BEMOEDIGENDE VERMANING, AAN LEERAAR EN GEMEENTE TER BEHARTIGING AANGEPREZEN. LEERREDE over 2 Tim. II: 1, TER BEVESTIGING VAN MIJNEN ZOON mmmm iimsmkl IN DE HEILIGE BEDIENING TE GRONINGEN. 14 IVIEI 1876, door jj, p, jïlJKyVlAN, Predikant te Elburg. Uitgegeven ten voordeele der Christelijke School te Elburg. Kampen, G. Ph. ZALSMAN. 1876. BEMOEDIGENDE VERMANING, AAN LEERAAB EN GEMEENTE TEB BEHARTIGING AANGEPREZEN. LEERREDE over 2 Tim. 11:1, TER BEVESTIGING VAN MIJNEN ZOON «aaai IN OE HEILIGE BEOIENING TE GRONINGEN, 14 MEI 1876, door j. p. EIJK^VIAN, Predikant te Elburg. Uitgegeven ten voordeele der Christelijke School te Elburg. Kampen, G. Pir. ZALSMAN. 1876. VOOIlWOOKD. De hier volgende leerrede wordt door mij, volgens het titelblad »ten voordeele der Christelijke School te Elburg" uitgegeven. Echter niet zoo zeer om de bate, die onze School van deze uitgave te verwachten heeft: want die is, gelijk men denken kan, betrekkelijk gering. Maar bijzonder om daardoor de Christelijke lezers, vooral hen die met aardsche goederen ruim gezegend zijn, opmerkzaam te maken op de groote behoeften onzer School. Want ofschoon zij eenerzijds met dankzegging mag erkend worden in bloeienden staat te verkeeren, daar zij 2 a 300 leerlingen telt, die een recht christelijk en tevens degelijk onderwijs genieten ; gaat zij aan den anderen kant reeds sedert jaren onder een zeer aanzienlijken schuldenlast gebukt, dien wij zoo gaarne van jaar tot jaar zagen verminderen, doch waarvoor, bij de bestrijding der overige noodzakelijke uitgaven, in een stadje als Elburg weinig uitzicht bestaat. Hoogst aangenaam zal het ons daarom zijn, wanneer ook van elders deze en gene vriend of vriendin van het Christeljjk Onder-> wijs door de inzage van dit geschrift mogen verwakkerd worden om in liefde aan ons te gedenken. En mag daarenboven eenige geestelijke vrucht tot kennis en waardeering van de genade die in Christus Jezus is, door middel van deze geringe bladen genoten worden, het zal mijne blijdschap verdubbelen en mij te meer tot ootmoedige dankerkentenis aan den hoogheerlijken Gever van alles goeds verplichten. Elburg, Mei 1876. BEMOEDIGENDE VERMANING, AAN LEERAAR EN GEMEENTE TER BEHARTIGING AANGEPREZEN. Ps. 118 : 11, 12. Gez. 189 : 4. Ps. 105 : 3. Ps. 90 : 9. »De steen, dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Dit is van den HEERE geschied, (en) het is wonderlijk in onze oogen. Dit is de dag, (dien) de HEERE gemaakt heeft, laat ons op denzelven ons verheugen en verblijd zijn." Dit aloude en Profetische woord werd heerlijk bevestigd, toen de derde dag na 's Heilands dood en begrafenis uit de kimmen verrees en die Eeuwig-gezegende als overwinnaar van zonde en dood de grafspelonk verliet tot onuitsprekelijke blijdschap van al zijne vrienden. Aan dit gewichtig feit der opstanding van Christus werd Zijne Gemeente op bet jongste Paaschfeest weder alom plechtig herinnerd. En te recht, want deze opstanding is en blijft de voorname grondslag van ons Christendom. »Indien Christus niet opgewekt is, dan is onze prediking ijdel, en ijdel, Christenen ! is ook uw geloof." Doch niet enkel op het Paaschfeest, maar op eiken eersten dag der week, als zijnde door de opstanding van Christus geheiligd, hebben wij dat heugelijk feit te gedenken. Ook Op dezen tegenwoordigen dag des Reeren betaamt het ons lofzingende aan te heffen: Dit is de dag, do roem der dagen, Dien Isrels God geheiligd heeft; Laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, die ons blijdschap geeft. En dat te meer, gemeente van Groningen! dewijl het u heden door de zorg van het verheerlijkt Hoofd zijner Kerk weder vergund wordt, eenen nieuwen leeraar in uw midden te ontvangen, om u het Evangelie zijns kruises en zijner opstanding te verkondigen. Maar is dit voor u eene reden van blijdschap, het is voor den leeraar zeiven, dien gij geroepen hebt, geene geringe taak, welke hij heden heeft te aanvaarden. Let hij toch op den uitgebreiden werkkring, waarin hij verplaatst wordt, op het aanzien dezer stad als zetel van veelzijdige geleerdheid en wetenschap, en daarbij op zijne jeugdige jaren; geen wonder, dat hij zich gedrongen gevoelt met den Apostel uit te roepen: Wie is tot deze dingen bekwaam ? Gewis, indien de overtuiging hem niet bezielde: de Heere roept mij, en Hij die roept is getrouw, hij zou die taak niet durven op zich nemen. Maar, » Mijne genade is u genoeg, en Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht," deze dierbare en rijke belofte des Heeren mag hem met reden bemoedigen. En op dit goede woord van genade, is ook de hope van zijnen vader gevestigd in deze ure, daar mij door vriendelijken afstand van uwen waardigen jongsten leeraar, de wel aangename, maar toch ook zwaarwichtige en aandoenlijke taak is opgedragen, om mijnen oudsten zoon tot den dienst van het H. Evangelie in deze gemeente in te leiden. Zal intusschen die dienst u werkelijk ten zegen en tot voordeel zijn, dan is vóór alle dingen de kracht des H. Geestes noodig, tot vruchtbaarmaking van het zaad des Woords in uwe harten. Daarom zij 't onze innige verzuchting, gelijk wij daareven zongen : Och Heer! geef thans nw zegeningen, Och Heer! geef heil op dezen dag; Och ! dat men op deez' eerstelingen, Een rijken oogst van voorspoed zag ! Komt, dat wij met de erkentenis dezer behoefte thans biddende tot den troon der genade naderen. V Tekst: 2 Tim. II : 1. Gij dan, mijn zoon, word gesterkt in de genade, die in Christus Jezus is. De brieven van Paulus aan Timotheus en Titus mogen wel te recht als blijvende gedenkstukken worden aangemerkt, niet alleen van de teedere vaderlijke liefde des Apostels tot deze zijne jeugdige mede-arbeiders in het Evangelie, die beiden door zijnen dienst voor Christus waren gewonnen geworden, maar ook van gepaste raadgeving en bestuur, van opwekking en aanmoediging, van vermaning en waarschuwing voor alle Evangeliedienaren der volgende eeuwen. Het verwondert u dus zeker niet, dat mijne tekstkeuze zich bij deze gelegenheid liefst tot dit gedeelte der H. Schrift bepaalde. En inzonderheid kwamen mij de straks voorgelezene woorden, zoowel voor een iegelijk onzer als voor mijn' ge- liefden 'zoon niet ongepast voor, om daarbij eenige oogenblikken nader onze aandacht te bepalen. Dit wenschen wii alzoo te doen, dat wij eerst stilstaan bij de genade, die in Christus Jezus is, dan bij de sterkte, die deze genade verleent, en eindelijk bij de vermaning daaruit afgeleid. Ue Heere zelf heilige onze aandacht, en zegene het woord, dat gesproken zal worden, aan onze harten, ter eere Zijns Naams ! Dat zij zoo. I. De Apostel spreekt van de genade die in Christus Jezus is. Genade, welk een rijkdom van gedachten besluit dit ééne woord in zich! Wie onzer kan naar eisch de veelheid van heerlijke zaken uitspreken, die daarin begrepen zijn ? Genade, de genade Gods! Kan er in eene zondige, van God afgevallene, doodschuldige wereld iets troostvoller en verblijdender gehoord worden dan dit woord ? Tuimeis moeten wij allen met den ouden Psalmdichter bekennen, en och, of het de taal van ieders harte ware : Zoo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan . Maar, dus vervolgt hij, tot vertroosting van elk schuldgevoelend zondaar, bij U, o God, is vergeving, d. 1. genade. Genade dus van schuldvergiffenis, kwijtschelding, volle kwijtschelding van straf voor zulken, die door hunne aangeborene en werkelijke zonden den dood, den eeuwigen dood verdiend hebben, is er bij God te vinden, ja, bij dien God, voor wien de reine Serafs dag en nacht uitroepen. Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen. Voorwaar! wonderbare gunstbetooning, ver boven alle menschelijke bevatting verheven, daar zelfs de Engelen begeerig zijn in het wonder van Gods genade in te zien. Of zou die genade wellicht eenigszins te verklaren zijn uit de eene of andere beminnelijke en loffelijke hoedanigheid, die de voorwerpen der begenadiging aan Gods oog te aanschouwen gaven? Ach M. H.! Denkt sleehts aan het oude zoo aandoenlijke Schriftwoord, door den grooten Apostel mede aangehaald ter staving van de leer der algemeene en geheele verdorvenheid des menschdoms: de Heere heeft uit den hemel nedergezien op de menschenkinderen, om te zien of iemand verstandig ware, die God zocht. Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden, daar is niemand die goed doet, ook niet één. Neen ! niet de goedheid des menschen beweegt God tot genadebetoon, maar enkel Zijne eigene goedheid. Dit wist David reeds als hij zong: Gij zijt goed, en daarom gaarne vergevende. En het Evangelie des N. Arerbonds verklaart dit nog luider en krachtiger, als het ge- tuigt: God is liefde. Derhalve de genade, waarvan hier en elders sprake is, zij is enkel onverdiende gunst, die zich zelfs vrijmachtig uitstrekt tot de meest ODwaardigen, tot de diepst gevallene, afschuwelijkste en verhardste zondaren. Echter niet slechts schuldrergevend, maar tevens heiligend is deze genade. Zij vernieuwt het gemoed, reinigt het hart, schept andere gezindheden, begeerten, neigingen dan die ons van naturé eigen zijn ; kortom, zij wekt lust en liefde in ons om niet meer der zonde maar Gode te leven, en in alle goede werken te wandelen. Ja, het is alles genade van het begin tot het einde van den weg des levens; genade die ons eerst opwekt en levend maakt uit den dood der zonde; genade, die door bare kracht ons voortdurend bewaart tot de eeuwige erfenis die voor ons bewaard wordt in de hemelen. En hoe edel en liefelijk is de werking dezer genade! Aan de ééne zijde werkt zij diep verootmoedigend en doet ons laag in het stof bukken voor den troon des Allerhoogsten, erkennende: Ik ben geringer dan al uwe weldadigheid en trouw, en aan de andere zijde verheft, bemoedigt en vertroost zij de ziel dermate, dat zij kan juichen in haren God, en betuigen: In de grootste smarten Blijven onze harten In den Heer gerust. En wat zal ik nog meer zeggen tot roem van deze oppermachtige genade? Laat ons het alles samenvatten in dit ééne: Zij is de zaligmakende genade Gods, genade, die alleen ons in tijd en eeuwigheid waarlijk gelukkig en zalig kan maken. Doch zien wij niet voorbij, dat de genade waarvan wij spreken, naar den tekst alleen is in Christus Jezus. Hij is de Middelaar der genade. Hij is het kanaal, waardoor al de genade-wateren tot ons afvloeien. Christus Jezus, de Zone Gods, één met den Yader, en de Zoon des menschen, geboren uit de maagd Maria, Hij de ware Immanuël of Godmensch, is de Verlosser, dien wij noodzakelijk behoeven om ons in de genade Gods te doen deelen en ons van de welverdiende eeuwige straffen te bevrijden. Trouwens, zijn naam is Jezus d. i. Zaligmaker. De zaligheid is in geenen anderen. Ook is Hij de Christus of de gezalfde Gods, ons van den Vader geschonken tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing. Buiten Hem dus geene genade, maar ook in Hem is alles te vinden, wat wij tot het leven en de godzaligheid noodig hebben. En hoe heeft Hij dit teweeg gebracht? Door Zijne gehoorzaamheid tot in den dood, ja den dood des kruises. Daardoor heeft Zijns Vaders, aan het recht der Wet Gods, dat tWPH en de vervloeking des zondaars eischte, voldaan. In deH weg dan en geen anderen kan en wil God, behoudens Zijne heiligheid en rechtvaardigheid, aan dood- en vloekschuldige zondaren Zijne genade bewijzen. Alzoo heeft God Zijnen Zoon voorgesteld tot eene verzoening door het geloof in Zijn bloed, opdat Hij rechtvaardig zij en rechtvaardigende al degenen, die door het geloof in Christus zijn. Door het geloof. Dat is de band, die ons met Christus moet vereenigen, en wel dat oprechte geloof, hetwelk de H. Geest door het Evangelie in het harte werkt, waardoor wij Christus en al Zijne genadeweldaden aannemen, ons die toeëigenen, en ons van ganscher harte aan Hem toevertrouwen en overgeven, zooals Hij ons van God in de aanbieding des Evangelies geschonken is. En nu, dat heerlijk Evangelie van Gods genade in Christus Jezus moet uw nieuwe leeraar voortaan onder u verkondigen. Dat is zijne dure roeping. En gelijk het zijne roeping is, zoo is het ook zijn oprechte lust en ernstig voornemen des harten. Hiervan mag ik mij verzekerd houden. Daarom, wilt dezen uwen leeraar, Geliefden! met alle toegenegenheid en blijdschap in uw midden ontvangen. Gedenkt, wat de Schrift zegt: Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen die vrede verkondigen, dergenen die het goede boodschappen! Acht hen dus zeer veel om huns woords en werks wil. Ontvangt met zachtmoedigheid het woord dat in u geplant wordt, hetwelk uwe zielen kan zalig maken. Anders, hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zoo groote genade en zaligheid geen acht geven? Maar welgelukzalig allen, die de genade Gods in Christus tot hun toevlucht en sterkte mogen hebben. II. Hierbij wenschen wij in de tweede plaats nog wat nader stil te staan. De vermaning luidt: Word gesterkt in, of gelijk wij even goed volgens gewoon Bijbelsch taaleigen kunnen overzetten, door de genade die in Christus Jezus is. De Apostel vermaant dus daarmede zijnen jeugdigen vriend en medearbeider in het Evangelie, om zijne sterkte te zoeken in die genade. En welke sterkte, welke kracht bedoelde hij hier voornamelijk ? Onze geachte Kantteekenaars antwoorden hierop, dunkt mij, te recht: om den arbeid van den dienst t. w. des Evangelies te verdragen en om allerlei verdrukkingen met standvastigheid te lijden. Maar hetzelfde is, wat het wezen der zaak betreft, mede van toepassing voor eiken geloovige. De A t artvi larlav in SlUS Jezus IS veneuut aau ccu ïcuci m mg sierKte lol vervuiling vau wjuc vunoiwiiuv ° -i i«*ii j. m£, en sterKte om nei niuuii tju ucn auiyu u^^u- woordigen tyds te kunnen wederstaan. Vooreerst, de genade Gods in Christus is macntig om een ieder te sterken tot vervulling zijner Christelijke roeping. Aan elk onzer is door de Goddelijke voorzienigheid een bijzondere werkkring aangewezen, waarin hij zich getrouw; gelijk het een Christen betaamt, te gedragen heeft. Daarom leert ons ook de Zaligmaker in het volmaakte voorschrift des gebeds bidden: Uw wille geschiede, gelijk in den nemel alzoo ook op de aarde, hetwelk door onzen Heidelbergschen Katechismus zeer schoon aldus wordt uitgebreid: Geef dat wij en alle menschen onzen eigen wil verzaken en uwen wil, die alleen goed is, zonder eenig tegenspreken gehoorzaam zijn, opdat alzoo een iegelijk zijn ambt en beroeping zóó gewillig en getrouw moge bedienen en uitvoeren, als de Engelen in den hemel doen. Een iegeljjk dus heeft zijn ambt en beroeping van den Heer, hetzij in Kerk of maatschappij of huisgezin, de leeraar en overheid niet alleen, maar zelfs de geringste daglooner en arbeidsman, iedere man of vrouw, zoon, dochter of dienstbode. En dat ambt, die beroeping behoort men zóó gewillig en getrouw te bedienen en uit te voeren, als de Engelen in den hemel doen. Wel dan belangrijke taak, die ons op de schouders gelegd wordt! Hoe zullen wij er aan beantwoorden, wij diep verdorvene, eigenwillige, zelfzuchtige schepselen, wij die onbekwaam zijn tot eenig goed als uit onszelven en tot alle kwaad geneigd? Zekerlijk dan alleen, wanneer de genade Gods in Christus door den H. Geest ons sterkt en bekrachtigt. Maar ook door die genade vermogen wij alle dingen. De liefde Gods in het hart uitgestort, kan de zwaarste lasten licht maken en de moeielijkste posten met blijdschap doen uitvoeren. Wanneer Christus Jezus slechts met Zijne genade in ons hart woont en werkt, dan ondervinden wij de wnarheid van Zijn woord: Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht. Nog meer, de genade die in Christus is sterkt tot den strijd en het lijden dezer wereld. Om der zonden wil zijn wij allen hier aan velerlei lijden, druk, kommer en smart onderworpen, en voor den Christen inzonderheid geldt het: in de wereld zult gij verdrukking hebben. Daarbij heeft de Christen een geestelijken strijd te voeren tegen Duivel, wereld en eigen vleesch, die niet ophouden hem aan te vechten, zoolang als hij in dit leven is. Wat zal hem nu onder- steunen, wat zal liem sterken, om dat lijden met standvastigheid te kunnen verdragen en aan die vijanden kloeken wederstand te bieden? Wat anders dan dè genade die in Christus Jezus is? Maar die genade is ook genoeg. Getuigen de martelaren van alle eeuwen, wat zij vermag. Getuige onze Apostel Paulus, als hij verklaart: »wij roemen ook in de verdrukking, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop, en de hoop beschaamt niet. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of zwaard? Maar in deze allen zijn wij meer dan overwinnaars door Hem die ons liefgehad heeft. Ook zal de God des vredes dan Satan haast onder onze voeten verpletteren." En die genade, welke aan iederen geloovige tot zijne sterkte beloofd is, zij is mede aan den Evangeliedienaar toegezegd, gelijk hij daaraan bijzondere behoefte heeft. Welk ambt toch is gewichtiger dan het zijne? Welke beroepingsarbeid van wijder omvang en van hooger aangelegenheid, maar ook van moeielijker aard? Of draagt niet de Evangeliedienaar mede een vleesch om, waarin geen goed woont, dat door het zien- en zinnelijke licht wordt afgeleid, ja afkeerig is van geestelijke zaken? Beweegt hij zich niet dagelijks in een kring van zondige Adamskinderen? O! wat is er dan voor hem, die zijn schat draagt in een aarden vat, al niet noodig om te allen tijde ijverig en getrouw te zijn in het hem aanbevolen werk? Immers achtte de Apostel het zelfs voor Timotheus, zijnen lieven, en getrouwen zoon, noodig hem te vermanen: Vlied de begeerlijkheden der jonkheid en der wereld, en jaag na rechtvaardigheid, liefde, godzaligheid, lijdzaamheid, zachtmoedigheid, vrede met degenen, die den Heere aanhangen uit een rein hart. Hoe veel te meer dan hebben wij in onze dagen behoefte aan deze en dergelijke vermaningen en opwekkingen tot onzen plicht? Daarenboveu, wat heeft de gaarn getrouwe Evangeliedienaar van de tegenwoordige wereld-, ofschoon zij zich Christelijk noemt, te wachten ? Er mogen al geene geeseling, banden en wreede marteldood zijn te duchten, gelijk in de dagen des Apostels van de Joodsche en Heidensche wereld, toch zal zijn woord ook thans wel van toepassing zijn : Allen, die godzalig willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden. Smaad, verguizing, miskenning, verongelijking en verdrukking zijn niet zelden het loon, waarmede de kinderen dezer eeuw de getrouwe belijdenis en prediking van het Evangelie des kruises vergelden. Maar, o dierbare genade, die in Christus Jezus is! Zij is bekwaam en genoegzaam om ons te sterken tot eiken plicht, te vertroosten in alle tegenheid en smart. En op die genoegzame genade mag de dienaar des Evangelies zoowel zichzelven als zijne hoorders wijzen. Voorwaar dan heerlijk ambt, welks bediening hem is toevertrouwd ! Wel mocht Paulus aan zijnen zoon Timotheus verklaren: zoo iemand een opzienersambt begeert, die begeert een voortreffelijk werk. Ja, hierop ziende mogen wij over alle zwarigheden en hinderpalen met kalmen en blijden moed heenzien, en mag ik ook u, mijn geliefde zoon, in navolging van den Apostel gerustelijk toeroepen : Gij dan, mijn zoon, word gesterkt door de genade die in Christus Jezus is. III. Met de nadere opheldering en toepassing dezer vermaning wenschen wij dus in de derde plaats onze rede te besluiten. Gij dan, mijn zoon. — Mijn zoon, of gelijk er eigenlijk in den grondtekst staat, mijn kind, zoo spreekt de Apostel Timotheus aan, niet alleen om zijne innige genegenheid en liefde tot hem uit te drukken, maar ook om zijne betrekking tot hem als zijn geestelijk kind aan te duiden, wat meer is, om daarmede hem als zijn echten zoon en discipel te erkennen, die in alles de trekken van het beeld van zijn geestelijken vader en leermeester loffelijk vertoonde. Gij dan, mijn zoon. Dit woordje dan stelt het tekstvers in verband met het vorige Hoofdstuk, waarin Paulus melding maakte van zijn tegenwoordigen vernederenden staat van gevangenschap te Rome, en deswege zijn zoon Timotheus vermaande: schaam u niet der getuigenis onzes Heeren, noch mijns, die zijn gevangene ben, gelijk velen gedaan hebben, onder anderen Phijgellus en Hermogenes, uitgezonderd Onesiphorus, die zich, zegt Paulus, mijner keten niet geschaamd heeft. Maar, zoo vervolgt hij, lijd verdrukkingen met het Evangelie, naar de kracht Gods. Voorts, daar ik welhaast hier mijnen loopbaan zal voleindigd hebben, houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde die in Christus Jezus is. Het goede pand, dat u toebetrouwd is, bewaar dat door den H. Geest die in ons woont. En dan vervolgt Paulus: Gij dan, mijn zoon, word gesterkt door de genade die in Christus Jezus is. Dat wil zeggen: zoek tot dit alles, wat ik u daar heb voorgesteld van uwe roeping als Evangeliedienaar, en van de verdrukkingen die u te wachten staan, uwe kracht en sterkte, moed en wijsheid niet bij uzelven, maar in de genade die in Christus is. Word gesterkt. Dat woord behelst dus niet bloot een wenseh, dat Timotheus door de genade Gods mocht bekrachtigd worden, maar het bevat tevens eene vermaning, alsof Paulus zeide: versterk u innerlijk, mijn zoon, tot uwen arbeid en tegen den aanstaanden strijd, heb goeden moed, wees sterk, zijt niet versaagd, maar gedraag u dapper en kloek, doch wel te verstaan, door de genade die in Christus Jezus is. Want in uzelven is geene kracht. Maar houd die genade, welke u tot heden sterkte, slechts geduriglijk voor oogen. Steun en verlaat u op die genade door het geloof. Roep dagelijks met gebed en smeeking die genade over u in. Ziet, in dezen weg zult gij niet beschaamd worden, maar ondervinden de waarheid van Zijn woord: Ik zal u niet begeven, Ik zal u niet verlaten. En nu, wat Paulus weleer zijnen zoon Timotheus voorhield, dat is ook heden mijn woord tot u, mijn geliefde zoon! word gesterkt door de genade die in Christus Jezus is. Gewichtig is de werkkring, waarin gij heden geroepen wordt te arbeiden. Yele en velerlei zijn de moeielijkheden en bezwaren, aan de getrouwe bediening van ons ambt vooral in deze dagen verbonden. Strijd en lijden zijn het deel van eiken Christen, en niet minder van den dienaar des Evangelies, in de tegenwoordige wereld. Heb nochtans goeden moed, mijn zoon, word gesterkt door de genade die in Christus Jezus is. Houd slechts die genade voor oogen. Welke ook onze nooden en bezwaren zijn, die genade is genoegzaam ons tot alles te bekwamen, door alles heen te helpen. Immers gij hebt dat ondervonden in vorige dagen. Wie was het, die u naar lichaam en geest tot hiertoe kennelijk heeft ondersteund, zoodat gij ook in uwe mate getuigen moogt: Hulpe van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag ? O! dat dan deze bevinding van vorige goedheid en trouwe Gods ook hope werke voor de toekomst. Ja, niet slechts hopen moogt gij. Maar gij moogt u met een vast, verzekerd geloof op de genade Gods in Christus verlaten. Het is toch het eigen woord des Heeren aan al zijne gaarn getrouwe dienaren: Ziet, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding der wereld. Het is Zijne belofte: Mijne genade is u genoeg, want Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht. En dat woord, die belofte is ja en amen, en zal Hij gewis bevestigen aan elk die, hoe gering, hoe onwaardig, hoe schuldig ook bij zichzelven, daarop bouwt, daarop vertrouwt. Want Hij zelf heeft die genade verworven door Zijn dierbaar bloed, door Zgne volwichtige verdiensten. Zoo dan, mijn zoon, werp uwe vrijmoedigheid niet weg, geef geen voedsel aan ongeloof en kleingeloof des harten, maar steun en pleit door het geloof op de door Christus verworvene genade, die u tot alles noodig is en ook genoegzaam. Eindelijk, volhard in den gebede, dewijl God Zijne genade en den H. Geest alleen dien geven wil, die Hem met hartelijke zuchten zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken. De nooit genoeg behartigde vermaning des Heilands luidt: Bidt en gij zult ontvangen, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal opengedaan worden. En wederom is Zijne belofte: Al wat gij den Vader zult bidden in Mijnen naam, dat zal Hij u geven. Ontbreekt u dan wijsheid, begeert die biddende van Hem, die een iegelijk mildelijk geeft en niet verwijt, en zij zal u gegeven worden. Ontbreekt u moed en kracht, buig uwe knieën tot den Vader onzes Heeren Jezus Christus, opdat Hij u geve, naar den rijkdom zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijnen Geest in den inwendigen mensch, opdat Christus door het geloof in uw harte wone en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt. Kortom, al wat u ontbreekt, zegt de Heere, elke genade, die gij behoeft, schenk ik, zoo gij 't smeekt, mild en overvloedig. Zijn eerenaam is: Hoorder der gebeden. Geliefde zoon! moge dit menigmaal ook door uwe ondervinding in deze stad worden bevestigd tot roem en prjjs van Zijnen heiligen Naam! Dat geve u God naar den rijkdom Zijner genade door den H. Geest! Voorts, gemeente van Groningen! en inzonderheid gij, die den Geest der genade en der gebeden ontvangen hebt, ondersteunt uwen jeugdigen voorganger, dien gij heden in uw midden ontvangt, voor den troon der genade met uwe gebeden en smeekingen. Broeders! bidt voor ons, was weleer zelfs de vermaning van Paulus aan de geloovigen. Eu. zouden wij dan aan die voorbidding, geene groote behoefte hebben ? O! vergeet dan toch uwe leeraren en ook dezen voorganger in uwe binnenkameren en in uwe ouderlinge bijeenkomsten niet, maar draagt hunne nooden en lasten veel biddende op uwe harten. Overigens, verblijd uwen nieuwen leeraar door ijverig gebruik te maken van zijne prediking, onderwijzing en verderen Evangeliedienst. Maar bovenal gedenkt, dat aan 's Heeren zegen alles gelegen is, en dat wij den krachtdadigen invloed des H. Geestes behoeven, opdat het woord der waarheid ingang vinde in onze harten en vruchten voortbrenge ten eeuwigen leven. Moge daarom uw gedurig gebed voor nzelven en voor anderen wezea: Uw koningrijk koom' toch, o Heer ! Ai! werp den troon des Satans neer; Regeer ons door uw' Geest en Woord; Uw lof word' eens alom gehoord, En d' aarde met uw vreez' vervuld, Tot dat 6' uw rijk volmaken zult. Hem nu die machtig is meer dan overvloediglijk te doen boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt, Hem, (zeg ik), zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. AMEN.