$ LEERREDEN OVER DEN HEIDELBEBGSCHElf CATECHISMUS DOOR Christelijke Gerefo«É Predikanten IN , - I i ZONDAG 8 DOOR K. VAN GOOR te Assen Prijs ƒ 0.15 , bij inteekening j 0.10. > *•_ . ! | J^ELFZIJL, jlAN J^AAN. l88o. ^ Goi drieëenig, ie inhoud der beloften van tie Evangelie. LEERREDE OVER ZONDAG ACHT, DOOR K. VAN GOOR, pred. te Assen. Er is een God. i Tim. 2 Zoo is God de rotssteen mijns harten en mijn deel tot in eeuwigheid. Ps. 73 : 26. Gaat dan henen, onderwijst alle volken, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Matth. 28: 19. Voorzang: Ps. 33 : 11. Voorlezen : 1 Petr. 1. Zingen: Ps. 62 : 1. » » 68 : 10. » Avondzang: 7. Wie is God, en in welke verhouding staat Hij tot ons? Dat Gel. zijn vragen, die niemand ter zijde mag stellen, terwijl van liet gewenschte antwoord daarop de vrede in dit leven en de zaligheid na dit leven afhankelijk zijn. Wie is God? En niet zoodra hebben wij deze vraag uitgesproken, of wij gevoelen ons voorrecht, waar wij staan op den bodem Zijner eigene openbaring. Zijn woord is vooral ook hier een lamp voor onzen voet en een licht op ons pad. Bij dat 9 licht belweven wij ons niet in allerlei redeneeringen en gissingen te verliezen. En dat wcord eenvoudig lezende, hebben wij niet te zeggen, als eens een modern prediker: „ik worstel met de taal om eenigszins mijn Godsbegrip onder woorden te brengen." Wij beproeven dat niet eens. Neen God is groot, en wij begrijpen Hem niet. Wij kunnen niets anders doen, maar hebben ook niets meer noodig, dan bij het licht van Zijn eigen getuigenis Hem aan te wijzen. Meent echter niet, M. H. dat ook zoo eenvoudig opgevat, het een lichte zaak is over God te spreken. Immers wij vinden in de schrift geen afzonderlijke, afgeronde beschouwing over God. Wij moeten daarom de in den bijbel verspreidde aanwijzingen met behoedzaamheid samenvoegen, gedachtig, dat men met dien bijbel in de hand toch nog verschillende stellingen aangaande het Godsbestaan uitspreekt. Daarbij mogen wij wel met heilige schroomvalligheid werkzaam wezen met het oog op onze eigene onreinheid en kortzichtigheid en Gods oneindige hoogheid. De tweede niet minder belangrijke vraag, hoezeer dat belang dikwerf miskend wordt, is ,/hoedanig is de verhouding, waarin die God zich tot ons plaatst?" Belangrijke vraag zeg ik, want toornt die God op ons, hoe vreeslijk wordt dan het leven en wat donkre toekomst! Wil Hij echter Zijn genade en gunst ons schenken, wel mogen deze dan gezocht. Doch hoedanig wil Hij Zijn goedheid doen ondervinden en in welken wegkan die gezocht worden ? W ij wenschen in deze ure de genoemde vragen aan de hand van Zondag 8 te beantwoorden. De Heere zelf leide ons daarbij door Zijnen H. Geest om Zijns Zoons Christus wil zóó, dat wij kennen, met de kennis die het eeuwige leven is! Dat bidden wij samen. Er is gevraagd in den vorigen Zondag : //Wat is een Christen noodig te gelooven ?" en geantwoord : //Al wat ons in het evangelie beloofd wordt." De hoofdsom van dat beloofde is begrepen , zoo lezen wij verder, in de twaalf artikelen, welke artikelen n.w onze Zondagarfdeeling hierop nee,komen , II gelee/ „, e«, Go,/. Maar vraagt wellicht iemand, c o en zitten dan m het «geloof in een Drieëenig God zoodanige maken wij opmerkzaam op de huwelijksbeloften ziZ8", Je , f°m f' " 'let 80111' d" bei J» «e elkander toezeggen, maar de „er »»e» zelf met hnn geld en kracht en Mde dTpeZn' met alles wat ze zijn en hebben. Zoo nu ook hier de hoofd som beloften God, is niet gelijk men som, ££& krijgt: vergeving van zonden en de hope de, heerlijkheid, maa, en uteeeT n R ' °" '"*• * Z»» •JL2f.il ® ' m"r zich «'f van hetften of ''IS d"s™»eid beloften, of zoo en zoo g,o„t een gedeelte van het evan-e- Ï u'1.T- " heefl' te S6'00™. "■»», alleen in onzen rii'T ^ ee"J"isteenschoo"eredeneering onzen Catechismus, „,et waa,? 11, z„„ J zooveel omvattend, TO, een tind vereteankn, en ™C de„ «ijze onuitputtelijk. Hiermee is intussehen .Is vanzelve ons 27T' v wiJ "*op zic""»'« — «H " bent bespreken man, de zauk mee, praktisch opgevat „J. Hoe God, al, de ,„i "// leeft gegeven ' neeTt I. Be zekerheid, die wij dienaangaande heblen 11. De heerlijkheid, die daarin gelegen is, trekken hierbij onze aandacht. I. De zekerheid, dat God al, de Bneie.ige zich heeft anneer ffevraa^d wnrrlf • w« rj tt ^ ° //Waarom noemt gij Vader Iz -—«- -% a-S alzoo in 7" i f Z°° ^ antwoord > >/°mdat God zich • zoo in Zijn woord heeft geopenbaard.// > Er zijn er, die de leer der drieëenheid voor een leer der oorspronkelijke openbaring hebben gehouden, welke door de overlevering zou zijn voortgeplant. Zij denken dit, dewijl er sporen van gevonden worden in vele heidensehe godsdiensten. Werkelijk sterk sprekend zijn dan ook dienaangaande de gedachten van vele heidenen. En wij mogen dit getuigenis der geschiedenis niet van beteekenis ontbloot achten; maar toch . . . tegenover het twijfelzuchtig verstand gevoelt men daarbij geen vasten bodem ; tegenover allerlei beschuldigingen , als zou deze leer //een vinding van menschen," //een monsterachtig dogma" enz. zijn, kan zulk een historische aanwijzing niet als eenigszins afdoend gelden. En al kon ook betreffende het bestaan Gods, op zich zelf eenige helderheid en zekerheid verkregen worden, dan nog zou het ons onbekend blijven, dat en hoe die God belovend, ja zich zei ven gevend, zich voor den mensch plaatsen wil. Wel poogt de mensch onophoudelijk, in eigen wijsheid God te kennen, doch met welke elkaar rusteloos bestrijdende uitkomsten ! Wel gewaagt men buiten de schrift ook van Gods liefde en genade , doch altijd Gode onwaardig en den dorstende naar verzoening onbevredigend. Waarlijk buiten den bijbel is het waar : In raadselen wandelt De mensch op aard. Daar is geen priester, Die God verklaart. Mysterie is dan 't leven , Mysterie ons lot, De schepping leert niet Rechte kennis van God. Naar de schrift dan heen, en .... de nevelen wijken. Daar leeren wij God kennen én Zijne beloften; niet ieder op zich zelf, maar telkens God en Zijne genade saamgevoegd. In dien zin wenschen ook wij het te bespreken, en achtten geen afzonderlijke behandeling noodig. En nu ? .. . . Daar is één God , heel dat Woord roept ons allereerst die stellige uitspraak des apostels met duizendvoudigen weerklank toe. Die God is naar Jezus onderwijs een Geest, en die Geest zegt : „Baad en het wezen zijn Mijne, waarmee Ik hemel en aarde vervul." Een oneindig geestelijk Wezen, ziedaar waarvoor ieder, die hier geen vreemdeling is, God voor alles moet houden. Dit naar Gods woord vooropstellend, onderzoeken wij verder. En nu moet wel voor de aandacht gehouden, dat de Heere een jaloersch God is, ijverig op Zijn eere. Zijn eer , d.i. de eere der aanbidding, de eere van oppermachtig handelen , de eere der verlossing, in den vollen omvang des woords, inag dus nergens aan een ander gegeven worden, laat staan dan, dat Hij zelf daartoe eenige aanleiding zou geven. Merk nu op: Daar verschijnt aan Abraham, aan Hagar, aan Jacob, Mozes en anderen een Engel, Engel des Heeren of des verbonds genoemd, dus uitdrukkelijk van God onderscheiden , die bepaaldelijk gezegd wordt gezonden te zijn en toch . . . zich Goddelijke eere toeeigent. „Ik/ zegt Hij, „zal Sodom sparen , zoo daar tien rechtvaardigen zijn;" „Ik zal uw zaad zeer vermenigvuldigen;" ja zelfs: „Ik ben God de Almachtige." En terwijl wij lezen Hozea 12:5 van Jaoob : „Hij gedroeg zich vorstelijk met den Engel," zegt die Engel Gen. 32 : 8 „Gij hebt u vorstelijk gedragen met God" .... en die Engel zegende hem aldaar. Toeh. wat kan men hier anders, dan in dezen Engel een tweede bestaanswijze in het Goddelijk wezen te erkennen, die alleen om Zijn verhouding tot het verlossingswerk Engel d.i. gezant genoemd wordt? Evenzoo vinden wij gewag gemaakt van een „Geest des Heeren," ook onderscheiden van den Heere, want alzoo lezen wij: „De Heere, Heere en Zijn Geest heeft mij gezonden ," alsmede onderscheiden van genoemden Engel, gezant of knecht, want alzoo staat er : „Ziet mijn knecht ... Ik heb mijn Geest op Hem gegeven." En toch, door den Geest is al het heir des hemels, zegt de dichter; die Geest zendt de gezanten des Heereii; dien Geest worden smarten aangedaan, hetwelk de Heere verklaart in Num. 1 i een terging Gods te zijn; die Geest geeft den Israëlieten rust, naar Jezaia; die Geest vervult met leven naar Ezechiël ; die Geest doet profeteeren , naar Joëls woord; die Geest is liet die met kracht vervult; Hij, die het gebedsleven werkt. Zeg mij Gel. zullen ook wij dien Geest geen smaadheid aandoen en Hem tergen, tenzij wij we Hem erkennen , als de derde bestaanlijkheid in het Goddelijk wezen ? Doch erkennen wij het een en het ander, hoe heerlijk klinkt ons dan het zóó alleen te begrijpen woord tegen: //De Heere zegene u, en behoede u ! De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten, . en zij u genadig ! De Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede \" De drievoudige genade van een Drieëenig God is dunkt mij hierin , in verband met het besprokene, niet onduidelijk gepredikt. Zegt gij echter wellicht, dat gij toch niet een eenigszins stellige uitspraak dienaangaande gehoord hebt, bedenk, dat wij ook nog maar het Oude Testament hebben ingezien, en wijken desniettegenstaande daar de nevelen reeds , het meer volle licht straalt ons tegen in het N. Testament, 't Is gelijk onze belijdenis zegt : wat in het O. T. voor ons nog wat duister is, dat is zeer klaar in het Nieuwe. In zekeren zin is in dat N. T. alles hetzelfde. Dienzelfden Engel des verbonds aanschouwen wij hier, thans om de genade van dat verbond te bezegelen in Zijn bloed, en den vrede van dat verbond heinde en verte laten verkondigen door Zijn woord. Wij kennen Hem als Jezus , de Christus. En, niet maar weêr Goddelijke eere vraagt Hij , als Hij geloof in Hem eisclit; goddelijke eere wordt Hem toegekend door den Allerhoogste zelf, als die, Hem uit den dood opwekkend, herziening eischt van het vonnis, dat Jezus als godslasteraar had veroordeeld; die eere wordt Hem gegeven veelvoudig door de apostelen en goddelijke hulde zingt eeuwig, de gemeente lletn toe, als het lied der verlossing Hem , het Lam, noemt als den bewerker der zaligheid. Weer ook is hier de H. Geest, dien wij zien nederdalen, als een duive bij Jezus doop ; die komt op den Pinksterdag als de Albezieler der gemeente ; die vooral, naar liet N. Testamentisch getuigenis, de volheid Zijner goddelijke heerlijkheid ten toon spreidt in de souvereine mededeeling Zijner gaven. Maar wat hier zoo schoon is en zooveel licht verspreidt, het is dit, dat wij nu de levende, ik zou haast zeggen de organische eenheid van de drie goddelijke bestaanswijzen of personen zien. De zender van den //Engel des verbonds" wordt ons hier bekend als de Eeuwige Yader van onzen Heere Jezus Christus ; dien Engel, hier Jezus , kennen wij nu als den Eengeboren Zoon, van eeuwigheid gegenereerd van den Yader; dien Geest zien wij nu als uitgaande van den Vader door den Zoon. De Yader is het ongeschapen licht, de Zoon het afschijnsel Zijner heerlijkheid , de H. Geest de persoonlijke levenwerkende, levenwekkende kracht. Als zoodanig worden dan ook èn de Yader èn de Zoon Jezus Christus èn de II. Geest nevens elkander als de zelfstandige oorzaken van alle heil en zaligheid ons voorgesteld. Wij worden gedoopt op last van, ter toewijding aan, tot de gemeenschap met den Yader en den Zoon en den H Geest. Heeft nu echter alleen God alle gezag in de gemeente, heeft alleen God recht op onze volstrekte toewijding aan Zijnen dienst, is alleen in Gods gemeenschap zaligheid en vrede, dan moeten deze drie de waarachtige God zijn en het eeuwige leven. De naam der Heilige Drieënheid staat mitsdien met den doop aan den ingang der gemeente, als de eeuwige oorzaak van alle heil, dat daar ontvangen wordt. Maar dien overeenkomstig is daar voorts ook alles uit en door en tot den Drieëenigen God. Dat is de grondtoon der apostolische prediking, als met zoo onderscheidene bewoordingen het der gemeente toegeroepen wordt: z/de genade van onzen Heere Jezus Christus, de liefde Gods en de gemeenschap des 11. Geestes zij met u De Drieëenige, Hij js het middenpunt van de ervaring van Gods volk, als het met Pxvii's instemt : //Er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezeTlde. Geest; er is verscheidenheid der bedieningen en het is dezelfde Heer; er is verscheidenheid der werkingen , doch het is dezelfde God, die alles in allen werkt." De Drieëenige, het is het eerste woord van Johannes , als hij als 't ware in hemelsche sfeeren zijn openbaring schrijft en der kerk toeroept: //genade zij u van Hem, die is en die was en die komen zal, en van de zeven Geesten, die voor Zijn troon zijnen van Jezus Christus, die de getrouwe getuige is." Drieëenig, het is de ziel van het lied der heerlijkheid, als het heilig , heilig , heilig, aanbiddend in den Hemel weerklinkt. Er zijn er M. H. en onder hen zelfs hooggeleerden, die ondanks dit eenstemmig getuigenis, waarvan wij een weinig onder uwe aandacht gebracht hebben, toch niet gelooven aan een Drieëerrig God. De zoodanigen mochten dan wel bedenken, hoe moeilijk het is zich een God der liefde te denken zonder een eeuwig voorwerp der liefde, zich een eeuwigen Vader te denken zonder een eeuwigen Zoon , ja dat zulk een God en Vador een onmogelijkheid is. Zij mogen dan ook wel verstaan, dat, is er geen Drieëenig God, het niet aangaat Jezus bloed te erkennen als een losprijs van zondeslaven; want dan heeft het geen eeuwige waarde, als hij geen deelgenoot der goddelijke natuur is. Dat zij dan ook verstaan, dat het niet aangaat, dat dan de H. Geest overtuigen kan van zonde, gerechtigheid en oordeel en dat Hij de Trooster — daarmee wordt toch zeker persoonlijkheid te kennen gegeven ? — zou zijn in Jezus plaats. In een woord, is er geen Drieëenig God , de kennis van God geraakt dan in 't duister en de zaligheid van den doodschuldigen en van 't leven vervreemden zondaar wordt onmogelijk, 'tls ontzettend, maar in dat geval waar! Gij merkt op, dat het woord drieëenheid niet in den bijbel voorkomt; maar ik bid u, hoe wilt ge het dan anders uitdrukken , als gij de woorden der h. schrift aangaande het godsbestaan samenvat ? Of moeten 't tot eiken prijs de woorden der schrift letterlijk blijven ? Maar dan moogt gij in 't geheel niet denken of spreken over de eenheid Gods in verband met z/den Vader, den Zoon en den H. Geest/' want dan zouden er weer and^e woorden komen. Als gij een weinig doordenkt, of doorspreekt, moet ge weer komen tot het zoo bestredene : drie personen in het eene goddelijke Wezen. Het hoe AJU drieëenheid is u toch niet duidelijk ? Ons ook niet gel. cvei'.min als van Gods alomtegenwoordigheid en onveranderlijkheid. Is een en ander daarom soms minder waar ? Maar vergeet toch niet, dat het zien van aangezicht tot aangezicht eerst hierboven aanvangt. Yeei moge hier niet helder zijn, de bijbelsche christen zegt: //Ik geloof, ook al doorzie ik het nieten het geloof erkent, aanbidt en omhelst zulk een God, als de onmisbare en algenoegzame; ja niet slechts erkennen en aanbidden, maar ook omhelzen, want het geloof ziet hoe de zelfopenbaring en de zelf schenking Gods samenvallen, gelijk ook u gebleken zal zijn in de aangehaalde schriftwoorden. En die dit ziet, mag getuigen, als naar waarheid gezegd wordt: zoo en zoo is God : dat alles is Hij voor mij. Mocht gij M. II. door het gesprokene geleid zijn tot de overtuiging, of versterkt wezen in de erkentenis van de zekerheid , dat God als de Drieëenige zich geschonken heeft; wij wenschten in de tweede plaats bij de heerlijkheid daarvan stil te staan. II. Is God , de Drieëenige zelf de inhoud Zijner toezeggingen, dan leert ons dat die beloften kennen in haar onwrikbare vastheid, in haar bezielende kracht, in haar oneindig en omvang. Is God de Drieëenige , dan heeft ook de Yader van eeuwigheid den Zoon lief, dan heeft de Zoon //heerlijkheid bij den Yader eer de wereld was dan is de H. Geest ook van eeuwigheid //onderzoekende de diepten Gods." Daaruit volgt, dat die God de volzalige, de in zich zelf algenoegzame, de onafhankelijke God is, die geen behoefte heeft aan iets buiten zich. Geeft echter desniettegenstaande die God zich aan wie Hem niet slechts niets geven kunnen, maar bovendien leven naar het goeddunken van hun eigen boos en onbekeerlijk hart en Hem naar kroon en troon staan, dan is het natuurlük , dat dit schenken van zich zelf in Zijn vergevende genade en alvervullende liefde eeri volstrekt souvereine daad Gods moet zijn. Dan moeten al de beloften des Heeren gegroiy* zijn en voortdurend gegrond blijven in Zijn eeuwig welbehagen. Yrije genade en daardoor onwankelbare trouw , dat zijn dientengevolge de eigenschappen der beloften. O hoe mag nu de christen juichen daarop ziende: //Bergen mogen wijken en heuvelen wankelen , 't verbond Zijns vredes wankelt niet.'' Denk u bovendien het rantsoen, de voldoening van Christus weg, hetwelk toch wegvallen moet, gelijk wij straks zeiden , zoo Jezus niet is de Godmensch, en al de beloften, zij zijn waarlijk niets meer dan een bittere spot. Genade kon dan niet verheerlijkt door den Rechtvaardige, liefde kan dan niet betoond door den Heilige , leiding kan dan niet geschonken door den Onveranderlijke aan den schuldigen, onreinen, telkens weer afwijkenden mensch. Elke ongelijkvormigheid moet dan doen beven voor het vertoornde aangezicht van Hem, die te rein is van oogen , dan dat Hij het kwade kan zien, die een vlekkeloos licht is. Neen geen enkele belofte buiten Christus , laat staan dan , dat wij op dezelve zouden kunnen staat maken , zonder in Jezus het bevredigde recht Gods te zien. Maar is Hij, gelijk wij gezien hebben, de eeuwige Zoon des Yaders , dan is ook Zijne gerechtigheid, Zijne gehoorzaamheid tot in den dood des kruises van een eeuwige, een oneindige waardij, dan zijn de beloften zeker en vast, dan zijn ze in Hem alle ja en amen. Zoo alleen zijn de beloften van rechtvaardigmaking, heiligmaking en heerlijkmaking onveranderlijk, voor het geloof. Thans behoeft de christen, waarhij zijn kleederen bezoedeld heeft en zijn God ontrouw was gewor- den , niet te vertwijfelen, maar vindt, ziende op Jezus , weder en immer opnieuw een ontsloten toegang tot het hart des Vaders. Moge ook al het vleesch door 't kwade licht verrast worden, des duivels sterkte groot zijn en de verleidingen der wereld machtig, het geloof kan hier zeggen : in Hem is de overwinning zeker! Zijn ze zoo onwrikbaar vast, de beloften . nu ligt er ook een bezielende kracht in. 't Is treurig en grootelijks nadeelig, dat zoo dikwerf God, en Zijne beloften van elkander gescheiden worden. Hier is het de dweepzucht, die een God heeft zonder beloften. Men houdt daar zeer natuurlijk slechts //een doode letter'' over en ziet op wie altijd op dat woord zich beroepen als //letterknechten" met minachting neder. Yan geesteswerking wordt daar gewaagd buiten 't evangelie om, die als 't niet anders kan tegen het evangelie in gehandhaafd worden. Zeker daar is dan wel voor een oogenblik bezieling , maar als straks de opgewektheid , of moeten wij zeggen , opwinding ? , weer wijkt, dan ook ontzinkt de grond aan de voeten. Daar heeft een koel verstands—christendom zonder levenskracht, zonder geur of heerlijkheid, beloften zonder God. Waarom zouden wij er aan twijfelen, zoo spreekt men, ze staan daar immers, wij hebben ze eenvoudig te gelooven. En ach! men schijnt het niet te bemerken, dat er dan geen vertroostende, geen verwarmende kracht uit voortvloeit; verwarmend misschien alleen als men zijn meening dienaangaande tegenover een andersdenkende verdedigt. Waren het stoffelijke gaven daar bedoeld in de aanbiedingen Gods, dan ja zou het mogelijk zijn, doch 't zijn geestelijke zegeningen bovenal en daarom zijn Gever en gaven onafscheidelijk aan elkander verbonden; die de een niet heeft, mist ook de andere. Alleen dan als in de beloften een belovend God wordt gezien en God in zijn toezeggingen zelf wordt gevat , dan tintelen die woorden van leven, dan is er in die heilstijdingen bezielende kracht dan zijn ze een kracht tot zaligheid door het geloof, 't welk natuurlijk een levend geloof t noet zijn , om aan dien levenden God iets te hebben, God en Zijn beloften één, zeker zoo is het: verzoening roept het evangelie uit, maar met God, genade maar in Jezus Christus, verlichting en leven , maar alleen door den H. Geest. Vele sijn de beloften Gods, doch alleen Chuistus omhelzend wordt men ze deelachtig en Jezus hebbend heeft men ook den Vader , terwijl niemand Hem toekomt zonder ook den H. G. te hebben. God in Zijn drievuldige volheid in de beloften, Toeh. verwondert het u als de gemeente bij die gedachte vroolijk zingt: //hoe wonderbaar is uw getuigenis hoe lief heb ik dat woord , dies zal mijn ziel dat ook getrouw bewaren?" ja krachtig bezielend zijn zoo de beloften voor dat vertrouwen, welker natuur vroeger met u besproken is. En waar nu alzoo de vastheid en het leven der beloften vast staan, daar mogen wij vrij en ongestoord onzen blik vestigen op het ruime veld van de toezeggingen des Heeren, die voortvloeien uit die eene gedachte, dat God drieëemg zich zelf heeft gegeven. In de behandeling der volgende zondagsafdeelingen zal dit veld in het breede met u bewandeld worden , wij mogen thans niet meer dan een vluchtig overzicht geven van de zegeningen , verbonden aan //den Vader en onze schepping, den Zoon en onze verlossing, den H. G. en onze heiligmaking." Maar ook reeds bij het enkele hooren van dat le antwoord uit onzen 8en Zondag vermenigvuldigen zich reeds de gedachten in ons. ,/God , de Vader en onze schepping," dat wijst ons immers, naar het bijbelsch scheppingsgeloof, op Gods scheppende almacht, op Gods ordenende wijsheid, op Zijn albesturende voorzienigheid. Voor hem, die m dien God het rustpunt van zijn hart heeft, vloeit hieruit vanzelve voort, al had hij 'tnog nooit gelezen, dat die God voor hem zorgen zal, brood moet dan zeker en water gewis zijn, lichamelijke en geestelijke behoeften moeten vervuld. Komen er ook al tijden van beproeving en smart, en wordt de last dfes levens zwaar, die Almachtige zal het dan voor het geloof niet te zwaar doen worden, die Alwijze zal dan de kastijding of beproeving tot nut doen strekken, die Albestuurder zal dan op Zijn tijd en wijze ook weer uitkomst geven. Het gansche levenslot van de wieg tot het graf ligt, met al zijn schakeeringen , in Zijne hand en Hij zegt: „Ik zal met u zijn." Voorwaar , daarin ligt een wereld van toezeggingen opgesloten, niets kan er gebeuren, of het is alles onder de beademing van een belovend \ ader. Alles schoon en heerlijk roept ge, maar de groote kwestie der zonde is daar, en God is zoo heilig. Maar //dat tweede is van God, den Zoon en onze verlossing". En ziet, daar ontsluit zich voor ons oog de veelheid der beloften van vrije genade. Genade tot vrijspraak van den schuld'S® > rechtvaardiging van den goddelooze , tot reiniging van den zondige, tot ontferming over den ellendige. Zóó kan de Heere het, Zijner waardig, den zondaar in het evangelie toeroepen : //Ik delg uwe overtredingen uit als een nevel, en uwe zonden gedenk Ik niet;" zóó kan Hij den dorstende naar verzoening het //vrede zij u" doen hooren, zóó den hongerende naar de gerechtigheid de verzadiging beloven. Er is een volheid van beloften in dat ééne : genade in Hem , dien wij kennen als Jehova, onze gerechtigheid! En de heerlijkheid van de zslfschenking des Drieëenigen voltooit zich, als wij ten •3e denken aan //den H. Geest en onze heiligmaking." Zoo eerst wordt het één geheel, waar zich de volheid van de belofte des H. Geestes voor ons zielsoog ontsluit. In die eene belofte is immers de bekrachtiging toegezegd van al de andere beloften. De Geest toch is het die zelfkennis werkt, maar ook Hij, die het inzicht in den weg der verlossing doet hebben. Hij leert de volheid en welwillendheid van Christus kennen, maar ook het overgeven aan Hem en het rusten in Gods genade. In de belofte des H. G. is ook beloofd het inzicht in de waarheid, het verstaan van Gods wil en het maken, dat de kinderen der belofte in Gods wegen zouden wandelen. En die Geest wijkt nim- mer meer, de zalving, die eens ontvangen is, blijft, de genade giften en de roepingen Gods zijn onberouwelijk. De Geest legt het woord des geloofs in het hart en op de lippen : zoo zijn wij dan erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Chkistus;God de Vader de Zoon en de H. Geest, en die zich zelvengevend, ja dat is een Christen noodig te gelooven, maar dat te gelooven, 't is ook genoeg in leven en sterven! Toepassing. Als wij nu ons zelf voor het behandelde plaatsen , dan vinden wij allereerst stof tot enkele vragen. Daar is één God; die God is de grond van ons bestaan; Hem behoort ons leven derhalve en elk oogenblik, dat wij buiten Hem leven, is Hem ontstolen. Verstaat gij dat ? Eert gij den Zoon , gelijk gij den "V ader eert ? Zoo niet, dan zijt ge dien Zoon ongehoorzaam, want Hij eischt het en . . . die den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien. — Bidt gij om den H. Geest ? De "V ader wil Hem geven op het gebed, en wij moeten Hem hebben; want Hij alleen is het die levend maakt. Och vraag om den Geest , dat die u wederbare, u een G eest des geloofs zij en u het: l ader ootmoedig en geloovig leere uitspreken! — Is de vrije zelfschenking Gods door Jezus Christus in het aanbod der genade u de eenige pleitgrond in het gebed en zoo ja is dat de eenige c grond uwer hope, daarin rustende ? Onderzoek u wel, er is geen andere grond. Hebt gij een anderen gij kunt niet bestaan, hebt ge dezen in waarheid, laat daarbij alles los, dan rust ge zoo veilig en goed. En om alles samen te vatten , wij zijn gedoopt in den naam , of onder de prediking gebracht van den Yader, den Zoon en den H. Geest. Kennen, betrouwen, lieven wij den Drieëenige niet, dan smaden wij Zijn genade miskennen, verwerpen Hem zelf. Zalig, die Hem kennen met de kennis, die aanvankelijk het eeuwige leven is. En voorts, wat stof tot ootmoedigen dank. Dank aan den Heere voor Zijn zelfopenbaring als den Drieëenige, daar wij zonder zijn bizon- der woord, Hem nooit als zoodanig hadden gekend. Dank aan den Vader die, als wij nog vijanden waren, ja nog niet bestonden, Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, opdat Hij ons met Hem ook alle dingen schenken zou ! Dank den Zoon die zich zelf vernietigd heeft, om onze natuur aan te nemen en in die natuur te lijden en te strijden tot in den vervloekten dood om het handschrift onzer zonden aan het kruis te nagelen, en daarna opstond tot onze rechtvaardigmaking. Dank aan den H. Geest, die het verduisterde verstand wilde verlichten en het onwillig hart gewillig maakte, om den Heere te zoeken en voor Hem te leven. Is uw leven een dankend leven ? Deze vraag leidt tot een tweede gedachte, dat n.1. het behandelde leidt tot heilzame verootmoediging. Dat wij toch op de vraag of ons leven een dankend leven is, veelszins de oogen moeten neerslaan , het staat niet op zich zelf. Hoe gering is onze kennis van den Yader en van zijn Zoon Jezus Christus en van den H. Geest, terwijl toch de Heere zich geopenbaard heeft door heel Zijn woord heen! Wel weten wij, dat wij onmogelijk tot de volmaaktheid toe den Ondoorgrondelijke zullen leeren kennen, maar toch hoe heerlijk en vruchtbaar is de eerbiedige beschouwing van den Allerhoogste bij het licht van Zijn eigen woord! In verband met dat gebrek aan kennis, hoe zwak is het geloofsvertrouwen op Hem, die daar als een beloovend, ja zich zelfgevend God voor u staat, hoe zeldzaam een geloovig instemmen met Paulus : //Gode zij dank, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegeningen in Christus \" Lu hieruit weer voortvloeiend, hoe weinig; is daar ' o een zoete verlustiging in Hem , die zich zelf gaf, gedachten des vredes in zich vindende. Om al het genoemde nu, daarom is daar zoo gering de geloofsverheerlijking van den Drieëenige in Zijn Vaderlijke voorzienigheid, in de wonderen Zijner verlossende liefde, in het geheim Zijner inwoning in het hart. Och , of daarover onder ons heilzame verootmoediging ware , 't zou uitdrijven , ja ook tot zéér ernstig onderzoek , maar vooral tot nederig geheel. Daar is zooveel behoefte voor ,/de uitverkorenen , naar de voorkennis Gods des \ aders, aan de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus." Daar is zooveel behoefte aan de innerlijke aanschouwing van en gemeenschap met den levenden God. Daarom mag wel het eenvoudig gebed vermenigvuldigen om de verlichtende en heiligende kracht des H. Geestes. De hoofdgedachte van het evangelie ,/de hoofdsom der beloften" zoo als de catechismus het zoo eigenaardig uitdrukt , dat God drieëenig is , zeker , maar dat Hij als zoodanig zich geschonken heeft, dat biddend te bepeinzen, het is van zooveel beteekenis voor t leven, het strekt tot opheldering van de waarheid en tot heerlijkheid van God zelf. En zoo zal dan ook in dien weg het besprokene stemmen tot geloovigen roem. Als het zwakke sukkelende kind zegt: ffniets zal mij rukken van moeders knie of uit vaders armen/' dan zal het zeker daarbij niet denkeu aan eigen kracht, maar aan vaders sterkte en moeders liefde, en wij vinden dat kind gelukkig. Zoo nu ook zal de gemeente des Heereti van zich af en op Jézus ziende , onder het medegetuigen van den H. Geest met haren geest, zich geloovig verzekerd mogen houden van de genade, liefde en trouw des Heeren en zeggen: omdat God zich zelf heeft gegeven en wij die vrije gift door Zijn genade hebben aanvaard kan Hij niet van ons af, maar zal Hij ons leiden. Wij kennen Hem nog slechts weinig, maar als Yader, Zoon en H. Geest is Hij het voorwerp van geloofsvertrouwen. Dat geloof zal eens verwisseld worden in aanschouwen, en wij zullen altijd bij den Heere zijn. Amen. WIJZR VAN UITGAVE. Van de catechismus-leerreden door Christelijke Gereformeerde predikanten , verschijnt geregeld om de veertien dagen a drieiveek eene leerrede. Bij inteekening kost iedere leerrede tien cent. De betaling geschiedt in zes gelijke termijnen ad f 0.90. litel, inhoud en omslag wordt, den inteekenaren gratis geleverd. Delfzijl, 1880. DE l'JTGEVER. ONDEBGETEEKEN.DE a-S*** "^53 beveelt aan 11.11. Kerkvoogden , Schoolcommissie!!, «■SÉtóWs Jongelingsvereenigingén, enz., zijne flink ingerichte en goed gesorteerde BOEK- en UANDELSDHl'K'KERIJ beleefdelijk aan. Hij werkt spoedig, nel en goedkoop en verzendt alles franco. Disi,i'/jji,. -i \ x ir.v.v.v.