DE GELUKKIGE URE VAN CHRISTUS LEVEND■ - MAKENDE STEM. ■ - LEERREDE over Joh. 5:25 VAJ^I ————— RALPH ERSKINE, IN LEVEN, BEDIENAAR DES H. EVANGELIUMS IN SCHOTLAND. PRIJS 30 CENT, UITGAVE . DRUKKERIJ ZUIJDERDUIJN WOERDEN = VAN CHRISTUS LEVEND■ ■ MAKENDE STEM. > ■ LEERREDE over Joh. 5:25 VAN — RALPH ERSKINE, IN LEVEN, BEDIENAAR DES H. EVANGELIUMS IN SCHOTLAND. DE GELUKKIGE URE UITGAVE DRUKKERIJ ZUIJDERDUIJN = WOERDEN L. S. De herdruk van deze praktikale Leerrede van den godzaligen Ralph Erskine werd ter hand genomen door eenige vrienden der Waarheid, naar aanleiding van het droeve feit, dat van zoo vele kansels in de Ned. Herv. Kerk de geestelijke doodstaat des menschen voor God en de Eeuwigheid meer of minder bedektelijk wordt ontkend. Natuurlijkerwijze vloeien hieruit vele zielsverderfelijke leeringen voort, die de fundamenteele grondslagen der Goddelijke Waarheid dermate zoeken te ondermijnen, dat de kennis hiervan schier dreigt verloren te gaan en de zielen voor de eeuwigheid doen rusten en bouwen op valsche gronden. "Een frisch, ruim en vrolijk Christendom" zijn slagwoorden in hedendaagsche kanseltrant, doch voor een niet gering deel de oorzaak van de los- en lichtzinnigheid onzer eeuw. Een z.g. „geloof in Jezus" is de vakterm van het natuurlijke Christendom — een geloof dat vreemd is aan de werkingen van den Geest Christi — in een Jezus, die niet is geopenbaard van den Vader, doch „genomen" door de wilskracht van de verdorvene natuur. De onderwerpelijke bediening der genade wordt smadelijk zelfs een pest geacht. De zielen worden gedreven naar de bloemhoven van valschen vrede, Profanen in de ambten gesteld, de deur der instellingen op 't breedst geopend voor een Stoïsch koud belijder en zoo sterft het thans levende geslacht „zacht en. kalm" af om te ontwaken in eeuwigen jammer, als God dat beeld zal verachten en zeggen: „Ik heb u nooit gekend." De uitgave bedoelt het oprichten van eene Banier der Waarheid tegen de meesleurende stroom van den tijdgeest en het verderf dat in de wereld en in de kerk is. Of de Geest des Heeren Zich van dit zwakke instrument beliefde te bedienen in Zijne Souveréine Vrijmacht, tot overtuiging van onbekeerden, zich zelf voor de eeuwigheid bedriegende zielen en tot bemoediging dergenen, die door het Geloof der werkingen Gods leeren verwachten de hope der Rechtvaardigheid, om uit de Volheid Christi te worden bediend met genade voor genade. WOERDEN, April 1928. DE GELUKKIGE URE VAN CHRISTUS LEVENDMAKENDE STEM. LEERREDE over Joh. 5 : 25. Voorwaar, voorwaar zeg ik u, de ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven- Mij dunkt dat hier geen liefhebber van Christus is, of hij zal in zijn hart, op het hooren van dezen tekst, wenschen dat het heden de gelukkige dag en ure mocht zijn, waarin dit woord vervuld mocht worden. Daar is geene doode ziel, geen doodelijk geval in deze geheele vergadering, daar dit woord geene deur der hope voor opent. De tafel des Avondmaals, die voor uw aangezicht is, is niet voor de dooden, maar voor de levenden; dit Sacrament wordt de Eucharist, eene dankzegging, een lied des lofs genaamd. Maar wie zTjn in staat om hetzelve te zingen? Daar wordt Jesaja 38 : 19, gezegd: ,,De levende, de levende, die zullen U loven." Maar zoo wij heden een dood gezelschap zijn, dan zal het einde en oogmerk van het Sacrament verloren zijn, en Gocl zal geenen lof van ons ontvangen. Zoo er mochten zijn. welke vreezen dat dit het geval mocht wezen, en mij dus vragen is er eenige grond om te mogen hopen, dat zulke dorre doodsbeenderen zullen leven? zoo antwoord ik: Ja, daar is dienaangaande hope; want de Heere des levens heeft er Zijn Woord voor gegeven, op hetwelk gij uw geloof en uwe hope bouwen moogt, dat er eene levendmakende ure te komen staat, en reeds gekomen is; want zoo zegt Hij: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, • de ure komt en is nu, wanneer de dooden zulleji hooren de stemme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. t < De Heere Jezus had op den Sabbath eenen mensch genezen van zijne acht en dertig jarige krankheid, waarover Hem de Joden boosaardiglijk vervolgden, als een Sabbathschender; Hij had tot den kranke gezegd: Sta op, neem uw beddeken op, en wandel, opdat dus het werk Gods, in deze wonderbare genezing, openbaar mocht worden voor de aanschouwers; maar onder eenen schijn van ijver voor den Sabbath, zochten zij het licht van dit wonderwerk te verdonkeren, doch dewijl zij het werk zelf niet konden kwaad keuren, vielen zij op de omstandigheid van den tijd, en vertoonden het als eene schending van den Sabbath, van vs. 5—16 De Godsdienst is nooit meer geweldig vervolgd geworden dan onder een masker van godsdienstigheid. De menschen geven voor, ja meenen ook, dat zij Qode eene dienst doen, wanneer zij Zijne dienaren dood n, gelijk zij dit den Meester zelve hebben gedaan. Omdat onze Heere Jezus zich zelve verantwoordde door te zeggen: mijn Vader werkt tot hiertoe, en Ik werk ook, waren zij nog meer ontstoken en verbitterd, omdat Hij gezegd had dat God Zijn eigen Vader was, en Hij zich zelve dus Gode even gelijk maakte, vs. 17, 18. Christus was zoo verre verwijderd van deze beschuldiging af te weren, dat Hij integendeel daaruit gelegenheid neemt, om deze waarheid! meer duidelijk te verklaren; want Hij bewijst zich zelve de natuurlijke Zone Gods te zijn, door bondige bewijsredenen, waarvan de woorden van onze tekst eene is, waarin Hij zich zelve een ander werk toeëigent, hetwelk niemand dan de Zone Gods, die den Vader even gelijk is, doen kan. De woorden behelzen twee algemeene zaken: I. De ernstige stof, die hier gesteld wordt: De dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. II. De plechtige manier op welke het gesteld wordt: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, het zal zoo zijn. 1. Aangaande de stof, die heeft betrekking op de geestelijke opstanding der ziel, gelijk zulks uit den samenhang kflaar blijkt In het voorgaande vers was gezegd: die Mijn Woord hoort, en gelooft Hem, die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. Dit schijnt nauwkeurig overeen te komen met hetgeen hier gezegd wordt van het hooren Zijner stem, in het voorgaande vers het hooren van Zijn Woord genaamd. En in vs. 28, 29, wordt uitdrukkelijk van de tweede en algemeene opstanding gesproken, van welke Hij niet zegt, dat die nu is, gelijk hier, maar dat die komt; maar dit vers, te jgelijk met de voorgaande, spreekt van die geestelijke opstanding, welke in Openb. 20 : 5 de eerste opstanding genaamd wordt, zijnde die levendmaking, daar men van leest Efeze 2 : 1, welke komt door het hooren van de stem van Christus in het Evangelie, zoodat men in Hem gelooft en Hem aanneemt. Ook is dit vers geen ijdele herhaling van hetgeen in het voorgaande gezegd was; schoon de zaak ernstig en gewichtig is, en wel waardig om herhaald te worden, zoo 'is de herhaling nochtans met eene verscheidenheid van verschillende omstandigheden. Want 2. Wat de plechtige manier aangaat op welke het gesteld wordt, die is onder den vorm van eenen eed: Amen, amen^ voorwaar, voorwaar, en met eene uitdrukkelijke melding van den tijd wanneer het geschieden zal: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, ae ure komt en is nu, enz. Het is opmerkelijk, dat dit de derde maal is, dat Christus deze bevestiging gebruikt, in Zijn antwoord op de bedilling der Joden alhier, tegen Zijn Ooddeljijk Zoonschap vs. 19, 24, 25t en iedere van deze verzekeringe* wordt voorgesteld met eene zonderlinge betrekking op Hem zelve, dat Hii de God is, Die de dooden zielen levend maakt, die fevend maakt wie Hij wil» vs. 21, die doode zielen levend maakt duor Zijn Woord en dat Hij ze Zijne stem doet hooren en leven, gelijk in de tekst. Zulk een plechtigheid van spreken wordt niet gebruikt omtrent de opstanding van doode lichamen ten laatsten dage, waarvan gesproken wordt vs. 28, 29, waarom het dan schijnt aan te wijzen, hoe zeer Zijn hart gezet is op het weolti van doode zielen levend te maken, waarin Zijne macht en de uitnemende grootheid van dezelve meer geoefend wordt, dan die geoefend zal worden in het opwekken van de dooden uit hunne graven; ook spreekt Hij met deze herhaalde plechtigheid zoowel om de grootheid aan te toonen van het onderwerp» daar Hij van spreekt, als om het verzekerde geloof op te wekken, van degenen die ooren hebben om te hooren: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de ure komt en is nu, wanneer de dooden zuiletn hooren, enz. In deze woorden moogt gij meer bijzonder deze zes zaken aanmerken: 1. Den droevigen staat daar de zondaren in zijn: zij zijn dood- zoo zijn wij allen van nature. 2. De gepaste hulp, en het aanmerkelijke voorrecht dat beloofd wordt, namelijk, teven: zij zullen leven. 3. Het krachtige middel van dit geestelijke leven, namelijk: de stemme des Zoons Gods. 4. De wijze van toepassing van dit gezegende middel, namelijk, het hooren van de stemme des Zoons Gods. 5. De zekerheid van deze hulp, of de verzekering die gegeven wordt dat het geschieden zal, wij worden er van verzekerd door eenen dubbelen eed: Voorwaar, voorwaar, en met eene dubbele belofte uit de mond van Jezus: Ik zeg u, de dooden zullen hooren, en die hooren, zuUen leven. En 6. den gelukkigen tijd die tot dit alles gezet in, namelijk eene ure; opdat het geloof en de hoop niet in het onzekere mochten wandelen, maar iets in de handen zouden hebben zoowel als in verwachting; zoowel iets in het tegenwoordige als iets voor het toekomende om er op te zien; hierom wordt die gelukkige ure, van welke eene eeuwigheid afhangt, voorgesteld, niet alleen als eene toekomende, maar ook als eene tegenwoordige ure. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. Hier is dan een goed fondement, om heden het geloof te oefenen. Ik zou hier kunnen aanmerken: Dat de gelukkige tijd, waarin doode zondaars de stem des Zoons Gods zekerlijk hooren zullen, en dat zij, die hooren, teven zullen, een tijd is, die gezet is tot eene ure. Dezelve is niet alleen gezet tot een jaar, genaamd het jaar van des Heeren welbehagen; en tot eenen dag, genaamd de dag Zijner heirkracht, maar als het ware een uur van eenen dag, ja tot een oogenblik van een uur. Men Feest van eene oogenblikkelijkc bevochtiging, Jes. 27 : 3, maar daar is geen oogenblik des tijds, waarin wij niet op Christus mogen zien om Tiet leven, en om eene levendmakende kracht; want de ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen hooren, enz. Doch omdat de bijzonderheden hier velen zijn, zoo zal ik de formaliteit van eene leering voorbij gaan, en allieen voorstellen: 1. Eene korte verklaring van de bijzonderheden in den tekst. En 2. de toepassing van dezelve. A. Wat de verklaring aangaat, ik zal, door des Heeren ondersteuning, een kort woord over elk dier zes bijzonderheden, zoo even gemeld, voordragen. Het eerste hoofdstuk behelst dan, den droevigen staat daar wij allen van nature in zijn; wij zijn dooden, en in eenen staat des doods. Gij zult den dood niet sterven, zeide de Satan, schoon gij van de verboden vrucht eet; maar hij is een leugenaar, want ziet, wij zijn allen zekerlijk dood, en dat in een tweevoudig opzicht: 1. In eenen betrekkelijken zin, uit kracht van onze betrekking op den eersten Adam. en het geschonden verbond der werken; wij zijn opzichtelijk en wettisch dood, zijnde onder het vonnis des doods, Rom). 5 : 12, 15. Wij zijn schuldige, vervloekte en veroordeelde schepselen, liggende onder den vfoek der wet en des toorns Gods, als een vijand. 2. In eenen waren zan, zijnde het vonnis der wet reeds ten deele uitgevoerd, en dat beiden over lichaam en ziel. Wat het lichaam aangaat, dat is nu den dood onderworpen, als ook aan al de ellenden, die er voorlóópers van zijn; ja het is ook in gevaar van "Tiet helsche vuur, en de pijniging van den tweeden dood voor eeuwig; want „de bezoldiging der zonde is de dood," Romt. 6 : 23. En wat de ziel betreft, die is in vele opzichten dood; „dood door de misdaden en de zonen," Efeze 2 : 1, 2, 3. Geestelijk en inwendig dood, en onderworpen aan eene eeuwige afscheiding van God. Want de dood kan aangemerkt worden óf als uitwendig, hetwelk het lichaam levenloos doet zijn: óf als inwendig, hetwelk de ziel genadeloos stelt; of als eeuwig, waardoor lichaam en ziel beiden voor eeuwig ongetroost gelaten worden. Een zondaar buiten Christus is een dood mensch, en zoo zijn wij allen van nature. In den natuurlijken dood is het lichaam zonder de ziel; zoo zijn wij doode menschen, omdat onze zielen buiten God zijn; gelijk de dood het lichaam ontsiert, alzoo heeft ook de zonde onze ziel ontsiert, en ons van Gods beeld beroofd; in den dood verliest een mensch zijne natuurlijke hitte en warmte, maar zoo heeft ook onze ziel hare natuurlijke hitte en warmte van liefde tot God verloren; in den dood verliest een mensch alle recht op zijne goederen, alzoo die tot den naasten erfgenaam overgaan, — maar zoo hebben wij ook door de zonde alle recht verloren op 'de minste zegening, veel minder hebben wij dan recht op de heineische erfenis; een dood lichaam heeft geen gebruik van zijn verstand in natuurlijke dingen, maar zoo heeft ook de doode ziel iiet geDru k van naar verstand niet in geestelijke dingen; want „de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn," 1 Kor. 2 : 14. Een dood lichaam heeft geene bekwaamheid tot natuunijKe daden, maar zoo hebben de doode zielen geene bekwaamheid tot geestelijke daden; die zijn haar tot eenen last; een dood lichaam heeft geen vermaak in inatuurlijke dingen, maar even weinig heeft of kan ook eene doode ziel vermaak hebben in geestelijke dingen; een dood' lichaam kan zich zelve niet levend maken, maar zoo kan ook eene 'doode ziet zulks niet doen. Christus zal heden als een levendmakende Geest weinig gebruikt worden, door degenen die niet weten of gelooven dat zij zekerlijk dood zijn. Al de heiligen, die door den Zone Gods zijn levend gemaakt erkennen, in zoo verre zij weten dat zij „uit den dood overgegaan zijn in het leven," (1 Joh. 3 : 14) dat zij zekerlijk dood waren. A!le ware geioovigen gaan, volgens de even voorgaande woorden van onzen tekst, uit den dood óver in het leven, hetwelk te kennen geeft dat zij, zoo lang zij in het ongeloof blijven, zekerlijk dood zijn; ook toont de noodzakelijkheid der wedergeboorte (Joh. 3 : 3) dat wij zekerlijk dood zijn, en dat wij noodig hebben opnieuw geschapen te zijn in Christus Jezus. Het eind" en oogmerk van het Evangelie, hetwelk het woord des levens is, toont dat wij zekerlijk dood zijn; het einde en oogmerk des geloofs en van alle vermaningen om tot Christus te komen om het leven, verklaren dat wij zekerlijk dood zijn; gelijk ook het einde van den dood van Christus, welken wij heden vieren, zulks doet, want „indien een voor allen gestorven is, dan zijn wij allen gestorven," 2 Kor. 4 : 14. Dus wordt de duivel bewezen een leugenaar te zijn; en zoo wij heden in Christus geloovao, dan zullen wij eerst het tegendeel van des Satans leugen gelooven, namelijk dat wij zekerlijk dood zijn, ja tweemaal gestorven, zoo door de 'toegerekende oorspronkelijke, als dóór de inklevende zonde, zijnde zulks de schuld van Adams zonde; zoo wel door het missen van oorspronkelijke gerechtigheid, als door de verdorvenheid van uwe geheeie natuur, en de ontelbare dadelijke zonder en ellenden, enz. Daar is hier mogelijk niemand, die voormaals in Christus Jezus levend gemaakt is, of hij is wederom in eene doodschheid gevallen; schoon hij verlost is van eenen staat des doods, zoo is hij mogelijk in eene doodsche gestalte, zoodat hij opnieuw eene levendmakende ure noodig heeft. Zijn wij dan zekerlijk dood, zoo is het Tweede hoofdstuk, dat wij aan te merken hebben, de gepaste hulp die voorgesteld en beloofd wordt, namelijk, het leven; de dooden zullen leven. De staat is droevig dat wij alien dood zijn, maar de genezing is gepast, en het voorrecht is groot en overeen komende met het geval; het leven en de onverderfelijkheid zijn aan het lichl gebracht door het Evangelie, hetwelk Christus als het leven voorstelt; en het leven, dat in Hem te bekomen is, beantwoordt nauwkeurig aan den dood, of aan den staat des doods, daar wij van nature in zijn. Zijn wij in eenen betrekkelijken zin wettisch dood en in eenen waren zin geestelijk dood? Om dit te beantwoorden, zoo is er 1. Een betrekkelijk leven, namelijk: een leven van rechtvaardigmaking in Christus als den Heere onze gerechtigheid, ons de vergiffenis der zonde schenkende, Hand. 1.0 : 43 : „Dezen geven al de profeten getuigenis, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijnen naam, den vloek van ons wegnemende, Gal. 3 13 : „Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons;" ook is Hij „voor óns tót zónde gemaakt,, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem," 2 Kor. 5 : 21. Ons van het vonnis der wet verlossende, „zoodat er nu geenc verdoemenis is voor degenen, die in Christus Jezus zijn," Rom. 8:1. Ons met God verzo;nen3e en „vrede makende door het bloed des kruises," Koll. 1 : 20; den vloek uit alle tijdelijke oordeelen wegnemende, en doende ^alle dingen medewerken ten goede" Rom1. 8 : 28 : „den prikkel des doods en de overwinning des grafs wegnemende," 1 Kor. 15 : 55 en ons makende „erfgenamen naar de hope des eeuwigen levens," Titus 3:7. — 2. Hier wordt ook een waar geestelijk leven te kennen gegeven, waardoor wij uit den geestelijken dood worden opgewekt, "Efez. 2:1: „En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en zonden." 'Want door het geloof worden w'j vereemgd met Christus, die ons leven is; en met dit levend Hoofd vereenigd zijnde, moeten wij noodzakelijk leven; want „die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon Gods niet heeft, die heeft het leven niet," 1 Joh. 5:12. Dit leven is de uitv!ilnding van God den Vader, de verwerving van God den Zoon, en het werk van God den Heiligen Geest alleen, door middel van de ordonnantiën des Evangelies; het is eene geestelijke verandering, gewerkt in de ziel der menschen, waardoor het beeld der zonde en der ongerechtigheid in eik vermogen ten deele weggenomen, en het beeld der heiligheid en der gerechtigheid aangedaan wordt; het is eene verlossing van de macht der zonde en der verdorvenheid; het is het nieuwe hart, de nieuwe geest, en alle geestelijke zegeningen-, ja het is de Geest en Zijne genade, wonende in de ziel, als eene fontein van water, springende tot in het eeuwige leven, Joh. 4 : 14. Dit betrekkelijke en ware leven is niets anders, dan het eeuwige leven, daar in het voorgaande vers van gesproken was; die Mijn Woord hoort, en gelooft Hem die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven; het is eene herstelling van alles, en nog meer, dan wat wij verloren hebben in den eersten Adam, doordien de tweede Adam ons van God geworden is, wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing," 1 Kor. 1 : 30. Wij hebben de kennis Gods verloren; deze wordt ons wederom in Christus hersteld, als onze wijsheid; wij hebben de gunst Gods verloren, welke wederom in Christus hersteld wordt, als onze rechtvaardigheid: wij hebben "het beeld Gods verloren, hetwelk ook wederom hersteld wordt in en door Christus als onze heiligmaking; wij hebben de genieting van God verloren, maar die wordt wederom in Christus hersteld, hier in genadé, en hier namaals in heerlijkheid, door Hem als onze volkomene verlossing Hier is die gezegende overgang van den dood in het leven; de dooden zullen leven, en wel eeuwig leven; want al deze deelen van het leven zijn eeuwig: zij zijn naar de beginselen van het eeuwig leven, hetwelk in den hemel volmaakt zal worden. Want gelijk Christus het brood des levens is, alzoo zal ook hij, die „dit brood eetj in eeuwigheid leven," Joh. 6 ; 58. De dooden zullen hooren en leven, gelijk er gezegd wordt, Jesaja 26 : 19 : „Uwe dooden zullen leven; ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan," en voor eeuwig leven; want iedere eigenschap van dit leven strekt zich uit naar de eeuwige gelukzaligheid en heerlijkheid; waar leven is, daar is beweging, appeteit en wasdom; maar dit geestelijke leven beweegt zich tot. verlangt naar, en wast op vóö'r de heerlijkheid. Het verborgen lichaam van Christus dat in den dood ligt, moet opstaan en voor eeuvtfig leven met het heerlijKe *Hoofd; want Hij heeft aldaar gezegd: „waakt op en juicht, gij die in het stof woont,, en daarom moet Zijn Woord stand grijpen. Derhalve is Het derde hoofdstuk in onze woorden, het krachtige middel van dit geestelijke leven, namelijk, de stemme des Zoons Gods. Hier hebben wij 1. den Persoon die spreekt, namelijk, den Zoon Gods. den tweeden Persoon van "de heilige Drieëenheid, die bekleed is met onze natuur, en met hef ambt van Profeet, opdat Hij „eene goede boodschap zou brengen den zachtmoedigen," Jes. 61 : 1. Hij is „de Eeniggeborene van den Vader, vol van genade en waarheid," gezonden om des Vaders wil te verklaren. „Niemand heeft ooit God gezien; de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard," Joh. 1 : 14, 18 En tot dit einde werd Hij door den Vader met eene hoorbare stem uit den hemel voor den Zone Gods verklaard, zeggende: „Deze is mijn geliefden Zoon, in welken Ik mijn welbehagen heb, hoort Hem," Matth. 17 : 5. Dit werd verscheidene malen herhaald; en toen is Hij daarna krachtiglijk bewezen de Zone Gods te zijn, naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der dooden," Rom. 1 : 4. De prediker is hier dan de Zone Gods, die den Vader even gelijk is, welke Hjj zichzelven hier bewijst te zijn tegen de Farizeën, die Hem beschuldigden omdat Hij zulks staande hield; doch schoon Hij bekleed was met Zijns Vaders commissie, zoo zijn Hij en de Vader nochtans een; „Hij heeft het geen roof geacht, Gode even gelijk te zijn/' Filipp. 2 : 6, te weten Hij, „de geboren Koning der Joden, uit welke Christus is zoo veel het vleesch aangaat, welke is God, boven allen te prijzen in eeuwigheid." Deze is dan de Persoon die spreekt, of de heerlijke Prediker. 2. Hier is ook het liefelijk geklank Zijner woorden; namelijk, de stemme des Zoons Gods; door welke ik het woord Zijner genade, vergezeld gaande met de kracht zijns Geestes, versta; en zoo moet Zijne stem aangemerkt worden, óf als uitwendig, zijnde deze Zijne bedienende stem in de prediking des Evangelies, hetwelk zijn woord is, en de leeraren worden zijn mond genaamd, Jer. 15 : 19 : „Gij zult als mijn mond zijn;" hierom wordt er gezegd: die u hoort, hoort Mij," Lukas 10 : 16; óf als inwendig en krachtig, wanneer het „Evangelie niet alleen in woorden komt, maar ook in kracht." De uitwendige bedienende stem van Christus is het werktuig, om Zijne almachtige stem te doen doordringen door het oor tot het hart; daar is hier eene stem binnen in eene stem, eene inwendige krachtdadigheid, welke leven en kracht geeft, als het ware, aan het geluid der ramshoornen, om de muren Jericho te doen omvallen, namelijk al de hooge muren van zonde en vijandschap in des zondaars harte; dus zijn de wapenen des Evangelies „niet vleeschelijk, maar krachtig door God tot nederwerping der sterkten," 2 Kor. 10 : 4. Doch meer bijzonder versta ik door de stemme des Zooins Gods, zijn „woord der waarheid, namelijk het Evangelie der zaligheid/' Efeze 1 : 13. Het geheele Woord van God in de Schriftuur is Zijne stem: als ook de stem der roede, de stem des Geestes, de stem der consciëntie, en de stem der Voorzienigheid, is Zijne stem als God; maar daar is nochtans ook eene stem van Hem in het Evangelie, welke inzonderheid Zijne stem is, gelijk Hij de Zone Góds en de Gezondene van God is, om onze Zaligmaker te zjjft, door welke Hij den weg baant tot der zondaren harte, om hetzelve te openen, Openb(< 3 : 20 en Hoogl- 5 : 2: „De stem mijns liefsten die klopte, was: doe mij open." Dezelve wordt ook genaamd het geklank, en dezulken die het hooren en 'kennen, worden welgelukzalig genaamd; Ps. 89 : 16: „Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent." De eerste klank van deze stem, is in het Paradijs gehoord door Adam en Eva, onmiddellijk na den val; „het zaad der vrouw zoude het serpent dfen kop ververmorzelen," Gen. 3:15. Naderhand heeft dezelve zeer liefelijk geklonken in de ooren van Abraham, zeggende: „In uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde," Gen. 22: 18; dit wordt genaamd „het Evangelie dat aan Abraham verkondigd was," Gal 3:8. Dit is waarlijk een deel van de geestelijke wijsheid, om recht te onderscheiden tusschen Gods stem in die wet, en tusschen Zijne stem in het Evangelie; tusschen God, sprekende in de wet door geboden en dreigementen, en tusschen Christus, de Zone Gods, sprekende in het Evangelie der genade en der belofte. De stem Gods in de wet is gelijk de stem eens krakenden donders; door dezelve is de kennis der zonde en des toorns en dus ook van de noodzakelijkheid eens Zaligmakers; waarom de wet eene tuchtmeesteres tot Christus wordt genaamd. Gal. 3 : 24. Maar de stem van Christus in het Evangelie is, gelijk het suizen van een zachte stilte, dat El'ia gehoord heeft; hebbende noch wet, noch toorn, noch dood in zich, maar enkel genade, leven en zaligheid. De „goedertierenheid en waarheid ontmoeten en kussen hier elkander," Ps. 85:11. Want de wet is door Mozes gegeven, maar de genade en waarheid is door Jezus Christus geworden," Joh. 1 : 17. De wet is een woord vaa toorn en verdoemenis, het vonnis des doods openende dat tegen den zondaar is uitgesproken, zeggende, Gal. 3 : 10: „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al wat er geschreven is in het boek der wet, om dat te doen," Maar de stem van Christus in het Evangelie, heeft niet een woord van toorn of verdoemenis in zich, maar alleen van leven, zaligheid en bevrijding; „want God heeft Zijnen Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordeelen zoude, maar opdat de wereld door Hem zoude behouden- vorden," Joh. 3 : 17. Het is waar, Hij maakt doorgaans gebruik1 van de wet, in eene ondergeschiktheid aan het Evangelie, schrik en vrees, overtuiging van zonde en van toorn verwekkende,, langs welke Hij zijnen weg baant; maar de eigenlijke stem van Christus, gelijk Hij de Zone Gods en de Verlosser is, die „tot Sion gekomen is om de goddeloosheden af te wenden van Jakob, Rom. 11 : 26, is eene stem die niet dan van liefde, van genade, van barmhartigheid en van zaligheid klinkt, voor den allergrootsten zondaar die dit Evangelie hoort. De stemme des Zoons Gods is hier een stem van vergiffenis aan schuldige zondaren, zeggende: Ik, Ik ben het, die uwe overtredingen uitdelg, om mijnent wil, enz. Het is eene stem van genezinigt aan kranke zondaren, zeggende: „Ik ben de Heere uw Heelmeester," Exodus 15 : 26. Het is eene stem van zaligheid aan verloren zondaren, zeggende De Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Het is eene stem van reiniging aan vuile zondaren, zeggende: „Daar is eene fontein geopend tegen de zonde en de onreinheid," Zach. 13:1, en „het bloed van Jezus Christus, den Zone Gods, reinigt van alle zonden," 1 Joh. 1:7. Deze stem is de stem Gods in Christus, de wereid met zich zelve verzoenende, en het woord der verzoening in onzen mond leggende Het is het geluid van eene blijde boodschap, dat „ons geboren is een Zaligmaker, welke is Christus de Heere" Luk. 2 : 11. Het is de stem van eenen vriend, en van eeneti wonderlijken liefhebber in den hemel; eene stem die gehoord wordt boven den top van al de bergen van zonde, schuld en afscheiding, Hoogl. 2:8: „Dat is de stem mijns liefsten; ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen." — Ik kan nu niet blijven staan om de eigenschappen en uitwerkingen van deze stem voor te dragen, hetwelk mogelijk in het vervolg wel zal voorkomen, wij mogen verzekerd zijn, dat dezelve eene stem is vol Goddelijke Majesteit, verklarende dat die is de stemme des Zoons Gods. zoodat wanneer dezelve gehoord wordt- zij de ziel vervult met ontzaggelijke indrukken van Gods Majesteit: het is eene stem vol Goddelijke barmhartigheid aan een ellendig zondaar, alzoo de zaligheid daardoor medegedeelid' wordt; het is eene stem vol Goddelijke kracht, want het is de schepter Zijner sterkte, die uit Sion gezonden wordt, waardoor „Zijn volk zeer gewillig wordt gemaaid op den dag Zijner heirkracht," Ps. 110 : 2, 3, en dus is het ook eene stem vol van . É leven; het is eene levende stem, namelijk de levende adem van den Zone Gods, waardoor de dooden hoórende en levend gemaakt worden; want het is de levende en levengevende stem van den Zone Gods; ja deze stem is niet minder dan de Zone Gods zelf, sprekende door Zijn Woord en Zijne Geest, Zijne koninklijke ordonnantiën, Zijne krachtige bevelen en Zijnen souvereinen wil voortbrengende, dat de dooden hooren en leven zullen. Het is de levendmakende adem van een Almachtig God in Christus, de doode zielen levend makende. Dus is dan Het vierde hoofdstuk, daar mij de tekst toe leidt, de wijze van toepassing van dit krachtige middel des levens, namelijk, het hooren van deze stem; de dooden zullen hooren, en die gehoord hebben zullen leven. Het hooren waarvan hier gesproken wordt, is niet het uiterlijk hooren van het oor, maar het inwendig hooren des geloofs; het is een hooren van de stem niet der menschen, maar van God; niet van God volstrektelijk, maar van God in Christus, de stem van den Zone Gods. Het is een hooren dat vergezeld gaat met gelooven, waarvan in het voorgaande vers gesproken wordt; als ook het hoóren, waarvan gesproken wordt, Jesaja 55 : 3: „Neigt uwe oorenj en komt, hoort, en uwe ziel zal leven," Dit geeft te kennen: 1. De uitwendige voorwerpelijke openbaring in eene Goddelijke getuigenis; want „het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods," Rom. 10: 17. — 2. Het geeft te kennen, eene inwendige openbaring van hetgeen uitwendig geopenbaard is; want God openbaart ze ons door Zijnen Geest, waardoor wij weten de dingen die ons van God geschonken zijn," 1 Kor. 2: 10, 12, en op eene andere plaats zegt de apostel: ,/jod, die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zoude schijnen, is degene, die in onze harten geschenen 'heeft, om ons te jjeven verlichting der kennis Zijner heerlijkheid, in het aangezicht van Jezus Christus," 2 Kor. 4 : 6. — 3. Het geeft te kennen, eene toestemming des geloofs aan het Goddelijk getuigenis, omtrent de waarheid en goedheid van hetgeen geopenbaard is; hetzij ten aanzien van den Persoon des Middelaars, den beloofden Messias, zeggende met de Samaritanen, Joh. 4; 42: „Zij zeiden tot de vrouw: wij gelooven niet meer om uws zeggens wil, want wij zeiven hebben Hem gehoord, en weten dat deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld;" of ten aanzien van Zijne leer en belofte* dit hooren des geloofs is eene toestemming aan de waarheid en eoedheid van Chnstus leer, gelijk die eene bood- schap van God is; het is „een aannemen van Zijn getuigenis,, en een verzegelen dat God waarachtig 'is," Joh. 3:33; hetgeen nu goed en waar is, dat is ook „aller aanneming waardig/' 1 Tim. 1:15; dit is „de liefde der waarheid aan te nemen/ 2 Thess. 2: 10. En dit hooren is ook eene toestemming aan de waarheid en goedheid van de belofte, als „ja en amen in Christus," 2 Kjor. 1:20; aan de beloftenissen Gods niet twijfelende door ongeloof, maar sterk zijnde in het geloof, gevende God de eer," Rom. 4:20; ook is het eene toestemming met eene hartelijke en bijzondere toepassing; want „met het harte gelooft men ter rechtvaardigheid, Rom. 10: 10, en gelbovende „omhelzen wij de beloften," Hebr. 11:13, en gelooven de boodschap des levens en der zaligheid, voor ons zeiven in het bijzonder zeggende: „Wij gelooven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden," Hand. 15:11, berustende dus op de macht en de getrouwheid van God, ter vervulling van al Zijne woorden der genade, ,,ten volle verzekerd zijnde dat hetgeen beloofd is, Hij ook machtig is te doen," Rom. 4:21. — 4. Het geeft te kennen zulk een hooren van Zijne stem, dat men de Goddelijkheid van die stem erkent, als eene stem die zijne Godheid verklaart, en dat Hij de Zone Gods is; het is de wil' Gods dat „zij allen den Zoon eeren, gelijk zij den Vader eereiij" vs. 23. Een geloovig oor dat Zijne stem hoprt eert Hem, in de Goddelijkheid van Zijnen persoon, als de Zone Gods; in de Goddelijkheid van Zijne ambten, als de van God gezonden en gezalfde Middelaar; in de Goddelijkneid van Zijn bloed en gerechtigheid, als zijnde dat het bloed en de gerechtigheid van God; in de Goddelijkheid van Zijn Woord, als het Woord Gods; en dus in de Goddelijkheid van Zijne stem, als de stem Grxis, als de stem van de Zone Gods. Merkt, ten opzichte van dit hooren op: 1. Dat de stem van een mensch het oor raakt, met een uitwendig geluid; maar de stem van den Zone Gods raakt net hart, met eene inwendige krachtdadigheid. De stem van den Zone Gods dan te hooren, is niet alleer een hooren met het oor, maar een gelooven met het hart de dooden zullen Zijne stem hooren, en die ze gehoord' hebben zullen leven. 2. Allen die ze hooren, zullen leven; het is waar, allen die dood zijn zullen niet hooren, want velen hebben ooren, maar hooren niet, en hoorende hoóren zij niet in dien zin als ik verklaard heb; maar „al wat Mij de Vader geefti zegt Christus, zal tot Mij komen," Joh. 6:37, namaLijk, allen dien God de ooren doorboort en ópent, óm de stem Zijns Zóóns Jezus Christus te kennen, welke hen levend maakt. 3. Ja Christus verheft hier onderscheidenlijk eene tweeërlei genade en kracht van Zijne stem; de dooden zullen de stem hooren. en dezelve gehoord zijnde, zullen zij leven; het is niet minder bovennatuurlijk dat de dooden hooren. dan het is, dat de dooden leven; het is evenzeer boven de natuur om het eene te werken als het andere; maar zulks wijst de wijze der toepassing van de Goddelijke genade aan, en de orde van des Geestes werking. De souvereine krachtdadige genade doet eerst de dooden hooren de stemme des Zoons Gods; en dan doet ze degenen die hooren, leven; de Almachtige hand van God opent eerst de ooren der ziel, en dan laat Hij door het geopende oor het leven daarin komen. 4. Deze beiden zijn de verborgen uitwerkingen van de Goddelijke kracht; de Heere spreekt gelijk Hij tot Jesaja sprak, kap. 8:11, met eene sterke hand, doende de stem klinken tot in het middenpunt van de ziel; hetgeen alleen tot het oor gesproken wordt, blijft in het oor sterven; maar deze stille stem des Geestes neemt haren intrek, door verborgene ingangen in het hart. op hetwelk zij eenen indruk van God laat. Anderen hooren de klank van de woorden en syllaben zoowel als zij, maar zij hooren niet de stemme des Zoons Gods, de ziel rakende, gevangen nemende en levend makende. 5. Het is geen bedriegende orakelstem die in het natuurlijke oor klinkt, en een ingebeeld denkbeeld en een vertooning van Christus geeft, als mensch, die zoo en zoo heerlijlk is, o neen: de Heere verlosse Zijn volk van zulke Satans verleidingen, welke door sommigen in onze dagen maar al te veel gesterkt worden; maar hier is geen geluid van menschelijke stemmen, noch een gezicht van menschelijke gedaanten, maar een geestelijk gezicht van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus, gelijk Hij is de wijsheid Gods en de kracht Gods; als ook een geestelijk hooren van Zijn levendmakend Woord der genade in het Evangelie* hetwelk niet alleen komt „met woorden, maar ook in krachtt en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid," 1 Thess. 1: 5. — 6. Het is Gods profeteren over de dorre doodsbeenderen, zeggende: „Gij dorre beenderen, hoort des Heeren Woord)," Ezech. 37:4: „Gij Geest kom aan van de vier winden, en blaas in deze gedooden, opdat zij levend worden," vs. 9. Dezelfde woorden worden van anderen gehoord, maar niet met dezelfde kracht en uitwerking; want nu worden de verborgene dingen des harten openbaar, en God wordt erkend in dat Woord der waarheid te zijn, 1 Kor. 14:25. De kracht van Christus gaat met de stem des leeraars vergezeld, zoodat er geen macht meer is om te kunnen wederstaan, omdat zij in der menschen stem, de stem Oods 'hooren; totdat het nu hier toe komt, heeft het Woord geen zaligmakende werking op de ziel; ja totdat het hiertoe komt, hebben de menschen oogen maar zij zien niet, en ooren maar zij hooren niet, Jesaja 6:9. Ja het Evangelie is hun een reuke des doods, en niet des levens. Het vijfde hoofdstuk is de zekerheid van deze hulp, ter levendmaking van doode zondaren; of de verzekering die gegeven wordt dat het geschieden zal. Nu is er voor al de doode zielen, die hier vergaderd zijn, een deur der hope en des geloofs geopend; hier worden in deze bedeeling van het Evangelie der genade., geene van de dooden uitgezonderd; want daar wordt verzekerd dat de dooden hooren en leven zullen; en dat 1. In het algemeen, met een: „Zoo zegt de Heere dat het geschieden zal;" Ik zeg u, zegt Christus. Wie is hier anders de Spreker, dan de Zone Gods die den Vader gelijk is, en die de woorden des eeuwigen levens heeft? Hij die de wereld uit een enkel niet met een woord sprekens, voortgebracht heeft, is hier de Spreker; zal dan Zijn Woord niet stand grijpen ? Hier is een grond voor de verzekering des geloofs, namelijk, de getuigenis Gods,sprekende in Zijn Woord. God is onzienlijk, en daar is geen andere spiegel waarin wij Hem zaligmakend kunnen zien, dan in Zijn Woord, 2 Kor. 3:18. God is een oneindige Geest, die met geene lichamelijke oogen gezien, noch met lichamelijke ooren gehoord, noch met lichamelijke handen getast kan worden; het verstand kan Hem niet begrijpen, en de rede, die door den val' verdonkerd is, geeft maar duistere en onwaardige gedachten van Hem; want God, en de dingen die des Geestes Gods zijn, zijn den natuurlijken mensch eene dwaasheid," 1 Kor. 2: 14. Wij moeten derhalve God beschouwen in Zijn Woord, ja in een getrouw Woord, gelijk, dat Christus gekomen is oifi de zondaren zalig te maken, en m doode zondaren levend te maken; welk woord Hij hier spreekt, dat de dooden zullen hooren en leven. Ons geloof berust niet op de wijsheid der menschen, maar op de macht van God; dat is, op de getuigenis Godis, welke zich bewijst krachtig te zijn, door van de ziel hare toestemming daaraan af te vorderen, op Zijne eigene autoriteit, als zijnoe het Woord van God. 2. De verzekering wordt dus niet alleen opgegeven 'in het algemeen, met een Ik zeg u, maar met een plechtigheid van aanspraak waarmede Zijn Woord vergezeld gaat, om het te brengen aan onze harten. Dus verkondigt Hij hier Zijn Woord met een dubbel voorwaar, en met een dubbel het zal zoo zijn, zij zullen hooren, zij zullen leven, a. Met een dubbel voorwaar, zeggende: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods. De trouwe en de waarachtige Getuige maakt dikwijls van dezen vorm van eenen eed gebruik; het is de heilige eed van eenen Heiligen Jezus, zeggende: Amen, amen; amen is Zijn naam, en amen, amen is Zijn dubbelen eed; en wij mogen zeggen, dat dewijl Hij niemand meer had om bij te zweren, zoo zwoer Hij bij zich zelve, dat de dooden Zijne stem zouden hooren en leven. Wij mogen verzekerd zijn van hetgeen Hij zegt; en zouden wij niet verzekerd zijn van hetgeen Hij zweert? Somtijds vinden wij dat God bij zijn leven zweert, of dat „zoo waarachtig als Hij leeft,, Hij geen lust heeft in den dood des zondaars," Ezech. 33: 11, en -hier vinden wij dat de Zone Gods bij zich zelve zweert, d,at doode zondaren zullen leven. b. Hier wordt ook verzekering gegeven met een dubbel het zal zoo zijn; want daar zijn twee zullen in den tekst; de dooden zullen hooren, en, zjj die hooren zullen leven Hier is een tweevoudige belofte, met een dubbel amen. Wij hebben elders niet alleen Zijn gebiedend woord tot grond van onzen plicht: „hoort, en uwe ziel zal leven^' Jes. 65| : 3, maar hier hebben wij Zijn belovend Woord, om ons geloof, onze hoop en bemoediging daarop te gronden; de dooden zullen hooren, en die gehoord hebben zullen leven; daar is derhalve een noodzakelijkheid dat de belofte vervuld wordt aan een getal doode zondaren, Joh. 10: 16: ,4Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen;; en zij zullen Mijne stem hooren;'' Ik moet ze toebrengen, en zij zullen hooren en leven. Hier is meer plechtigheid dan in dat scheppende Woord, hetwelk zeide: daar zij licht en daar werd licht; dat was maar een woord daar zij, en de uitwerking is aanstonds gevolgd; maar hier zijn twee woorden: het zal zijn, het zal zijn, zij zullen hooren, en zij zullen leven. Waarom sprak God maar eens en het geschiedde, als Hij alles uit niets voortbracht? En waarom spreekt Hij meer dan eens, wanneer Hijalles nieuw wil maken ? Omdat Zijn hart meer gezet is op dit nieuwe scheppingswerk der verlossing, dan op dat van de oude schepping, en omdat Zijne heerlijkheid daar meer belang in heeft; de heerlijkheid van Zijne macht, barmhartigheid en waarheid en alles, heeft hierin belang. In dat werk was Hij een volstrekt God, [hebbende niets om Hem te kunnen wederstaan; maar hier is het het belang van eenen God in Christus, de wereld met zich zelven verzoenende; een wederspannige wereld verzoenende, en een doode wereld levend makende; hierom Is het niet alleen een gebod, maar ook een belofte die menigmaal herhaald wordt en hier tweemaal in éénen tekst: de dooden zullen hooren, en die hooren zullen leven, en daarom zal het zekerlijk geschieden: „God heeft een ding gesproken; ik heb dit tweemaal gehoord, dat de sterkte God;s is. En de goedertierenheid, O Heere is de uwe!" Ps. 62: 12, 13. Het is een God vara macht, die dit Woord van genade en barmhartigheid spreekt. Och! of de doode zielen deze dubbele verzekering mochten aangrijpen, die Hij hier geeft, namelijk, dat zij hooren en leven zullen. Maar wanneer mag dit verwacht worden ? Dit wijst Het zesde hoofdstuk in den tekst ons aan, namelijk, den gelukkigen tijd die tot dit werk gesteld is, door Hem die te voren gezegd had:„Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ookt" vs. 17. De tijd wordt gezet tot een ure; de ure komt en is nu, wanneer het zijn zal. Om dit meer algemeen te beschouwen, zoo spreekt de Heere Jezus dit: 1 Als van een zaak die onbekend en ongewoon was* gelijk ook de nieuwe verkondiging van het Evangelie in de nieuwe bedeeling van hetzelve, en de schielijke opstanding van een doode wereld door dat middel, waarlijk een nieuwe zaak was; waarom wij ook vinden dat de wereld over Zijne ongewone leer verbaasd was, gelijk er zoo gezegd wordt, Markus 1:27: „En zij werden allen verbaasd, zoodat zij onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook de onreine geesten gebiedt, en zij Hem gehoorzamen?" En wanneer Paulus, Hand. 17 : 18, de opstanding der dooden predikte, zoo zeiden sommigen van de Epicurische en Stoïsche Filosofen: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; en waarom? Omdat hij hun Jezus, en de opstanding verkondigde. Vraagt men hier: Heeft niet het Woord altijd de menschen levend gemaakt zelfs oric!er het Oude Testament? Ik antwoord: Dat dewijl de leer der wet en der profeten bestemd was voor het volk Oods, zoo was het werk daar van meer om dezulken die alreeds levend gemaakt en Zijn volk waren, op te voeden, dan hen te herstellen van den dood als een zichtbare Kerk; maar daar was ten aanzien van de Evangelische bedeeling een andere reden; want de Heidenen die het volk Gods niet waren, zijnde vreemdelingen van het burgerschap Israëls, en geheel zonder God, moesten tot Zijn volk gemaakt, en in dit opzicht van den dood tot het leven gebracht worden. Efeze 2:11 12. — 2. Maar dan mogen wij ook bijzonder den tijd beschouwen, waarvan in den tekst gesproken wordt: dezelve heeft niet alleen opzicht op de Evangelische bedeeling, waardoor de menschen gebracht worden om een zichtbare Kerk te zijn, en om een uur der genade, of een dag van zaligheid te genieten, maar het heeft ook betrekking tot de heerlijke bediening des Geestes, de bediening des Woords vergezellende, 2 Kor. 3 : 8. Het is niet alleen een ure die Hij ons gesteld neeflt. zeggende: nu is het de welaangename tijd om tot Christus te komen, maar het is een ure die Christus zich zeiven zet, tot Zijn komen in de kracht van Zijnen Geest, om doode zielen levend te maken, door den levenden adem van Zijn Woord. De ure komt en is nu, enz. Hier is een tweeledige ure voor het geloof en de hoop van de hoorders des Evangelies, om op te merken: 1. Een toekomende ure: Voorwaar! voorwaar! zeg Tk u, de ure komt, de levendmakende ure komt. Ik ben al op weg. O arme ziel! die lang hebt uitgezien naar een aanmerkelijke ure van leven uit de dooden. naar een dag van Gods heirkracht, en cfie van gedachten zijt dat die nog nooit gekomen is; het uur is van alle eeuwigheid gezet, en de tijd is bepaald, zoodat" „Hij maar wacht om genadig te zijn", Jes. 30 : 18. Hij die aan de ooievaars en de zwaluwen, de tortelduiven en de kranen wijsheid gegeven heeft om hunne gezette tijden van komen en henen gaan te weten, weet zelf ook zeer wel den bekwaamsten tijd zoor Zijne eigene komst. Christus zeide in sommige andere gevallen: Mijne ure is nog niet gekomen; dit toont dat Hij Zijne ure heeft op hetwelk wij in het gebruik der ingestelde middelen te wachten hebben; Hij heeft Zijne roepende ure, in hetwelk Hij Zijne schapen als bij name roept Zijne levendmakende ure, Zijne verzegelende ure, Zijne bijstaande ure, Zijne vertroostende ure, Zijne versterkende en ondersteunende ure, en dan eindeljijk Zijne heerlijkmakende ure, wanneer Hij komt om ze tot zich te nemen om voor eeuwig bij Hem te zijn. Onze Heere Jezus stelt dikwijls, ja altijd. Zijn genadige handelingen uit tot den bekwaamsten tijd, en dat om Zijne majesteit en souvereinheid te openbaren, opdat het blijken moge de ure te zijn die Hij gezet heeft en de dag dien Hij' gemaakt heeft, Ps. '118 : 24: „Dit is de dag dien de Heere ons gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen, en verblijd zijn;" als ook tot openbaring van Zijne oneindige macht, opdat het blijken moge „van den Heere geschied te zijn, en dat het wonderlijk moge zijn in onze oogen," Ps. 118 : 23. Ook doet Hij het met betrekking op ons, teneinde Zijne levendmakende genade ons te wonderlijker en te aangenamer mocht zijn; Hij komt wanneer Hij ziet dat onze „hand is weggegaan, en de besiotene en verlatene niets is," Deut. 32 : 36. Hij komt in eer» tijd van nood, in het uiterste tijdstip, opdat wij, £ls Hij onzer gedachtig is in onze nederigheid, dan zien en zeggen zouden, dat „Zijne goedertierenheid is in eeuwigheid," Ps. 135 : 23. ,,Ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost," Ps. 116 : 6. Ja Hij stelt menigmaal Zijne komst uit om de genaden van Zijn volk te oefenen, en om hen tot hunne gebeden en plichten op te wekken. O arme bezwijkende ziel! de stem van Christus is waardig om gehoord te worden; maar wat zoudt gij denken, als ik zeide dat Hij begeerig is om uwe stem te hooren ? „Mijne duive, zijnde in de kloven der steenrotsen, enz. doe mij uwe stem hooren, want uwe stem is zoet, en uwe gedaante is liefelijk," Hoogl. 2: 14. Hij stelt dikwijls uw troostrijk en gevoelig hooren van Zijne stem uit, totdat Hij uwe stem hoort. En dewijl Hij zegt: Voorwaar voorwaar, de ure komt, zoo wacht dan op Zijne komst. Wacht op Zijne ure, want het zou een groote zonde zijn, den Heilige Israëls tot uwen tijd en ure te willen bepalen; het wachten geeft Ood de heerlijkheid van "Zijne souvereinheid, die komt wanneer het Hem behaagt; het geeft Hem de heerlijkheid van Zijne waarheid en getrouwheid, wetende dat alle dingen, zelfs ook het uitstellen var. Zijne komst, ten goede zullen medewerken, dewijl wij Hem die het beloofd heeft, getrouw achten. Dus ziet gij dan wat voordeel het voor ons geloof is, dat onze Heere Jezus hier spreekt van een toekomende ure; de ure komt. O laat ons dan Zijnen tijd afwachten, zonder Hem te bepalen, geloovende dat Hij die te komen staat, zekerlijk zal komen! doch die ge- looft zal niet haasten. 2. Hij spreekt van een tegenwoordige ure; de ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen hooren en leven. En nu is het de ure, zegt Christus; dit is reeds nu een gedeelte van den stem van den Zone Gods tot ons; en daarom, ofschoon wij (Hem niet mogen bepalen tot onzen 'tijd wanneer Hij zich zelve nochtans door Zijn eigen Woord tot deze tegenwoordige ure bepaalt zoo mogen wij ons vervrijmoedigen om Hem ,n gedachtenis te brengen, dat Hij zich zeiven bepaald heeft tot een tegenwoordige ure, en dat Hij ons vergunt om Hem te houden bij Zijn Woord, en te zeggen: Nu, nu is het de ure wanneer de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods enz. Zoo iemand mocht denken dat het zulk een lange tijd geleden is, zelfs zoovele honderden van jaren, sedert Christus deze woorden gesproken en gezegd heeft: de ure is nu; en daarom: hoe zal mijn geloof dat beschouwen met opzicht op deze tegenwoordige ure? Laat ons bedenken, Bat, gelijk de Heere Jezus voor eeuwig leeft, het Woord des Heeren ook zoo blijft in eeuwigheid, 1 Petrus 1 : 25, en dat, gelijk Hij gezegd heeft: „Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot aan de voleinding der wereld, Matth. 28 : 20, gij ook, zoolang de tijd niet in de eeuwigheid verslonden is, en zoolang Zijn uurglas van den tijd nog loopt, en Zijne zilveren bazuin van het Evangelie nog gehoord wordt, nog besluiten moogt, dat het nu nog de ure is. Ja, daar is niet een uur van dezen tegenwoordigen dag, noch een oogenblik van deze tegenwoordige ure, waarin gij geen recht zoudt hebben om op den Zone Gods te zien, door den spiegel van Zijn Woord, en om een levendmakend Woord, en een hooren van Zijne levendmakendestem te verwachten. 'En dewijl Hij zegt, dat de gezegende ure die te komen stond, nu reeds gegekomen is, om de dooden levend te maken, zoo is het wel, indien hier eenige doode zielen die hunnen doodstaat of doodsche gestalte kennen, het voordeel nemen, dat de Heere hier door Zijn Woord geeft, en dat zij Hem bij Zijn Woord houden, zeggende. Amen, Heere! laat dit de ure zijn; amen, ja kom Heere Jezus, kom haastiglijk, met het levende en fevengevende Woord; gezegend is Hij, die komt in den naam des Heeren. Zeggen uwe harten amen, laat dit de ure en de tijd zijn van een krachtige levendmaking ? Dan hopen wij, dat het nu in de daad, zoowel als in het woord, bewaarheid zal worden, dat de ure nu gekomer; is, wanneer die dooden zullen hooren de stem des Zoons Gods en dat die ze gehoord hebben, zullen leven. B. Nu komen wij tot de toepassing van deze bijzonderheden. Ik zou alle zes de gemelde zaken in den breede kunnen, toepassen, indien de tijd zulks toeliet; doch ik zal maar een kort besluit uit elk voordragen. 1. Ziet hieruit, den beklagelijken staat der zondaren buiten Christus,; want eer zij Hem ontmoeten, en Hij hen ontmoet, door Zijne levendmakende stem, liggen zij dood in het graf der zonde en der zorgeloosheid; en ofschoon zij natuurlijk leven, en mogelijk ook in vermaak leven, zoo zijn zij nochtans geestelijk dood, dood in de zonden en dood naar de wet. Vele zulke dooden zijn er onder ons,. O dat de Geest van God hen eens overtuigde, dat zij waarlijk dood waren! Ja het geval van de geloovigen is zelfs een droevig geval, wanneer zij niet luisteren naar de stem huns Heeren; wanneer Hij tot hunne harten spreekt, zijn zij levend; maar wanneer Hij zulks niet doet, en zij zijn levendmakend Woord vergeten, dan komt er een doodschheid over hen, totdat Hij weder een woord des levens spreekt om hunne zielen te genezen, en om ze weder te brengen van de poorten des doods. 2. £|et hier ook uit, de wonderbare genade Gods, in "het verzorgen van een gepast hulpmiddel, voor zulke droevige en Qoodelijke kwalen, als daar zijn de geestelijk dood, en het vonnis des eeuwigen doods. Want God die de 'dooden levend maakt, en roept de dingen die niet zijn alsof ze waren, Rom. 4 : 17, heeft dezen Zijnen naam geopenbaard, door ons een levendmakend Hoofd, en een levenden en levengevenden Zaligmaker te verzorgen. Hij heeft Jezuj Zijnen eeuwigen Zoon gezalfd en aangesteld, om levend te maken wie Hij wil. Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aangebrach door het Evangelie, een fontein van levende wateren openende, met een vrijen uitroep en noodiging: „Die wil die kome, en neme het water des levens om niet," Openb. 22 : 17. O wat een bekwaam Zaligmaker is Christus voor ons! Hij is een levend en levengevend Zaligmaker voor doode zondaren, ten einde Hij hen opwekke tot een leven der genade hier, en der heerlijkheid hier namaals. Doch ofschoon het leven in Christus verzorgd is, als in den Heere des levens zoo hebben wij noch leven, noch kracht, noch wil om 'tot Hem om het leven te komen, totdat er een trekkende kracht van boven komt. 3 Ziet hier derhalve dan ook uit, waar wij te gaan, of op wien wij te zien hebben, om de krachtige toepassing van dat leven en die zaligheid, welke in Christus verzorgd is. Waar zouden wij ander? gaan dan tot Hem, in wien al de scnatten des levens, zoowel als de schatten der wijsheid en der kennis opgelegd zijn ? Tot wien zullen wij henen gaan ? zeide Petrus tot Christus, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens, wiens stem de dooden kan doen hooren en leven- Hij alleen is de krachtdadige Prediker die voor de dooven en dpoden prediken kan en Hen kan doen hooren en leven. Zonder deze levendmakende stem van den Zone Gods, zullen wij maar als zoovele lijken zijn aar; den tafel van het Heilige Avondmaal, onbekwaam om geestelijk te kunnen eten of drinken; laat ons dan naar Hem uitzien om een levendmakend woora. Ik heb van de leeuwin gelezen, dat, wanneer hare jongen dood geboren worden, zij dan zoolang over hen brult, totdat zij levend worden; maar dit is waar van den Leeuw uit den stam van Juda; Hij brult over degener. die dood geboren zijn. en wekt hen tot het leven op. O mijne vrienden! gelooft gij dat Hij machtig is om met een woord sprekens u te kunnen levend maken? „Die in Mij gelooft,5 zal leven, al ware hij ook gestorven," Joh. 11:25: Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde," Matth. 28 : 18. Zijn stem is een stem van macht. 4. Ziet derhalve hier uit, hoe wij tot hem te gaan hebben om het leven Het is maar door Zijn stem te hooren met een geloovig oor. Dit is de wijze van toepassing: Zijne stem te hooren; gij behoeft niet van uwe plaats te gaan, want Hij is in dit Zijn Woord nabij; daarin spreekt Hij tot u; o wilt dan naar Hem luisteren, want God gebiedt u dat gij Hem hooren zult, zeggende: „Deze is mijn geliefde Zoon* in denwelken Ik mijn welbehagen heb, hoort Hem," Matth. 17 : 5. Luistert naar een stem in een stem, naar de stem van Christus in de stem van den leeraar. Dit hooren onderstelt het geloof, zijnde hetzelve een gepast middel tot Ievendmaking van een doode ziel: 1. Omdat het is het uitgaan van de ziel uit zich zelve naar hetgeen zij hoort. 2. Omdat dit middel gevoegd is naar het geval van een doode, die niets tot zijne Ievendmaking doen kan, dan alleen hooren wat de Heere spreken wil, en spreekt; wat de Heere doen wil en doet; Hem hartelijk inroepende om te komen, en te doen gelijk Hij gesproken heeft. Hoort dan wat de Almachtige zeggen wil en doen wil; hoort niet alleen wat de leeraar zegt, maar hoort den Mee§ier zeiven. "Hoort, en uwe ziel zal leven. 5. Ziet hier ook, wat grond er is om een levendmakend woord te hopen, schoon de kwaal de dood zelf zijn mocht, terwijl er zulk een verzekering gegeven wordt uit de mond van Jezus, met een dubbel voorwaar, en met een dubbel het zal zoo zijn; met een dubbelen eed en een dubbele belofte, zeggende: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de ure komt en is nu, wanneet de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. De Apostel Paulus zeide in een ander geval: O dood, waar is uw prikkel! maar zoo mogen wij ook in het geval van den geestelijken dood en doodschheid zeggen, in het geval van den geestelijken dood O dood waar is uwe macht! Zijt gij machtig om voor de stemme des Zoons Gods te kunner. bestaan ? O doode ziel! kunt gij de levendmakende stem van den Zone Gods wederstaan ? VC^eet gij wie hier spreekt, en hoe Hij zweert en belooft dat de doodan zullen hooren en leven? Indien gij weet dat het de stem des Zoons Gods is, hoe kunt gij dan uwe toestemming weigeren, aan hetgeen Hij hier zoo plechtiglijk bevestigt? Ja maar, zult _gij zeggen, ik weet niet of Hij wel tot mij spreekt! Maar hoe! wie zijt gij dan? Zijt gif waarlijk dood, afgezonderd onder de dooden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen? Dan zijt gij de man tot wien Hij spreekt en tot wien Hij zegt: de dooden zullen hooren. Ziet! de Meester roept u: O dood en verhard zondaar, die lang dood en rottend geweest zijt in het graf! tot u zegt Hij: Lazarus kom uit! O hoort gij de stemme des Zoons Gods, dan zult gij kven! Neen, zult gij zeggen, ik hoor Zijne stem niet, ik hoor alleen uwe stem; het is goed, maar bedenkt evenwel dat ik tot u spreek in Zijnen naam, en daarom moet Zijne stem gehoord worden in onze stem; de stem van den leeraar alleen zal maar een doode stem zijn; maar wanneer gij er de stem van Christus in hoort, dan zal dezelve u levend maken, en u tot een nieuwe en levende hope wedeitaren. O mijne vrienden! is u geen deur der hope open gezet in deze belofte: de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven ? Zegt gij: Hier is wel eenige grond van hoop, en mij dunkt dat ik ook eenige hoop van Ievendmaking heb, maar ik ben niet levend gemaakt? Ik antwoord: Gij zijt mogelijk in een misvatting; want iemand kan tot een levend geloof en tot eene levende hope levend gemaakt zijn, op grond van Oods Woord, en nochtans meenen dat hij niet is levend gemaakt, omdaf tilj een levendig gevoel en een gevoelige genieting mist; maar gefïjk het een stof van dankzegging is, wanneer het geloof komt door hei gehoor, schoon het gevoelige nog niet daar is; en wanneer men tot eene Fevende hope is wedergeboren, schoon de gevoelige genieting er nog niet is, alzoo is ook de ziel, zoo verre het geloof en de hoop levend gemaakt zijn, levend gemaakt. Acht het derhalve geen kleine zaak, indien gij, die te voren een dood zondaar waart, door de verzekering die hier van de stemme des Zoons Oods gegeven wordt, dat de dooden zullen hooren en leven, zoo verre door Zijn Woord zijt levend gemaakt, dat gij tot de hope des levens zijt wedergeboren. Zegt gij: ja maar de uitgestelde hoop krenkt het harte; och! wanneer, wanneer mag ik hopen dat ik levend gemaakt zal worden ? Ziet hier dan eindelijk, \ 6. Dat de tijd gezet is tot een ure; voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen nooren de stemm? des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zuilen leven. Hier is 1. eene deur der hope voor het toekomende; 2. Eene deur der hope voor het tegenwoordige; want de ure komt, en is nu. O wat het eeuwige leven, ftierom zijn ze „als nieuw geboren kinderen, zeer begeerig naar de redelijke en onvervalschte melk van het woord, opdat zij door hetzelve mogen opwassen," 1 Petrus 2 : 2. Het is de sjjijze daar zij bij leven; want „een mensch zal bij brood alleen niet leven^ maar bij alle woord dat door den mond Gods uitgaat," Matth. 4 : 4. Zij omhelzen de beloften in hunne armen, als het ware, als zijnde die hun schat en hunne zekerheid voor den hemel en het eeuwige leven in Christus, „in wien al de beloften ja en amen zijn," 2 Kor. 1 : 20. Waar de ziel levend gemaakt is door de .stem vani Christus, daar laat het Woord een indruk na; de ziel wordt naar het Woord gelijkvormig gemaakt, Rom. 6 : 17. Het is een stem die een bijblijvende kracht heeft; de ziel die er door levend gemaakt is, zal nooit wederom sterven. Zij moge in een doodsche gestalte komen en zich verbeelden dat zij in een dooden staat is; maar gelijk het Woord des Heeren blijft in eeuwigheid, alzoo blijft ook het uitwerksel van hetzelve eeuwiglijk; zij kan het niet geheel vergeten: ik zal uwe bevelen in eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt;" Ps. 119 : 93. De levendgemaakte ziel kan nooit het woord der genade vergeten, noch de belofte die haar heeft levend gemaakt; zij mag den zoeten gevoeligen smaak daarvan verliezen, maar zoolang zij bij haar verstand is, kan zij nooit de geheugenis daarvan geheel vergeten. Is hier eenige ziel, die klagende en gevoelig is over doodschheid, en die zich zelve deswegens uitsluit? Dit behoordet gij niet te doen; want waar een gevoei is van doodschheid, aldaar is ook eenig leven; terwijl zij die geheel dood zijn, niet het minste gevoel hebben. Mogelijk zijn hier ook sommige, wien de tijd heugt dat hunne zielen levend zijn gemaakt door het Woord van Christus, maar die nu meenen dat zij geheel dood zijn.? O, geloovigen! waarom zegt gij dat uw leven geheel weg is, terwijl gij op dit oogenblik een levend geheugen daarvan hebt? Heugt het u niet nog hoe Hij u ontmoette te Beth-el, en hoe Hij aldaar met u sprak? Wat een troostrijk bezoek Hij u op zulk of zulk een plaats gegeven heeft, met zulk of zulk een woord ? Mogelijk heb ik dit niet zoodra gemeld, of gij hebt er een levendige geheugenis van; 'wel, dan zijt gij niet geheel dood; de God van Bethel leeft nog, en omdat Hij leeft, zult gij leven. O komt dan om uw leven hersteld en gevoec te krijgen aan Zijne tafel. Maar ofschoon gij leven noch levendigheid voor het tegenwordige hadt, indien gij nochtans tevreden zijt dat gij leven hebt in uw heerlijk Hoofd, dat uw leven met Christus verborgen is in God, dat uw geheele schat in Zijne hand en niet in de uwe is, en dat gij Zijne belofte, Zijn woord en Zijne toezegging hebt,, schoon gij niets in handen hebt, — o komt, komt dan maar om des Heeren wit! uw leven is genoeg verzekerd; want een levend geloof op Zijn woord, is beter dan een levendige gestalte in uw harte. Eenige aanmerkingen onder de bediening des H. Avond'maals. Nu mijne vrienden! gelijk het Woord des levens is voorgesteld als een woord dat geloovig gehoord moet worden, alzoó wórdt u ook nu dat zelfde Woord voorgesteld om gehandeld en gesmaakt te worden op een sacramentele wijze; onze oogen mogen het Woord des levens zien, en onze handen mogen hetzelve tasten, terwijl Jezus Christus te voren voor uwe oogen geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde. In Zijnen dood is ons een fontein des levens geopend; Kier is het woord des levens, het brood des levens, het water des levens, en ik hoop dat wij er bij mogen voegen: de Geest des levens; onder Zijn invloeden en op Zijn bevel, moeten wij u de teekenen van zijn gebroken lichaam en vergoten bloed toe dienen. Onze Heere Jezus heeft, in den nacht in welken Hij verraden werd, het brood genomen, en als Hij gedankt had, brak Hij het, enz. Gij, die de stemme des Zoons Gods gehoord hebt, tot levendmaking van uwe doode zielen, dat zelfde brood des levens, hetwelk gij gehad hebt in de belofte, hebt gij nu in uwe handen, als een onderpand tot versterking van uw geloof, en tot onderhouding van uw leven; terwijl gij het brood in uwe lichamelijke handen neemt, en het met uwen mond eet, zoo neemt toch het woord in de hand des geloofs, en bewaart het in uw hart. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des avondmaals, en zéide: Deze drinkbeker is het nieuwe Testament in mijn bloed, enz. Laat nu het geloof drinken, ja overvloeJiglijk drinkeü van het bloed des verbonds; het is een verbond waarvan deze groote belofte een artikei is, dat de dooden hooren en leven zullen. Dit is onder anderen een belofte, die verzegeld is met het bloed van Christus; en daar zijn twee dingen in, welke op doode zondaren betrekking hebben: 1. Een gezegend hooren; en dan 2. Een gezegend leven; de dooden zullen hooren, en die géhoord hebben zullen leven. Vooreerst. Het gezegend gehoor is een hooren van de stemme des Zoons Gods. Deze stem is geen voorbijgaand geluid, maar een altijddurenc woord; want „ het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid," 1 Petr. 1 : 25. GeiijK het altijd blijft in zijn vrucht en uitwerking, alzoo moogt gij altijd dat Woord hooren, en u in hetzelve verblijden, zeggende: „God heeft gesproken in Zijn heiligdom, dies zal ik van vreugde opspringen," Ps. 60:8: „Als uwe woorden gevonden zijn, zoo heb ik ze opgegeten; en uw Woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten," Jer. 15 : 16. Zijne stem maakt de dooden levend; wanneer gij dan doodschheid gewaar wordt, zoo gedenkt aan Zijn woord, en het zal uwe ziel herstellen. „Gedenkt hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galilea was," Luk. 23 : 6; als gij „onder den vijgeboom waart, zag Hij u," Jon 1 : 49; en Hij sprak tot u door Zijn Woord en Zijnen Geest; en ofschoon Hij u weder zien en tot u spreken zal, zoo mag nochtans in dien tusschentijd Zijn Woord uw gedurige troost, ondersteuning en hartsterking zijn. Ten anderen. Door het gezegend leven, hier beloofd, namelijk, die Jiooren, zullen leven, moet niet verstaan worden een levendige voorbijgaande gestalte voor een tijd, noch ook een levendmakende optocht die haast weder weg gaat, maar dit leven geeft oneindig meer te kennen. Het geeft te kennen een eeuwigdurende vérceniging met het levende Hoofd; een eeuwige gerechtigheid in Hem, tot een leven van rechtvaardigmaking; een eeuwige volheid tot vervulling van al uwe nooden, naar Zijnen rijkdom in heerlijkheid, totdat gij tot de volle genieting van Hemzelven zult komer in de heerlijkheid. Dit is het gezegende leven, voor den tijd en de eeuwigheid, dat door deze belofte te kennen gegeven wordt. Zij, die maar een we'inig in deze wereld bezitten, worden gezegd te kunnen leven; maar o geloovigen! dat is niet waardig om op een dag genoemd te worden bij dat gezegende leven, dat gij in Christus en in de belofte hebt. Maar tot verdere bevestiging van uw geloof, gelijk er twee dingen ten behoeve van de dooden beloofd worden, namelijk dat zij hooren en leven zulien; alzoo worden er behalve de aanmerking van den Spreker en den Belover, die de Zone Gods is, den Vader in alles gelijk, zoodat gij verzekerd moogt zijn, dat Hij, hetgeen beloofd is ook machtig is te volbrengen, nog in de manier op welke Hij spreekt, drie paar sterke zuilen voorgesteld, om uw gelocf en hoop daarop te bouwen; namelijk een dubbel voorwaar, een tweederlei ure, en een dubbel: Het zal zoo zijn; want daar is niet een sylabe in den tekst vergeefs gesproken. 1. Het eerste paar zuilen, om uw geloof daarop te bouwen, is een dubbe' voorwaar; voorwaar, voorwaar zeg Ik u; deze twee hebt gij, om u te verzekeren van het gezegend hooren en het gezegend leven, hier beloofd. Eén voorwaar zou te veel nederbuiging geweest zijn om zijn woord te bevestigen, wiens bloote woord genoeg is om uw geloof daarop te gronden, maar tot meerdere verzekering, wil Hij, hetgeen Hij zegt, plechtiglijk bezweren- Voorwaar, voorwaar zeg Ik u. 2. Een ander paar zuilen, zijn de twee uren waarvan gesproken wordt om den tijd te bepalen wanneer gij die zegeningen verwachten moogt, namelijk, een toekomende en een tegenwoordige ure; de ure komt en is nu. Daar is niet een woord van een verleden uur; wat zegeningen gij uit Zijne hand ontvangen. of welke ondervindingen gij van Zijne goedertierenheid genotei. hebt, zulks haalt niet bij hetgeen nog te komen staat; ook hebt gij te vergeten hetgeen achter is, en u te strekken naar hetgeen dat voor is, en te jagen naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Maar het toekomende uur legt een grond voor een wachtend geloof, en de tegenwoordige ure legt een grond voor een aannemend geloof. Wat grond zoudt gij beter kunnen hebben voor een wachtend geloof, dan juist dit hetwelk Christus zegt: de ure komt? Schoon u een doodschheid des harten en der gestalte wederom mocht overkomen, zoo komt de ure nochtans, wanneer de dooden weder de stemme des Zoons Gods zullen hooren en leven. Daar is altijd meer en meer van dit gezegende hooren en leven te verwachten, zoolang Zijn Woord duurt en Hij zelf leeft en ziet, Zijn Woord blijft en Hij zelf leeft in eeuwigheid. Wacht daarom op Zijne ure, en verwacht altijd meer en meer van Hem, die gezegd heeft: de ure komt. Nog eens, wat grond zoudt gij beter kunnen hebben voor een aannemend, of voor een tegenwoordig toepassend geloof, dan zijn zeggen, dat de ure niet alleen komt, maar nu is, nu Hij nog tot u spreekt, en gij aan Zijne tafel zit? Nu is het de ure, nu, tegenwoordig, om hetgeen Hij geeft aan te nemen- neemt er Zijn Woord voor, schoon de dood of doodschheid in den weg mocht zijn, dat de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods. Is het tegenwoordig een ure van doodschheid en duisternis bij u? Welnu, Hij zegt, dat de ure nu is, dat de dooden zullen hooren; neemt dan dit Zijn Woord, door Zijne stem te hooren, en zijn Woord te gelooven; hoort, en uwe ziel zal leven,. Is het Zijne tegenwoordige ure om u Zijn Woord te geven ? Dan moest het ook uwe ure zijn om het aan te nemen; het Avondmaals uur Is Zijne gevende, en moest uwe nemende ure zijn; gij hebt het teeken genomen, en ik hoop dat gij ook de beteekende zaak zult nemen, Zijn Woord met Hem zeiven, en het leven met de levendigheid die Hij u geeft. Zoolang Hij nog zegt: de ure is nu, hebt gij grond tot een tegenwoordige oefening des geloofs. Nu is het de welaangename tijd. Dus er ïs altijd plaats voor een tegenwoordige géTootsoetening, voor een tegenwoordige geloofsaanneming, en voor een tegenwoordige toenadering tot den troon der genade, om gehojpen te worden te bekwamer tijd. 3. Het derde paar zuilen, om daarop te bouwen, is een dubbel het zal zoo zijn; de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven. Indien Gód u maar een misschien gegeven Tiad, zoo mocht het geloof dat aangrijpen, gelijk, wanneer Hij zegt: „misschien zult jfij verborgen worden in den dag des toorns des Heeren," Zef. 2 : 3, of misschien zal de Heere "de God der heirscharen, Jozefs overblijfsel genadig zijn," Amos 5 : 15. Zijn misschien is een grond des geloofs; maar wanneer Hij zegt, het zal zoo zijn, ja dat zeggen zelfs verdubbelt dan is er niet de minste plaats om daaraan te twijfelen. Dit dubbele het zal zoo zijn, schijnt hier op twee tevens, of op twee gedeelten van het leven, betrekking te hebben; de dooden zullen hooren. Dat is een leven, namelijk, levefn om te hooren; want de dooden kunnen niet hooren totdat zij teven ontvangen; zoodat dit dan een belofte van den Geest des levens, om de doode zielen evend te maken, opdat zij de stemme des Zoons Gods zouden mogen hooren. Nog eens, en die ze hooren, zullen leven. Dit is een ander leven, namelijk, een leven om te leven, een leven om een geestelijk en eeuwig lévén te leven. Want ofschoon u het leven gegeven is, zoo kunt gij nochtans niet leven, tenzij dezelfde macht het leven onderhoud, die hetzelve eerst heeft ingestort. Hier is dan een hoorend leven en een levend leven beloofd; leven om te hooren, en leven om te leven; en daarom wordt het van elk gezegd, dat het zoo zij* zal; de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. O geToovigen! hoe groot is Gods goedertierenheid te uwaarts dat onder dit dubbele het zal zoo zijn in den tekst al de andere dierbare zuilen van het verbond der belofte begrepen zijn die gij noodig hebt. Gij hebt een dubbel zal voor uwe verzorging, en tot uwe doorhelping door de woestijn: uw brood zal u gegeven worden, en uwe wateren zijn gewis. Gij hebt een zaf rot uwe bezorging in tijden van gevaar, „de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn," Jes. 33 : 16. Gij hebt een zal om u door den Geest, van tijd tot tijd in den weg van uwer. plicht, en in geval van doodschheid en verval, te levendigen; „het water dat Ik u geven zal, zal in u worden eene fonteir. van water, springende tot in het eeuwige leven," Joh. 4 : 14. Gij hebt een zal om een hartsterking voor u te zijn, wanneer gij door het dal der schaduwen des doods zult gaan, namelijk: „de dood zal verslonden worden tot overwinning," 1 Kor. 15 : 54. Gij hebt een zal voor uwe gelukkige verwelkoming in der dag des oordeels; „zij zullen, zegt de Heere, ten dage dien Ik maken zal, Mij een eigendom zijn," Mal. 3 : 17. En gij hebt een zal voor een gelukzalige eeuwigheid; want de Schrift zegt, en alzoo zullen wij aitijd met den Heere zijn," 1 Thess. 4 : 17. Hier is spijze voor het tegenwoordige, en spijze voor het toekomende. Hier kunt gij u op weiden in een boozen tijd, wanneer het dagen zijn van dwalingen, vaa veiidorvenheid, van afval, van versmadingen en lasteringen, vaa strikken en verzoekingen, van verleidingen en van gedreigde verwoestingen. O is het dan niet zalig om eenige van Gcxfe zuIleu te hebben, om er op te zien? Gelijk deze: „Over al wat heerlijk is, zal eene beschutting wezen," Jes. 4:5: «Op den berg des Heeren zal het voorzien worden; de Heere zal het voorzien," Gen. 22 : 14. Als ook: „en die Man zal zijn als een verberging tegen den wind, en een schuilplaats tegen deu vloed, als waterbeken in een dorre plaats," Jes. 32: 2. Zij, die door het geloof op dezen Man, op dezen Emmanuël, Gcxfmensch, leven, die zullen, van wat kant de wind ook waaije* of de storm bulderen moge, in de luwte zitten; want „deze zai vrede zijn, wanneer Assur in ons land zal komen," Micha 5:4. Wanneer het bloedige zwaard, dat buitens lands is uitgetrokken. voorbij mocht gaan. en tot ons afvallige land overkomen, om het tot een akker des bloeds te maken, dan is het het veiligst om in den schoot van een belovenden God te rusten. Eenige aanmerkingen na de bediening des H. Avondmaals. O geloovigen! wanneer gij de gevoelige verlevendigingen missen moet, zoo kunt gij nog wel genoeg leven, door te luisteren naar de stem van Christus, en door te betrouwen op hetgeen Hij zegt. Hij is niet altijd de sterkste geloovige, die de meeste gevoelige tegenwoordigheid geniet; het zwakke geloof kan die ondersteuningen noodig hebben, terwijl het sterkste geloof staan kan zonder een staf, en wandelen zonder die ondersteuningen. Het is waar, het leven van de beste heiligen in deze wereld, is maar een vallen en een opstaan; doch zij staan het vastst, die door het geloof op de beloften des levens staan, welke zij in Christus Jezus hebben, zelfs dan, wanneer zij een gevoelige levendigheid in zich zeiven missen; zij leven gansch treffelijk, die een gevoel des doods in zicti zeiven hebben, en nochtans door het geloof leven in Christus, gelijk Paulus zoo spreekt, 2 Kor. 1 : 9.: Wij hadden al zeiven in ons zeiven het vonnis des doods, opdat wij niet op ons zeiven vertrouwen zouden, maar op God die de dooden verwekt." Velen denken dat zij niet leven tenzij ze gevoelige blijdschap en vertroosting hebben; doch zoo dat al het feven is dat zij hebben, ach! wat een kort voorbijgaand leven is dat! Maar zij, die door het geloof leven, die leven op de volheid der genade en des levens die zij in Christus hebben, en op Zijn Woord „hetwelk blijft in eeuwjgheid," 1 Petrus 1 : 25. Zij leven meer op hetgeen zij hooren, dan op hetgeen zij gevoelen, ja zij leven meesx op net genoor; want gefij'k „ner geiooi uit tiet genoor is, en nzt genoor door het Wóórd Oods," Rom. 10 : 17, alzoo leeft het geloof door het hoóren van de stemme des Zoons Gods; en daarom leeft het in het gezicht des doods, en ten spijt van den dood. Wanneer u derhalve de schaduwen des doods omringen, zoo is het de kortste weg tot verlevendiging, om te hooren naar de stem van Christus, en te luisteren naar hetgeen Hij zegt, dat de dooden hooren en leven zullen. Ziet niet op uzelven, of op uw eigen hart en gestalte, om leven daarin te zoeken; dat is maar de levenden te zoeken ondier de dooden of het leven te zoeken in het huis des d|oods; maar luistert geloovïg naar de stem van 'Christus, welke zegt: „Ik ben de opstanding en het leven; die in Mij gelooTt. zal leven, al ware hij ook gestorven," Joh. 11 : 25. Rij kan u in een oogenbük het leven toespreken- bedenkt dan gedurigiijk wie Hij is, die van den hemel tot u spreekt; dat het de Zone Godjs is, die al de genade Gods, al de volneid Gods, al de wijsheid, a! de macht- en al het leven Gods in zich heeft. Dit hooren van Hem als den Zone Gods, en den Gezondene van God. om den dooden het leven te geven, is Gods middel en ordonnantie om de dooden levend te maken. De hoop des levens wordt langs dezen weg in een oogenblik verkrejjen, en ik hoop dat er eenigen zijn, dit heden bewust zijn dat het zoo is. Hoe: hebt gij geen hoop, dat gij die dood zijt. levend gemaakt zult wordenIs dit zulk een groote zaak ? Gij zult u daar niet zoo over verwonderen, wanneer gij de stem van den Zone Gods hoort zeggen van den hemel: Ik ben dood geweest, en Ik leef; Ik, de eeuwige Zone Gods, die eenwezig met den Vader en den Heiliger Geest ben, heb uwe menschelijke natuur aangenomen, opdat Ik voor uwe zonden zou mogen sterven, en opdat Ik de levende zonden dooden, en de doode zielen levend maken mocht; „Ik ben het, die leef, en Ik ben dood geweest, en ziet, Ik ben levend in alle eeuwigheid. En Ik heb de sleutels der hef en des doods,' Openb. 1 : 18. Ik heb de macht der sleutelen, om de poorten des doods te sluiten, en om de poorten des levens te openen, en daarom, wanneer Ik u mijne stem hooren laat. en tot u spreek, zoo acht het niet vreemd, dat de dooden hooren en leven zouden; „hoort dan, en uwe ziel zal leven," Jes. 55:3. „Waakt op en juicht, gij die in het stof woont," Jes. 26 : 19. O! mogen wij dan hopen, dat er eenige ooren geopend zijn geworden om te hooren, en dat er eenige harten zijn levend gemaakt door het hooren van de stemme des Zoons Gods ? O gelukkige ure, in welke deze levengevende stem wordt gehoord! De stem van Gods Zoon in het Evangelie, is geen doodende. maar een levendmakende stem; zij verderft noch de ziel. noch het lichaam ■ en daarom kan het de stem van Gods Zoon niet zijn, die de lichamen in zulke doodsvlagen ter nederwerpt. en in zulke schrikkelijke vertrekkingen, scheeften en wanorde brengt. Wiens stem kan dit zijn? O! hoe verschrikkelijk is het bedrog in deze dagen, in welke men datgene voor een werk van Gods Geest allerwege verheft, hetwelk een doodenden invloed heeft op lichaam en ziel beiden. Hoe bedriegeiijk moet het werk zijn, hetwelk de menschen eerst in zulke doodsviagen werpt, en ze dan in verrukkingen opvoert, en hen nochtans laat die zij te voren waren (indien niet veel erger) namelijK, vijanden van God en het fcerk Gods te weten, een "heerlijk werk der reformatie, hetwelk God voor dit land gewrocht, en door plechtige verbonden voortgezet "heeft De levendmakende stem des Zoons Gods strekt nooit tot verderf van het leven des lichaams, -noch tot verderf van het belang der ziel, omtrent de openbaring Zijner heerlijkheid, en omtrent de belijdenis van Hem en van Zijne zaak. Het kan het Evangelie der genade Gods niet zijn (wat ook de donderende stem der wet zou mogen doen,) hetwelk strekkende is om het leven des lichaams te verderven, en ook om de ziel te dooden, door alle zielsbelang omtrent een openbare reformatie, en omtrent de heerlijkheid van God te verderven, en door de menschen doodsvijanden te maken van het tegenwoordige verbondswerk, en tegen het getuigen van den al te blijkbaren afval in deze dagen. O mijnt vrienden! zoekt toch van de vreemde leeringen, de vreemde dwalingen en de vreemde goden van den tijd, waarin wij leven, verlost te worden. Want behalve de algemeene dwalingen van deze dagen, worden sommigen, die voorgeven tegen de dwalingen te strijden, hetwelk in zooverre wel gedaan is, nochtans in een stroom van nieuwe dwalingen van hen zeiven gestort; inzonderheid, in die vreemde leer van ingebeelde denkbeelden van Christus als mensch aangemerkt. O! wacht u voor een ingebeeld denkbeeld van Christus als mensch, en dit te houden voor een ware kennis of voor het geloof. Want dit is niet anders dan een aooa beela van Christus in de hersenen, en is zelfs geen deel van de redelijke kennis, veel minder van de geopenbaarde Godsdienst. Zoo lang gij maar een ingebeeld denkbeeld van Christus hebt als mensch, zoo hebt gij geen gezicht van den Persoon Christus Jezus; want Christus als mensch, was nooit een persoon; de eeuwige Zone Gods in onze natuur, is de Persoon van onzen Emmanuël. Terwijl gij op een Christus ziet, die in de verbeelding geschilderd is als een mensch, zoo zal Zijne stem uwe doode zielen nooit levend maken; maar wanneer gij door het loof den mensch Christus, als den Emmanuël, Godmensch, beschouwt, en gy naar Zijne stem hoort, gelijk die de stem is van Gods Zoon, dan zullen de dooden hooren, en hoorende zullen zij leven. O roept dan sterk tot God, opdat de ure die Christus zegt dat komen zal en nu is. niet voorbij moge gaan, zonder dat gij de stem des Zoons Gods zoudt hooren. De uren van den natuurlijken dag gaan voorbij, en zoo ook van den dag des Evangelies de samenvoeging van het Woord en den .geest van Christus maakt deze gelukkige ure, dezen dag der zaligheid, dezen tijo der minne, en dezen tijd des levens. Daar is een „rivier, welker beekjes verblijden de stad Gods," Ps. 46 : 5, en „deze rivie*' is voortkomende uit den troon Gods en des Lams/' Openb. 22 : 1. „Alle levende ziel, die daarin wemelt, zal' leven," Ezech. 47 : 9, 10. O roep dan om den beloofden Geest, om de beloofde stroomen van deze rivier; „Ik zal rein water gieten op den dorstige," zegt God, „en stroomen op het drooge," Jes. 44 : 3 Daar zijn aanmerkelijke tijden van de nederdaling des Geestes, en ook gelukkige tijden, waarin Christus Zijne almachtige stem doet hooren in het Woord. Wanneer er zulk een tijd komt, dar, is het een ure die niet vergeten, maar altijd geheugd moet worden; want het opent de verborgenheden die van eeuwigheid in Gods harte waren, en het brengt in het licht de geheime raadslagen des hemels, 1 Thess. 1 : 4, 5 : „Wetende, geliefde broeders, uwe verkiezing van God; want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht en den Heiligen Geest." Dit is de ure van een geestelijke opstanding, veel grooter en heerlijker dan die van uwe lichamen, ten laatsten dage; zelfs zooveel grooter als de waardij van de ziel is boven het lichaam, omdat de gelukzaligheid van uwe lichamelijke opstanding van deze geestelijke opstanding, door de stem van Christus, afhangt; ook zal de stem van Christus in de opstanding uwer lichamen verschrikkelijk zijn, tenzij gij eerst deze levende stem hoort om u geestelijk levend te maken. O, roept dan tot God, dat de ure des Evangelies niet voorbij moge gaan, zonder dat er een levendmakende kracht van het Woord gepaard ga, doende hetzelve dief- in uwe harten zinken, zoowel als in uwe ooren klinken. Indien er een waarachtig zielsb :lang van die soort in u geschapen werd, zulks zoude eenig beginsel des levens in u bewijzen, en ook dat er eenige hoop. u aangaande, in Israël zou zijn. iij den Uitgever is mede verschenen: De Oude Visscher. Een waar verhaal, gebeurd te Noordwijk aan Zee, ten tijde van Ds. E- A. LAZONDER, Ned. Herv. Pred. (berijmd) PRIJS 10 CENT. UIT GROOTEN NOOD GERED of De laatste uren van WIJNTJE NAP beschreven door P. VAN DIJK. PRIJS 16 CENT. TER ELFDER URE door GEORGE STEDMANj Pred. te BRIGHTON. Uit thet Engelsch vertaald door Ds. IJ. DOORNVELD. PRIJS 20 CENT. FRANCO TOEZENDING: na ontvangst van het bedrag per Postwissel of in Postzegels. Abonneert U op: GENADE voor GENADE LEERREDENEN van verschillende Hervormde (Geref.) Predikanten onder Redactie van Ds. K. J. VAN DEN BERG, te AMERSFOORT. EN Ds. J. J. TIMMER, te ERMELO (O.) MEDEWERKENDE PREDIKANTEN. Ds. H. H. VAN AMEIDE te Sommelsdijk. Ds. J. VAN AMSTEL te Putten Ds. J. C. VAN APELDOORN te Bennekom Ds. R. BARTLEMA te Zeist Ds. B. BATELAAN te Utrecht Ds. B. N. B. BOUTHOORN te Zeist Ds. J. A. VAN BOVEN te Hoevelaken. Ds. J. DE BRUIN te Rotterdam. Ds. S. VAN DORP te 'sGravenhage Ds. J. GOSLINQA te Utrecht Ds. C. B. HOLLAND te Huizen Ds. I. KIEVIT te Baarn Ds. J. E. KLOMP te Oldebroek Ds G. J. KOOLHAAS te Oud-Beierland Ds. H. A. LEENMANS te Delft Ds. T. LEKKERKERKER te Delft Ds. W. J. VAN LOKHORST te Delfshaven Ds. A. F. P. POP te Vaassen (G.) Ds. J. H. Th. RAPPARD te Barnevekl Ds. J. H. F. REMME te Amsterdam Ds. H. J. VAN SCHUPPEN te Oudewater Dr. J. SEVERIJN te Dordrecht- Ds. P. J. STEENBEEK te Kampen Ds. A. H. J. O. v. VOORTHUIZEN te Rijssen (O.) Ds. P. ZANDT te Delft en anderen. Uitgave: DRUKKERIJ ZUIJDERDUIJN WOERDEN Abonnementsprijs f 2,60 per jaargang.