en het stichten van eene centrale kas, den localen arbeid steune of helpe in H leven roepen. V. Op hare eerstkomende jaarvergadering is „Jachin" verplicht, de naleving van dit beginsel bij motie als haar ideaal vast te stellen en maatregelen te treffen, om dit ideaal spoedig verwerkelijkt te zien, als daar zijn Ie. het uitlokken van eene principïèele uitspraak van de Synode-generaal te Arnhem inzake de verhouding van Kerk en Zondagsschool; 2e. het propageeren van dit beginsel bij de thans aangesloten plaatselijke Vereenigingen en alle plaatselijke Kerken. Naast, en tot op zekere hoogte tegenover, dit vijftal stellingen plaatste Ds. A. Littooij van Middelburg een ander vijftal, 't welk aldus luidt: I. De Zondagsschool is, als kind van haren tijd, uit God. II. Door de Zondagsschool heeft de Heere, door de belijders, die er voor en aan arbeidden, den vijand slag geleverd, op het terrein van aanval. III. God deed de Zondagsschool tot een rijken zegen zijn en den boozen toeleg van den vijand, óók door haren arbeid, mislukken. IV. De Zondagsschool moet niet naast, veel minder tegenover de Kerk staan; zij moet haar, onder den zegen Gods, tot openbaring brengen of bij vernieuwing als Kerke Gods te voorschijn doen treden en zich onder haar opzicht plaatsen. V. Indien van de Zondagsschool de hinderen van de lidmaten der Kerken door icoord en daad absoluut verwijderd worden, dan handelt men te uitsluitend naar het ideaal (den toestand der volkomenheid) en men vergeet en rekent niet met de werkelijkheid. Het referaat, waarin Ds. L. deze stellingen toegelicht en verdedigd heeft, wordt hierbij afzonderlijk uitgegeven. Het stelt naar 't oordeel van Jachin's Hoofdbestuur de belangrijke vraag naar de rechte verhouding tusschen de Gereformeerde Kerk en de Zondagsscholen op zeer gelukkige wijze opnieuw aan de orde en vond blijkens de besprekingen, naar aanleiding van bovenstaande stellingen, op het referaat gevolgd, bij zeer vele leden der jongste Algemeene Vergadering hartelijke instemming. Moge het aan den bloei der Zondagsscholen en van „Jachin" onder den zegen Gods bevorderlijk zijn. Namens het Hoofdbestuur, P. ORANJE, le Secret. Amsterdam, Nov. 1901. Geachte Vergadering! Vergun mij u te zeggen, dat er bij het door uw bestuur mij gedane verzoek, om n.1. thans een referaat te leveren, wellicht een klein misverstand heeft plaats gehad. Het laatste woord toch, dat, volgens het verslag, door een der bestuursleden, over de Zondagsschool en hare verhouding tot de Kerken, met het oog op 't referaat van Dr. Wielenga, is gesproken, luidde: „Het volgend jaar na inleiding van het debat door eenen voorstander der andere beschouwing eene grondige bespreking dezer zaak te houden". Doch mijne beschouwing in dezen was en is principieel niet eene „andere" dan die van Dr. Wielenga. 't Is daarom, dat van mij ook niet eene „grondige bespreking" in tegenovergestelde richting mag en kan verwacht worden. Ik heb vroeger — en dientengevolge misschien de eer van de uitnoodiging — tot uwen Secretaris, dien ik wel eens ontmoet, gezegd, dat ik soms wel zou willen optreden tegenover hen, die de Zondagsscholen willen uitroeien. Tegen dien overdreven ijver om aanstonds in alles goed kerkelijk te zijn en het onverstandig optreden tegen den Zondagsschoolarbeid getuigde tot mijne groote blijdschap Ook de hooggeachte redacteur van De Heraut. In zijn nummer van 4 October 1900 schreef hij: „Te roepen: Weg met de Zondagsschool, is geestelijk Vandalisme. Te zeggen: Raakt niet aan de Zondagsschool! is dweperij. En de les der wijsheid zal ook hier wel zijn, dat de kerken, zonder de kracht, die in eene Zondagsschool schuilt, tot werkeloosheid te doemen, de in haar schuilende energie in goede richting leiden." Met dit woord heb ik in het publiek mijn sympathie betuigd en het alleen betreurd, dat het niet eenige jaren vroeger was geschreven. In dat geval zou, naar ik mij verzekerd houd, meer dan ééne Zondagsschool, die ophield te bestaan, nog bloeien. Maar Dr. Wielenga staat, blijkens zijn referaat van verleden jaar, evenmin principieel tegenover het zoo even aangehaald woord, 't Verschil tusschen hem en mij zal m. i. van meer practischen aard zijn. Met het oog daarop schreef ik dan ook uwen Secretaris vooraf, welke mijne stellingen waren, en liet het voorts aan hem over, ze al of niet op uw agendum te plaatsen. Hij deed het echter, en daarom ben ik gekomen, ontboden zijnde, teneinde deze stellingen een weinig toe te lichten. De groote strijd, die er sinds den val in zonde altoos door op aarde gestreden wordt, is in den grond de strijd tusschen den satan en den Christus Gods, tusschen het zaad der vrouw en dat der slang. De Zondagsschool is in de dagen der revolutie, dus van diep verval, en als kind van haren tijd, geboren, en mede vrucht en openbaring van dien strijd. Zij toch koos, trots hare gebreken, zelfs in steeds toenemende mate de zijde des Heeren in dezen strijd. In de oude bedeeling bereikte deze strijd, die nooit kwartier geeft, ja een strijd op leven en dood is, haar toppunt en beslissing, in de schijnbare overwinning des zaak van meet af met onvruchtbaarheid geslagen. Maar de ontdekkingen, de Egyptologie en Assyriologie, waren niet in het voordeel van hetgeen als resultaat van de wetenschap der Schriftcritiek was gedecreteerd. Zij bevestigden gedurig weer, wat de Bijbel eeuw in eeuw uit geleeraard had. Het ging dus, gelet op en gerekend met deze eeuwen van stoom en electriciteit te langzaam; immers eenige duizenden eenvoudige mannen en vrouwen eerbiedigden en geloofden de mannen en de resultaten der ongeloovige wetenschap niet. In dat oude, beproefde, voor den nieuwen tijd versleten geloof bleven zij hunne kinderen voorgaan en opvoeden; daarom moest er, teneinde de overwinning eene volkomene te doen worden, bij de wetenschap voor de wetenschappelijke mannen, met het oog op deze hardhoorende, onhandelbare menschen, bij name met het oog op hun zaad en het zaad huns zaads, iets bijkomen, een meer practisch middel. Doch gewelddadige middelen in den geest van de eerste eeuwen en van den tijd der groote reformatie, foei, neen, dat kon niet in een tijd van de brave Maria en den braven Hendrik. (Dat men die middelen bezigde tegenover de Afgescheidenen in Nederland was een ongeluk en in strijd met den geest der verdraagzaamheid der eeuw.) Niet de vuist of de sterke arm, maar het intellect, de wetenschap moest zegevieren. De geest uit den afgrond herinnerde daarom zijnen mannen, het wijze en ware woord, eenmaal door Luther gesproken: „Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst." Practische middelen moesten worden bedacht en gebruikt, om dat woord te zijnen en hunnen behoeve in toepassing te brengen. Dat zou toch eene weldaad wezen, want die eenvoudige, domme dorps- Nu God haar in den nood der tijden aan de Kerken gaf en haar voor haar ten rijken zegen stelde, behoeft de Kerk, nu zij door de ontfermingen Gods weer tot kracht en aanzijn kwam, niet tot haar te zeggen: „Der Mohr hat die schuldigkeit gethan, er kann gehen." Sinds 1886 riepen wij en sinds geruimen tijd met Dr. Kuyper: „Verderft ze niet, er ligt een zegen in." Haar arbeid ligt op de lijn der Doleantie, ook na '86. Nog luider toch dan de Afscheiding riep de Doleantie het uit, dat wij de achtergeblevenen niet vergeten, maar ter ontkoming bearbeiden moeten. En het veld is nog o zoo groot. Hetgeen geoogst moet worden, is in de verste verte nog niet binnen. De arbeid moet daarom niet worden gestaakt, met kracht moet hij worden voortgezet. Willen de Kerken haren arbeid in zich opnemen, onder haar toezicht stellen en krachtiglijk bevorderen, zie, daar kan zij niet tegen hebben, ja, dat mag zij wel vragen; want dan wordt zij niet verdorven en gaat zij niet verloren, maar ze wordt gelegitimeerd, d. i. voor wettig en echt verklaard. Doch zoolang de Kerken daarvoor niet rijp zijn, erger, haar nog op verscheidene plaatsen met een scheef oog aanzien en er mitsdien gevaar is, dat zij, door haar overgenomen zijnde, hier en daar op eene teringlijderesse zou gaan gelijken, is het de schuld der Kerken zelve, als het met het oog daarop nog niet kan en mag geschieden. Zeker, wij moeten in de leer der Heilige Schrift gegronde idealen hebben en naar de verwezenlijking er van staan; maar wij mogen en moeten ook practisch zijn. Ook dat leert ons de Bijbel. Het ideaal toch van den Heiden-apostel was, de besnij- denis af te schaffen en den doop er voor in de plaats te stellen; doch de Kerken uit de Joden waren in de eerste jaren van zijn arbeid niet op de hoogte om dat te kunnen doen, en daarom liet hij zelf Timotheus nog besnijden. De verstandige zal tijd en wijze weten. De Kerken behooren te toonen, dat zij bereid en gereed zijn, vóór deze heerlijke, gewichtige arbeid, zonder gevaar, haai'kan worden overgegeven. In dat geval zou zij de organisatie kunnen overnemen en door haar arbeiden, want den arbeid der lidmaten zal ze daarbij behoeven. Zij zou dezen daarvoor kunnen toebereiden. Doch wij mogen, zullen wij practisch zijn en met de practijk rekenen, ook niet vergeten, dat vele ouders geene kennis, geen tijd en ach, ook wel geen lust hebben, om overeenkomstig de Doopsbelofte hunne kinderen in dc verbondsleer te onderwijzen. En in die gevallen is een hulpuurtje op de Zondagsschool bij het uur catechisatie in de week, alles behalve overtollige weelde. W anneer in die gevallen, de kinderen van de lidmaten der Kerken door woord en daad van de Zondagsschool verwijderd worden, dan handelt men te uitsluitend naar het ideaal, en vergeet en rekent niet met de werkelijkheid. Men is dan perfectionist (volmaaktbaarheidsdrijver) op dit terrein van het leven geworden. Daarvoor nu beware ons de Heere! Jagen naar het wit, naar hetgeen waartoe we van Christus' wege gegrepen zijn, is en blijft, gewis, op elk terrein van het leven en in ieder opzicht onze roeping. Daar, waar wij, bij de huiselijke opvoeding en de catechisatie, de Christelijke dagschool hebben verkregen, staan natuurlijk de zaken anders. Ja, daar is de Zondagsschool voor de kinderen, die van het drieërlei genoemde profiteeren, geen eisch der behoefte meer. 't Is daarom, dat wij naar Christelijke scholen uitzien moeten en niet rusten mogen, tot wij ze overal wedergekregen hebben. En zij, die ze verkregen, zijn aan Clod, aan zijne kerken, aan zichzelven en aan hunne kinderen verschuldigd, met woord en daad dat onderwijs op hoogen prijs te stellen. Doch dat wij, die al het straks genoemde, ten behoeve van onze kinderen hebben, verplicht zouden zijn, hen van de Zondagsschool te verwijderen, geloof ik niet. Ik kan mij zelfs gevallen denken, waarin zij dienst kunnen doen, om eene Zondagsschool in deze of gene plaats aan den gang te helpen, ja, dat zij andere kinderen, die van alles verstoken zijn, meekrijgen en zoo de Zondagsschool levensvatbaarheid bezorgen en tot bloei brengen. Daartoe te helpen, is alles behalve oneerlijk en zondig. Dat is het niet, ook wanneer zij, bijaldien het het doel bereikt is, haar verlaten. Omdat in ons dierbaar vaderland het ideaal nog alles behalve bereikt is, vervrijmoedig ik mij ieder toe te roepen : „Verderf ze niet, er is een zegen in," en „Jachin" in het bijzonder: (Jes. 54 : 2) „Maak de plaats uwer tenten wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen uitbreide; verhinder het niet; maak uwe koorden lang en steek uwe pinnen vast in." ZOO ZIJ HET! Een fjftal SteHingen iafoetrekkiiig tot cle ZoTiclagsseliool. Toegelicht en verdedigd op de 288t0 Algemeene Vergadering van »Jachin". gehouden te Nijkerk 7 Augustus 1901, DOOK A. LITTOOIJ, Geref. pred. te Middelburg. Prijs ÏO cent. HEUSDEN. A. GEZELLE MEERBURG. 1901. Een vijftal Stellingen in betrekking tot cl e Zond agsschool. Toegelicht en verdedigd op de 28ste Algemeene Vergadering van »Jachin". gehouden te Nijkerk 7 Augustus 1901, DOOR A. LITTOOIJ, Gerej. pred. te Middelburg. Prijs lO cent. HEUSDEN, A. GEZELLE MEERBURG. 1901. DEN LEZER HEIL. Op de 27ste Algemeene Vergadering der Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging „Jachin", den 25sten Juli 1900 te Zwolle gehouden, leverde Dr. B. Wielenga van Westmaas een referaat over het verband tusschen de Gereformeerde Kerk en de Zondagsscholen, 't welk om des tijds wille niet besproken kon worden, 't Is opgenomen in het verslag der genoemde vergadering en werd daarna door Dr. IV. samengevat in de volgende vijf stellingen. I. Naar het Gereformeerd beginsel zijn de eenige, natuurlijke organen voor de opvoeding der jeugd, — van de zijde der ouders: de huiselijke opvoeding en de Christelijke dagsschool; — van de zijde der Kerk: de Catechisatie. II. De Zondagsschool kan dus alleen tijdelijk als hulpmiddel (correctief) dienst doen, om die organen, waar ze gemist worden, in 't leven te roepen, of waar ze krank zijn, te herstellen. III. Zulk een geoorloofd hulpmiddel is de Zondagsschool voor den missionair en arbeid der Kerk; wat de z.g. inwendige Zending betreft, ga ze commissoriaal uit van de plaatselijke Kerk. IV. De Zondagsschoolvereeniging „Jachin" kan naar dit beginsel geen ander karakter dragen, dan dat ze, opkomende uit die plaatselijke commissies, door het uitgeven van litteratuur satans door de kruisiging van Christus en de loezenlijke overwinning van Christus door het kruis. In de nieuwe bedeeling ontwikkelt hij zich onder allerlei vormen en op velerlei wijze, totdat satan tegenover Christus' Kerken, naar luid der openbaring van Johannes, in den tempel Gods zal zitten en als God zal erkend, geëerd en aangebeden worden. Dus bij vernieuwing in den schijnbaren triomf van den vorst der duisternis, doch ook weer in den wezenlijken triomf van den Christus Gods, en in en door Hem van zijne Kerken. A\ ant als de strijd nog eens zijn hoogtepunt heeft bereikt, komt de Christus bij vernieuwing, doch dan . . . ten gerichte, en om voor immer een einde te maken aan den strijd, door satan en de zijnen te werpen in den poel van vuur en sulfer tot in alle eeuwigheid. Eer echter dit groote einde en deze zegenrijke beslissing gevallen is, zet satan in deze onze bedeeling den strijd voort, gelijk gezegd is, op velerlei wijze en in allerlei vormen. En 'tis daarom, dat wij m. i. als eisch en uit naam der Gereformeerde beginselen nooit kunnen zeggen, dat bij de huiselijke opvoeding, ter toebereiding voor de levenstaak en ter voorbereiding van den hemel, eenig en alleen komen kan: de „Christelijke dagschool", van de zijde der ouders, en de catechisatie, van de zijde der Kerk. De stelling: „Naar het Gereformeerd beginsel zijn de eenige, natuurlijke organen voor de opvoeding der jeugd, — van de zijde der ouders: de huiselijke opvoeding en de Christelijke dagschool; — van de zijde der Kerk: de Catechisatie." . . . kan ik dan ook, gelijk ze in de Agenda geschreven staat, niet accepteeren. „Natuurlijke" organen zijn hier, naar ik meen, organen die in de Schepping gegeven en in de Herschepping daaraan toegevoegd zijn. Terwijl het attribuut „de eenige", bij de in de stelling genoemde organen, geene andere toelaat, dus alle andere uitsluit. Dat voor de opvoeding der jeugd in het rijke leven, in het leven in al zijne ontvouwingen en schakeeringen gansch geene andere organen gegeven zijn. gelooven wij vooralsnog niet. En mitsdien ook niet, dat dit naar „het Gereformeerde beginsel"' alzoo is. Hierover zijn wij het, in overeenstemming met onze belijdenisschriften zeker eens, dat wij alleen dan van Gereformeerde beginselen kunnen en mogen spreken, wanneer zij uit Gods A\ oord gehaald en dus als daarin liggend, aangewezen zijn. Zouden daarenboven niet de Kerken Gods de natuurlijke organen zijn, 0111 vast te stellen, wat naar de Schrift Geieformeerde beginselen zijn? In elk geval moet de hooggeachte steller der stelling uit het Woord onzes Gods aantoonen, dat „voor de opvoeding der jeugd, naar Geref. beginsel de eenige, natuurlijke organen zijn: van de zijde der ouders: de huiselijke opvoeding en de Christelijke dagschool, — en van de zijde der Kerk: de Catechisatie." Dat de huiselijke opvoeding voor de opvoeding der jeugd de allereerst aangewezene is, daarover bestaat tusschen ons zeker geen verschil. Maar dat door alle tijden heen bij het huisgezin van de zijde der ouders alleen en uitsluitend de Christelijke dag school en van de zijde der Kerk de Catechisatie kan komen, zie, dat is het, wat door mij niet wordt toegestemd. De eerste stelling is mij te absoluut. M. i. geldt het ook hier: „De Heere heeft meer dan dit om u te geven", alsmede: Als het getij verloopt, moeten, al is het dan maar totdat de verzanding ophoudt en de stroom zijnen gewenschten loop herneemt, de bakens worden verzet. Dat dan de bakens moeten verzet worden, is hier, naar ik meen, in den geest van art. 28 onzer geloofsbelijdenis, waar geleerd wordt dat bij het verzanden en het misloopen van den stroom er nog een ambt en roeping der geloovigen is. Dat mogen we niet vergeten, omreden de strijd, die op aarde gestreden wordt, een zeer gewichtige en hoogst belangrijke is, zooals gezegd, de strijd van het hemelsche en het satanische rijk. Maar uit de tweede stelling: ,,De Zondagsschool kan dus alleen tijdelijk als hulpmiddel (correctief) dienst doen, om die organen, waar ze gemist worden, in 't leven te roepen, of waar zij krank zijn, te herstellen", uit deze tweede stelling blijkt gelukkig ook, dat Dr. Wielenga het bijv. naamwoord „eenige" niet zoo absoluut wil opgevat hebben, als het in de eerste stelling lijkt. Onder voorwaarde, dat de Zondagsscholen, uit idealisme, niet te spoedig voor onnoodig en overbodig verklaard worden, kan ik met deze stelling wel meegaan. Onder deze voorwaarde, want langs velerlei wegen, op velerlei wijzen en door velerlei middelen hield en houdt de Heere zijne Kerk op aarde in aanwezen. In onze bedeeling heeft Satan eerst beproefd, door Joodsch- en Heidensch- Romeinsch geweld de Kerken van onzen Heere Jezus Christus ten onder te houden, ja uit te roeien. Doch door de genade Gods groeide zij onder de verdrukking; het bloed der martelaren werd zelfs het zaad der Kerk. Nog meer. De tegenstanders: het Jodendom en het heidensch Romeinsche rijk gingen ten onder. Satan wierp het, ter bereiking van zijn doel, toen over een anderen boeg; hij wist de Kerken zelve dermate te verbasteren dat zij, volgens onze belijdenis, artikel 29, de merkteekenen der ware Kerken Gods verloren en „valsche Kerken" werden. Zouden de Kerken Gods naar het Woord nu niet verloren gaan, dan moest er wat anders, dan moest er hervorming komen. God gaf ze, in den weg van het ambt der geloovigen. De vader der leugen van den beginne verzette er zich tegen, ach in en door de Kerken zelve, alsmede, door de meest machtige en zoogenaamde christelijke overheden. Doch, God lof! ook nu was weer het resultaat, dat in de landen, waar de reformatie doorbrak en dientengevolge de strijd het hevigst woedde, èn het Rome der valsche Kerken èn de wereldmachten, die zich verzetten, het onderspit dolven en alzoo het terrein van den strijd verloren. Maar ach, ook de Kerken der reformatie zonken zóó in, dat haar kracht, invloed en werkzaamheid te loor ging. In Nederland werden ze door Koning Willem I zelfs in een genootschap gemetamorphoseerd. Daarenboven bracht de oude belager het zoover, dat het reformatorisch beginsel, het geloof, werd ingeruild voor de rede. In plaats van het Woord van God was alzoo het menschelijk denken schier allerwegen toetssteen en richtsnoer geworden. De menschelijke wijsheid, die dwaasheid bij God is, behaalde in en over de Kerken hare triumfen. De Schriftcritiek, die dientengevolge opkwam, verklaarde alles, wat het Woord Woord Gods doet zijn, voor verdichtsel en legende. De poging der Ethisch-Irenischen om het geloof en deze wetenschap te verzoenen, was uit den aard der en landlieden wisten het niet; zij, die het denkend deel der natie uitmaakten, moesten voor hen denken en het sjireekt vanzelf, dienovereenkomstig dan ook handelen. Welnu, om de jeugd en alzoo de toekomst heelemaal te krijgen, moest men haar laten onderwijzen en mitsdien laten opvoeden in den geest van hunne wetenschap. De mannen, die voor het Hooger en Middelbaar Onderwijs benoembaar zijn, braken reeds of doen dat steeds in ruimeren getale met het, huns inziens, verouderde, allen vooruitgang keerende en daarom verderfelijke, bijbelsche geloof. Door de wetgeving behoefden zij dus op dat onderwijs niet in het bijzonder in te werken. Zij hadden slechts te zorgen, dat bij benoemingen de mannen huns gecstes werden verkoren. Gewis, daarin hebben zij zich, gelijk ieder weet, verdienstelijk, ja een naam gemaakt! Op het gebied van het Lager Onderwijs stond het evenwel anders. Op dit terrein hadden zij niet te doen met het ontwikkeld en denkend deel der natie, maar met het volk, dat op wetenschap geen prijs stelt. Daarom, maar voor een deel ook uit onverschilligheid, verwaarloosde het de opvoeding en het onderwijs. De verwaarloozing was, het is zoo, betreurenswaardig groot. Doch een klein deel bleef daarenboven nog prijs stellen oj) eene Christelijke Staatsschool. Het koude, ziellooze rationalisme van de mannen dezer zoogenaamde wetenschap had het volk in de verschillende landen voor een zeer groot deel, geheel gevoelloos en onverschillig gemaakt voor het geestelijke, hoogere en eeuwige leven. De Kerken hadden zij ontzield en van invloed beroofd op het leven der menschenkinderen. Ook hadden zij de grondslagen, waarop, in de Christenlanden, de wetenschap, de staatkunde en het maatschappelijke leven waren gebouwd, ondergraven of reeds weggenomen. Het Lager Onderwijs was, om zoo te zeggen, het laatste waaraan, om zeker doel te bereiken, de schennige hand nog moest gelegd worden; het moest óntchristelijkt m. a. w. godsdiensteloos d. i. Godvergeten worden gemaakt. Alzoo geschiedde het ook. Bij de wet werd, tenminste in ons land, den Christus der Schriften in de school voor de jeugd plaats ontzegd. Alzoo kreeg Satan, die den Christus Gods nu zoo goed als verdrongen had uit het leven in al zijne geledingen, óók de jeugd, de hope der toekomst en mitsdien de wereld der menschenkinderen in zijne macht en in zijn bezit. Als vóór den zondvloed; als ten tijde toen het puigeworpen was; als bij de komst van Christus, toen Joden en Heidenen in de schaduwen des doods nederzaten; als onder de regeering van Juliaan den Afvalligen, toen het helsch geroep werd gehoord: „De naam der Christenen uitgeroeid van de aard", ja gelijk in de dagen voor de hervorming het ware Christendom scheen te zijn uitgestorven, alzóó was het ook in den tijd, waarin wij thans ons verplaatsen. Doch zoomin als toen kon dat nü, het kon en mocht niet naar het ons geopenbaarde verbond der genade van en tüsschen Vader en Zoon. Als, naar het scheen, het rijk der genade verloren en overwonnen was, stond God altijd op en bleek er nog een overblijfsel naar de verkiezing zijner genade te wezen. De redding kwam evenwel nooit op dezelfde, maar dan op deze en dan op gene wijze. Thans verwekte Hij uit het overblijfsel zijner verkorenen mannen en vrouwen, jongelin- gen en jongedochters, die zich ontfermden over de verwaarloosde en in volslagen onkunde van den Christus Gods opgroeiende kinderen. Dat gaf God hun in ter redding. Ja, dat is in den geest van art. 28 der belijdenis. Van den Heere is het geschied en het is wonderlijk in onze oogen. Na dit zeer breede historische betoog roepen wij dan ook uit: De Zondagsschool is als kind van haren tijd, als geboren uit dien nood, onder Gods aanbiddelijke regeering in het aanzijn geroepen, dus uit den Heere onzen God. Naar zijn vrijmachtig bestel verkoor Hij haar, naar luid der geschiedenis, ter stuiting van den alles overweldigenden stroom uit den afgrond en ter herovering van de jeugd, waardoor de boozen zich de toekomst verzekeren wilden. Het terrein van aanval was zoo als wij ons door ons historisch betoog herinnerd hebben en gelijk wij weten, ten slotte en ter verzekering van de toekomst ... de jeugd. En nu heeft, naar de historie ons leert, de Heere het in 'thart gegeven dergenen die uit Hem geboren waren, of met nieuw geestelijk leven begiftigd werden, om meer dan ooit te voren de kinderen op te zoeken, te verzamelen, met het Woord Gods bekend te maken en onder den zegen Gods voor Christus te winnen. Uit de actie van den geest uit den afgrond werd ed reactie geboren, door de genade die van Boven over enkelen werd uitgestort. Op het terrein van aanval leverde God om zijns Naams wil en ter redding en behoudenis, den vijanden slag, door de belijders, wien Hij ontferming gaf over en die Hij wees op de kinderen, die verwaailoosd en ten eenemale van God vervreemd werden. In Engeland, in Amerika, in Nederland en elders verrezen dientengevolge de Zondagsscholen in stad en dorp, in gedurig grooter getal. Men begon het, als daartoe door eene verborgen hand verwekt, in alle eenvoudigheid, en weldra met meer orde en kracht. De eersten gevoelden zich naar hunne eigene getuigenis als op eenmaal daartoe door God aangegord, en opmerkelijk groèidc het getal, vooral van jeugdige helpers -en helpsters aan. Even opmerkelijk was het, dat de kinderen kwamen en toevloeiden, ja vaak hunne ouders dwongen om naaide Zondagsschool te mogen heengaan. Alzóó werd in alle stilte, ja eer het iemand vermoedde, door God almachtig eene bres geschoten in de muren, die het satansrijk zoo listiglijk had opgetrokken. Onze wonderdoende God, de God Israëls, de Heere was gekomen om het slag te leveren op het terrein van aanval. Toen Satan door de kinderen der menschen de wereld veroveren wilde en haar bijna veroverd had, verging ze met al hare heerlijkheid en bewoners, terwijl in de arke Gods de Kerke Gods werd bewaard. Toen Haman, om Mordechaï te treffen, al de Joden, dus de Kerke Gods, wilde ombrengen, moest hij de heerlijkheid van Mordechaï uitroepen, en hij werd daarna gehangen aan de galg, die hij voor Mordechaï gemaakt had. Toen de duivel door het kruis van Christus meende te triumfeeren, werd hij door het kruis uitgetogen en overwonnen. Toen de zaligheid door de werken beloofd en het geloof als gebannen werd, maakte God het geloof tot het materiëele beginsel der groote hervorming. Zoo ook nu — toen het om de .jeugd en door haar om de verzekering der toekomst te doen was, gaf God in de Zondagsschool een mosterdzaad, dat opwies tot een zeer grooten boom, een boom, die na eenigen tijd zijne takken uitbreidde over de wereld. Dr. A. Capadose schreef in 1838: „Zou Hij ons niet in Lucas 13 : 18 en 19 den grondvorm hebben aangewezen van al die inrichtingen, die waarlijk heilzaam zijn, vooral van diegene, welke tot clat koninkrijk Gods in een nauw verband staan ? „Zoo ongemerkt en eenvoudig is ook het ontstaan deiZondagsscholen geweest. Te Glocester in Engeland werd, juist een eeuw geleden, geboren een zekere Robert Raykes. Deze mocht, toen hij tot rijpere jaren kwam, dooide zondaarszoekende hand Gods bekeerd worden van den dood tot het leven. Een eenvoudig man zijnde en van ambacht een drukker, gevoelde hij zich zoo gelukkig in den dienst des Heeren, dat het hem een voorrecht en behoefte was, anderen dien weg aan te prijzen. Als een die eenmaal onder den strik des satans gevangen was tot zijnen wille en thans een vrijgelatene des Heeren, gevoelde hij medelijden, diep medelijden voor allen, die nog gevangenen waren; en zijn hart trok hem in het bijzonder tot die, welke door hunne misdaden of wangedrag nog daarenboven in de banden van de strafeischende gerechtigheid der overheid vast zaten." Voorts schreef hij : „In het jaar 1785 werden de eerste gronden gelegd van eene vereeniging voor de Zondagsscholen ; en van toen af begon derzelver ontwikkeling meer bijzonder toe te nemen. William Fock, een koopman te Londen, een ijverig Christen, had zich getrokken gevoeld tot het opkomend geslacht en deszelfs opvoeding." Ook zeide hij : „Onberekenbaar is het nüt dat die scholen voor kinderen en arme huisgezinnen, ja, maar ook voor de hoogere standen, die er zich mede bezig hielden, gesticht hebben; en hebben wij derzelver klein en nauwelijks merkbaar begin, als wier oorsprong in den drang der liefde tot God en den naaste, wier aanleiding in eene daarzijnde behoefte bestond, nagegaan, de langzame uitbreiding en takverspreiding van dezen welig opschietenden boom aangewezen, wij moeten er bijvoegen, dat de wasdom zoodanig van jaar tot jaar is toegenomen, dat er volgens eene opgave van het vorig jaar (dat was dus in 1837) alleen in Engeland 13000 Zondagsscholen waren." Nog zeide hij: „Niet te berekenen zijn de heilzame ontwikkelingen, die in vele huisgezinnen, waarvan de kinders onderricht kregen, en waar dus Christelijke vrienden en voorstanders dier scholen toegang hadden, waargenomen werden; maar er is meer: de lust en het verlangen om den Bijbel te leeren kennen opgewekt zijnde, ontwaarde men, hoe zeldzaam aldaar huisgezinnen gevonden werden, die het Woord Gods bezaten in hun landtaal; dit ontwikkelde de behoefte om nieuwe uitgaven te laten drukken, en zie daar de eerste oorsprong en de eerste werkzaamheid tevens van dat thans zoo voorbeeldeloos uitgestrekt, ja over de geheele wereld met zulk een zegen en ijver werkzaam Engelsch Bijbel-Genootschap. O, hoe hangt in het Rijk van God alles samen. Als de geloovige, de Christen, zich in den geloove aan de leiding van God mag overgeven, dan krijgt hij in de ontwikkeling van nieuwe en nieuwe behoeften, zoovele aanwijzingen van boven tot nieuwe en uitgebreidere werkzaamhe- den: en niet alleen onverwachte, maar ongehoopte, ja ongedachte resultaten in uitgestrekter zegen en invloed, verbazen hem dikwerf, als hij terugziet op de eerste nauwelijks noemenswaardige, maar tot Gods eer en het waarachtig heil des evennaasten met gebed ondernomen poging." De zegeningen voor hen, die op de Zondagsschool bidden, het Woord Gods er voor openslaan, het onderzoeken en het vertellen, zijn rijker, dan veelal ook door hen zeiven wordt ingezien. Het staat voor ons vast, dat het Schriftwoord: „De zegenende ziel zal vetgemaakt worden", niet onvervuld is gebleven. Maar ook de zegen voor en onder de kinderen bleef niet uit. Gewis, waar God zaaien laat, daar wordt ook gemaaid. Het onderwijs, op de Zondagsschool ontvangen, is voor velen, volgens eigen later getuigenis, ten zegen voor het leven en voor de eeuwigheid, ja ook voor de toekomende geslachten geweest. Zelfs ouders zijn door de kinderen, die weer vertelden wat zij op de Zondagsschool hadden gehoord, tot een beter besef, tot de Kerk en den godsdienst wedergebracht. Werpt mij niet tegen, dat het alles geen goud was, dat er blonk, want ik weet dat ook wel. Maar was het dat ooit? Was het dat in den kring van den Heere Jezus Christus, toen Hij op aarde arbeidde? Was het dat, toen de Apostelen de wereld gingen veroveren ? God heeft op het ijveren voor zijnen Naam, op het belijden van Christus, op het bearbeiden der kinderen naar zijn Woord zijnen zegen beloofd, en de beloften Gods falen niet en hare vervulling blijft nooit uit. Ook door haren arbeid is op vele plaatsen in ons dierbaar vaderland het besef gewekt en levendig gewor- den, dat het onderwijs, hetwelk onze kinderen op de dagscholen ontvangen, niet zoogenaamd neutraal, maar Christelijk moet zijn; mede als vrucht daarvan is voor deze scholen geijverd, een lange, bange strijd gestreden en in dien strijd heeft God ons, vooral in de laatste dagen, doen triumfeeren. Zoo zelfs, dat het lied ons op de lippen kwam : „De Heere heeft groote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd." Inderdaad het is zoo; God deed de Zondagsschool tot een rijken zegen zijn, en den toeleg van den vijand ook door haren arbeid mislukken. Het spreekt van zelf, dat zij, noch hare voorstanders en liefhebbers zich daarop mogen verheffen. Zij mag als Hagar zich niet naast, veel minder tegenover Saraï plaatsen; ze mag, hoewel ze gebaard en het familieleven verrijkt en jaren aaneen vreugde in het huisgezin gebracht heeft, toch niet als de Bruid van Christus en als de ondertrouwde des Heeren zich gaan aanstellen en alzoo moeite veroorzaken en zich de eer en de rechten van deze aanmatigen, haar bedroevend en uit den weg dringend, reden gevende om tot den hemelschen Bruidegom te zeggen: „Mijn ongelijk is op U." In dat geval toch zou Deze haar moeten tegenkomen, gelijk eenmaal Abraham Hagar deed, en verlof moeten geven, haar te vernederen en wederom tot dienstbaarheid te stellen, ja desnoods haar uit te werpen. Zij moet dienen, zij moet de Kerke Gods dienen en zich onder haar plaatsen, onder haar opzicht en leiding, nadat zij onder den zegen Gods er althans toe heeft mogen bijdragen haar bij vernieuwing in dorp en stad tot openbaring te brengen en als Kerke Gods in het licht te doen treden.