/ ber^i melbt: //Ter zelfder ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: wie is toch de meeste in bet Koningrijk der hemelen?" oo:b ïjeüücn/ bat bit ,/inecftc" 51311/ in / 3B., ©./ 300 een ftinbeftcn biect 3jjn' regternit 3tjn ïitifterganb nog Hiet tc onberfetjeiben. — €n 3ict ljct baar een# ftaan onber bic groote ^Bannen/ bie al iets taaren/ ja 3df#/ 30a bccl met Ijunne graat* ïjcib op gabbcn/ bat 31J niet een# berbragen ftonbeti bat er mocbcr# aanfttaamen met gare kindertjes otn ban ben l|cere Cgjiftu# gcscgenb cn gelcerb tc taojben! JGBaar biat 30U bie berncbering ban tacg tuel 3ön/ «ïlB. 03.! taaar be ïjcilanb 300 fivjsonbcr op aanbringt ? bie vernedering ftati bic ftïcinen i# ccne eigenfrtjap ban gen/ ban <£>ab/ bij ijunne gclioojte uit <öob/ inge* ftgapen/ cben al# bc ngbergeib ccne eigenfegap ban ben ïanbmau i#/ bie ploegt/ egt/ 3aait/ maait/ op sgn' tijb — gclijft cr ccn tijd i# om geboden tc taojben/ een tjjb i# 0111 te fterben/ 0111 te eten/om tebaftcn/ om tc fïapen/ 0111 tc taaften. £00 i# get nu ooft met bc vernedering gelegen/ alle# op 3gn tijb! 2g i# ooft ectic besiggcib — cetic ber* rigting/ een taerft/ boclj geen tuerft ban get bjotnc blccfcg/ ban eigentatllige <öob#bienft en in get ligrtjaam niet tc fparen/ tuelftc bingen allen ber* berben / taclfte berncbering be# blcefcgc# gccnc innerïijfte taaarbc geeft — maar bc taarc bernebe* ring — ftïetngeib — i# ccn taerft o3ob#! bc# tigen 43ccftc#. <0/ bie 6ob bc ooyer li?ar. tod) ccn boojnaam/ ccn üxjsonber pcrfoon/ ccn profeet/ bc tacgbcrciber/ cn bic ban b?outacn gebojeti In as/ taa£ niemanb meerber ban ïjij — ja/ maar bc ffmin* fte" in Ïjet ïïoningnjft ber tjemeïen taas meer ban gij — 30U 300 ccn ftinbjen ban 1105 bc meefte 3ijn/ tegen ober suïft ccn' OPob^^an ? ï|oo?t/ «ïïll. 03. taat bc J^ccre Cïjjiftu^ ban ïjeni getuigt: i^ij i£ aï£ ccn riet bat ban ben tainb ginb£ cn ïjertaaart^ gebre* ben taojbt. jl&aar jBosc^ tacï! bic taas toeïj groot — cn gctrouta in geïjeeï 31311 tjtué — ja — tot een tceften en frtjabuta ban ïjem bic Komen 5011 — aï bic JtBan* ncn tuaren boo: 05ob baargefteïb al£ taonbertccftencn/ geïijK aï bc pjofeten/ taant bic aïïcn fpjaftcti uit ben «ïifêonb <£>ob£! Sn ïjet ïioiitngrtjft ber ïjcineïen scggc toeïj nie* manb: gij 3ijt meer ban ift/ — ift ben beter ban gij. Biemanb ftcïlc ^icïj tegenober ccn anber aan aïé: ift ben broomcr cn ïjciïiger! 31fêaar aïïcn! ïjoojt gij JlS. <6. ban ben ccrftcn tot ben ïaatften menfclj/ 31311 flcdjt en cïïenbig cn beugen boor ab aïïecn 3ijn taeïöe* gagen geeft! Pfaim 3^1 ber£ 5 le^en taij: Ende so wie sodanigh één kindeken ontfangt in mijnen name, die ontfangt mij. ©aar in toont bc ïjeere dfj?i^tus 2ijnc aïïeé ober» ftïimmenbc gcnabc cn ontferming ober 300 ccn ban elft grootc man berlaten/ berfmaab en bertaorpen ftinbeften/ baarin/ bat ï)tj ccnc openbare Mafte ten gunnen boo,:bceïe cn onberfteuning boa? gen boet/ bat icbcr bic 50a een ftinbeften/ bic 3gnercgter uit stjn ïinfterganb niet tacct/ ccn 30a cïïenbig baajtaerp ont* bangt in fijnen JSaam/ in Zijn $er£aon/ bic ontbangt ben ï)ccre Cg:i?tu£ Scïf. <0/ .iia. (0. Incïft ccn traaft boa: bat cïlcnbige gaopje/ batap '£ï|ccrcn Baam gaapt! ©aaratn omhangen bie cïftanbcr in liefbe/ bic gegeeï onnut 3ijn in gun sclben cn bij bic grootc bannen om 3|c5us taiï/ in ben j®aam Cgji^ti. Sin bcr£ 6 binben tag aaugctecftcnb : Maer so wie een van deze kleijne, die in mij, geiooven, ergert het ware hem nutter dat een meulensteen aen sijnen hals gehangen, ende dat hij versoncken ware in de diepte der zee. ï0at i£ tacg bat ergeren/ Ji®. <0. taaar be J|eerc Cg?iftu£ ban fpjceftt in bit teftftbecg? 0/ bat ig: ïafteren/ plagen/ fttaelïen/ onberbruftften/ (iegctibc aïïc fttaaab ban gen fpjeften om Sijn£ 3&aam<« taiï! 35a/ bat i£ 300/ taant bic ftïeinc 0/ 500 gulp* öegoebcnb/ taccrïoo^! goe taeïget onberftcunb taojbt ban onber aïmagtigc/ ccutaigc armen! Cben aï«? 300 ccn ftlcin ftinb ban bc grooterc ge* acuut/ geplaagd cn mi|ietb toojbt/ 300 ioclj bc l^eere Cïjjiftug 5egt öat niet 50a — ff©nn baob taa£ nuttiger booj ïjen/ segt M/ öau 3UÏft een leben/ baar 3ij totlj maar lian ïttoaab tot erger soii' ben boojtbaren en ïjitn oojbceï en berbocmcni£ 50U* ben berstoaren; taant 0 toee! toee! taee! 43ob£ ftjaffcnbc ïjanb 3a! anbejg ljun ïeben ïang ïjen ber* berboïgen. ,, , v illaar boa? bic ftïeinen/ bat elïenbigc/ gcpiaagb baïïïje/ ligt ïjicr ooft cene ïc£ in/ — tot bccjlerfiing en toaarfdjutoing tegen ober bat grootc baffi/ bic jdfêannen/ bic ?cggen cntoiïïcn toeten; »toij 3Üuïjct boïft/ bc ^eminben/ bc tjdiigen!" opbat 31) tod} niet bcrfdjjiiiïicn soubcn/ als sü geërgerb en gcpiaagb 3011= ben toojben/ baarom 5egt bc ijccrc ïjet boojuit. ï)ct ïtèoojb bce ïjccrcn C&jiftug toaë ooft ïjicr cene piofctic booj bic kleinen bat 3Ü °°k en jjcï ïjet minft niet aan ïjem/ ben Cïjjiftuj» 3ouben geërgerb toojben: gclijft een ^etjuë! tod) 3011 nimmer» meer geërgerb toojben l cn 3iet/ Jtt. <£>. ftojt baarop openïraarbe ïjij/ bat ïjij 3'CÖ berfdjjiftftcïijft ergerbe aan ben ^eitanb cn $em bcdoocfjenbe: cn tcbcn£ taa^ öEt: ccn troofttaooib boa? ï)cn i opbat 51J tactcn jauben bat ljun ïHiïaub ïjet ook tocï tocct toat Ïjen booj bïeefdj aangebaan sou toojben. <0/ aïs bat boffije ljun ijart openbaart aan elftan* ber/ïteïgben 31):0/ toij toojben al erger en ergeren ftmmen of toeten nicté meer; en bc anbere 3eggen/ 01.1.) bie grootc mannen bic ban bc groote jtuftften toeten! cn bc bui li cl 3cgt ïjet onj? ooft/ toicn toij ïjet ïicfft gcjjoaj geben/ ombat ïjij iti ïjet ïtoningnjft o5ab£ ftccbj? fttoaab saab soeftt tc fttooijen/ bic jeggen tc Samen: o/ 300 ellcnbtg ais bat hall is cn 3irij booj* bact is al te ci*g/ Ïjet is een ongeloobig boïft — ja ongcfcfjifttett te ongclaobig booj 3|csu»f — bocij jfè. <0. bat iy cerft ïjet €bangeltum/ bc öïtjbc öaoüfcïjap — en een tecftcnbat/bic ftlcincn ïjet saligmaftcnb geloof öe3ït* ten/ bat 3ij nergené meer toe beugen boa? «pub/ cn ecu arm ftlctn ftinbeften 3ijn/ bic geburig bragen moeten ♦ ïj)eere £ïjjifhi£! bat <6jj mijn ïjanb/ ift toeetbentocg niet meer; taaarfiij 3c 111 be ciftcntcni^ cn ïjet geloof ftomen/ bat Cïjjifius bic Jtlan iabé. €>ab — toil bc ï)ccrc Cij:i|tus! seggen/ ïjceft n oogen gegeben om te sicn en een goeb berftanb om op te merften/ cn gij gebc ï)ecrc OjjiftuS M. 43. tail jeggen: 43g gc» bcin^bcti! bat aiïc# iucct gij na tc gaan cn tc onber* fdjeiben/ bocfj bejen tijb/ ben tijb ber geuabe en saiigfjeib/ bep?ocft gij niet t c heilige tact Cob^ cn aSetuigcnté Ijabben 31'] tocij! en inbicn 30 bic niet ijoo?bcn/ Ijet 3011 3911 bat 30 gecnen bageraaö ïjebben 3onben! "Zq meenben b erft eer beïijft bat be Qeilanb taa£: €ïiaj?/ bc pjofcct/ bic ftoincn 3011; boeïj Clia? boobbc bc 2&aalP?ieftcr£ — cn op 3Ö11 gebcb fttaam er buur ban ben Öemeï cn bcrtccrbe ïjet offer! 3?c ÏJccre Cij?ifïué fttaam — bic bij 3ijnc taaar* acljtige bui# beï£ aanftamt/ 5egt bat arme ftinbeftcn/ bat arme cïïenbigc boïftjc: SC c l] Qecrc q3ob! iït fian geen ccnc 3onbc ïrjeften/ ift fian niet fijefien met bc taereib en ben buibEï!! ffïlDet" 3cgt bc I^cere taiï ïjEbben! o/ ja/ boo? dien SfEju^/ — niEt booj EEnEii Hesue/ 300 als bc taEteïb cr EEnEn ïjebben taiï naar ïjare eigene bertaarfjting/ tot ccnen ÖEÏpEnbEn S^aïiginafiEt boo? l]Et broms bïeefrij; taant CEnmaal taojbt snift EEn ^aïtgmafter Ijcn ontnoniEn; maar öoo? 30a EEn ^csua/ bic 5ijn boïft 3aïig maaftt ban ïjunne zonden, En bie op aarbe 3ijnbe niEt poeren En toïïenarcu omging/ — IjEt bij bïeefclj beracïjtfte op3oeïjt En ijct ïjeiïigc bromc bïecftïj boojöij ging En ïjet wtace u!" Er obEt uitfpjaft. 33ic EEiiEit anbEtEn 3ïc3u£ ïjebïicn naar ïjunne mec^ ning — goebbunfien En tot itittaEnbigE gob^bicnjt/ noEitiEn bE5E leer gcbaarïijft/ ja gobbeïoo^/ tacïftc bc üEur ojJEnt booi aïïc gobbiiaoéljcib/ ombat 3ij mcencn broom En niEt gobbcïoo 0^ÖEEl tn aï fdjuïbig bennen/ 3'rtj bïeefrijclijft/ berftoeïjt onber be 3anbe/ en be tact geefteïgft tcbenö— en befcïjuïbigeu 3icïj openbaar boa? bijanben ban brije genabe/ ja ban bat bïocb ban Cïj?iftu£ öat ban alle zonde reinigt. <0/ aï bonft ïjun ïjet ïjatt/ cn b:uifcgt bïccfcfj ertegen aan/ toeïj batifien 30 ben ï|eerc <6ob boo? bjuft en eïïenbe/ ftommet cn berbjict/ ïcben cn boob/ ja boo? ben bittersten kelk bC£t ïijben!»; 3Ü danken baar niet boo?/ ombat 31) bat aïïe£ zoo gaarne ïjebben of ombat 51J bcnïtcn: ja/ bat i£ Gods wil, bat mij bat neft! 0/ neen! maar 31J banften omdat 53 niet anders kunnen; taant be K|ecrc <£3ob betaerftt ïjen scïf baartoe cn maaftt ïjen eenétaiïïcn^ in sijn boen! <0/ bat is geen aïteïige tijb aio een fttnb ban on<» ontnomen taojbt/ bat i£ geen nare aïteïige tijb/ aï£ man of brouta on£ ontnomen taojbt; maar bat i£ een aïteïige/ nare tijb aï£ taij niet nagaan bc teeftenen bc£ tijbg ban bc openbaring ban ben £}ecre Cïj?ijtu£. Ps. LXXVT : 3, é. 3. Tot liet dom en dwaas geslacht Zeid' ik : »Wees niet zinneloos Tot de snooden : // Vleest niet boos» Dat gij hoornen sterk van kracht' Woedende naar boven steekt, En met stijven lialze spreekt." 4. Geen geval, geen zorg, geen list, Oost noch west, noch zandwoestijn» Doet, ons meer of minder zijn : God is Rigter, die 't beslist; Die, als aller Oppervoogd, Deez' vernedert, dien verhoogt. Ucrfr 58 tic ïjcccc: Want als gy henen gaet met uwe wederpartye voor do Overheyt, so doet neerstigheyt op den wegh om van hem verlost te worden: opdat hy misschien u niet voor den Rechter en trecke, ende de Rechter u den gerechtsdienaer overlevere, ende de gerechtsdienaer u in de gevanckenisse werpe. 59. Ick segge u, Gy en sult van daer geensins uytgaen, tot dat gy oock het laetste penningsken bptaelt sult hebben.