■n 85 F 45 DE LAATSTE WOORD! DES IIEERI, (MATTH. 28: 18—20.) IN DRIE LEERREDENEN, VOOR DE GEMEENTE VERKLAARD DOOR J. G. VERHOEF F, Predikant te Wissenkerke, MET KKX WOORD VOORAF OVER HET CHRISTELIJK ONDERWIJS EN DE ROEPING DER GEMEENTE DAARIN WERKZAAM TE ZIJN. Uitgegeven ten voordeele van de Chr. School te Wissenkerke. SNEEK, f. J. WIASDi 1873. DE LAATSTE WOORDEN DES HEEREN. (MATTH. 28: 18—20.1 JBE LAATSTE WOORDEN DES HEEREN. (MATTH. 28: 18—20.) IN DRIE LEERREDENEN, VOOR DE GEMEENTE VERKLAARD BOOR J. G. VERHOEF F, Predikant te Wissenkerke. Met een woord vooraf over het Christelijk Onderwijs en de roeping der gemeente daarin werkzaam te zijn. Uitgegeven feu yoordeele van de Chr, School te Wissenkerte. SNEEK, J. J. WIARDA, 1873, Sedert het jaar 1861 heb ik door de genade Gods de zaak van 't Christelijk Nationaal Schoolonderwijs ernstig ter harte genomen en haar, waar ik maar kon en zooveel ik maar kon, voorgestaan en gesteund. Ik heb dit gedaan van 't oogenblik af, dat het mij duidelijk werd niet alleen dat zij eene levenszaak is voor het Nederlandsche volk, maar ook dat het bepaald op den weg ligt van de herders en leeraars deze gewichtige werkzaamheid met blijden moed te aanvaarden. Daarom was het mij een aangename last, die mij m 1871 werd opgelegd, op eene Predikanten-Vereeniging een referaat te geven over de vraag, of het op den weg ligt van de Kerkeraden der Ned. Herv. Kerk do zaak van 't christelijk onderwijs te behartigen. Ik heb betracht aan te toonen dat de Kerkeraden niet dan met verloochening van hunne roeping zich aan deze zaak kunnen onttrekken en, ter meerdere bekendmaking van het toen gezegde de uitgewerkte stellingen, waaruit mijn referaat bestond, in //de Hoop des Vaderlands" geplaatst. Als ik het jaar 1861 noem, toen deze zaak met bizondere kracht mij op het hart werd gebonden, noem ik tevens bet jaar, toen de zoo gezegend werkende Vereeniging voor Chr. Nat. Schoolonderwijs in Nederland met de geldelijke? ondersteuning der christelijke scholen een aanvang maakte. Niemand kan mij euvel duiden dat ik, in de opgaaf der scholen door de Vereeniging ondersteund, als de eerste de christelijke school te Zevenbergen vermeld vindende, onder dankzegging aan Hem, die mij daartoe in staiat stelde, mij zei ven met blijdschap den medeoprichter van die school noem. De Heer heeft genadig de vele moeiten juist dadr om lokale toestanden aan de oprichting van eene kerkelijke gemeenteschool nauw verbonden, met zijn onmisbaren en dierbaren zegen bekroond. Niemand zal zich daarover verwonderen, dat ik vooral om het eigenaardig lijden —• een lijden door zoo heerlijke uitkomsten gevolgd —• aan die gemeente en hare school in 't bizonder gehecht ben en blijf. Ik heb in die twaalf jaren, gedurende welke de Heer mij heeft willen gebruiken ter bevordering van deze zaak, zijne zaak, veel ondervonden, veel leeren kennen, veel genoten; maar ook nu en dan veel geleden. Ik heb ondervonden zoowel grievende teleurstellingen als moedgevende verrassingen. Ik heb leeren kennen het ontzettend verschil tusschen veler schoone theoriën en jammerlijke praktijken. Ik heb genoten d& edele vreugde der ontdekking, dat op de zorg voor het christelijk onderwijs, uit liefde en met getrouwheid behartigd, een niet geringe aegen Gods rust. Ik heb geleden bij de ontdekking, dat ook op christelijk schoolgebied veel omgaat, lietwelk niet is naar de reinheid van het heiligdom; dat deze' zaak door sommigen uit eerzucht of andere onedele beginselen gedreven wordt; dat ouder hen, die wij uonze vrienden" noemen, meer dan één door lauwheid in het medegaan, of door zich terug te trekken, waar deze heilige zaak óf geld, óf minachting, of strijd en lijden vraagt, onbedenkelijk veel kwaad aan de zaak van 't christelijk onderwijs doet en zeker veel meer kwaad dan de felste tegenstander! Het valt mij moeilijk deze dingen te schrijven, omdat zij eene aanklacht tegen onze richting bevatten, die niet gering is en de beschuldiging, door de tegenstanders van 't christelijk onderwijs tegen ons ingebracht, rechtvaardigt. Maar de waarheid gaat boven al! Slechts schijnbaar doet deze openhartige belijdenis nadeel. "\\ ant het kan niet anders of onze zedelijke invloed moet toenemen, wanneer wij door de dingen bij den rechten naam te noemen en er voor uit te komen dat niet allen, ofschoon zij zich Israël noemen, werkelijk Israël zijn, den grond leggen tot hetgeen partij-zuivering genoemd wordt. De strijd dien wij hebben aanvaard, is een strijd des geloofs, waarbij het noch op namen, noch op getallen aankomt, maar op het gehalte der strijders. Men heeft van onze zijde ons wel eens een Gideonslegertje genoemd, maar behoort dan ook te bedenken, dat dit legertje gevormd werd door kloeke, beraden, aan gemakzucht verloochende mannen. Onze strijd is eerlijk! 't Is een heilige krijg, maar juist als een strijd voor den Heer en de aan Hem toegewijde kinderkens hevig en gevaarlijk. \\ ant de wereld wil door aanwerving Van frissche, jeugdige krachten hare legioenen voltallig en sterk ma- ken en laat zich dus niet gemakkelijk dien buit ontrooven. En nu betreuren wij niet alleen dat er onder ons zoo velen zijn, die zonder strijd lauweren willen plukken en wel tot het Gideonsleger willen gerekend worden, doch die als het er op aankomt alle krachten in te spannen of offer» van goed en rust te brengen, naar de achterhoede wijken; maar ook dat zoo velen onzer zich niet eenmaal tot den strijd willen aangorden, ja! zelfs het in ons veroordeelen, dat wij goed gewapend ten strijdS trekken en bereid zijn met open vizier iedere macht, die zich tegen het christelijk onderwijs verzet, te bekampen, dus ook de staatsmacht. Bij toeneming wordt duidelijk het bestaan van een niet kleine ^vriendenkring", die wel het christelijk onderwijs wil en ook steunt, maar slechts in zooverre het niet als tegenstander van het staatsonderwijs optreedt. Be mag dit vrijmoedig schrijven, want het is een feit, dat niet weinigen ons steeds hebben willen verhinderen op staatkundig gebied handelend op te treden en ook, waar zij in weerwil van de eindelooze herhaling der geliefkoosde stelling: Een Christen mag zich niet met de staatkunde inlaten, niet konden verhinderen dat wij het bleven doen, zich terug trokken, zeggende: „Zoolang gij gaat buiten den aangewezen weg en begeert meer te doen dan in stilheid christelijke scholen te bouwen en zoo goed mogelijk in te richten, gaan wij niet met u mede." Vijf jaar lang was ik als Hoofdredacteur van ;/de Hoop des Vaderlands" in de gelegenheid vaji dit verschijnsel nauwkeu- rig kennis te nemen. Dat dit blad beter, veel beter had moeten zijn dan het geweest is, ik zal de eerste zijn om het toe te stemmen. Ik heb dit ook vrijmoedig beleden, toen in de Predikanten-Yereeniging, bij gelegenheid van het door mij geleverd referaat over de roeping der Kerkeraden in zake het christelijk onderwijs, ook „de Hoop des Vaderlands" ter sprake kwam. Toen heb ik de klachten, daarover ingebracht, voor een deel gerechtvaardigd en gezegd: „Gaarne beken ik dat, maar helpt mij dan het blad verbeteren." Maar daar mij die hoog gewaardeerde en gewenschte medewerking onthouden werd, was het einde, was de dood vooruit te zien. En zoo stierf „de Hoop des Vaderlands", ik zeg het vrijmoedig, voornamelijk door de schuld dergenen, die haar hadden moeten steunen en vonden zelfs de meeste onzer christelijke bladen het niet eenmaal der moeite waardig haar levenseind te vermelden; terwijl slechts een enkele stem den somberen en bedroevenden indruk van het gelui der doodsklok voor een deel trachtte weg te nemen door een uitbundigen lof toegebracht aan de redactie om hare degelijkheid en volharding, een lof, waarvan slechts een zeer gering deel aan mij toekomt. Is het somtijds noodig zich zei ven te prijzen, ik bevind mij nu in deze noodzakelijkheid. Tegenover hen, die „de Hoop des "V aderlands" als een blad, te sterk gekleurd en te polemisch van karakter, hebben waardig gekeurd zoo spoedig mogelijk te verdwijnen en hebben volgehouden dat de Christenen in zake het onderwijs zich uitsluitend op praktisch gebied moeten bewegen; die het hebben doen voorkomen, alsof wij meer tegen de staatsschool ageerden dan dat wij voor een goed en degelijk christelijk onderwijs zorgden, moet ik vermelden dat mijn arbeid in zake het christelijk onderwijs niet in het redigeeren van de H. d. Y. is opgegaan; dat ik meer gedaan heb dan voor dat blad hoofdartikelen schrijven; dat ik ook op praktisch gebied mij bewogen heb. Dit heb ik ook hier gedaan sedert mijne komst in 1871. Ik heb getracht in eene ontstane vacature der hoofdonderwijzers-plaats te helpen voorzien, den schuldenlast der school alhier te verminderen en ben nu mede werkzaam tot noodzakelijke uitbreiding en verbetering van het schoollokaal. Tot het vinden van hulpmiddelen ter voorziening in de bestaande geldelijke behoeften bereid en werkzaam, dacht ik aan de wenschelijkheid der uitgave van een drietal leerredenen, onlangs alhier gehouden, opdat de opbrengst daarvan, na aftrek der noodzakelijke uitgaven, ten voordeele kome van onze niet ruime kas. Het is toch ook hier gelijk elders. Overal hebben onze scholen met geldelijke bezwaren te kampen. Mij dunkt dat deze maatregel goedkeuring zal vinden bij hen, die willen dat het eindeloos en onvruchtbaar geschrijf zal ophouden; dat ieder vriend van het christelijk onderwijs in zijn kring al liet mogelijke zal doen om materieel en spiritueel den staat der christelijke school te verbeteren. Zietdaar dan wel een arbeid, bij uitnemendheid praktisch! Moge dan nu ook door deelneming blijken, dat de opwekking tot praktischen arbeid niet maar een los daarheen geworpen woord is geweest; dat men niet alleen' anderen tot dien arbeid opwekken, maar ook zelf in dien geest arbeiden wil. Het verwijt dat wij het niet "genoeg deden, worde openbaar voortgekomen te zijn uit de vaste overtuiging, dat dit de aangewezen weg is. De welgemeendheid van deze raadgeving blijke daaruit, dat men ons nu helpt alzoo te arbeiden. Had ik iets anders, had ik meer dan leerredenen, ik gaf het met vreugde. Maar ik geef wat ik bezit. En meer te geven dan men geven kan, wordt van niemand geëischt. Ik geef dus leerredenen, ofschoon ik weet dat het lezend publiek over het algemeen van leerredenen een afkeer heeft, en dat het tegenwoordig liever godsdienstige novellen leest, of een zoogenaamden christelijken roman! Wat mij daartoe moed geeft is dit, dat de onderwerpen hier behandeld in verband staan tot het doel van deze uitgave: de ondersteuning van de christelijke school te Wissenkerke. Zegt Christus dat Hem alle macht in hemel en op aarde is gegeven; welnu! dan heeft Hij ook macht over de kinderen en moeten die kinderen als zijn eigendom tot Hem worden gebracht. Beveelt Christus dat het Evangelie aan alle creaturen moet worden verkondigd; welnu! dan moeten ook de kinderen dat liefelijk geklank des Evangelies vernemen. Belooft Christus dat Hij met al de zijnen is; welnu! dan heeft deze belofte ook op alle arbeiders in het christelijk onderwijs betrekking en behooren zij kalm en moedig voorwaarts te gaan! trachte ons te stuiten in onzen loop! Voorwaarts! de liand aan den ploeg en het oog op onzen grooten God en Koning! Niet langer geaarzeld wat te doen! De zaak van 't christelijk onderwijs in Nederland is 's Heeren zaak. Niet langer geld, moeite, schande, lijden ontzien! Tot de eerste liefde teruggekeerd met haren onvermoeiden en volhardenden ijver! Kennis genomen van de vele onrustbarende maatschappelijke toestanden en van de gevaren, waarmede daardoor het opkomend geslacht bedreigd wordt! Niet geaarzeld, wanneer het christelijk onderwijs zich als het eenig redmiddel voordoet, dat redmiddel aan te grijpen! Gearbeid in stilheid en met vertrouwen! Gezorgd door degelijke inrichting van het christelijk onderwijs, dat het tot eene komt! Bovenal gebeden met ootmoed en vertrouwen om den H. Geest, opdat die arbeiders voorbereide en uitzeilde, hen verlichte, hen omgorde en aan het door hen uitgestrooide zaad wasdom geve tot onze blijdschap, tot zegen van de gemeente, tot eer van God! Wissbnkerke, Mei 1873. j. G. Verhoeff. I. LEERREDE OVER MATTH. 28: 18. bSTGESPRQKEN TE WISSENKERKE, DEN 27M,,n APRIL 187-3, DES VOORMIDDAGS. 1 Psalm 25 r 2, gelezen: OPENB. 2: 1—11, gezongen: Psalm LXXII: 6. Gezang XLIY: 1, 2. Psalm XCIII: 4v M. Gel.! ,/Ên liet geschiedde —- zoo lezen wij in het verhaal van eene reis des Heeren naar Jeruzalem — als zij reisden," dat een tot Hem zeide: „Ueere! ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat." En Jezus zeide tot hem: „De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge." — „Ik héb niets in eigendom, zelfs geert steen 1" Hoe moeten wij dezê verklaring beschouwen? Als een uitroep van mismoedigheid? Als eene klacht der ontevredenheid ? Men heeft beweerd dat de Heer, toen Hij dit sprak, «vervallen werd door een gevoel van hulpeloosheid en verlatenheid, dat juist zoo sterk was, omdat Hij zich eene geheel andere, omdat Hij zich eene heerlijke toekomst had voorgesteld. Deze voorstelling is zoowel met het karakter des Heeren als met de aanleiding tot het spreken van dit woord in strijd. Stelt u het beeld van Jezus, gelijk de Evangelisten ilit teekenen, voor den geest. Nergens ontdekt gij zelfs het minste spoor van moedeloosheid en ontevredenheid. Neen ! )j klaagt niet over zijn lot in deze wereld. Al de onteringen van het leven der zelfvernietiging, der zelfvernedering lijdt Hij met gelatenheid, zonder eenige klacht. Hij heeft met volkomen bewustheid armoede en versmaadheid 1* gekozen en draagt den vrijwillig' opgenomen last zonde? murmurering. Door het spreken van dit woord, door de voorstelling vaö liet leven der vernedering in al zijn omvang wil Hij verhinderen dat men in opgewondenheid, verleid door allerlei schoone maar ijdele droomen over eer, macht en vreugde Hem volgen zal. Die dat doen wil, moet vooraf de kosten berekenen. Hij moet weten Waartoe hij zich verbindt. Hij moet onderzoeken of hij de noodige draagkracht bezit: de ware liefde. Hij moet zóó vervuld zijn met de gedachte aan de toekomstige heerlijkheid van het ware discipelschap, dat hij den last van het tegenwoordige lijden gemakkelijk, ja! met vreugde draagt. Voor Hem, die dit woord sprak, zou na dit leven van armoede en versmaadlieid eene geheel andere, eeiie heerlijke toekomst volgen. Eene toekomst van machts^ez^ en machtsbetooning. En die hier met Hem lijden wilde, zou daar met Hem verheerlijkt worden. Reeds was zijne graflegging door edele, aanzienlijke mannen als eene gunst begeerd en als een uitnemend voorrecht volbracht, de voorbode van wat Hem wachtte. Toen Hij ten derde dage verrees, als een voor wien dood en hel hadden moeten bukken, het graf verliet en zich aan zijne vrienden en vriendinnen vertoonde in eene gestalte, welke van wege hare aanvankelijke heerlijkheid door hen niet dadelijk herkenbaar was, was er reeds iets in Hem op te merken, dat zijne koninglijke heerlijkheid aanwees, hoe liefelijk en moedgevend dat „vrede zij ulieden" ook klonk. Ook wij M. Hr! hebben op die koninglijke gestalte mogen «turen; wij li ebben de heerlijke en moedgevende woorden, door Hem bij die gelegenheid gesproken, mogen opvangen. Onder die woorden zijn er eenige, die onze bizondere opmerkzaamheid verdienen, omdat zij eene algemeene beteekenis bezitten en tot de geheeie Kerk, tot de Kerk van alle eeuwen gesproken zijn. Deze woorden bevatten eene plechtige, indrukwekkende verzekering, een veel-omvattend bevel, eene moedgevende belofte. Over die verzekering spreek ik heden. Gij leest haar Matth. 28: 18. Aan Galiléa, de verachte streek lands in Palestina, is wel in geheel-éénigen zin liet woord des profeten Jesaja vervuld: „Het volk dat in de duisternis zit, zal een groot licht zien en dengenen, die gezeten zijn in duisternis en doodschaduwen, zal een licht opgaan." Want het is wel inzonderheid Galile'a geweest, dat door den Heer der heerlijkheid , het Licht der wereld, uitverkoren was, om zijn hemelsche gedaante te aanschouwen en zijne gezegende stem te vernemen. Hoe gaarne trok Hij, die het onedele had uitverkoren om het edele te beschamen, door deze verachte landstreek heen, om te prediken en zijn weg gezegend <311 onvergetelijk te maken door vele teekenen en wonderen, vooral door openbaring van zijne geestelijke geneeskracht. En die liefde voor dat land bleef Hij behouden. Daar wilde Hij zijne laatste dagen op aarde na zijne verrijzenis doorbrengen. Daar wilde Hij voor het laatst zijne geliefde discipelen en discipelinnen om zich vergaderen, om er van hen een plechtig afscheid te nemen en bij die gelegenheid zijne laatste woorden tot hen te spreken. Reeds vóo'r zijn sterven had Hij hun Galile'a als de plaats der samenkomst genoemd. Op den weg naar Gethsemane had Hij tot hen gezegd: „Nadat Ik zal zijn opgestaan, mê Ik u voorgaan naar Galiléa." Een der engelen, die zijne plaats bij liet ledige graf liadden ingenomen, had den last ontfangen aan de vrouwen uit Galiléa, welke het graf zouden bezoeken, op te dragen heen te gaan en aan de leerlingen mede te deelen dat de Meester hun zou voorgaan naar Galitéa en dat zij Hem daar zouden zien. En dat beval de Heer zelf aan de vrouwen, toen, Hij haar later ontmoette. "l\at Jezus volgens Mattheus vóór zijne hemelvaart tot zijne vrienden en vriendinnen gesproken heeft, sprak Hij bij gelegenheid van het laatste samenzijn in Galiléa. De plaats der ontmoetimr was eer. berg, dus eene vrije, eenzame plaats, afgescheiden van 's werelds gewoel, waar niets den plechtigen ernst van het samenzijn en sainenspreken verstoorde. Daar verscheen de Heer op eenmaal in den kring der broeders, op het bergvlak ten getale van meer dan 500 bijeen. Ook nu was zijne komst tot groote blijdschap, althans voor hen, die in deze koninglijke gestalte den opgewekten Meester herkenden. Gaarne brachten zij Hem dan ook door aanbidding de rechtmatige hulde toe. Maar sommigen twijfelden,.nog geheel vervuld met de gedachte aan het lijdensbeeld, dat zij op Golgotha aanschouwd hadden. Welk een verschil! Toen de Man van smarte — nu de gestalte van een Yorst, die overwon. Toen een gelaat, waarop de lijdenssmart te lezen was — nu een gelaat, stralende van hemelglans. Toen profeterende zijn lijden, zijn dood — nu verkondigende de werkelijkheid zijner onbepaalde heerschappij' Als wij deze tegenstelling nagaan, verwondert het ons dan dat sommige vrienden niet konden gelooven dat Tlij, die daar stond en tot hen sprak, de Meester was? Ja! Hij is het zelf. En wat Hij spreekt, 't moge hun vreemd in de ooren klinken, 't is toch niet iets nieuws, dat Hij tot hen spreekt, maar slechts in anderen vorm eene herhaling van 't geen Hij zoo menigmaal had gesproken. Of had Hij niet verklaard: „Alle dingen zijn Mij overgegeven door den Vader ? Had Hij niet zich zeiven voorgesteld onder t beeld van een koning, heengereisd naar een vergelegen land, om voor zich zei ven een koningrijk te ontfangen en dan weder te keeren? Maar nu althans sprak Hij duidelijk en beslist, zoodat allen konden weten wat Hij bedoelde. Hij sprak over zijne heerschappij en stelde haar als onbepaald voor. Deze verklaring vordert nu al onze aandacht. Jezus heeft alle vnacJit in den hemel en op aarde. Die macht is onbepaald. Die macht is geestelijk. Die macht is onweerstaanbaar. Alle macht in hemel en op aarde bezit Hij. De Heer noemt het uitgestrekte gebied op, waar Hij heerscht als Koning en zijne macht openbaart en verheerlijkt. Dat uitgestrekte gebied is het heelal, d. i. de zichtbare en onzichtbare wereld. De hemel, die plaats in het onmetelijk gebied der schepping, waar de Opperheer, de God des hemels en der aarde, zijn troon heeft gevestigd, met de vele duizenden engelen, die 's Heeren troon omringen. Over die engelen heerscht Hij. Hij is hun Koning, die recht heeft ■op hunne volmaakte gehoorzaamheid. Zij, die engelen, ook al bekleeden zij in het goddelijk rijksgebied den hoogen rang van aartsengelen,, moeten. Hem als hun Herder, als hun Koning erkennen, en zijn Hem alles schuldig wat aan liet schepsel tegenover den Schepper betaamt. Maar ook op aarde bezit Hij alle macht. De aanwijzing daarvan ligt in den naam, Hem gegeven. Hij is de Overste van de koningen der aarde. De Koning der koningen! De Heer der heeren! Machtiger dan de machtigste monarch heerscht Hij alom en onbeperkt. Het is door Hem, dat de vorsten heerschen. Het is zijn raad, dien zij onbewust volbrengen. Het zijn zijne bedoelingen, welke zij moeten en zullen in de hand werken. Hij vernietigt den raad der Heidenen. Hij verbreekt de gedachten der volkeren. Hij, de Heer! is met hoogheid bekleed. Hij is bekleed met sterkte. Hij heeft zich omgord. Ook is de wereld bevestigd, zij za.1 niet wankelen. Hij heerscht met kracht op de aarde en is eene zon en een schild voor allen, die op Hem vertrouwen. Op aarde heeft Hij alle macht. Ook onder de aarde, waar, naar de gewone voorstelling der H. Schrift, het rijk is der dooden, waar de plaats is des verderfs, de onderwereld, de hel, ofschoon Hij dit gebied niet afzonderlijk maar onder de algemeene uitdrukking „ aarde" vermeldt. Het rijk der duisternis, der leugen, der zonde is aan Hem, den Koning van 't Godsrijk onderworpen. De Koning van het rijk des lichts, die daar als Koning heerscht en den dienst der engelen gebruikt om zoowel zijne dienstknechten op aarde te beschermen als zijne tegenpartijders onschadelijk te maken, heerscht met macht over de zonde; zoowel over den satan, die in het rijk der eeuwige duisternis plannen smeedt tot verwoesting van het rijk des lichts, als over de kinderen der duisternis op aarde, in wie hij werkt. Tegen die zonde en hare vreeselijke openbaring in deze wereld komt Hij op, verzet Ilij zich, haar bestrijdt Hij. Wat zij ten kwade bedenkt, dat keert Jezus ten goede, en aan liet rijk des lichts bij toeneming met de vermeerdering van het getal onderdanen kracht schenkende, zal Hij de zonde eenmaal geheel doen verdwijnen en verbannen naar het eenwig duister, waar hare plaats is. Zoo bezit de verheerlijkte Jezus overal, op ieder gebied en ten allen tijde eene onbepaalde macht, welke Hij aanwendt ten goede, ten zegen van de gemeente, die Hij kocht met zijn bloed; — van de zondaars, die Hij zich ten eeuwigen eigendom verwerf. Want ook over het menschel',jk hart heeft Koning Jezus eene onbeperkte macht. Is Hij Koning van de rijken der wereld, ook Koning van de harten is Hij. Het menschebjk hart, arglistig, boos, verdorven van nature, hater Gods, tegenstander van Christus, vijand van den II. Geest, dat menschelijk hart door niemand te bedwingen, is tegenover Koning Jezus onmachtig en weerloos. Ie vergeefs verzet het zich, slaande de verzenen tegen de prikkels. Jezus is meerder dan het menschelijk hart. Hij kan het gevoelig maken, omzetten, bekeeren, herscheppen. Hij kan daarin leven, zijn leven uitstorten. Van een steenen hart kan Hij het tot een vleeschen hart maken: tot een hart, dat de zonde als zonde leert kennen, over die zonde bedroefd wordt, daarover berouw heeft, die zonde belijdt, die zonde haat, die zonde bestrijdt en naar verlossing uit hare macht zucht. Dat alles kan Koning Jezus doen. Hij kan op ieder gebied eene andere, eene nieuwe, eene heerlijke schepping daarstellen. En die macht is geestelijk. Tegenover de geestelijke macht der zonde stelt Hij de zijne. Ja! de zonde is eene geestelijke macht in de wereld. Het is zoo, zij werkt zicht- baar; — zij openbaart hare werking zichtbaar voor 't menschelijk oog. Zij wil door aanwending van stoffelijke middelen tot geestelijke overheersching van den mensch komen. Het is den vorsten dezer aarde, den machtigen, den wereldbeheerschers te doen om de menschheid te brengen onder den verderfelijken invloed van hunne begrippen en stelsels, dus om de heerschappij over den geest, opdat de onderworpenen zich in alles schikken naar de beginselen, die zij omhelsd hebben. De wereldbeheerschers dezer eeuw doen dit onder de satanische invloeden van het rijk der duisternis. Yan dat rijk zijn zij de handlangers, dikwijls onbewust, terwijl zij ineenen onafhankelijk te zijn. Werkelijk handelen zij onder hoogere invloeden. In den dienst van dat rijk der duisternis zijn dan ook de vleescheiijke wapenen, die zij gebruiken: de slaafsche arbeid, het scherpgeslepen zwaard, het moordend lood. Zoo hebben zij jaren, eeuwen lang geijverd tegen de vrijheid des gewetens en zich verzet tegen de prediking der waarheid, tegen het Evangelie. Zij hebben de menschheid met geweld willen dwingen Gods AVoord te verloochenen, omdat dit woord wel zegt: //Geef den keizer wat des keizers is," maar ook „Geef Gode wat Godes is" en opkomt tegen alle mensch vergoding en slaafsche onderwerping aan den menschelijken wil, met verloochening van Gods wil. En wanneer nu hier en daar iemand verklaarde eene hoogere macht te erkennen dan de menschelijke, hebben de wereldbeheerschers naar het goud als lokaas, of naar het zwaard als geescl gegrepen, opdat men voor hen zich zou buigen. Beschouwt in dat licht alle gevoerde oorlogen, vooral de godsdienstoorlogen alle verdrukkingen en vervolgingen. Leest zoo de vroegere en latere geschiedenis, dan gaat daarover een treffend licht voor U op. Meent echter niet dat dit alles buiten den verheerlijkten Heer omging; dat Hij het niet zag; dat Hij het niet wist! Immers doorliepen zijne oogen ook toen de gansche aarde. Ja, Petrus heeft te recht de alwetendheid des Heeren beleden. Wat beteekent de voorstelling van den Verheerlijkte, zooals Hij zich aan Johannes vertoonde, met oogen als vlammen vuurs. Is niet die scherpe, die vurige blik een beeld van zijne alwetendheid? Ja! alwetend is Hij. Yoor Hem is ook het hart des konings een opengeslagen boêk. Steeds tegenwoordig naar zijne lioogere, goddelijke natuur, overal waar raadslagen tegen zijn heilig rijk werden bedacht, werkte Hij onzichtbaar maar met kracht. Hij beheerschte de trotsche geesten, die naar de oppermacht op ieder gebied streefden. Hij verhinderde dc volvoering van der boozen raad. Hij sloeg hen met verblindheid, met onverstand, met waanzin en gaf aan het hart een gevoel van machteloosheid, bij de ontdekking van de vrachteloosheid der raadslagen, die zich uitte in den kreet der vertwijfeling , zooals wij lezen van Julianus, den afgevallen Christenkeizer: „O Galileër, zoo hebt gij dan toch overwonnen!" Of de Koning der waarheid en des vredes deed voor de verduisterde en in blindheid des geestes strijdende en vervolgende zielen het licht der waarheid verrijzen, bracht ze tegenover zijn Woord, bracht ze in aanraking met de predikers van 't Evangelie, opende de oogen, verteederde de harten, maakte gedwee en volgzaam, stemde door zijn Geest de harten tot berouw, zoodat de verharden hunne zonden beleden en de toevlucht namen tot zijn kruis. Zoo arbeidde Hij jaren, eeuwen lang en voerde, als de Koning van 't Godsrijk, met geestelijke wapenen een geestelijken strijd op deze aarde tegen dc overheden, de machten, dc geweldhebbers der wereld, dc geestelijke boosheden in de lucht, d. i. tegen den satan, zijne engelen en handlangers op aarde. Het wapen in den geestelijken strijd is niet vleeschelijk maar geestelijk. Zijn Woord, liet Evangelie des Kruises, was liet middel, waardoor Hij zijne geestelijke almacht, zijne almacht over de harten verheerlijkte. Dat geestelijke zwaard gaf flij den zijnen in handen. Door zijn Geest onderwees Hij hen in de heilige krijgskunde. Hij leerde dat zwaard des Geestes, het levend en blijvend Woord, goed te gebruiken, zonden te ontdekken, voor zonden te waarschuwen, de oogen te openen voor de diepten des satans, voor de verderfelijke besmettingen der wereld, voor de verleidende macht der zonde. Zoo vond de satan op zijn rooftocht door de wereld Hem overal als een tegenstander, stellende tegenover leugen de waarheid, tegenover list de oprechtheid, tegenover den eisch: „Kniel voor mij en ik geef u de wereld/' de belofte: „Zoo gij Mij volgt, geef Ik u eene plaats in het heilige en zalige Vaderhuis." — Hoe treffend heeft die Koning de geestelijkheid van zijne macht getoond, juist in de werktuigen, die Hij zich uitkoos. Neen, zij waren niet vele, die getuigen, geen mannen van naam of van kracht. Hoe weinig beteekenden zij! Hoe weinig waren zij in getal! En toch, toen de Koning hen geroepen hebbende, hen omgord en hun zijn Geest verleend had, gingen zij uit en spraken blijmoedig en met kracht. En men luisterde met aandacht en hing aan hunne lippen, en de harten werden week, en de oogen werden vochtig, en de handen werden ten gebede gevouwen, en hier en daar stortte een verbitterde Saulus ter aarde en bekende: „Heer! Gij zijt mij te sterk geweest; Gij hebt mij overmocht!" En zoo gaat de Heer voort te arbeiden, onzichtbaar maar met kracht, — door middel van de levende verkondiging Zijns Woords, hnrtcn bewerkend, verbrijzelend, bekeerehch aan die harten gevende een gevoel van onvoldaanheid, van' onvrede met de genietingen van dit leven; daarin werkende de overtuiging: „Neen! dat is bet niet, waarbij ik baai vinden kan. Daar is iets anders, iets beters, iets hoogers; dat alleen kan mij gelukkig maken!''' "De Koning der zielen legt nog in zijn dierbahr Woord eene groote, geestelijke kracht; eene kracht, die overreedt, die het hart overbuigt; eene kracht, die den mensch op de knieën brengt, die het hart biddende maakt en Jezus in 't geloof doet aangrijpen, den Koning door Gods genade, die in de plaats zijner schuldige onderdanen zich voor Gods gericht gesteld heeft en daardoor hun Kedder geworden is. Ja! wat de veelheid der mensehelijke middelen, wat de krachtigste menschelijke werkzaamheid niet vermag, dat doet menigmaal één enkel door den H. Geest op de lippen gelegd woord. Waar ook zelfs de uitnemendste middelen door pienschen aangewend, bevonden worden te zijn als het ploegen op de diamantharde rots, daar worden, als de almachtige Koning den adem zijns H. Geestes laat gaan door eene gemeente, niet alleen schoone bloesems maar ook heerlijke vruchten gezien. Waar een getrouwe Nathan zijn welmeenend: ffGij zijt die man!" te vergeefs laat hooren, daar is menigmaal eene onbeduidende ontmoeting, een schijnbaar zwak woord, één enkel oogenblik in de eenzaamheid doorgebracht, genoeg om de ziel tot haren God te doen terug keeren, om de ziel haren Zaligmaker en Koning te doen zoeken. Is het die ontmoeting, is het dat woord, is het dat eenzaam oogenblik, waardoor die lieuchelijke omkeering wordt bewerkt? Neen! M. H.! maar het is de almachtige Koning, die daarin een zegen legt, opdat Hij zich niet alleen in zijne geestelijke werking maar ook in zijne almacht verheerlijke, die juist het kleine gebruikt! l)e macht is onweerstaanbaar. Voorzeker! Te vergeefs was liet, dat de afvallige Julianus den Galileër bestreed. Te vergeefs was liet, dat Saulus, de vervolger, de verzenen sloeg tegen de prikkels. Dan is het ook: „Gij zijt mij te sterk geworden, Gij hebt mij overmocht." Is Hem, den Koning van 't Godsrijk, alle macht in hemel en op aarde gegeven, — welnu! dan moet voor die scheppingsmacht het schepsel, hoe machtig ook, zich buigen. Want wie mag in den hemel tegen den Heer geschat worden, en wie is Hem gelijk onder de kinderen der sterken ? Hebben niet de golven moeten gehoorzamen, toen de Heer tot haar sprak : „Zwijgt ! W eest stil ?" Kon het dochterken van Jaïrus op het bed, — kon de jongeling van Xain op de baar, — kon Lazarus in het graf blijven rusten, toen de Levensvorst hen tot het leven riep.' Hebben niet de daemonische geesten de door hen gefolterde lijders moeten verlaten, toen de Heer het hun geboodHeeft niet de satan als een verwonneling het strijdperk in Gethsemané's dreven moeten verlaten, toen de groote, de geheel-éénige Lijder in den geloove zich onderwierp aan 's \ aders wil? En als Hij reeds toen, in de dagen zijns vleesches, zulk eene onweerstaanbare kracht geopenbaard heeft, wat mag men dan niet van Hem verwachten, nu Hij uit het graf verrees, daarin achterlatende de uit vrijen wille aangenomen beperktheid der menscheliike natuur! Xu Hij verhoogd is aan Gods rechterhand!' Nu God Hem een naam heeft gegeven boven allen naam! Xu Hem de engelen, machten en krachten onderworpen zijn! Maar neen: Wij. vragen dat niet meer, want de geschiedenis zegt ons dat ^ zijne macht onweerstaanbaar is. Immers heeft Hij 18 eeuwen lang alle raadslagen, tegen zijn rijk bedacht, verijdeld. Lang en zwaar heeft het Godsrijk moeten kampen en menigmaal was de semeente des Heeren haar einde nabij. Menigmaal was zij gelijk aan liet scheepken, waarin de discipelen van Jezus den felsten storm moesten doorstaan. Maar als de nood het hoogst was, was de redding nabij. Dan toonde Hij zichtbaar, voor aller oog, dat het Hem niet aan de macht ontbreekt. Heeft Hij dat ook niet aan u getoond, gij zijne oprechte, blijmoedige, getrouwe onderdanen? Gij leefdet naar liet goeddunken van uw hart, onverschillig, ongevoelig voor den zegen van liet ware discipelscbap. Gij waart van Hem afkeerig, zijn vijand, zijn tegenstander. He zonde liadt gij lief. De eer, de vreugde dezer wereld was voor u alles. Zonder Christus, ja! zonder God in de wereld, zoo leefdet Gij. Gij werdt op het zondige, het verderfelijke daarvan gewezen. Maar gij hoordet niet! Gij werdt vermaand, gewaarschuwd, gebeden zelfs. Maar die stem was voor u als de stem eens roependen in de woestijn! De stem van den dienaar des "VV oords kwam tot u te vergeefs. Daar kwam Hij-zelf, uw Koning tot u. Op eenmaal stond Hij voor u, en gij kendet Hem! Hij gaf u eene gedachte in het hart, die dat hart aandeed en week maakte. Het was de gedachte aan zijne groote, goddelijke, door u mislende liefde! Het was de gedachte aan 't geen gij jaren lang bij de wereld gezocht, maar niet gevondeu hadt. Gij hadt vrede gezocht en vreugde, maar slechts onrust gevonden en smart; slechts teleurstelling, geen bevrediging. Gij hadt voor dat schijngoed het ware, het blijvende ^verworpen. Dat zaagt gij op eenmaal in, en gij kendet voor 't eerst de zondesmart. De Heer begon u onrustig te maken. Nu nam het eenzaam weenen, het ernstig zoeken een aanvang. De knieën werden nu gebogen; het leven des gebeds begon. Het is zoo, nu en dan was er iets in u, dat u dwingen wilde tot de wereld terug te keeren, maar het was u niet meer mogelijk. Er was in uw hart eene smart opgerezen, voor welke de wereld geen vertroosting meer " bood. Er was in uw hart een ontzettend ledig ontstaan, dat de wereld niet meer vervullen kon. Zoo keerdet gij u met te meer ernst en kracht tot uwen Koning en vond bij Hem al wat u ontbrak. Hoe beminnelijk werd u nu de eenzaamheid; hoe dierbaar Gods Woord; hoe vertroostend het gebed; hoe onmisbaar Christus! O, als gij nu niet eenige weken of maanden, maar jaren terug ziet, toen uw leven nog was als het leven van de groote menigte, dan ontdekt gij een in het oog vallend verschil, dan roept gij uit: ,rEén ding weet ik, dat ik blind was en nu zie. Nu weet ik dat Christus mij aangezien en mijn hart tot de gehoorzaamheid des geloofs gebogen heeft. En wat met mij geschied is, ja! dat heeft Hij gedaan! Slechts goddelijke, onweerstaanbare macht, slechts zijne macht kon den zwaren sluitsteen afwentelen van het graf, waarin ik jaren lang als een geestelijk-doode gerust had." Nog ééne uitdrukking in den gekozen tekst vordert al onze aandacht en eene degelijke verklaring, omdat zij aanleiding heeft gegeven tot eene den Heer vernederende en voor ons troostelooze opvatting. Jezus verklaart dat alle macht in hemel en op aarde Hem gegeven is. Niet gering is het getal dergenen, die uit deze verklaring aanleiding nemen des Heeren goddelijke natuur te bestrijden. Zij brengen dit woord in verband tot andere uitdrukkingen, die op zekere minderheid, ondergeschiktheid van Jezus aan den Vader, op zijne afhankelijkheid van den Vader ons wijzen. Zoo heeft de Heer gezegd: //Mijn Vader is meerder dan Ik." — n Van dien dag (des oordeels) weet ook de Zoon niet."—• vDe Zoon kan niets van zich zei ven doen." Ja! M. H.! dat staat geschreven en wij behooren ook daarop te letten. Maar daarom zijn wij niet blind voor zooveel verklaringen in tegenovergestelden zin. Is het waar dat de plaatsen, waar Jezus zijne wezenseenheid met den Vader belijdt, nog veel talrijker zijn, wij willen niet op de meerderheid van deze letten, maar slechts daarop wijzen, dat deze schijnstrijdigheid kan opgelost worden door de opmerking, 'dtti de beperking, waaraan onze lieer zich vrijwillig onderworpen heeft, slechts op zijn aardsche leven vóór zijn dood betrekking heeft gehad. Voor die beperktheid mogen wij niet blind zijn, maar toch ook niet toelaten dat men daaruit^aanleiding neme zijne godheid te loochenen. Men mag Hem geen verwijt maken van 't geen Hij zich uit liefde voor een tijd wilde ontzeggen. Waar de Heer recht had te verklaren dat Hij macht had tot het afleggen en het aannemen van 't leven als Een, die heerlijkheid had bij den Vader, eer de wereld was, en dus zich buiten den kring der van God afhankelijke en in den tijd geworden schepselen te plaatsen, daar kan het woord, dat Hij sprak, slechts beteekenen: //Nu neem Ik de goddelijke macht weder in handen, welke Ik vóór mijne vrijwillige vernedering heb uitgeoefend." Maar zoo spreekt Hij nu niet, omdat Hij wil doen uitkomen „dat deze goddelijke macht niet door Hem aangematigd, niet afgedwongen, niet door list verkregen is." (Stier) — „Gelijk in vroegere eeuwen, d. i. vóór mijne komst in het vleesch, de wereldregeering de verheerlijking van den naam des Vaders bedoelde, alzoo is van nu aan die regeering in mijne handen gesteld naar den raad en den wil des Vaders tot mijne verheerlijking." En als dan nu alle dingen aan Christus zijn overgegeven eu alle macht in den hemel en op de aarde bij Hem berust; 2 als Hij nu is Wereldkoning, dan is Hij ook onze wettige" Vorst, die macht heeft ons te verderven, en macht ons te behouden. Dat wij dan ons gewillig voor Hem neder* buigen, die door God ten Koning is gezalfd over Sion. "Wij allen zijn aan de macht van Christus onderworpen. Hij heerscht ook over ons, en moet naar 's Vaders wil door ons erkend worden als onze wettige Vorst, aan wien wij eerbied en liefde y vertrouwen en gehoorzaamheid schuldig zijn. Moet het ons niet tot groote vreugde zijn, dat wij tot Hem in betrekking staan, Hem onzen Heer noemen, tot wiens eer de Vader zulk een welgevallen heeft; die zoo machtig, ja! almachtig is; die ons kan verlichten en bewaren, genezen en leiden tot de heerlijkheid des hemels? Moet het ons niet eene eere zijn Hem als Koning te belijden, voor Hem als voor onzen Koning te knielen, Hem de schuldige gehoorzaamheid te betoonen? En doen wij dit waarlijk; belijden wij Hem, gelijk wij zijn naam dragen; wijden wij ons aan zijnen dienst toe, gelijk wij dit beloofd hebben; zijn wij Hem getrouw door onder zijne banier en in zijne kracht te strijden tegen de zonde en hare bekooringen, tegen den satan en zijne verzoekingen, dan mogen wij op de openbaring van zijne almacht in onze bewaring en volkomen verlossing rekenen. Dan mogen wij vertrouwen dat onze Koning het voor ons zal opnemen in den zwaren strijd, die ons het leven soms zoo moeilijk en bang maakt; dat Hij het ons niet zal laten ontbreken aan de vertroostingen zijner geestelijke nabijheid en aan de ondersteuning zijner almachtige hand. Ja! daarvan mogen wij dan verzekerd zijn, want Hij heeft het beloofd en de Getuige in den hemel is waarachtig en getrouw. Maar juist omdat het zulk een zegen medebrengt een onderdaan van Koning Jezus te zijn, mag niet worden verzuimd met ernst te onderzoeken of wij het waar- "jk zijn; of wij wandelen aan zijne hand, naar zijn Woord, geleid door zijn Geest; Hem eerende, flem beminnende, aan Hem gehoorzaam zijnde, aan Hem ons volle vertrouwen schenkende. En dit onderzoek moet nu met bizonderen ernst worden ingesteld; want ie algemeene geest van onzen tijd is ie van onverschilligheid, van vijandschap, van verzet en groot, zéér groot is het aantal dergenen, die hunnen wettigen Vorst van zijn zetel willen afdringen, waarop Hij als Wereldmonarch is gezeten en die, in plaats van Hem te eeren, Hem schande aandoen. En dit onderzoek mag zelfs geen enkelen dag worden uitgesteld; want de dood kan u plotseling overvallen en u daarheen overbrengen, waar voor ondankbare, oproerige onderdanen een nameloos lijden en eene eeuwige schande bereid is. Maar al ware dit zoo niet, al waren u nog jaren levens gegund, vergeet toch niet «at, hoe langer gij met dat huldebetoon wacht, het u des te moeilijker zal vallen daartoe over te gaan. Vergeet ook niet at iedere nieuwe dag in vijandschap tegen uwen Koning doorgebracht, uw ellendig leven buiten zijne zalige gemeenschap weder met een dag vermeerdert. Voorzeker! lang genoeg, te lang, veel te lang hebt gij u zeiven wreedaardig beroofd van de zaligheid in den dienst van uwen wettigen Koning e nu en Daarom M. Gel.! zoo gij naar goeden raad wilt ooren hoort dan naar dezen raad en volgt dien op: „ik raad u, in uw eigen belang, onthoudt uwen Koning „niet langer waarop Hij recht heeft; want daardoor berooft ,/giJ u zeiven van een onuitsprekelijk geluk en bereidt u „eene toekomst van ondenkbare ellende." s'j> ^le in de handpalmen uws Konings gegraveerd njt en die Hij als een zegel op zijn goddelijk liefdehart heeft gezet, verlaat u op de almacht van uwen Koning met een goed vertrouwen, dat zich niet wil laten schokken, zelfs niet door de grootste bezwaren. Gij moogt met zulk een Koning aan uwe zijde, aan uwe rechterhand een gewenschten uitgang van alle wegen der lichaims- en zielsellende en een gezegenden ingang in het Vaderhuis verwachten. Vertrouwt u dan aan Hem toe, Hij zal het maken! Bekommert u dan niet over uwe toekomst, of over de toekomst der Kerk; want die toekomst is in zijne handen. Hij zal immers de zielen der nooddruftigeq verlossen ! Ook in den hemel bezit Hij alle macht. Engelen zijn zijne dienaars, en deze dienaars zendt Hij uit als wachters der zijnen. Het oordeel is reeds uitgesproken. De overste dezer wereld is reeds buitengeworpen. De wereld is reeds overwonnen. Hij heeft voor u gestreden en de overwinning behaald. Ook de zonde ligt aan zijne voeten. Zoo kunt gij dan kalm en blijde voortgaan en zoowel u zeiven als uwen medereizigers naar 's Konings gebied toeroepen: O vreest niet met dien Vorst valleijen in te treden, Maar leert gemoedigd zijn in alle tegenheden; Hecht u aan Jezus vast en houdt Hem bij de handy En volgt Hem willig na door 't onbezaaide land. Als schrik en angst somtijds de zwakke ziel beroeren, De duivel, 't eigen hart, de wereld op ons loeren, Ons oog zij op den Vorst, die hen in ketens sloeg. Wie Kern gelooft, die heeft aan Hem alleen genoeg! AMEN. II. leerrede. over MATTH. 28: 19. uitgesproken te wissenkerke, den 44"> mei 1873 des voormiddags. 1 Psalm 67: 1. gelezen: Jesaja 11: 1—10. gezongen: Gezang XXXVI: 1. Psalm. XIX: 5. Psalm. LXXII: M. Gel! De laatste wil van stervenden moet ons heilig Zijn en in ieder opzicht, zelfs tot in de kleinste bizonderheden worden volbracht, hoe moeilijk en bezwarend het ons opgelegde ook zijn moge. Die een testament aannemen wil, moet het aannemen in zijn geheel. Die de daarin toegezegde geldelijke voordeelc-n genieten wil, moet zich ook alle daarmede verbonden lasten getroosten. Wat zoudt gij zeggen van den man, die wel wilde bezitten al wat hem in het testament van een gestorvene toegezegd was, maar niet zich wilde verbinden te volbrengen wat hem in dat testament bevolen werd. Zoudt gij hem niet onredelijk, onrechtvaardig noemen? Welnu! M. H.! zoo onredelijk en onrechtvaardig handelen velen in onzen tijd tegenover het Evangelie van Jezus Christus, zijn heilig testament, zijn uitersten wil, door Hem bekend gemaakt, éér Ilij de aarde verliet. Die uiterste wil heeft met alleen op Gods beloften, waar ook op Gods bevelen betrekking. Jezus Christus heeft niet alleen gaven toegezegd, maar ook eischen gesteld. Hij heeft niet alleen gezegd: „Gij zult de gave des H. Geestes ontfangen," maar ook: „Gij zult mijne getuigen zijn." "Voorzeker! wij mogen blijmoedig erkennen dat tegenover de groote menigte, die den H. Geest niet begeert, de gemeente des Heeren aan dien Geest behoefte gevoelt en met ootmoed en heilbegeerte de vervulling van die belofte afsmeekt en verwacht. Met blijdschap des harten leest zij in het testament van luiren Heer en Koning eb gezegende belofte van de gave des H. Geestes. Maar wanneer wij nu onderzoeken waarom het bezit des H. Geestes haar zooveel waard is, waarom zij met zooveel kracht den H. Geest begeert, dan ontdekken wij dat zij daarbij meer hare persoonlijke behoefte dan de eer des Heeren en het heil der zielen op het oog heeft. Het is haar bij de bede om den H. Geest meer te doen om in het heldere en vroolijke licht var» de bewustheid der schuldvergeving te wandelen en van haar aandeel aan 's hemels heerlijkheid verzekerd te zijn, dan om door den H. Geest in staat gesteld te worden tegenover den Heer en de wereld hare roeping te vervullen. Toch blijft het woord des Verheerlijkten voor de gemeente, van kracht: „Gij zult mijne getuigen zijn.'' En ziet zij zich daarin den eisch des Konings voorgesteld, zij is verplicht» dien eisch met nauwgezetheid ie volbrengen-, hoeveel het haar ook kosten moge. Al wie zich de beloften des Heeren met vrijmoedigheid toeeigenen wil, moet met blijmoedigheid den hem opgelegden last dragen. Het gaat niet aan met de linkerhand den eisch af te weren, terwijl na en ter zelfder tijdde rechterhand naar de belofte uitstrekt. En wie uwer, die mij hoort spreken over den laatsteii wil des Heeren, over zijn testament en den daarin voorgestelden eisch, denkt niet als van zelf aan dat gewichtige ;■ „Gaat heen in de gelieele wereld" dat Hij sprak. En met recht denkt hij daaraan. Want het is een belangrijk woord,. een woord van groot gewicht en van ruime strekking. Het is een woord, dat krachtig ingrijpt in het gemeenteleven, dat de gemeente zoowel op haar verleden als op hare roeping voor de toekomst wijst. W daan 1 dat wij dan heden dit wooid. des Heeren, dezen eisch lezen en overdenken! Uwe aandacht vindt dit woord Matth. 28: lö. Ik ga in het eerste deel mijner rede u dit woord verklaren, om in het tweede een drietal wenken, daarin gegeven, u voor te stellen. Zegene de opgewekte en eeuwig levendeHeiland wat ik spreken ga aan uwe harten! Door de plaats, welke ook aan dit bevel des Ileeren gegeven is en door den vorm, waarin Hij het voorgesteld heeft, wordt bij vernieuwing duidelijk dat ieder bevel des Ileeren in eene troostvolle belofte, althans in eene moedgevende verzekering gegrond is. De verzekering gaat hier vooraf, dat Hem alle macht in hemel en op aarde is gegeven. ,/Ik ben Wereldbeheerscher, Wereldkoning, aan Mij behoort zij toe. "Welnn! gaat dan heen en onderwerpt haar aan mijne heerschappij." Ja! de koningrijken der wereld zijn aan Christus gegeven, opdat Hij over dezelve heersche. De wereld, eenmaal eene woonstede Gods, bestemd, geroepen Hem volmaakt te beminnen en te dienen, is ten gevolge fan eene welgelukte satanische list aan die bestemming onttrokken, en door haren zedelijken val buiten onmachtig hare roeping te volbrengen. Toch, al viel zij van haren Schepper af, bleef zij zijn eigendom, bleef Hij zijn goddelijk eigendomsrecht behouden. En 't is niet alleen van dat recht Gods, dat Christus op aarde kwam getuigen; Hij kwam het ook handhaven. Ja! daartoe kwam Hij op aarde. Hij kwam op aarde om wat den Vader toebehoorde, maar aan Hem ontvreemd wa3, tot dien Yader terug te leiden, het van Hem vervreemde weder aan Hem te gewennen! Dat werk der verzoening, der terjigleiding ondernam Hij met blijden moed en daarin volhardde Hij met goddelijk geduld en niet minder met rijken zegen; zoodat toen Hij zijn werkzaam leven besloot, de eerstelingen der aan den satan ontrukte en tot God teruggebrachte mensehheid gereed stonden de verheven taak van den Meester over te nemen en weinige dagen vóór zijn heengaan de vereerende opdracht ontfingen, heen te gaan en zich noch door afstanden, noch door toestanden te laten verhinderen in de verkondiging van liet Evangelie der zaligheid. wGaat dan heen/' sprak de Verheerlijkte. Wij hebben gezien dat Hij zoo spreken, dat Hij den zijnen bevelen gegeven, dat Hij hen uitzenden mocht. Zijn reclit daartoe is in zijne majesteit gegrond. Eu met vrijmoedigheid mogen allen, die aan 's Konings roepstem gehoor geven, zich op die majesteit beroepen, wanneer de wereld hun van deze gehoorzaamheid rekenschap vraagt. Zij hebben dan slechts hun lastbrief te toonen en te wijzen zoowel op den koninglijken naam als op het koninglijk zegel, waarvan deze lastbrief voorzien is. ffGaat dan heen, maakt alle volkeren tot mijne leerlingen/' Zoo sprak Jezus. De Heer wil zeggen: „De gansche aarde behoort Mij toe, daarom moet zij tot Mij worden gebracht. En gij, mijne leerlingen, zult met alle kracht medewerken, opdat het Mij ontvreemde weder in mijn bezit kome!" "W elk een verschil tusschen dit en een vroeger woord! Ook toen had Hij den zijnen bevolen heen te gaan, maar met welke beperking! Gij zult niet heengaan op den weg der Heidenen, maar alleen tot de verloren schapen van het huis Israëls," zoo had Hij toen gesproken. En nul Ook tot de Heidenen, ja! tot alle Heidenen, gaat overal heen! Dringt overal door! Brengt allen onder mijne heerschappij! Voorzeker! de Heer had recht om zoowel het een als het ander de heidensche steden ïi;n\vrijmofg hebben *d—™ van Jezus al wisten zij dat hunne getuigenis van den Ver- den V met Sp0t 6n h°°n Z0U worden verg°l- Ik stel mij voor dat de kalmte, de vrijmoedigheid ZZïe d6en 17- °P d6n Pinksterda* ^ en van Jezus getuigde, de vrucht is geweest der vaste overtuiging- „Naar r: p*r*rh,i="«•*-*»*£&»*? ee" ?mlu* hij aan den Heer Jezus gelL Z ™It6° Ja beloften dea Hee,e„ tóige- nen mocht, waar hij ook was, in Athene, in Korinthe in Jeruzalem, i„ Bome, tegenover het woeden van Israël en de smadingen van het Heidendom op eene bizondere wiS t belofte ^ Da Zeword™ d°<* deze heerlijke lofte Zii„ T m de ^erde^ ™ deze L zyn troost en zijne kracht heeft gevonden tegenover eiöenaardige bezwaren en smarten van ziine halli™ 1 op het eiland Patmos Dat de nt™, J ^gschap wnlt* Cf r , de chnst^-martelaars, van elke Stefanus de eerste was, op eene bizondere wijze zijn Heeren tot^het " f ^ ^ ^ d- Meeren tot het ondergaan van al dat lijden, dat voor het e c ei kerkgeschiedenis zooveel met bloed bevlekte blad 611 , °^ele-d- ^t alle latere herders en wL evangelisten en zendelingen, voor wie de prediking van den rr ÏT' gese™"' ^behoefte wa. 2 4e overdenking dezer belofte een niet geri™ «„enhT ben weggetogen. Ik weet en ben ve«kerd° da, fllen dt ' V™' neergebogen onder het gericht van moeiten Zbr ZT'T\1?m « —* -* h de overhebben gevonden. U,ir de voortdurende herhaling van deze belofte, welke in bizonder treurige en zorgwekkende omstandigheden met bizondere kracht tot hen gebracht werd, heeft de Verheerlijkte, die al zijne schapen lij name kent en weet wat een ieder noodig lieeft, steeds toereikenden troost in hunne harten uitgestort. Ja! het is deze belofte, welke niet alleen het meest herhaald, maar ook op de kennelijkste wijze vervuld is geworden. „Ik ben met u\" Yan dat woord klonk de nagalm in hunne zielen. Dat „Ik ben met w" werd door hen vernomen, ter zelfder tijd dat de wereld hare hevigste bedreigingen hooren liet! Te midden van het hoongelach, van de vraag der meest bijtende spottenij: ;/A\'aar is God, wien gij vertrouwdet en op wien ge uwe hope bouwdet?" sprak de Verheerlijkte zijn goddelijk: „Ik ben met u!" A.ls de ziel klagen moest: ,/Eenzaam ben ik eïi verschoven," sprak de Heer Jezus zijn moedgevend: „Neen! alleen zijt gij niet. Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal waarheen gij gaan zult." En dat woord was den Christenlijders genoeg. In de lange, bange, weenend doorgebrachte, doorgeworstelde nachten, onder de lichaamssmarten eu zielsbenauwdheden van het ziekbed, liet Koning Jezus niet na zijne moedgevende belofte te herhalen en daardoor de neergebogen harten op te beuren. En als het op een sterven aanging en het gebroken oog al het zichtbare zag verdwijnen, — als de verstijfde vingeren den handdruk van nabestaande of vriend bijna niet meer gevoelden en de nog overgebleven levenskracht aan het lichaam ontzonk, — als het zielsoog voor de verschrikkingen des doods werd geopend , — als de ziel met vroeger ongekende kracht het ontzettend gewicht der heimelijke zonden gevoelde, dan, en dan wel het meest! genoot het geloovig gemoed de vertroostende kracht van 's Heeren belofte. Dan openbaarde een hemelsche lach, die speelde om de bleeke lip- peil, welk eene kracht die belofte heeft voor hei hart, daé met het geloof in Jezus ook het genot van al zijne toezeggingen deelachtig is. Wij vragen niet of Hij die belofte vervuld heeft. Deze vraag zou eene beleediging zijn voor Jezus. Zij zou gegrond zijn in twijfel aan zijne waarheid en trouw. En die twijfel zou Hem onteeren. Wij mogen, wij moeten van Ilem verwachten dat Hij al zijne beloften• vervuld heeft, nog vervult en vervullen zal. Vervuld' heeft, zeggen wij' en hebben daarbij het oog op de geschiedenis zijner Kerk op aarde tot op den tegenwoordigen tijd. De vervulling van deze belofte is aanschouwd reeds dadelijk na '»Heeren hemelvaart. En vraagt gij nu hoe, op welke wijze Hij dat gedaan heeft, ik antwoord u: „Op znlk eene 'wijze als gevorderd werd door de bizondere omstandigheden, waarin de gemeente zich bevond. Hij was met haar om in een tijd, toen de innige eenheid zoo noodig was, de harten samen te binden en te vereenigen tot één zelfden zin en één zelfde gevoelen. Deze innige vereeuiging was de liefelijke vrucht der vaste overtuiging dat niet alleen de Heer onzichtbaar in hun midden was, maar ook dat ieder voor zich zei ven en allen te zamen aan Hem en zijn heil deel hadden. Dat de Heer met hen was, 't was duidelijk te zien aan den toegang tot huizen en harten hun verleend; aan den zegen der Evangelieverkondiging hun geschonken; aan de afwending van zoo menig dreigend gevaar; aan de vernietiging van zoo memgen boozen raad! Zoo was Hij met Petrus op den Pinksterdag en gaf hem woorden te spreken van waarheid en ernst; met Stefanus en vergunde hem een blik in de hemelsche heerlijkheid; met Pa,dus en maakte hem sterk, onoverwinnelijk tegenover joodsehe priesters en heidense^ vorsten. Zoo was Hij ten allen tijde inet allen, als zij voor koningen werden gesteld, op de pijnbank werden gefolterd, op den brandstapel werden geblakerd, voor de leeuwen werden geworpen. Zoo was Hij met de Christen-martelaars, om hen tegen de smartelijkste folteringen te wapenen met eene hraclit, met een woed, met een geduld, waarover de vijand verbaasd was! Hij was met allen, en deed hun zijne tegenwoordigheid gevoelen. Hij was met hen, en sprak met hen, en bemoedigde hen, en laafde hen, en zalfde hunne schrijvende woorden, en droogde hunne tranen, en verloste hen uit al hunne benauwdheden, en sloot hunne brekende oogen, en ving hun laaf sten adem op! Wel heeft de wereld ten allen tijde beweerd dat al wat de Christenen over die tegenwoordigheid des Heeren en hare gezegende vrucht beleden, aan de werking eener al te sterk geprikkelde verbeeldingskracht moet worden toegeschreven en dat wij hier moeten denken aaS diveeperij en godsdienstigen waanzin; maar met vrijmoedigheid mogen wij vragen of de woorden, die zij spraken, niet te eenvoudig zijn, om ze als vruchten van zulk eene te sterk geprikkelde verbeeldingskracht te beschouwen? \\ arineer Ignatius, een leerling van Johannes, gezegd heeft, toen hij veroordeeld was door leeuwen verscheurd te worden: „Het is beter voor mij om Christus wil te sterven, dan over de rijken der wereld te heerschen;" — of wanneer Folyearpus, toen men hem op den brandstapel wilde vastklinken, gezegd heeft: „Laat mij, zooals ik ben; die mij kracht geeft om het vuur te verdragen, zal mij ook wel helpen om onbewegelijk te blijven staan;" — dan vragen wij of er iets is in deze woorden, dat zelfs eenigzins naar opgewondenheid zweemt? Justmus, gegeeseld wordende, beleed kloekmoedig en onbeschroomd zijn geloof. Ferpetua, fle jeugdige, adelijke vrouw, door den rechter vermaand zich over haren ouden vader en haar kind te ontfermen en Christus te verloochenen, riep uit: „Mij smart zijn kommervolle ouderdom, maar toch! ik ben eene Christin!" Pionius, ouderling der gemeente van Smijrna, aan liet hout genageld en daarna vermaand Christus af te zweren, daar dan de ijzeren nagels weder zouden worden uitgetrokken, zeide: „Ik heb de smart der nagels gevoeld. Of wilt gij andere voorbeelden uit later tijd? Hoort dan het woord van Johannes Huss, die op den brandstapel staande uitriep: „Wat ik met mijn mond heb geleerd, dat verzege] ik thans met mijn bloed." Hoort wat John Wesley sprak, toen hij stierf: „Het beste van alles is, dat God met ons is." En ook geen Christen is er in onzen tijd, die dat niet ondervindt. Hier is brood- of geldnood — en de Heer komende brengt het voedzaam brood mede in huis, of legt in liet weinige eene bizondere kracht. Daar wordt pijn geleden - en de Heer komt die pijn verzachten, of schenkt der ziel zóóveel van zijne tegenwoordigheid te genieten dat de pijn niet gevoeld wordt. Elders gaat den Christen de stroom der zonde over het hoofd heen en spelt hem verderf en ondergang _ en de Heer komt in de ruimte stellen, zoodat hij het hoofd uit de golven verheft. Ginds doorwandelt een leeraar den hem toevertrouwden wijngaard en zoekt maar vindt geen enkele vrucht; maar de onzichtbare trouwe Leidsman leidt hem naar eene dagloonershut, brengt hem in aanraking met eene diep-onkundige en om hare hardheid zelfs door de wereld verachte ziel, en doet hem uit haren mond de zoo roerende belijdenis hooren: * Mijne plaats was in 't eeuwig verderf, maar God nam mij aan en verbrak de banden der zonde." ') En wat ') Mij onlangs wedervaren. zal ik nog meer zeggen? Is niet vooral het -ziekbed, liet sterfbed de plaats, waar wordt aanschouwd hoe heerlijk, hoe volkomen, hoe wonderbaar en goddelijk de Heer Jezus zijne belofte vervult? En van uitnemende woorden bij de ervaring van 's Heeren vele algenoegzame nabijheid op die sterfbedden gesproken, die de reddende macht en liefde van Jezus verkondigen, willen wij u voor ditmaal slechts mededeelen wat een Engelsch geneesheer stervende sprak: ,/Christus is voor mij alles. Zijn stok en staf troosten mij. Er is geen duisternis. Ik zie Hem, den hemelschen Jozua, die mij droogvoets leiden zal door de Jordaan. Nu ga ik rusten oin weer te ontwaken; want God zal hen, die in Christus ontslapen zijn, wederbrengen met Hem!" //Ik ben met u alle de dagen tot aan de voleinding deiwereld." Is Hij ook met u, M. H.? Is ook met u de alomtegenwoordige, de almachtige, de medelijdende, de getrouwe J ezus! Ach! de zeer algemeene, zoo schadelijke oppervlakkigloeid onzer dagen let alleen op de beloften des Heeren en neemt die onvoorwaardelijk aan, zonder met zich zelve rekenschap te houden, zonder te vragen: //Hoe behoort het hart gezind te zijn om zich deze belofte toe te eigenen en op hare vervulling te vertrouwen?" Of meent gij dat deze belofte allen geldt? Maar tot wie sprak de Heer het eerst dit woord? Immers tot hen, die in Hem geloofden en Hem in oprechtheid beminden. Neen! de Heer Jezus kan niet met hen zijn, die onverschillig zijn voor Hem; die leven als of Hij er niet is; die niet van Hem willen weten; die in plaats van hun geluk bij Hem te zoeken,. dat geluk zoeken in deze wereld. De Heer Jezus is niet met hen, die naar het vleesch leven en do zonde liefhebben. Xiet met hen, die zoo zij dan verzoening, verlossing en heiliging zoeken, zich zeiven willen verzoenen, verlossen en heiligen. Niet met hen, die op eigen wijsheid en kracht steunen. Niet met hen, die in de kennis zijner wegen geen lust hebben en, in weerwil van alle vermaningen en roepstemmen, in weerwil van de ernstigste voorvallen des levens, waarin Hij tot den mensch komt en spreekt, steeds verder en verder van Hem afwijken. Daarom behoort gij met ernst te onderzoeken hoe gij over Hem denkt, wat gij voor Hem gevoelt. Hoe velen zijn er, die in Hem gedaante zien noch heerlijkheid; die niet van Hem willen weten; die Hem haten, Hem dagelijks tegenstaan, Hem verguizen! Want een van beide is zeker. Wij eeren Hem, of wij verguizen Hem; wij hebben Hem lief, of wij haten Hem! Hij is ons óf alles, o'f nietsl Een derde toestand is niet denkbaar. Daarom nog eenmaal: ,/Onderzoekt met ernst wie gij zijt, waar gij staat, ivat gij gevoelt, wat gij cloetl Onderzoekt dit met allen ernst; want uw eeuwig geluk hangt er van af! Als gij den Heer Jezus niet in oprechtheid lief hebt, Hem niet belijdt, Hem niet toewijdt geld, tijd en kracht, 'dan is de Beer niet met u, maar tegen ul Dan kan Hij immers met met u zijn. Bedenkt dat, gij die u verbonden hebt tegen uwen wettigen Koning te strijden en die in plaats van het Evangelie, waardoor Hij zijn rijk uitbreidt, in zijn loop door deze wereld te steunen, het in dien loop wilt verhinderen. De belofte is niet voor u, maar voor zijné oprechte vrienden, niet alleen naar zijn naam genoemd, maar ook door zijn Geest geheiligd; voor allen die waarlijk priesters zijn -van den levenden God. Hij roept nog een ieder van hen in zijne moeite, in zijn lijden, in zijn bange worstelingen toe: Vreest niet, want Ik ben met u; Ik heb u verlost en bij uwen naam geroepen: Gij zijt de mijne. Wanneer gij gaan zult door het water, zal Ik bij u zijn." Zoo spreekt Hij tot allen, die Hem liefhebben. Maar de adem zijner lippen doodt de goddeloozen, hen die onrecht werken, hen die hun Vorst naar de kroon steken, hen die zich hebben verbonden te doen wat kwaad is in zijne oogen. Zoo ligt dan voor u in die voor den Christen moedgevende belofte eene ontzettende bedreiging opgesloten, eene bedreiging van vruchteloos de verzeneu tegen de prikkels te zullen slaan en slechts tot uwe eeuwige schade tegen uwen Koning te strijden. Keert dan terug, nu het nog tijd is! Waarom zoudt gij zulk een oordeel over u halen? Waarom zoudt gij u berooven van den zegen zijner nabijheid? Waarom zoudt gij voor altijd afstand doen van het licht, van den vrede, van de kracht, van den troost des Heeren? De wereld zal niet altijd met u zijn. Wellicht keert zij zich spoedig van u af en laat u alleen: Uwe vrienden zullen u spoedig verlaten, althans gij zult ze moeten verlaten. Bij den dood ontvalt u alles: geld en goed, eer en macht, genieting en lust! Waaraan zult gij u dan vasthouden, als alles wankelt en valt; als alles vlucht en verdwijnt; bij het naderen van den dood, in het donkere doodsdal? En zoo de gedachte dat de Heer het zoo waardig is door u als Leidsman te worden begeerd, u niet kan bewegen daartoe over te gaan, dat dan ten minste de gedachte aan uwe ellende buiten Christus u bewege zijne nabijheid te begeeren en zijnen dienst te kiezen. „Ik len met u alle de dagen, tot aan de voleinding der wereldZoo spreekt Jezus tot de gemeente der geloovigen in haar geheel, tot ieder der zijnen in het bizonder: Al uwe dagen, uw leven lang, totdat gij hier God» raad helt uitgediend / Welk eene troostvolle belofte voor 's Heeren gemeente ! De Heer Jezus is met haar. En Hij die met haar is, is meer dan zij die tegen haar zijn. De Kerk, gevestigd in zijn bloed , zal voor geen vijand bukken. Hoe ook bedreigd, zij is veilig. De Kerk zorge dan slechts dat zij hare vastheid niet verlate, maar zij verder niet bezorgd! Want tegen den snel aanrukkenden vijand richt de Geest des Heeren eene banier op. Gij leden der ware Kerk! Zorgt dan voor de bewaring van het u overgeleverde dierbare geloof; maar weest niet bezorgd! Want de macht der hel overweldigt 's Ileeren gemeente nimmer ! Zoo is Hij met de Kerk in haar geheel, met ieder lid in t bizonder. „Ook met mij?" zoo vraagt zeker meer dan een en vraagt dit met een hart vol angst en kommer, niet kunnende gelooven dat de almachtige heilige Jezus, die boven de starren troont en de wolken heeft tot zijn wagen, met hem, den nietigen, zondigen sterveling zou kunnen zijn. Voorzeker! ook met u, hoe arm, nietig en schuldig gij ook zijn moogt, zoo gij maar oprecht voor Hem zijt en zijne nabijheid in oprechtheid begeert. Hij vraagt slechts van u dat gij Hem liefliebt- dat gij Hem zoekt; dat gij Hem alleen, niemand, niets anders begeert. En als gij in oprechtheid kunt verklaren dat dit uwe begeerte is, dat uw hart naar Hem uitgaat, dat uw hart wél het meest uwe gedurige afwijkingen betreurt en het u tot eene groote smart is, dat gij nog zoo gedurig Hem kunt verlaten, ja! dan is die belofte ook voor u. Dan is het niet: "Ik zal met u zijQ;" maar: „Ik ben met u, heden en morgen en altijd, zoolang gij hier zijt, totdat de dood komt en Ik u overbreng in dat land, waar gij eeuwig zijt met Mij! Dat de gedachte aan uwe onwaardigheid u niet verhindere deze belofte des Heeren ootmoedig aan te nemen. Is niet allen yenacle? Is niet zijne heerschappij eene heerschappij der genade? Doet Hij niet alles om zijns naams wil? Hij is met u, al bew/:rkt gij Ilem niet. Hij is mét u, al meent gij dat Hij u verlaten heeft. Hij is met u, al schijnen alle dingen tegen u te zijn. Hij is met u in al uwe nooden, benauwdheden, verzoekingen en smarten. Hij sterkt en steunt u en bewaart u voor struikelen en vallen! Hij is met u dag en nacht, in gezondheid en krankheid, in rijkdom en armoede, in leven en sterven. O! houdt u dan daaraan vast, dat de Heer u niet begeeft, u niet verlaat en dat Hij u dan wel het meest zijne hulp bewijst, als gij die het allerminst verwacht. Gij hebt de verzekering dat Hij met u is, daarom moet gij niet vreezen. Gij hebt de belofte dat Hij met u blijven zal al uwe levensdagen, daarom, kunt gij met moed de donkere toekomst tegengaan. Laat dan de betuiging van Azaf de uwe zijn: „Ik zal dan gedurig bij U zijn; Gij hebt mijne rechterhand gevat. Gij zült mij leiden naar uwen raad en daarna in heerlijkheid opnemen." Yraagt van Hem de gave des H. Geestes, opdat er moed en kracht zij om te steunen op zijn woord: Ik ben met w, ook help Ik u, ook sterk Ik w, ook ondersteun Ik u met de rechterhand mijner gerechtigheid! Dat woord der belofte blijft vast, gelijk zijn wezen. Het zal vervuld worden. Gij zult bij toeneming ondervinden dat Hij met u is; niet het minst in het sterfuur, als gij moet afdalen in de donkere doodsvallei. En daarom, omdat Hij het beloofd heeft en de Getuige in den hemel getrouw is, Treedt moedig voorwaarts door den stroom , Hij zorgt voor u, weest zonder schroom; De golven kunnen u niet déren, Waar Hij u leidt, de Heer der Heeren! Niet een, dien Ilij heeft bij de hand genomen, Is immer in dit water omgekomen ! AMEN. Bij den uitgever dezes is mede verschenen: HET EENZAAM BIDDEN. VIER BRIEVEN DOOR J. J. KNAP, in leven laatst Predikant lij de Nederl. Ilerv. Gcm. te Woudsend, MET EEN VOORWOORD VAN G. A. RADEMAKER, Predikant te fineek. VIERDE DRUK. Prijs f 1.00. NAGELATEN LEERREDENEN * VAU A. S. JOUSTBA, tn leven Predikant bij de Nederl. Ilerv. Gem. te Slijk-Ewijk en aldaar overleden i9 Maart 1870. MET EENE VOORREDE VAN J. G. YEHHOEFF, Predikant te Wissenkerke. Prijs ƒ 0.75.