Drieërlei lijdenstoestand. JOH. 12 : 27, 28". BEN WOORD TOT I)E GEMEENTE NA DEN DOOD ZIJNEE GADE. Uitgesproken 12 Maart, 1871. DOOR ! H. BROUWER, Preil. te Zwolle. 85 F 5 ZWOLLE. w. i-:. j. tjeenk willink. 1871. Prijs ƒ 0.30. DRIEËRLEI LIJDENSTOESTAND. Joh. 12 : 27, 28'. BIBLIOTHEEK THU-KAMPEN 0100 0123 Drieërlei lijdenstoestand. JOH. 12 : 27, 28". EEN WOORD TOT DE GEMEENTE NA DEN DOOD ZIJNER GADE. Uitgesproken 12 Maart, 1871. BOOR H. BROUWER, Pred. te Zwolle. ZWOLLE. — W. E. J. TJEENK WILLINK. 1871. <^/(r t jit/éïe/i. Ier gedachtenis aan de onvergetelijke, die den 23sten tebruari uit ons midden heenging, geef ik, daartoe aangezocht, dit woord, mij van onderscheidene zijden ter lezing gevraagd, in het licht. Het zij voor .u en mij, en ook voor velen, die met ons den weg der smarte bewandelen, maar ook voor hen, die de raadselen des levens gaarne plaatsen in het licht van den godsdienst van Jezus — eene heen wijzing naar de eenige toereikende bron van troost en vrede, kracht en hoop. Het is ons eene zoete gedachte, dat zij, die ons zoo dierbaar was en die het zoo ten volle verdient, dat wij haar beweenen, zich eene blijvende plaats in zooveler hart had verworven. Voor de ondubbelzinnige blijken daarvan ons uit alle oorden des lands geworden, kan ik niet nalaten onze innige dankbaarheid en weemoedige blijdschap nit te spreken. Maar vrede niet waar? vinden wij alleen in het heerlijk geloof, waarin zij ontsliep, en dat de kroon was op haar leven in belangelooze liefde, stillen eenvoud, trouwen arbeid, zoolang het dag was. Moge dat geloof aan ons en aller christenen leven die wijding geven, waardoor het sterven wordt — een heengaan in vrede ! ZWOLLE, 30 Maart 1871. B. Gelezen: Joh. 12 : 23—28\ Rom. 8 : 17—25 en 28—39. Voorzang: Gezang 24 : 1, 3. Als de nacht van bange zorgen 't Uitzicht uwer hoop bedekt, Als de lichtstraal van den morgen Ons, uit dezen nacht van zorgen,. Slechts tot nieuwe zorgen wekt: Ach! wie geeft dan nog voor inenschen Troost in zulk een bitter lot? Ja, aan d' eindpaal uwer wenschen, Christen! staat er hulp voor inenschen, Staat uw Vader en uw God. Hoop op Hem! uit al de zorgen, Die deez' droevig''aarde geeft, Rijst het licht eens van dien morgen, Dat men, na een nacht van zorgen, Eeuwig zonder zorgen leeft. Sterveling! de weg door 't leven, Door dit donkre tranendal, Doe u niet voor d'uitkomst beven; Kies dien Leidsman naar dat leven, Waar men nooit meer zorgen zal. Gr e b e d. Tekst: Joh. 12 : 27, 28\ Dut ik voor ditmaal van den voorgeschreven lijdenstekst afweek, zal niemand mver bevreemden. Maar niet van het lijdensevangelie zelf. Dat zegt u reeds de klank der woorden. Daartoe zouden persoonlijke gewaarwordingen, van welken aard ook, mij de vrijmoedigheid niet geven. Het lijdensevangelie! Wanneer zou ik het liever prediken, zij het ook met een verbrijzeld hart, dan nu Gods hand mij op den lijdensweg heeft gevoerd? Dikwerf heb ik der gemeente dat Evangelie verkondigd, ik durf zeggen, met eeu bewogen gemoed. Maar nu ik zelf wederom het lijden des levens van eene mij nog nieuwe zijde leerde kennen, nu een offer van mij en de mijnen werd gevraagd, dat ons zwaar viel te brengen, nu hoop en bid ik van God, dat dit de vrucht moge zijn van het mij opgelegde kruis, dat ik uit meer gerijpte ervaring van Christus en dien gekruist moge getuigen. Ik heb dikwerf aan het sterfbed mede geweend en gebeden en getracht mij in de plaats te stellen der treurenden. Ma,ar ik dacht gedurig: hoe veel beter zoudt gij kunnen mede lijden, hoe veel meer indruk zou uw troostwoord maken, als gij zelf aan het doodsbed en aan het graf van gade en kinderen hadt geleden en gebeden! En terwijl ik God dankte, dat Hij mij dit tot hiertoe bijna geheel had bespaard, bad ik, • dat er wat meer in mij mocht zijn van dat ontfermend Verlossershart diens meêdoogenden Hoogepriesters, die de zijnen leert, op zijn voorbeeld, medelijden te hebben met de zwakheden en de smarten der broeders en zusters naar het vleesch. En nu — God heeft mij ook dit geleerd. Rouwdragenden! voortaan kan ik met u weenen — beproefden! voortaan kan ik aan ziek- en sterfbed uw angst verstaan en met u bidden — uit eigen ervaring. Mijn eerste woord na den smartelijken slag, die mijn huis, mijn leven, mijn hart trof, moge van die ervaring getuigen. Daartoe helpe mij God! Jezus, die altijd waakt en bidt, spreekt het voorgelezen woord, als het laatste lijden genaakt. Het spreekt van drieërlei lijdenstoestand, dien Hij heeft gekend, en dien ook wij, geloof ik, moeten doorworstelen. Jezus' ziel is ontroerd onder het lijden. Hij wordt bestormd door tegenstrijdige wenschen. Hij komt tot rust in eenswillendheid met God. Zingen: Ps. 42 : 3. O mijn ziel! wat buigt ge u neder? Waartoe zijt ge in mij ontrust? Voed het oud vertrouwen weder; Zoek in 's Hoogsten lof uw lust: Want Gods goedheid zal uw' druk Eens verwisslen in geluk. Hoop op God; sla 't oog naar boven; Want ik zal zijn naam nog loven. 1. Nu is mijne ziel ontroerd. Ontzachlijk woord in den mond van Hem, die het sprak. Immers men moet de beteekenis en de kracht van het woord altijd afmeten naar het karakter van hem die spreekt. Oppervlakkige, wufte, prikkelbare menschen zijn licht bewogen, hun ontroering is vaak meer vluchtig dan diep; zij spreken sterker dan zij gevoelen. Wie denkt niet aan het zaad op rotsachtigen bodem gezaaid! Het heeft geen diepte van aarde: daarom gaat het terstond op. Maar — als de zon opgaat, verbrandt het, en omdat het geen wortel heeft, verdort het. Zóó was Jezus niet. "Wordt het ondiepe beekje door elk windje gerimpeld en opgejaagd uit zijne rust, de diepe, wijde stille zee wordt alleen door een stormwind tot in hare ingewanden beroerd. Ziedaar een beeld van Jezus diep en kalm zieleleven. Gij kent Hem, die daar rustig werkt zoolang het dag is, al nadert de nacht, waarin ook Hij niet meer werken kan. De laatste avond aan Paaschdisch en Avondmaal toont ons Hem, geheel den zijnen zich wijdend. Als Hij daar der jongeren voeten wascht, dan zien wij Hem geheel met zijn werk vervuld; zijne afscheidsredenen doen ons Hem kennen, niet verstrooid van geest. Gij bewondert in Hem die grootheid van karakter, die zich vertoont in eene kalmte des gemoeds, door geen hartstocht beroerd. Nooit ziet gij Hem uitbundig in vreugde of in smart. Hij is rustig als Gods Zoon, die zijne ruste steeds vindt aan het Vaderhart. Ja, 's Vaders wil was des daags zijn spijze en 't gebed zijn nachtrust: daarom is Hij zoo kalm, en getuigt ook, als het stervensuur voor hem nadert, van zijn eigen zielsrust 111 het woord aan zijne jongeren: uw hart worde niet ontroerd: gelooft in God, gelooft ook in mij! Maar nu — is ook zijne ziel ontroerd. Waarom? Niet om het heengaan uit deze wereld tot den Vader. Dit wenscht Hij, dat zijne jongeren, als zij Hem liefhebben, met Hem en voor Hem als eene reden tot blijdschap beschouwen. Niet om de op handen zijnde scheiding van de zijnen. Die overal in het Vaderhuis is, die een eeuwig leven in zich draagt en aan een onverderfelijk leven gelooft, zoo als Hij, voor dien bestaat er eigenlijk geen scheiding, ** waar geen dood meer is. Hij keilt althans hare bitterheid niet. Maar zijne ziel is ontroerd , omdat eene andere wezenlijke, ontzettende doodsvallei vóór hem ligt. En daar moet Hij doorheen. De zonde is zijn moordenaar, de moordenaar in zekeren zin van zijn zieleleven. Hij is gekomen, om de wereld tot bewustheid van zonde te brengen en. van zonde te redden, en — de wereld lacht om Hem, veracht Hem, werpt Hem uit. Hij is gekomen tot het zijne, en — de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Zelfs in zijne uitverkorenen wordt Hij ten deele teleurgesteld. Als de. boosheid Hem aangrimt, als verraad eu ontrouw Hem overvallen, dan is Hij zich zelf meester, maar vooraf doorleeft Hij dien lijdenstoestaud en wapent zich er tegen en dat kost Hem veel strijd en smart. Gij ziet u al die ontzettende en aandoenlijke lijdenstafereelen achtereenvolgens weer voor oogen gesteld. Jezus, de speelbal der zonde voor een laaghartigen Herodes is het onderwerp voor dit uur, waar Pilatus u het beeld is van de gewetenloosheid der zonde, die van Jezus zoekt af te komen ; Herodes het beeld van de lichtzinnigheid der zonde, die naar Jezus verlangend uitziet; Israëls Oversten het beeld van de boosheid der zonde, die Jezus lastert; de krijgsknechten het beeld van de laagheid der zonde, die met Jezus haar spottend spel drijft; Pilatus en Herodes te samen het beeld der valsche staatkunde, die partij trekt van Jezus in haar voordeel. Of, zie den mensch! die bleeke, wankelende, bloedige gestalte des gegeeselden, die daar staat duldend en zwijgend. Of, zie dien honing! met een diadeem van doornen getooid, met een scherpen doornstruik als scepter in de hand, met een versleten soldatenmantel of een wit spotgewaad als het vorstelijk purper om zijne leden. En — Hij staat en duldt en zwijgt. Of, zie Hem tegenover Barabas den moordenaar! die twee gelijk gesteld in 't gericht, tusschen beider lot de keus aan Israël gegeven. En — Hij staat en duldt en zwijgt. Gelijk een lam, dat stil ter slachtbank gaat, Gelijk een schaap zich zwijgend scheren laat, Zoo deedt ge uw mond niet open onder 't kwaad U overkomen! (1) Of, zie Hem voor Kajafas' rechterstoel, Kajafas, den schijnheilige, die het duldt, dat een dienstknecht Hein in 't aangezicht slaat, en die met den eed bij 's He eren naain spot, om Jezus eene belijdenis af te persen, die Hem het leven zal kosten. Neen, — nu zwijgt Hij niet, maar spreekt, om der waarheid getuigenis te geven. Zie Hem in Gethsémane, waar Hij worstelt in het stof voor Gods aangezicht en het: Vader! uw wil geschiede! de grootte van het offer en van zijn zegepraal verkondigt. Zie Hem aan het kruis, waar lichaamslijden en zieleleed ten top stijgen. Gij verstaat, dunkt mij, eenigszins de kracht en het recht van dat woord, in het voorgevoel van al dit lijden gesproken: nu is mijne ziel ontroerd. Wat dunkt u van dien eersten lijdenstoestand in den Heer? Viudt gij Hem hier misschien minder groot, dan aan den Paaschdisch, waar de afscheidsredenen van zijne wonderbare kalmte en zelfbeheersching getuigen ? Zoudt gij den Stoïcijn misschien meer bewonderen, die zijn gevoel aan banden heeft gelegd, neen gedood, en in gevoelloosheid zijne grootheid zoekt? Zijn zoogenaamde verstandsmensclien, die de uiting van het diepst gevoel zich schamen en zulks als zwakheid beschouwen, de voorwerpen uwer bewondering? Ik geloof het niet. En wat Jezus aangaat, als zijne ziel, dat is hier, de zetel van zijn innerlijk gemoedsleven, de zetel van ge- (1) Gz. 232 : 5". waarwordingen, aandoeningen, neigingen, lust en smart, hoop en vrees — als zijne ziel ontroerd is, dan wordt ons een blik gegund in zijn echt menschelijk Verlossersliart, dan zien wij tot Hem op als den barmhartigen Hoogepriester, die medelijden kan hebben met onze zwakheden, dan reiken wij Hem de hand als onzen broeder, ons in alles gelijk geworden, in alles als wij verzocht, maar zonder zonde; die in de dagen zijns vleesches gebeden en smeekingen met sterk geroep en tranen heeft opgezonden tot God, die Hem kan verlossen van den dood; en verhoord van wege zijne godsvrucht, de gehoorzaamheid leerde uit hetgeen Hij leed, en volmaakt geworden, allen die Hem gehoorzamen, eene oorzaak van eeuwige zaligheid is geworden. Ja, Jezus is waarachtig mensch in al den adel zijner natuur; eiken toestand, dien Hij doorleeft, gevoelt Hij in het diepst zijner ziele. Nu blijft zijn lot, zijn lijden Hem niet iets vreemds, niet vreemd aan zijne vorming; nu is Hij de menschelijke Heiland voor menschen. Nu heeft Hij onze tranen en smarten gewijd. Nu is het niet vreemd, dat lijdenden en treurenden hun toevlucht zoeken onder de schaduw van zijn kruis. Ecce Homo! Zie den mensch! schreef mij dezer dagen veelbeteekenend een vriend. In dat ééne woord Ecce Ilomo! — hij wist het en ik voelde het — had hij mij naar eene onuitputtelijke bron van troost gewezen. Neen, als Hij niet had geleden, als zijne ziel niet ontroerd ware in Hem, dan had Hij geen Heiland kunnen zijn van menschen: want mensch zijn en lijden is even gewoon, even natuurlijk, even noodig, als mensch zijn en zich verblijden. Dat woord: nu is mijne ziel ontroerd, moet dan ook ons niet vreemd blijven, met dien eersten lijdenstoestand moeten ook wij beginnen, waar het lijden ons niet wordt bespaard. 'tZal wel niet noodig zijn te verdedigen, dat lijden ons noodig en heilzaam is, waar zelfs Jezus lijdt, waar het immers reeds onvermijdelijk is verbonden aan het leven der zonde, der zinnelijkheid, der sterfelijkheid. Zullen wij dan die hoogte zoeken te bereiken, dat het lijden ons geen lijden meer is? Zullen wij er onze eere in stellen, aan het graf te staan met drooge oogen P Zullen wij het beste van ons leven prijs geven, en alles doen wat wij kunnen, om ons te verstrooien, ten einde ons zeiven maar omtrent de zwaarte van het offer te misleiden en dat zoo min mogelijk te voelen ? Sommigen hebben bijvoorbeeld de gewoonte, om over hunne afgestorvenen zoo min mogelijk te spreken, omdat zij bang zijn voor aandoeningen, 't Schijnt mij een zeer onnatuurlijke toestand. Als Gods hand ons slaat, dan heeft Hij daarmede zijn doel. Wee ons, zoo wij verdoovende middelen aanwenden, om de pijn maar zoo min mogelijk te gevoelen! Die pijn is soms zoo heilzaam. Ze doet vragen naar den genezenden balsem, ze doet uitzien naar den waren heelmeester. Tranen zijn de tolken onzer menschelijkheid. Ik zet mij gaarne neder bij mijne smart, en peil de diepte der wonde en weeg de zwaarte van het kruis, niet om ziekelijke en onvruchtbare aandoeningen gaande te houden, die verlammend op geest en hart en leven werken, maar omdat ik toch wel voelen mag, waar en hoe zwaar mij de hand des Vaders trof, omdat ik toch wel dien te weten, wat de Vader met mij voor heeft, als Hij mij de geliefde gade van 't hart scheurt en de teedere moeder uit den kring der kinderen wegrukt. Als onze ziel ontroerd is, onder welk lijden ook des levens, dan begint althans het lijden doel te treffen, en dan werpen wij ons hulpeloos en ootmoedig in Gods algenoegzame Vaderarmen. Zietdaar BB. en ZZ., de rechtvaardiging en de vruchtbaarheid van alle diep gevoelde smart, van elk met moeite getorscht kruis. Het geeft ous den mensch in deu mensch te aanschouwen, het brengt den mensch aan de voeten, in de armen, aan het hart van zijn God. 2. En wat zal ik zeggen? Vader! verlos mij uit deze ure? Maar daarom ben ik in deze ure gekomen. Zie, Jezus wordt bestormd door tegenstrijdige wenschen. Dat is de tweede lijdenstoestand, dien Hij heeft gekend en dien ook wij met Hem moeten doorworstelen. Het troost ous, dat Jezus dezen toestand heeft gekend. Men is nog altijd zoo gewoon in Jezus het bovenmenschelijke te zien, dat het haast schending der Hem verschuldigde eere schijnt, het rein menschelijke in Hem op den voorgrond te laten treden. Maar het Evangelie is niet bang voor een echt menschelijken Heiland. Wat zou ik ook hebben aan Hem, als een nacht van bange zorgen 't uitzicht mijner hoop bedekt, als het leven van mijn hart schier is uitgedoofd, als onder de diepste smart des aardschen levens de kracht en de moed mij schier ontzinken tot den arbeid — wat zou ik dan hebben aan een bovenmenschelijk wezen, wiens hart ik niet voel kloppen tegen het mijne, waar ik mij bedroefd en verslagen werp aan zijne borst? die niet met mij zuchten', bidden, weenen kan? En dat kan Hij waarlijk niet, als Hij niet mijn kruis heeft getorscht, mijn last heeft gedragen, mijn smart heeft gevoeld aan zijn eigen hart, als Hij niet mijn strijdperk heeft betreden, iu alles verzocht als ik? Neen, ik vrees niet Hem te vernederen , Hem te ontgoddelijken , Hem de kroon der heerlijkheid van het heilig hoofd te rukken, door Hem u voor te stellen, in gedaante gevonden als een mensch, in gelijkheid des zondigen vleesches. En daar is geen eerbiediger hulde aan Hem te brengen, dan met het Profetisch woord, door onzen dichter zoo schoon vertolkt: O man van smart! dat ieder voor u kniel'! Gij droegt aldus de krankheid onzer ziel; 't Was onze smart, die u ten deele viel; Ons overtreden Heeft u verwond; om d' ongeregtigheden, Door ons begaan, zijt g' in dit leed gekomen; De tucht, die ons den vrede toe doet stroomen, Die naamt gij aan! (1) Wat zal ik zeggen? Vader! verlos mij uit deze tere? maar daarom.\ ben ik in deze ure gekomen. 'tls geen weifeling in zijn geest, 't is geen tweestrijd van zijn wil, dien we hier vinden. In Gethsémane, waar de ontroering tot doodsangst stijgt, zien we Hem nog eenigszins meer onzeker en weifelend, welke de weg zijner roeping zijn moge. Het: Gods wil geschiede! blijft ook daar wel de onveranderlijke grondtoon van zijn zieleleven. Maar zijn eigen wensch naar verlossing van den lijdensbeker .treedt daar toch meer beslist op den voorgrond. Hier wordt zijn liart, zijne ziel alleen bestormd door een innig verlangen naar verlossing van het lijden, dat Hem dreigt, maar Hij geeft aan dien wensch niet eenmaal plaats: want duidelijker dan in Gethsémane staat het Hem voor den geest, dat Hij den Vader zelfs niet vragen mag: verlos mij uit deze ure! omdat Hij juist naar 's Vaders raad naar die lijdensure wordt heen geleid, om haar mannelijk door te worstelen. Maar dit blijkt ons dan toch — en daarop komt het aan —: naarmate Hij met besliste overtuiging des geestes (1) Gz. 232 : 3. erkent: ik moet den lijdensweg op; ik mag niet in ernst vragen: Vader! bespaar mij dien weg der smarte; in dezelfde mate dringt zich de reine, echt menschelijke wensch op aan zijn hart met kracht: ach, mocht het lijden mij kunnen bespaard worden! mocht de wensch naar bevrijding geoorloofd, mocht die bede tot den Almachtigen Vader niet zondig zijn! Zietdaar, BB. en TIL., weder den menschelijken Heiland, die zich niet schaamt, ons broeders te noemen, maar die, in 't geen Hij zelf, verzocht zijnde, heeft geleden, hun die verzocht zijn, kan te hulpe komen. Het hart smoort zijne wenschen niet, ook waar het verstand zegt: die wensch is niet voor vervulling vatbaar. Hij acht het geen zonde te zeggen: ik zou zoo gaarne bidden: Vader! verlos mij! indien ik het maar bidden mocht. Hij schaamt zich niet, daarin te belijden, dat het ook Hem, den heilige, zelfverloochening, krachtsinspanning, strijd kost, zijn eigen wil ten ofter te brengen aan den wil des Vaders. Wat zal ik zeggen: Vader! verlos mij uit deze ure? Maar daarom ben ik in deze ure gekomen. Ook wij moeten met Jezus door dien tweeden lijdenstoestand heen. In dezen staan wij gewoonlijk verre, zeer verre achter den Heer. Menig beproefde acht zich ten volle gerechtigd, te bidden om uitredding, zonder dat op den bodem zijner ziel ligt, als bij .Tezus, dat onmisbare: niet mijn wil, uw wil geschiede! Wél luistert men met Jezus naar de stem des harten, dat alleen raadpleegt met zijne liefde, zijn kommer, zijne smart. Maar — om in den dag des onspoeds allereerst te vragen naar Gods raad; om bij het ziekbed Jezus' oogpunt te kiezen: Deze krankheid is niet tot den dood, maar tot heerlijkheid Gods, ook waar het ziekbed oogenschijnlijk een sterfbed zal worden; om daar allereerst te vragen: wat is naar Gods raad voor den kranke het beste, leven of sterven ? Wat strookt het best met Gods opvoedingsplan voor zijne eeuwige bestemming? Wat is op dit oogenblik voor mij noodig: behouden of afstaan, wat dierbaar is aan mijn hart; mijn leven verliezen als 'tware, of mijn leven vinden in den dood of in de redding van die daar zweeft tusschen leven en dood? — Zie, dat met allen ernst eerst vragen, verzuimen wij maar al te zeer. Rede en geweten, geloof en godsvrucht zwijgen vaak, waar het hart met zijn liefde spreekt. En daarom wordt er zoo dikwijls nog gebeden, om den dood zijn prooi te ontrukken, waar men blijkbaar niets anders mag dan het hoofd buigen, zwijgen en aanbidden. t Is waar: "V an ons wordt niet meer gevorderd, dan dat wij Jezus volgen van verre. Het zal ons niet ten kwade geduid worden door de Eeuwige liefde, die de liefde plantte in ons hart, de liefde, voor welke scheiding en dood een ontzettende wanklank is; — het zal ons niet ten kwade geduid worden, dat wij met vurigen aandrang bidden: Vader! verlos ons uit deze ure! Het zal ons nog veel minder tot oneere strekken, als wij tot het uiterste toe blijven gelooven aan de mogelijkheid van gebedsverhooring, in den meest bepaalden zin, bij het alvermogen van Gods reddende liefde. Het is natuurlijk, dat de strijd tusschen menschelijke liefde en eenswillendheid met God dieper door geheel ons geestesleven heengaat, langer duurt, moeilijker wordt overwonnen, dan bij Jezus. Maar — het moet toch ons streven zijn, ons allengs tot de hoogte te verheffen, waarop de Meester stond. Laat het de uitdrukking zijn onzer radeloosheid: wat zal ik zeggen? wat moet ik bidden? wat mag ik wenselien? Laat het hart bestormd worden tot bezwijkens toe: het geloof zij ook bij machte ons op te heffen. En wanneer het ons blijkbaar wordt: Gods gedachten zijn anders dan mijne gedachten; Gods wegen zijn boven mijne wegen; wanneer wij zien: dat is Gods raad en die is niet overeen te brengen met onze wenschen, dau mag de strijd in ons binnenste niet voortgezet worden: het zou zijn opstand tegen God. Dan moet het woord van Jezus: maar daartoe hen ik in deze ure gekomen, ook de uitspraak zijn van onzen geest, die onder den invloed staat van Gods heiligen geest. Het is opmerkelijk, hoe ons zulks gemakkelijker gemaakt wordt door het voorbeeld onzer stervenden. Naarmate de waarschijnlijkheid des scheidens toeneemt, is het, als of voor 't laatst de baud der aardsche liefde nog inniger wordt toegesnoerd, alsof huil teederheid en zorg zich vermenigvuldigen. Maar als de dood zijn kille hand op hen legt, als zij de levenslucht der eeuwigheid inademen, dan is 't, of zij op eens met kracht die aardsche banden verbreken, of zij onverschillig worden aan al wat hun op aarde dierbaar is. Dan wordt de stem van het hart tot zwijgen gebracht door gehoorzaamheid aan Gods stem, die hen roept, die zij duidelijk vernemen; en dan is er geen strijd, geen weifeling meer, dan is het: Vader! uw wil geschiede! de eenige blijvende grondtoon van dat zich ontbindend leven, dat zich tot eeuwig leven verheerlijkt. BB. en ZZ.! schaamt u de wenschen en den strijd niet, die uw hart bestormen in bange stonden. Op den weg der smarte gaat men wankelend en struikelend voorwaarts. Maar loopt dan ook met volharding de loopbaan u voorgesteld, ziende op den Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, en vindt in Hem de kracht, om, als uw Getlisémane, uw Golgotha opdaagt, met besliste zekerheid allen twijfel te overwinnen en Jezus na te spreken: maar daarom ben ik in die ure gekomen. Gezang 58:1,7. Twijfling zwijg, zwijg bange smarte! God, die trouw is, is mijn vrind, En zijn Geest zegt aan mijn harte, Dat ik eeuwig ben Gods kind. Vrees voor straf doet mij niet sagen, Wil mijn hart mij al verklagen, Nogtans vat ik moed in smart; God is meerder, dan mijn hart. Ruwe stormen mogen woeden, Alles om mij heen zij nacht, God, mijn God zal mij behoeden, God houdt voor mijn heil de wacht. Moet ik lang zijn hulp verbeiden, Zijne liefde blijft mij leiden: Door een' nacht, hoe zwart, hoe dicht, Voert Hij mij in 't eeuwig licht. 3. Als dat waar is, dan kan de mensch. veel dragen, Lang verbeiden. Maar dan moet Hij ook met Jezus de lijdensscliool geheel door en den derden lijdenstoestand bereiken, uitgedrukt in dat: Vader! verheerlijk uwen naam! Ziedaar de uimmer ontbrekende heerlijke harmonie, waarin zich elke voorbijgaande schijnbare wanklank van zijn zieleleven oplost. Jezus komt van de ontroering zijner ziel tot rust in eenswillendheid met God. O, in dat woord ligt het geheim van zijn vrede, van zijne kracht! In deze wereld vol nevelen eu hinderpalen op onzen weg, vol stormen en onweders boven ons hoofd, vol stormen en onweders binnen in ons; in deze wereld vol zonde en teleurstelling en miskenning, vol smart en pijn en dood, komt een mensch nooit tot rust, zoolang God niet de poolstar is op zijn nachtelijken tocht aan den duisteren hemel, zoolang God niet is het anker, waaraan hij zich klemt op de onstuimige zee van 't leven, zoolang God niet is de rotssteen van zijn licht bewogen hart! Dat wist Jezus en dienovereenkomstig handelde Jezus. Zijne eere zocht Hij niet; een genot voor zich zelf kende Hij niet, wiens spijze het was zijns 'Vaders wil te doen. Als Hij zijn wensch mocht zien vervuld, als Hij zijn eigen wil kon volbrengen, dan was Hij niet zeker, of de uitkomst goed ware. Maar als God zijn naam slechts verheerlijkte, dan zou alles goed zijn ook voor den Zoon. Vader! verheerlijk uw naam! dat wil zeggen : openbaar Gij maar uw goddelijk wezen, onthul Gij maar uw raad, volbreng Gij maar uw oogmerken, laat slechts miju persoon, mijn leven en werk, mijn lijden en dood dienstbaar worden aan uw heerlijk wereldplan, aan de stichting van uw rijk op aarde, aan het heil der menschheid. Daarin lost zich al mijn wenschen en willen op, daarin komen mijn hart en mijn geest tot rust. Maar vergeten wij niet, dat deze bede op geen lijdelijken toestand bij Jezus wijst. Immers, hoe zou God zijn naam verheerlijken op den lijdens- en doodsweg van den Zoon zijns welbehagens, als Die niet, eenswillend en medewerkend met God, zelf de vervulling zijner bede bevorderde! Die bede der volle kinderlijke berusting klinkt dan tevens als een beslist en volvaardig: Zie, ik'kom om uw wil te doen, o God! Ja, dit woord is de korte slotsom van het leven, dat achter hem ligt en de verklaring van het lijden dat voor hem ligt. Zijn leven is een gebed en zijn gebed is daad. Nu wordt de eerste schrede op den lijdensweg gezet met de bede: Vader! verheerlijk uwen Zoon, opdat ook uw Zoon u verheerlijke! Wat des Vaders is, is het zijne, wat het zijne is, is des Vaders. Daar is voor zijn bewustzijn tusschen beide eene eenheid der liefde en des geestes, die 'them mogelijk, ja aangenaam maakt, persoonlijke wenschen en eene ondergeschikte liefde ten offer te brengen. De oorzaak onzer krachteloosheid of van ons weifelen en tegenstreven ligt in de nog bestaande scheiding tusschen ons en God, scheiding tusschen het zinnelijke en geestelijke, het tijdelijke eu eeuwige, onze wenschen, ons vermeend belang en ons waarachtig heil. Onze wil staat nog zoo rechtstreeks soms tegenover Gods wil. En dan zijn Gods geboden zwaar, Gods eiscben hard, de offers van ons gevraagd ondragelijk. Waar de mensch Gods kind is geworden, daar verandert zijne levensbeschouwing. Daar wordt zijne liefde geheiligd en verheerlijkt. Daar blijft wel de strijd tusscheu geest en vleesch, tusschen neiging en plicht, tusschen aardsche en hemelsche liefde, maar het wordt gemakkelijker te berusten in Gods wil, en daarin, dat die wil ten onzen opzichte wordt volbracht, of dat wij zelf dien wil in stede van den onzen doen, vrede te vinden. Het dulden en zwijgen tegenover den hoon, den spot, de uittarting der boosheid viel Jezus lichter, omdat Hij vooraf onvoorwaardelijk het offer van zijn wil gebracht had, aan 's Vaders wil. Nu deelde Hij in Gods kracht, Gods licht bestraalde Hem, Gods geest week niet van Hem, Gods liefde zaligde Hem. Ook gij, mijn Broeder of Zuster! moet u tot dien derden lijdenstoestand omhoog worstelen. Gij moet tot dat: Vader! verheerlijk meen naam! u verheffen en in die eenswillendheid met God uwe ruste vinden, 't Valt niet gemakkelijk. ^ ie zou t beter weten, dan die 't met mij ervoeren in de ure, waarin men hier beneden voor altoos afscheidt neemt van wat ons t dierbaarst is op aarde, ter ure, waarin onze menschelijke wil zich rechtstreeks aankant tegen den ondoorgrondelijken wil van God ? Maar zullen wij daarom ongelukkig zijn? Maar die in den volsten zin ongelukkig is, kan niet meer gezegend arbeiden voor zijne bestemming. Ongelukkig, ja, zijn we gewis, als ons aardsche heil ons hoogste heil, aarclsche liefde onze eenige liefde is. Maar niet ongelukkig, wanneer wij God liefhebben, niet ongelukkig, wanneer wij uit kracht van die liefde elk offer aan Hem den Vader kunnen brengen. Die neemt ons niets voor eeuwig af, wat blijvende waarde voor ons heeft. Die geeft ons eens, wat Hij in gebrekkigen toestand van ons neemt, gereinigd en verheerlijkt weder. Wanneer wij dit zinnelijk leven bovenal liefhebben, dan zal er voor ons uit den dood van dat leven geen opstanding, geen verheerlijking zijn te wachten. Wanneer wij in ouders, gade of kroost slechts den vergankelijken, aardschen vorm der persoonlijkheid lief hadden, niet den eeuwigen geest, niet het reine hart, dat geschapen is voor het aanschouwen Gods: dan hebben wij een verlies geleden voor altoos. Maar wanneer wij van elkander scheiden met den blik naar omhoog; wanneer in het stervensuur de bede tot hun God en onzen God, tot hun Vader en onzen Vader de harten nog bindt; wanneer wij gemeenschap hebben met elkander aan het leven Gods, dan behooren wij tot hetzelfde Godsgezin, waarin de dood geen verwoesting kan aanrichten. O, als ik geen God gehad had voor mijn hart in den jongsten beproevingstijd, indien ik mijne ontslapene niet had kunnen leggen aan Gods Vaderhart, indien ik mijne kinderen niet had kunnen troosten met het geloof, de hope, de rust, waarin hunne moeder kalm en blijmoedig de eeuwigheid inging, dan zou het vreeselijk zijn, aan het sterfbed, bij de lijkbaar, tegenover het graf! Maar nu is den dood zijn schrik ontnomen. Nu is het gemis slechts voor een tijd, slechts aan onze zijde. En de liefde zoekt zichzelve niet. Als wij de onzen liefhebben, dan moet zich te midden onzer diepste smart een gevoel van vrede en blijdschap mengen om hunnentwil, als zij heengaan tot den Vader, rustend van hun arbeid, strijd, zorg, smart. Maar waar dit geloof, die liefde, en dus dat licht, die troost ontbreken, daar is het ook onmogelijk, dat de mensch de rust der eenswillendheid met God vinde en zegge met Jezus : Vader! verheerlijk uwen naam! Daar blijft slechts wanhoop, of — vergetelheid, wier leus die der wereld is : uit het oog, uit het hart! Daarvoor beware ons God! O, dat de lijdende Christus ons leere lijden en goedsmoeds zijn in het lijden, uit kracht onzer eenswillendheid met God! Maar dat Hij ons daartoe eerst leere waken, bidden, strijden! Gaat, waar uw God u roept en laat fijn wenk u leiden! Omknelt uw staf en tuigt uw schoudren onder 't kruis! Groet wie gij lief hebt, want uw wegen zullen scheiden; Bereidt uw hart, bereidt uw huis. Steekt fluks uw lampen a an! — ook zoo een zon van zeojen Uw levenspad bestraalt en in uw woning lacht; Omgordt u! gij moet voort op d' onbekende wegen! De lampen aan! — straks komt de nacht! (1) Amen! DANKGEBED. (1) Gz. 254 : 6, 8. Slotzang: Gez. 62 : 2. 's Vaders wil was boven allen, ü Jezus! steeds uw welgevallen, Gij zweegt voor Hem op alles stil; Och! mocht, all' mijn levensdagen, Wat Hem behaagt ook mij behagen, Mijn wil zich voegen naar zijn wil, Dat ik met al mijn' lust In zijnen wil berust'; Hoor mijn zuchten, O ,# heilig mij ! Dat ik als Gij In alles onderworpen zij. Bij W. L, J. IJEJ'jNK AV1LLIJNK te Zwolle zijn uitgegeven in zakformaat. Onder Redactie van den Heer L. N. Schuurman, a . .>rV Secretaris der Gemeente Zwolle. 1°. Grondwet, 2" verm. dr. bijgew. tot 1'ebr. 1871 ƒ 0.25 2°. Wet op het Kiesregt, 2= druk, bijgew. tot Jan. 1871. . . » 0.25 3°. Wet regelende de Prov. Staten, 2» druk, bijgew. Maart 1871 » 0.25 4U. Gemeentewet, 4* vermeerderde uitgave, bijgew. tot Julij 1868. » 0.50 •>". Wet op het Armbestuur. 3* verm. druk, bijgew. Julij 1870. » 0.25 6°. Wet op het Lager Onderwijs. 3' verm. uitg.,bijgew. Oct. 1870. » 0.25 i". Wet op het Middelbaar Onderwijs, met de Programma's der Examens. 2« verm. uitgave, bijgewerkt tot Oct. 1870 . . /, 0.50 8". Wet op de Nationale Militie, 2"verm. druk, bijgew. Julij 1868. // 0.50 9°. Wet op de Schutterijen, 3' verm. druk, bijgew. 27 Julij 1870. » 0 25 10». Wet op de Inkwart., Transporten en Leverantiën, met de reglementaire bepalingen en voorschriften ter uitvoering. „ 0.25 11°. Wet op de Onteigening. 2' verm. druk, bijgew. Maart 1865. » 0.25 Wot omtrent den Waarborg. 2' verm. druk, bijgew. Mei 1865. - 0.25 l i». Wet op de Jagt en Visseherij, 2* verm. druk, bijgew. Maart 1865. -/ 0.25 14°. Wetbetr. de Burg. Pensioenen, 2»tot Maart 1871 bijgew.dr. » 0.25 la». Wet op het Zegel, 3' verm. druk, bijgewerkt tot Maart 1870. » 0.25 16». Wet op de Brievenposterij, 3' verm. druk, bijgew. 5 Jan. 1871. „ 0.215 17». Geneeskundige Wetten, met bijlagen, bijgew. tot Jnnij 1866. » 0.25 18». Wet op de Maten, Gewigten, enz., 2* verm. uitgave, bijgewerkt tot Sept. 1870 „ 0 25 19». Wet op de Begraafplaatsen «0 15 20». Wet op de Stoomtoestellen, met besluit'tot'uitvoering .' .' „ 0.25 21°. Wet op de Spoorwegen, 2» verm. druk, bijgew. tot Sept. 1870. » 0.50 22». Wet Collegiën van Zetters 0 35 23». Wet op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht. . . . 0 25 Het zijn vooral de uittreksels uit de Memorie» van Toelichting, uit de Officiële erslagen, enz., alsmede de Alph. Registers, waardoor deze zak-uitgaven de aoorkeur verdienen. Bij elkander gebonden in een NETTEN LINNEN BAND MET VERGULDEN RUG vormen de 23 eerstgenoemde wetten de VIJFDE VERMEERDERDE UITGAAF van de NEDERLANDSCHE STAATSWETTEN, door L. N. SCHUURMAN. Prijs ƒ 6.65. In het Weekblad van het Regt N°. 3046, leest men de volgende beoordeeling: ö «Dat de zak-uitgaven der verschillende wetten van den Heer Schuurman h'a!!geVenj J den ,Heer Tjeenk Wilunk, te Zwolle, uitmuntend aan haar doel beantwoorden en daarom op den duur veel aftrek vinden, kan niet beter worden bew.ezeu dan door de steeds voortdurende behoefte aan nieuwe uitgaven. Van die der Gemeentewet ziet thans de VIERDE, van die der Wet op de Nationale Militie de TWEEDE DRUK het licht." P Bij W. E. J. TJEENK WILLINK, te Zicolle, wordt uitgegeven: ONDERZEESCHE REIS OM DE AARDE, volgens aanteekeningen UIT HET DAGBOEK YAN PROFESSOR ARONNAX; naar het franscii van JULES VERNE, door Dr. W. J. A. HUBEKTS. 382 bladz., met 4 platen. Ing. ƒ2.60, in prachtband ƒ 2.90. Dit boeiende, voor Nederlanders uitmuntend bewerkte boek, is zeer geschikt voor alle Leesgezelschappen en Leesinriclitingen. Het houdt den lezer in voortdurende spanning en voert hem door alle zeeën van de aarde. De verrassende wendingen in dezen roman zijn ontelbaar; de stijl is zeer levendig. Gebonden is het boek voor ieder een prettig cadeau. Schetsen en Beelden UIT DEN TOESTAND DER AARDE EN HET VERKEER DER VOLKEREN. boor MATTER, naall den vijfden druk vrij bewerkt door J. JURRIUS, Zeeraar aan de Hoogere Burgerschool ie Nijmegen. NOORD- EN WEST-EUROPA. Met in kleurengedrukte kaart der Poolstreken. 308 bladz. Prijs ingen. ƒ 1.60, geb. ƒ 1.90. ZUID- EN OOST-EUROPA. Met 2 Staalplaten. 380 bladz. Prijs ingenaaid f 1.60, gebonden ƒ 1.90. De opgang, dien het werk in Dnitschland gemaakt beeft, is een bewijs voor de degelijkheid. De naam van den bewerker is alom gunstig bekend. In 1871 zullen worden uitgegeven AZIË en AFRIKA; AMERIKA en AUSTRALIË. PARELS UIT HET ZAND. Verhalen van Ottilie "Wildermuth.. uit 't hoogbuitsch overgebracht boor W". JJ. IF. UVTOLTZIEIR,, Predikant te Groningen. 2 deelen. 450 bladz. Prijs ing. ... ƒ 2.60. Gebonden in prachtband, verguld op snee ƒ 3.25. In de Vaderlandfsche Letteroefeningen 1869, Dec. leest men: «Ottilie 'Wildermuth is als lieve, gevoelige, geestige schrijfster ook ten onzent gunstig bekend. Voorzeker zal dus deze vertaling van eenen veraainelden herdruk van eenige harer kortere verhalen koopers en lezers vinden. *foor zoove#dat nog mocht noodig zijn, voegen wij onze aanbeveling gaarne bij die van anderei^^^. De uitvoering is eenvoudig, maar net. H. M. C. van oosterzejqj^^