85 F 57 WORDT NIET VERSCHRIKT! TIJDREDE, GEHOUDEN OP ZONDAG 2 AUGUSTUS 1914, TE VLISSINGEN, DOOR Dr. Pi. A. VAN SCHELVEN, DIENAAR DES WOORDS BIJ DE GEREFORMEERDE KERK ALDAAR UITGEGEVEN TEN BATE VAN HET COMITÉ VOOR STEUN AAN GEZINNEN VAN OPGEROEPENEN VOOR LANDWEER EN MILITIE Prijs: minstens 15 cent. VLISSINGEN C. N. J. DE VEY MESTDAG® 19 14 WORDT NIET ÏERSCHRIKT! TIJDREDE, GEHOUDEN OP ZONDAG 2 AUGUSTUS 1914, TE VLISSINGEN, DOOR Dr. A. A. VAN SCHELVEN, DIENAAR DES WOORDS BIJ DE GEREFORMEERDE KERK ALDAAR UITGEGEVEN TEN BATE VAN HET COMITÉ VOOR STEUN AAN GEZINNEN VAN OPGEROEPENEN VOOR LANDWEER EN MILITIE VLISSINGEN C. N. J. DE VEY MESTDAGH 19 14 / DiBLIQTHEEK X EOL UNIVERSITEIT ) o TRA AT <5, K'W-r** J Met het oog op het goede doel dat deze uitgave beoogt tot welks bereiking ook de Heer DE VEY MESTDAGH vriendelijk wilde medewerken — liet ik er mij toe vinden mijn op ZondaeJ Augustus 1914 in de Nieuwe Middelkerk alhier gehouden predikatie in druk te geven. Verspreide ze in deze ernstige dagen — gelijk men mij verklaarde dat ze bij het hooren deed ook bij het lezen eenigen zegen. VAN SCHELVEN. Vlissingen, 6 Augustus 1914. Ps. 92 : 1. Gelezen: 10 Geboden. Psalm 33. Ps. 118 : 3 en 4. Ps. 79 : 4. Ps. 93 : 2 en 3. En wanneer gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen, zoo wordt niet verschrikt; want dit moet geschieden; maar nog is het einde niet. Want het eene volk zal tegen het andere, volk opstaan, en het eene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen aardbevingen zijn in verscheidene plaatsen, en er zullen hongersnooden wezen, en beroerten. Deze dingen zijn maar beginselen der smarten. Markus 13 : 7 en 8. Geliefde gemeente van onzen Heere Jezus Christus, gedurende een paai Zondagen heb ik met U stil gestaan bij enkele episoden uit de geschiedenis van den diepen val in zonde, dien Gods Woord ons teekent uit het leven van Israels grooten koning David. Oorspronkelijk was het mijn voornemen daarmee ook aan dezen morgen voort te gaan. Maar bij het naderen van dezen rustdag heb ik dat voornemen laten varen. En dat zeker niet tot Uwe verwondering. Immers, er is sedert de laatste maal dat we te samen zijn geweest zóóveel gebeurd, dat van een rustig voortzetten dier beschouwing van de macht der ongerechtigheid in het menschelijk hart eigenlijk geen sprake zou kunnen wezen. Slechts één gedachte hield ons de laatste dagen der afgeloopen week bezig en vervult ons zelfs nu nog, nu we ons als Gemeente vergaderd hebben tot den dienst des Woords: de gedachte aan de mogelijkheid, aan het reeds bijna werkelijke van den lang gevreesden Europeeschen oorlog; van een _ zoo God het niet genadig verhoedt — ^straks heel de wereld in vuur en vlam zettenden krijg. Van dien lang gevreesden oorlog, zeg ik. Reeds jaar en dag immers hebben we in ons werelddeel geleefd in datzelfde gevoel, dat ons vervullen kan op een heeten, onweer-zwangeren zomerdag. Altoos opziend naar de donkere wolken van het kruiende zwerk. Altoos bevangen met een gevoel van beklemming en qpHrnlfthpiri. Altoos beheerscht door de spannende vraag : wanneer zal de eerste bliksemflits den hemel verlichten, en zullen de donderslagen zich laten hooren ? Maar zoo dreigend als nu heeft boven de zee der volkeren de politieke horizont er toch nog nooit uitgezien. Ook eenige jaren geleden — het is achteraf gebleken — is de lont vlak bij het kruit geweest. Toen Engeland en Duitschland in zulk een ernstig diplomatiek geschil waren gewikkeld, dat ook onze Koningin zich genoodzaakt heeft gezien de schepen onzer vloot in gereedheid te brengen, om zoo noodig schending der onzijdigheid van ons vaderland met geweld van wapenen te keeren; en toen alom in steden en dorpen de burgemeesters verwittigd waren dat er misschien oogenblikkelijk zou moeten gehandeld. Maar waren toen de genomen voorzorgsmaatregelen nog altoos van min of meer geheimen aard, zoodat alleen de ingewijden er van wisten, thans kwam de nood zoozeer aan den man, dat de handelingen niet konden uitblijven waarvan oud en jong weet mee Je praten. Thans heeft er een openlijk te wapen loopen van alle volkeren van Europa plaats. Oostenrijks leger drong Servië's grenzen over. Rusland en Duitschland hebben mede - naar heden morgen 't bericht luidde — de behartiging van hunne belangen genomen uit de hand der gezanten en ze gelegd in de sterke vuisten van een eindeloos aantal goedgeoefende infanterie- en cavallerie-divisies. Frankrijk maakt zich ook bereid om zijn slecht-uitgeruste troepen oorlogsgeschikt te maken. De "grijze zeemonsters van Engelands reusachtige vloot koersen langs de grenzen van België's en van onze territoriale wateren. Onheilspellend ligt op de rivier onze waakzame „Zeeland", door eenige kleinere schepen geëscorteerd, die zoo noodig tonnen en bakens langs de zandbanken weg zullen halen en het zeegat met mijnen,.vexsperren. De groene en witte mobilisatiepapieren aan de pui der stadhuizen hebben overal de weerbare manschap opgeroepen om bij de bedreigde grenzen aan landen zeezij er voor te komen waken, dat niemand zich aan de onafhankelijkheid der erve onzer vaderen vergrijpt. Inderdaad : de Zondag, dien we doorleven brengt gevoelens van aangrijpend ernstigen aard! De week, waarvan hij het begin vormt, is een week die voor heel de wereldgeschiedenis en ook voor de historie van ons geliefd Nederland zóó vol beteekenis is, dat elk ander denkbeeld door de gedachte daaraan wordt teruggedrongen. Dat elk ander verlangen in deze samenkomst wordt overstemd door de begeerte om ons af te vragen hoe Gods Woord ons onderwijst in verband met dit ^ntroerend,tijdsgewricht dat we doorleven. Om de Tèe'kenen der tijden te kunnen verstaan. . Zeker is het U voorgelezen tekstgedeelte wel niet ongeschikt om bij het voldoen aan die volkomen gerechtigde begeerte ons ten leiddraad te zijn. We spreekt het in de eerste plaats over^gebeurtenissen in verband met de inname van Jeruzalem in het jaar 70 na Christus, en met den ondergang van het Joodsche volk, waarvan die inname het slotaccoord zou zijn. Maar toch gaat het daarover niet alleen. Toen vier van zijn discipelen op den Olijfberg den Zaligmaker de vragen stelden, waarop deze uitspraak van Hem het antwoord is, toen wenschten ze niet alleen onderwezen te worden over het einde der tempelstad, maar evenzeer over Christus' toekomst en de voleinding der wereld. En zoo omvat dat antwoord dan ook in vers 5 en 6 van dit hoofdstuk - naast de waarschuwing om zich niet in verwarring te laten brengen door valsche Messiassen^als ThguriflSi en derëe''i ' mede een aanwijzing van de manier waarop zich Gods Kerk zou hebben te gedragen tegenover bednege ij e verlossers van alle tijden. En eveneens - m mijn tekst - naait de gedachte om niet te zeer bewogen te worden door de staatkundig troebelen uit den Romeinschen tijd, een teekenen van de rechte gezindheid' onder elk oorlogsgerucht en in ieder oorlogsgevaar. Zie ik juist dan spreekt het daarbij vooral over drie punten; ten eerste over: de ellende van den oorlog; ten tweede over: zijn onvermijdelijkheid ; en ten derde over: zijn profetische beteekenis. Het zou onjuist zijn te zeggen dat de oorlog op de wereld alleen ellende pleegt te brengen. Wie ook maar geringe kennis van de geschiedenis van ons vaderland heeft, weet wel beter. Toen in. 1672 de Republiek onzer zeven vereenigde Gewesten zich met den moed der wanhoop verdedigde tegen niet minder dan vier vijanden tegelijk: Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen, toen heeft die krijg..zelfs uiterst zegenrijke gevolgen gehad. Want hij heeft door Gods gunst niet minder gedaan dan het Protestantisme in Europa voor ondergang te bewaren. En zoo zouden er meer gevallen te noemen zijn. Trouwens niet alleen wat de gevolgen betreft, die hij brengt, kan een oorlog gezegend zijn. Ten allen tijde is er ook in dien zin goeds door gebracht: dat hij bekwaamde tot daden van zelfopoffering en van tnoed als onder vredesomstandigheden haast nooit plegen te worden aanschouwd. Als we _ en terecht - den lof des vredes bezingen, dan mogen we toch ook niet vergeten dat aanhoudende vrede een geslacht te verweekelijken pleegt, met zelden in onzen geest gaandeweg de gedachte begint in te druppelen, dat het hoogste doel van ons bestaan is om het maar goed te hebben in de wereld. Is,vredestijd ook niet vaak rijk aan de wrange vruchten van twist en gekijf? Terwijl omgekeerd de krijg een natie samensmeedt, haar beseffen doet dat er nog hoogere goederen zijn dan een ongestoord bestaan; en een ontplooiing van krachten geeft in de enkele personen en in de massa, als niemand zich ooit had kunnen denken. Maar al mag dat niet voorbijgezien, vergeten mag toch ook niet, dat dat goed dan toch uiterst, uiterst duur wordt gekocht. De afleiding van het woord „Q^\og" staat niet vast. Er zijn taalgeleerden, die 'denken dat het ziet op den toestand van wetteloosheid, dien de oorlog schept. Anderen meenen dat het samenhangt met vuur, of met het liggen van het leger te velde. Maar er zijn er ook die gelooven dat het niet anders beteekent dan „ellende". Welnu, als die laatste afleiding eens de juiste was wat ik niet beoordeelen kan — dan zou dat wel heel sterk getuigen van den verschrikkelijken indruk, dien de oorlog altoos op het hart der menschen heeft gemaakt. En dat toch waarlijk niet ten onrechte. Want .liet woord tnage- dan al of niet ellende beteekenen • dat de krijg een ontzaglijke ellende meebrengt is wel zeker! Een ontzaglijke ellende van den meest uiteenloopenden aard zelfs! Ik denk allereerst aan het persoonlijke leed, dat het gevolg ervan is. Aan de qroote ontberingen, die zich het leger te velde — ondanks den besten verplegingsdienst — moet getroosten. Aan de lichamelijke en geestelijke spanning, waarin het voortdurend levensgevaar de krijgers houdt. Aan de martelingen, die de gewonden hebben te verduren. Aan typhus en cholera en hongersnood, die hun slachtoffers eischen. Om nu nog te zwijgen van den angst der thuisgeblevenen en van hun rouw, als een in den bloei des levens gezond uitgetrokkene op het slagveld het leven moet laten, of in het Roode Kruis-hospitaal aan zijn wonden bezwijkt. Maar nog treuriger gevolgen, immers ellendige gevolgen van nog blijvender aard zie ik, als ik acht geef op wat een oorlog is. Als hij losbreekt kan het niet anders of voor langen tijd komt er een onbegrijpelijke vermindering van alle volkswelvaart. Immers de werkzaamheden staan dan stil. Schaarsch en duur worden de levensmiddelen. En het volk verliest zijn beste krachten, want juist de flinksten hebben zich aan het gevaar bloot te stellen. De kracht eener natie breekt hij dus wel voor tientallen van jaren misschien. En nu sprak ik nog niet eens van de geestelijke en zedelijke ellende, die de oorlog meebrengt. Van de ontwrichting en verwildering, die zich vertoonen waar hij zijn voetstap zet. Nu herinnerde ik er nog niet eens aan hoe hij het dierlijke in den mensch ontketent, aan medelijden met gewonden vaak het zwijgen oplegt, en alle sporen van eerbied voor vrouwen en ouden en kinderen pleegt uit te wisschen. Waarlijk het is niet te verwonderen dat zelfs de gedachte aan oorlog ontsteltenis werpt in ons hart. Dat ieders gezicht zich plooit tot somberen ernst, nu zoo van nabij het gevaar van zulk een oorlog dreigt. Vooral als we bedenken dat het nu zoo letterlijk zou zijn als het woord des Heilands in vers 8 omschrijft: niet slechts een tweetal volkeren dat naar het zwaard grijpt, maar volk tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk; een kruisen van alle bajonetten ter wereld tegelijk — de kleine staten nu nog buiten rekening gelaten — acht millioen aan de zijde van Duitschland, Oostenrijk en Italië, en tien millioen aan de zijde van Frankrijk, Rusland en Engeland. En dat dan met al de moderne wapenen, die het menschelijk vernuft in den loop der jaren tot een verbijsterende moorddadigheid heeft weten op te voeren. Werkelijk zelfs het begin van een paniek, als waarvan ons de dagbladen melding maakten en als ook in onze stad eenigermate werd gezien, is niet onverklaarbaar. Het begin van een paniek, waardoor de winkels in levensmiddelen werden leeggekocht en de spaarbanken werden bestormd. Toch, broeders en zusters, mogen we aan zulk een verbijstering niet toegeven ; hebben we er integendeel heel ernstig tegen te waken en in te gaan. Ten eerste omdat ze zoo'n slechte leidsvrouw is. Terwille van ons vaderland en van ons zelf hebben we in deze dagen juist bij uitstek een koel hoofd en een vaste hand noodig! En wat Uw bezit betreft: nergens is dat, onder omstandigheden als we beleven zoo veilig, als onder de zorgen en den waarborg der overheid, en inderdaad kunt ge dus niet beter doen dan wat ge op 'toogenblik niet noodig hebt te laten waar het is en het niet in Uw woning te nemen. Maar niet alleen misleidt zulk een panische schrik, hij is ook een uiting van ongeloof. „Wanneer ge zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen, zoo wordt niet verschrikt" zegt de Heiland. Dat ge er ernstig onder leeft is plicht. Dat ge er biddend mee bezig zijt; als ge werkelijk een lid van Christus' Kerk zijt kunt ge niet anders. Maar voor schrik, voor het hoofd-kwijt-raken is er geen plaats. Waar ge belijdt dat er geen muschje valt van het dak zonder den wil Uws hemelschen Vaders, en dat de haren Uws hoofds allen zijn geteld, belijdt ge dan niet dat het voorzienig bestel des Heeren gaat over oorlog en vrede ? Is er ook in dit opzicht eenig kwaad in de stad dat de Almachtige niet doet? Dat onze mannen uit hun werk en uit Uw kring zijn gerukt; dat de oogst schooner te velde staat dan in jaren, maar dat straks de handen zullen ontbreken om hem in te zamelen ; en dat de rossig gloeiende krijgsfakkel zijn rookwalm ook over onze landen slaat: ligt daar de diepste oorzaak niet van in Hem, die in den hemel woont en in Wiens oog wij met al de inwoners der aarde zijn geacht als sprinkhanen ? En past ons daarom dan niet een goed toevoorzicht op onzen God en Vader, en een niet-twijfelen of Hij zal ons met alle nooddruft des lichaams en der ziel ook in deze dagen verzorgen ? Laat ons toch niet vergeten : verstaan kunnen wij Gods doen niet. Alle vermogen ontbreekt ons om Zijn wegen te doorgronden. Maar dit weten we toch zeker: als de wereld in verwarring raakt, dan heeft Hij altoos wijze redenen om dat te doen geschieden. En evenmin legt Hij dan terwille van zijn Goddelijke almacht zijn vaderlijke liefde en trouw ter zij. Ja zelfs, eigenlijk geldt het ten aanzien van den oorlog nog niet eens een geval, waarin wij van Zijn werken niets kunnen verstaan. Zij het weinig dat onze tekst er ons van te begrijpen geeft, eenig licht ontsteekt hij ons toch wel. Hij doet ons immers zien dat de krijg in deze wereld niet alleen ellende brengt, maar ook onvermijdelijk is. Er is een zich steeds uitbreidende kring van menschen in onze dagen, voor wie de gang der gebeurtenissen van de laatste weken, bij de verschrikking die hij voor ons allen heeft, nog het zeer bijzonder smartelijke in zich draagt, dat hij een geweldigen knak toebrengt aan een ideaal, dat ze bijna dachten bereikt te hebben. De mannen en vrouwen, die meenden dat ze door hun toegewijde inspanning al gaandeweg den oorlog hadden uitgeroeid. Die hoopten dat de beslissing van alle internationale geschillen voortaan niet meer bij legers en vloten zou zijn, maar bij de scherpzinnige rechtsgeleerden van het Hof van Arbitrage in het Vredespaleis, dat — versierd met de schoonste geschenken der verschillende natiën, die nu tot de tanden gewapend tegenover elkaar staan — ook inderdaad een grenspaal tusschen twee tijdperken in onze wereldgeschiedenis scheen te zijn. We kunnen van die teleurstelling zeker iets verstaan. Want niet minder dan bij hen woont bij ons de smachtende begeerte naar een tijd, waarin twist en wrok zullen verdwijnen en gerechtigheid op de aarde zal heerschen. Maar al kunnen we ze verstaan, ze deelen kunnen we niet. Omdat wij niet, als zij, het ideaal hebben gekoesterd dat zoo iets in deze wereld inderdaad bereikbaar zou wezen. Gods Woord heeft ons wel beter geleerd. Zie slechts mijn tekst. Hoor hoe de Heiland zegt: „dit moet geschieden". Niet dat er ooit voor degenen die oorlog stoken verontschuldiging zou zijn. Dat vrij uit zou gaan wie, omdat hij hoopte door levering van oorlogsmateriaal of door rijzing van den prijs der levensmiddelen winst te behalen, niet alles zou doen wat hij kon om den vrede te bewaren. Maar de oorlog kan niet uitblijven om 'smenschen ongerechtigheden. Hij is het wettige kind van der volkeren zonde. Want het is schrikkelijk, zooals in de staatkunde der natiën het onrecht zegeviert. Het is God geklaagd, zooals de politiek der mogendheden in de laatste tientallen van jaren den regel heeft gehuldigd, dat macht gaat boven recht. Gij herinnert U hoe verleden jaar, toen Montenegro in den Balkanoorlog na veel inspanning en moed de stad Skoetari had ingenomen, de vijanden van tegenwoordig samen gingen om te bewerken, dat dat volk in geen enkel opzicht de vrucht zijner overwinng zou plukken. En is het nu in Albanië niet eender? Daar is een volk, dat niet anders begeert dan zijn eigen heer en meester te zijn. Maar de diplomaten in de hoofdsteden der wereld hebben anders besloten; en daar ziet ge dan het onteerende schouwspel, dat ze dien kleine eenvoudig bij de keel laten grijpen en door wapengeweld doen dwingen zich naar hun wenschen te schikken. Waar nu zoo alle verhouding der natiën vergiftigd is door de schromelijkste onrechtvaardigheid, is 't dan wonder dat eindelijk de bezolding dier zonde openbaar wordt; dat^de maat overloopt en de helsche krachten, die men zoo langen tijd heeft gebruikt om zijn honger te stillen naar land en naar macht nu heinde en ver verwoesting beginnen aan te richten? Doch laten we vooral de schuld niet werpen op regeerders en diplomaten alleen. Wat we doorleven is niet minder de vrucht der zonde van de onderdanen. Of als we rondzien over de aarde, zien we dan niet overal door den mensch inderdaad tot schrikbarende hoogte de ongerechtigheid opgetast? Niemand onzer of hij heeft daarvan nog dezer dagen wel een heel schrijnenden indruk ontvangen, toen uit Frankrijk het bericht tot ons kwam dat een hooggeplaatste vrouw, die in koelen bloede een politieken vijand van haar man als een hond had neergeschoten, werd vrijgesproken; na een proces waarin dag aan dag het grootste bederf aan het licht kwam. En nu is in dat geval, en over het algemeen in dat Frankrijk, de verwording wel tot een bij uitstek ontstellende hoogte geklommen. Maar in beginsel niet veel anders is de toestand toch zeker ook in de andere landen van Europa. Ook in ons vaderland. Ja, we volgen door Gods algemeene gunst op een grooten afstand de toonaangevende landen in ons werelddeel. Maar we volgen toch! Ook bij ons wordt de Schrift losgelaten en brengt men steeds Godslasterlijker theoriën des ongeloofs aan den man. Ook bij ons gaat de zedelijke ontwrichting steeds verder doQr, nemen de geboorten af en de echtscheidingen toe. Ook bij ons worden de fundamenten losgewoeld en rijst de begeerte om het „noch God noch meester" der Fransche revolutie tot levensstaf en tot stervenspeluw te maken. De beschaving — of om het woord van den dag te gebruiken: de cultuur — werd al meer en meer ontwikkeld en verfijnd, maar nu is ze dan ook geworden wat het vlijmscherpe mes is voor dien die het gebruikt: een wapen waarmee hij zichzelf in de allereerste plaats dreigt te wonden. En stonden wij nu, broeders en zusters, als gemeente des Heeren te midden van dat alles maar met een goed geweten. Maar ge moet het met me erkennen : ook zelf halen we de hand melaatsch uit den boezem. Wat is Gods Kerk ook in ons vaderland vaak ontrouw geweest in haar pogen om tegen dien wassenden stroom een dam op te werpen! Wat was ze vaak flauw en onbeslist in haar belijden, l^,in het opkomen voor de majesteit van Gods Woord en de zuivere volheid van het Evangelie. Wat getuigde haar wandel in het midden der menschen dikwijls van aardschen zin en van gelijkvormigheid aan de wereld. Wat hebben de ouders, die nu misschien met een bedrukt hart hier neerzitten om het lichaamsgevaar dat straks mogelijk hun zonen zullen loopen, zich wellicht bitter voor Gods aangezicht te schamen, omdat ze om het zieleheil hunner kinderen zich maar zoo weinig hebben bekommerd, en zonder vrees en zonder gebed hen hebben zien uitgaan naar allerlei levenskring, waar ze dreigden af te wijken van het geloof en te vervreemden van de goede zeden. En nu noem ik nog slechts weinig, maar 't is reeds genoeg om U te doen zeggen : zwijg er maar van ! Ja, we hebben ons diep te buigen. Als we bidden zullen dat God ons en de onzen, die nu op hun post zijn, beware en dat het Hem behage ons den geesel van den oorlog niet over den rug te trekken, dan mag het niet anders zijn dan met de toevoeging: „Wij gedenken heden onzer zonden"; in den geest waarin de psalmdichter zong: Gedenk niet meer aan 't kwaad dat wij bedreven ; Onz' euveldaad word' ons uit gunst vergeven ; Waak op, o God, en wil van verder lijden Ons klein getal door Uwe kracht bevrijden. Help ons, barmhartig Heer, Uw grooten naam ter eer; Uw trouw koom' ons te stade; Verzoen de zware schuld, Die ons met schrik vervult; Bewijs ons eens genade. (Psalm 79 : 4.) „En wanneer gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen, zoo wordt niet verschrikt, wan dit moet geschieden; maar nog is het einde niet. Want het eene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het eene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen aardbevingen zijn in verscheidene plaatsen, en er zullen hongersnooden wezen en beroerten. Deze dingen zijn maar beginselen der smarten . Niet slechts dat de oorlog ellendig, maar onvermijdelijk is - zooals ik U tot dusver poogde aan te toonen - blijkt U uit deze woorden, maar niet minder ook dat hij heeft, wat ik noemde: profetische beteekems. Dat hij een feit is in nauw verband met de wederkomst van onzen Heere Jezus Christus. Naar het inzicht der oude Heidensche wijsgeeren verliep de wereldgeschiedenis als een oneindige ree s van na elkaar komende, maar van elkaar onafhankeli] e cirkels. Elk volgend deel der gebeurtenissen had met het voorafgaande niets te maken. Maar onze Chnsteli] e creschied-beschouwing is een heel andere. Die vindt ge in Paulus' rede op den Areopagus te Athene, als hij daar zegt dat God uit éénen bloede het gansche geslacht der menschen heeft gemaakt om op den aardbodem te wonen ; bescheiden hebbende de tij en voren verordend en de bepalingen van hunne woning, en het nu leidt tot een door Hem gestelden dag op „eiken Hij den aardbodem rechtvaardig oordeeten za door een man, dien Hij daartoe verordend heeft.. N.et elk volk en elke tijd heeft zijn geschieden* op ach zelf zoodat het wereldgebeuren bestaat als een hoop korrels zand. Maar naar den heiligen wil Gods groe.1 het als een boom, opkomend uit den wortel der schepping en zich van jaar tot jaar en van eeuw tot eeuw strekkend naar een bijzonder doel. Naar het „einde", zooals de Zaligmaker het noemt. Dat is naar Zijn wederkomst, die deze bedeeling afsluiten en de bedeeling der heerlijkheid inluiden zal. Maar hoe komt nu die heerlijkheid? Zal dat zóó zijn, als 'tbij het aanbreken van den morgen is ? Zoodat gaandeweg meer het duister voor het licht plaats zal maken? Zoodat het geleidelijk duidelijker te merken zal zijn dat het oogenblik der verschijning van die heerlijkheid aanstaande is? Juist de tegenovergestelde weg zal de weg van des Heeren bestel wezen. Zooals het door Gods kinderen zoo vaak in hun persoonlijk leven ervaren wordt: dat des Almachtigen aanbiddelijke wijsheid de redding eerst zendt wanneer de nood op het hoogste is en het water tot de lippen komt, zoo zullen ze het ook zien aangaande de wedergeboorte van alle dingen. Niet als de langzaam opgaande zon zal de dag van des Zaligmakers wederkomst aanlichten, maar als de bliksem die op een oogenblik uit de donkere wolken schiet. Niet dagen van vrede en van welvaart en van aangename rust zullen het zijn, die onmiddellijk daaraan voorafgaan. Maar dagen als thans zijn aangebroken ! Dagen als we thans vreezen! Dagen van een wereldcatastrophe! Als de menschheid het met veel zorgen opgetrokken paleis van haar vernuft en ijver zal zien wankelen tot op den grondslag! Als de binten van het gebouw dezer aarde beginnen te kraken, en zijn muren schudden alsof alle vastigheid er onder wegzonk in het hart der aarde. Onbegrijpelijk lijkt ons dat misschien toe. Maar zoo is de raad des Heeren. En openbaart die raad op die manier toch ook niet eigenlijk zijn grootste schoonheid? Als hij van uit zijn oorsprong, het eeuwig welbehagen Gods, tot aan zijn einde voortvloeide als de waterstroom tusschen de oevers van een lijnrecht uitgegraven kanaal, dan ware hij toch op geen stukken na zoo bewonderenswaardig en zoo aanbiddelijk als nu, nu hij terecht wel vergeleken werd met den woesten bergstroom, die door allerlei rotsblokken wordt gestuit — hier diepten, daar hoogten op zijn weg ontmoet — maar door niets van dat alles zich laat stuiten. Die al die diepten vult! Die hoogten overspoelt of er om heen trekt! In schuimende vlokken over alle rotsblokken heenspringt, en zoo toch den oceaan weet te bereiken. Nu hij niet een rechte lijn trekt om het begin met het eind te verbinden, maar in alle zijwegen en kronkelingen van onze menschelijke zonden en ellenden schijnt mee te gaan, om zoo ten slotte toch den triumf te behalen in opperste glorie. En zoo heeft dus inderdaad het doorleven dezer omstandigheden voor ons niet alleen die beteekenis, dat het ons drijft tot het stellen van ons vertrouwen op God alleen, en dat het ons dringt om ons voor Zijn aangezicht over onze zonden te verootmoedigen, maar het wijst ons ook heen naar dien grooten dag dat het „Maranatha, de Heere komt", zal spreken van hetgeen werkelijk is geworden; en voor alle schepsel de ure der rekenschap, voor het volk Gods de ure der overwinning en der heerlijkheid zal zijn aangebroken. Niet alsof deze wereldoorlog, dien we thans vreezen, van die wederkomst des Heeren in het bijzonder de voorbode zou zijn. Alsof — indien het Gode beliefde er gansch de aarde door in vuur en vlam te zetten — ons dat alles dan zou zeggen dat zij nu terstond zou komen. Er zijn meer tijdperken geweest in de geschiedenis der wereld, dat ze schokte en schudde als ware haar laatste uur geslagen en dat het nochtans Gods welbehagen bleek te zijn om haar nog in stand te houden, en de draden van den tijd nog niet onherroepelijk af te snijden. Trouwens: de Schrift zegt het ons toch ook duidelijk, als ze — bij al haar eischen dat we de teekenen der tijden zullen pogen te verstaan — ons niettemin altoos voorhoudt, dat het jongste gericht zal aanbreken ten dage dat ge het niet verwacht. Maar met dat al: heenwijzen naar dien dag doen deze omstandigheden toch zeer zeker. Want het gaat met die komst van het einde dezer bedeeling, met dat aanbreken van den dag dat de elementen brandende zullen vergaan en Christus zal verschijnen op de wolken, als met het opkomen van den vloed aan het strand van de zee. Als daar een van de golven van dien vloed komt aanrollen, dan is 't telkens net of na verloop van enkele oogenblikken het water zich weer terugtrekt en niet verder rijst. Maar nauw schijnt hij weg te wezen of er komt een andere op, die U wat dichter voor de voeten spoelt. En zoo niet opeens, maar al wijkend beurtelings en al vooruitkomend, overdekt tenslotte de branding den geheelen oever. Welnu, eender ook met het indalen van het teeken van den Zoon des menschen in deze wereld. Een periode van rust en van vrede, dat het wel lijkt of God Zijn heilig werk heeft onderbroken! Een tijd van verschrikking en vrees, als we nu beleven! Weer kalmte en voorspoed. Nog eens een afschaduwende voorbereiding der geboorteweeën van die nieuwe bedeeling. Zoo gaat, door voortdurende wisseling heen, de verwerkelijking van Gods raad van schrede tot schrede voorwaarts. Tot het eindelijk een nacht zal wezen, zwarter dan ooit tevoren! En dan opeens uit die stikdonkerte over al die gebogen hoofden en bedrukte harten: de juichende dageraad van den eeuwigen morgen! Dan plotseling voor Gods volk, uit een op dat oogenblik werkelijk haast ondragelijk leed het heil der heerlijkheid geboren ! Zie, zoo ontbreekt het zelfs ook nog in deze dagen en onder deze omstandigheden voor wie gelooft niet geheel aan reden tot bemoediging. Hoe ernstig en bang deze dagen ook zijn, hoezeer voor de toekomst ons hart met vale zorg is vervuld, nochtans toont deze loop der gebeurtenissen toch ook dat God gedurig voortgaat Zijn volk door vele wederwaardigheden te leiden in Zijn koninkrijk. Dat Hij het steeds nader brengt voor de poorten van het nieuwe Jeruzalem, waar Hij U een vrede te genieten zal geven die alle verstand te boven gaat en door geen oorlogsgerucht ooit zal worden gestoord. Vertroost elkander dan met deze woorden. En God gebiede er genadig Zijn zegen over. Amen.