IIIIIIIIIII VOOR EVANGELISCHE CHRISTENEN, TER BEVORDERING VAN WI11 Y'E-.HX I.<3 HT-IJfGy I Al 30. | Het hooge belang der algemeeue schuldbelijdenis , voor de viering des H. Avondmaal*. DERDE DEEL. K°. 6, WIJK BIJ DUURSTEDE, Iï, S2Siüm®©lD, 1851. Gedrukt ter Boekdrukkerij van W. F. STRA3IR00D. LEERREDE OVER het hooge belang der algemeene schuldbelijdenis vóór de viering des H. Avondmaal». 3de Jaare. Voorz. 113. ys. 1, 3. Tusschenz. 53. vs. 10. Naz. -422. vs. 3, Het hooge belang der algemeene schuldbelijdenis vóór de viering des H. Avondnaaals. «Doet boete, want het hemelrijk is nabij gekomen!" dat was het eerste woord van den hemelschen Leeraar aan de diepgevallen menschheid. En het laatste woord, dat Hij tot Zijne Apostelen sprak vóór Zijne hemelvaart, was daaraan gelijk: »alzoo is er geschreven en alzoo moest de Cüristüs lijden en weder opstaan van de dooden ten derde dage ; en in Zijnen naam laten prediken boete en vergeving der zonden onder alle volken.' In Zijnen naam, mijne 13. B en Z. Z , in den naam desgenen , die voor ons gestorven is en weder opgestaan van de dooden, die daarna tot het allerheiligste is ingegaan, om voor ons te verschijnen voor bet aangezigt des Allerboogsten, in diens naam worat ook u boete gepredikt en vergeving der zonden, en nimmer wordt het eene van het andere uitgesloten. Dc prediking der boete geschiedt, omdat er door en in Christus vergeving der zonde is. En deze vergeving der zonden wordt u aangekondigd, omdat aan de opregte boete al de vruchten van Christus' lijden cn sterven ten deele vallen. Wat wilt gij dan nu doen, om vergeving der zonden te erlangen ? Wilt gij daarvoor vasten en uw ligchaam pijnigen ? Wilt gij bedevaarten doen en zoogenaamde heilige plaatsen gaan bezoeken ? Wilt gij aalmoezen uitreiken en de kerk en hare dienaren bedenken door giften en gaven, — wilt gij alzoo voor geld de vergeving uwer zonden lcoopen ? Neen, dat zij verre! — Gij weet het wel, zulk een aflaats-handel wordt in het Rijk van God niet straffeloos gedreven. De lieer der Gemeente heeft het zelf aan Zijne dienaren gezegd : «gij hebt het om niet ontvangen, geeft het ook cm niet !" En toch is er een zekere koopprijs, waarvoor men de vergeving der zonden deelachtig wordt, — maar weet, dat gij niet met vergankelijk zilver of goud verlost zijt van uwe ijdele wandeling ; — Christus heeft zich zeiven gegeven tot een' losprijs voor velen! En nu is er ook een eenig middel, om zich de zegeningen van dien losprijs met vertrouwen toe te eigenen. namelijk een boetvaardig geloof, of zoo gij wilt, eene geloovige boete. Want, zoo gij boete doet, zult gij ook in Christus gelooven ; en wanneer gij in Christus gelooft, dan zult gij ook boete doen : — terwijl u de genade ten deele valt, waarvan de koninklijke zanger getuigt, als hij daar zegt: «toen ik den Heer zocht, antwoordde Hij mij en redde mij uit al mijne vrees. Toen de ellendige riep, verhoorde de Heer en verloste hem uit al zijne nooden." Het zijn derhalve twee woorden, waarin het heil van den Christen is te zamen gevat i Boete en Schuldvergiffenis. Want, daar zijn ook tweëerlei harten, tot welke het woord des Heeren spreekt, hoovaardige en nederige, overmoedige en terneêrgebogene, verstokte en gebrokene harten. De geest dezer wereld zoekt het mensehelijke liart hoovaardig, overmoedig en verstokt te maken. Dat is heerlijk voor de wereld, die in het booze ligt. De Geest Gods daarentegen wil de hoovaardigen vernederen, de overmoedigen ter nederbuigen, het verstokte hart breken: want dat is heerlijk voor God, die daar zegt: »ik zie den ellendigen aan en den verslagenen van geest en die vreest voor mijn woord !" Zalig zijn de geestelijke armen, want hunner is het hemelrijk. Zalig zijn, die rouw dragen; want zij zullen getroost worden. Zalig zijn, die hongeren en dorsten naar de geregtigheid; want zij zullen verzadigd worden!" Laat ons dit een en ander thans nader overwegen ! Wanneer God wil, dat wij het zullen beleven, dan slaat voor ons aan het einde dezer week het uur der boete, en op den eerst volgenden dag des Heeren wordt de tafel des N. Verbonds in dit heiligdom aangeregt. Velen, zeer velen zijn er, helaas ! onder u, die wel ten Avondmaal verschijnen, maar boete noch schuldvergeving meenen noodig te hebben, en alzoo de voorbereiding tot die maaltijd nimmer bijwonen. Ja, het is gebeurd, dat naauwelijks de helft der dischgenooten aan 's Heeren roepstem voldeed en zich voor Hem verootmoedigde bij onze zelfbeproeving en schuldbelijdenis. Hierover te zwijgen, ware strafbaar. Want ook aan mij geschiedde het woord des Heeren: »gij> menschenkind, ik heb u tot een' wachter gesteld over dit huis ; — wanneer gij iets uit mijnen mond hoort, dat gij hen van mijnentwege waarschuwen zult; en ik nu tot den goddeloozen zeg: »gij, goddeloozen, zult den dood sterven !" en gij zegt hem dat niet, opdat de goddelooze zich late waarschuwen voor zijn doen; zoo zal de goddelooze wel wegens zijn goddeloos doen steryen; maar zijn bloed zal ik van Uwe hand eischen !" Dit ernstige en krachtige woord rukt ieder overblijfsel weg van menschenvrees of men- schenbehagen ! Dat doet ons spreken, zonder aanzien des persoons! En opdat niet weder gebeure, wat welligt reeds te dikwijls geschied is, wil ik uwe aandacht bepalen op het hooge belang, dat wij hebben bij de prediking der boete en der schuldvergeving. Zoowel voor de getrouwen als voor de nalatigen is dit onderwerp rijk in stichting: want onder Gods zegen kan het elk en een' iegelijk opleiden, om met vrijmoedigheid des geloofs tot den gewijden disch te naderen. Hij, die wil, dat allen geholpen worden en tot kennis der waarheid komen, Hij schenke ons den geest der waarheid en zegene Zijn woord tot duurzaam heil voor onze zielen ! Uit de velerlei teksten, op dit onderwerp betrekkelijk, kiezen wij eene uitspraak van den Apostel Jakobüs, in het laatste hoofdstuk van zijn' brief, het 16e. vers. TEKST «Vakobus V: 16. De eeri belijde den anderen zijne zonden, en bidt voor elkander, opdat hij gezond worde. Het gebed des regtvaardigen vermag veel, als het ernstig is. Hier vinden wij een bepaald en uitdrukkelijk voorschrift tot belijdenis onzer zonden. —■ Een voorschrift, waaraan wij reeds in de oudste Christenkerk zien gevolg gegeven, en dat ook wal zonder deze bepaalde aanduiding zou zijn in het leven geroepen door de eigene behoefte der menschelijke ziel. Onze Evangelische kerk heeft dit voorschrift van Jakobus met dat van Padlüs omtrent de regte Avondmaalsviering in verband gebragt, als deze daar zegt: »de mensch beproeve zich zeiven en alzoo ete hij van het brood en drinke uit den kelk!" Van daar dan, dat onder ons de schuldbekentenis met de viering van het H. Avondmaal is verbonden, als eene noodzakelijke voorbereiding daartoe, opdat niemand het onwaardiglijk zou genieten en dus zich zei ven ten oordeel. Wat de Apostel ons hier voorschrijft : »de een belijde den ander zijne zonden !" dit behoeft niet verstaan te worden, gelijk een groot deel der Christenen doet, dat men elke zijner feilen en misslagen aan een' geestelijke bekenne. Men kan en mag het doen aan iederen broeder en zuster in Christüs, die men dat vertrouwen waardig keurt, opdat zij ons zouden raden, troosten, waarschuwen en voor ons bidden. Men kan en moet het doen aan een' eigelijken , die men op eenigerlei wijze heeft beleedigd, opdat deze ons het gedane kwaad mogte kwijt schelden en alzoo aan onze zielerust bevorderlijk worden. Doch elke zonde, hoedanig die ook zij , is overtreding van Gods gebod, roekeloos verzet tegen Zijn' heiligen en wijzen wil. En wien hebben wij dus het eerst en het meest en het aanhoudendst onze zonden te belijden ? Iedere zucht moest eene bede zijn om vergeving. Ieder morgen- en avondgebed moest eene openhartige en boetvaardige schuldbekentenis wezen. Iedere nnchlmaalsviering moest een heuchlijk feest zijn onzer vernieuwde verbiudtenis met den Heer. 0, dat het zulks meer en meer onder ons worde! Daartoe strekke ook te dezer ure de prediking des Woords. Het hooge belang der algvmeene schuldbelijdenis, vóór de viering des H. Avondmaals, zij het onderwerp onzer overdenking. Neemt dit woord wel ter harte en bedenkt er bij hetgeen Jakobus schrijft aan het einde van zijnen brief: «Broeders, indien iemand onder u van de waarheid afdwaalt, en iemand bekeert hem, die wete, dat, wie eenen zondaar bekeert heeft van de dwaling zijns wegs, die eene ziel van den dood behouden heeft en bedekken zal eene menigte van zonden! In den eersten Psalm wordt hij gelukzalig genoemd, die voor zonde bewaard blijft, en in den 32sten wordt hij zalig geprezen, wiens zonden bedekt, wiens overtredingen vergeven zijn. Onze Heiland heeft ze beide op het oog, wanneer Hij zegt: »zalig zijn de reinen van liarte, want zij zullen God zien !" Rein van hart zijn dezulken, die geene zonden in het hart of op het hart hebben. Om geene zonde in het hart te hebben, moet de Geest Gods ons reinigen door de boete. Om geene zonde op het hart te hebben, moet het bloed van Christus ons reinigen door hetgeloof. Daarom zijp er drie, die getuigen

. het met zoo, dat d e plegtige avondure een' bijzonderen indruk maakt op uwe ziele . Gevoelt gij dan niet meer dan ooit den ernst des levens de waarheid des goddelijk*, woord. P Aanschouwt men dan me meui" gelaat, door den blos der schaamte gekleurd door d "anen des berouws bevochtigd ? Is het dan niet een heil.g uur waarover zich zelfs de hemelingen verblijden, als gij daar, staande voor Gods genade-throon , uwe belijdenis en uwe belofte afle0t. Is er niet menige ziel tot bekeering opgewekt in zulkeene en daardoor behouden gebleven voor het eeuwige verderf. Ja lieilif en dierbaar zij ons de ure der boete, als eene inr.gting en beschikking van Hem, die ook hier het verlorene opzoekt en dan voornamelijk tot de geestelijk kranken komt, opdat 11 j ^nV'^let hart moet niet slechts gebroken en verwond, maar ook weder genezen worden, niet slechts ter neêrgebogen, maar ooÏ weder"opgerigt, zoodat het woord vervuld wordt: .«hg Znn, die rouw dragen , want zij zullen getroost worden ! Daarom is de voorbereiding tot het Avondmaal, zoo als d.e in de EvanoWhe kent is ingerigt, hoogstnoodzakelijk tot vertroosting der loetvaardigen. Is toch het harte vol van die beid des berouws, dan verlangt het re.khalzend naa. den troost der schuldvergiffenis. Welkom zou die stemme zijn der godde liike genade, die verzekeren kon: . ga heen in vrede ! .n ziet, aan dat verlangen wordt voldaan; ~ de bedienaar der bondze?elen schenkt u dien troost, erwijl hij in Christc* naam boetvaardige toeroept: -heb goeden moed, u z.jn uwe zond n •vergeven !" Want wij .zijn immers boden in Christus' plaats, daar God door ons vermaant; zoo bidden wij U dan ook in Christus' plaats: .laat u met God verzoenen !" Zoo venkondigen wij dan ook aan de geloovigen, die deze verzoening wensehen, in Christus' plaats, dat zij verhoord en verzoend z.jn ; zoo kunnen wii dan ook in Zijnen naam met volle waarheid en zekerhe.d tot ieder boetvaardige zeggen: . zijt getroost, u zij nu we zonden vereeven !" Tot een zigtbaar teeken en getmgems Zijner genade ontvangt gij daarop in het Avondmaal de heilige onderpanden Zijn verbroken ligchaam, Zijn vergoten bloed. Dat is dan as het ware eene stem en een antwoord uit den Ilemel op het geroep uit de diepte, op de stemme des smeekens. En.aan^™ 'zou zoodanig een antwoord niet ten hoogste welkom zijn . e v berouwhebbend zondaar zou het niet met blijdschap vernemen. De een belijdeden ander zijne zonden!" zegt Jakobus, lot troost en heil der mensehen zelve moet dit geschieden, opdat het hart zich door die belijdenis ontlaste en tot rust kome. En een legelij c nu die de zaMng heeft, dat hij raden en troosten kan, is ook in staat, om een bekommerd hart tot vrede te brengen. Zou dit nu niet bijzonder het geval zijn met de herder, en leeraars der gemeente, aan wie het ambt der sleutelen is toevertrouwd naar het woord der waarheid, om in den naam des Heeren en in Christus' plaats te binden en te ontbinden ? Daarom is de prediking der boete en der vergeving van zonde eene genaderijke bestelling des Heeren, die in de Christelijke kerk zal moeten blijven bestaan, zoo lang er zondaars zijn, die door de wet tot boete gedreven en door het Evangelie vertroost, door de wet verwond en door het Evangelie genezen moeten worden. Hierin zult gij alzoo de liefde moeten erkennen, welke Jezus tot u heeft, reeds van den beginne! Hierin ook de Helde uwer herders en opzieners, wier aangenaamste pligt het is, om u deelachtig te maken alle gaven en genade Gods in Christus Jezus. Vaak verschijnen wij u vijandig, als wij met het zwaard des geestes, namelijk het woord Gods, den ouden menseh in u dooden willen, opdat de nieuwe menseh in u levend worde. Dan beschouwt gij ons wel eens als een vijand, die u vervolgen en krenken wil. Ja, dat is ook ons doel; wij willen vervolgen, doch niet u, maar alleen de zonde in u; wij willen u bedroeven, maaralleen met die goddelijke treurigheid tot zaligheid. Want de balsem is alleen voor gewonden, de troost alleen voor bedroefden, de genade alleen voor bekeerden. En wat doen wij liever, dan u de genade aan te kondigen, die in Christus Jezds is ? Voelt gij het dan niet, hoe in de ure der voorbereiding onze geest zichtot u uitstrekt, om in zijne armen u te dragen naar de tafel des Verbonds, waarde Heer u in Zijne armen ontvangt, als kinderen der genade?! IIII. Wat is eigentlijk de hoofdvoorwaarde en het hoofddoel bij die plegtstatige godsdienstoefening, welke iedere Avondmaalsviering voorafgaat ? Om het in één woord zamen te vatten, noemen wij het de vernieuwing van het Doopverbond. Een groot deel der Christenen houdt de biecht of schuldbelijdenis voor een afzonderlijk Sacrament; — wij beschouwen haar als een wezentlijk bestanddeel van het H. Avondmaal. Gelijk wij het afleggen der geloofsbelijdenis tot het Doopverbond rekenen, zoo de algemeene schuldbelijdenis tot het Avondmaal. En wat is nu inderdaad het Avondmaal anders, dan de vernieuwing van dat verbond, hetwelk in den Doop gesloten is ? Daarom geschiedt de Doop slechts eenmaal, het Avondmaal zoo dikwijls als noodig is. Slechts eenmaal behoeft het Doopverbond gesloten, doch meermalen moet het vernieuwd worden. Want de Doop is, zoo als Petrus het noemt, het verbond van een goed geweten met God, omdat wij dan reeds vergeving van zonden erlangen en voor Gods kinderen verklaard worden. Zoo wij dan weten, dat wij trouw gebleven zijn aan ons Doopverbond, dan hebben wij een goed geweten voor God, een volkomen vertrouwen, eene zalige hoop. Wie heeft nu echter zulk een goed geweten ? Wie heeft dit volkomen vertrouwen op Gods genade ? Wie heeft deze hoop op de heerlijkheid, welke God geven zal? Velen denken wel, dat zij een goed geweten hebben, naardien zij zich niet bekommeren over hunne zonden en duizenderlei verontschuldigingen en uitvlugten hebben, om zich zeiven te regtvaardigen, en de wereld alleen hun tot een' spiegel dient. In dezen spiegel nu zien de Farizeën; en omdat zij nu daarin niets anders meenen te aanschouwen , dan roovers, onregtvaardigen en overspelers, achten zij zich zei ven volkomen heilig. Ja, het is soms nog erger; daar zijn menschen, die de grootste zonden begaan en er toch volstrekt geen geweten van maken ; die zich zóó weten te misleiden, dat ze al hunne boosheid nog met welgevallen gadeslaan. Nu is het wel waar, dat, als men nergens eene gewetenszaak van maakt, men ook geen goed geweten hebben kan. Het is dan, of men in het geheel geen geweten heeft. En dat is dan nu de treurige toestand, waarin zoovelen zich bevinden ; — zij vreezen öiet voor de eeuwigheid, noch verblijden zich over den Hemel ; zij zijn niet beangst voor Gods toorn en troosten zich evenmin met Gods genade; zij gevoelen even weinig de aanklagt, als de vrijspraak van den inwendigen regter. 0, zegt het mij, is dat niet de zondenslaap, de geestelijke dood, waaruit de eeuwige voortkomt, zoo de mensch niet nog intijds wordt opgewekt? Wee uwer, die zich op een goed geweten beroemt, dat hij niet van God zeiven ontvangen heeft ! Ja, Christenen, alleen van God kunt gij het ontvangen, van den Vader der barmhartigheid, van wien elke goede en volkomene gave komt. Hij ontvangt het, die zijne zonden belijdt en boete doet, en dat is het juist, wat geschiedt bij de voorbereiding ten Avondmaal. Doch, zegt gij: » daar leggen allen dezelfde belijdenis af. Is er dan geen onderscheid ? Zijn allen even zondig, even schuldig en verwerpelijk? Is het wel goed, dat de een met den ander wordt gelijkgesteld, door een'iegelijk dezelfde vragen te doen beantwoorden?"— Wel schijnt het hard, dat men hem, die zeggen kan : »ik dank U, God! dat ik niet ben gelijk de andere menschen !" nogtans den zelfde zondebekentenis laat afleggen, als hem, die dat niet zeggen kan. Doch omdat nu juist de Tollenaar, die dat niet kon zeggen, maar slechts diep ter neergebogen bidden kon : »God, wees mij zondaar genadig!" omdat nu deze alleen geregtvaardigd afging naar zijn huis, daarom eischt het kerkelijke voorschrift van allen de betuiging des Tollenaars en duldt het niet, dat er één gelijk de Farizeër bidt. Er is geen onderscheid, want allen zijn zondaars, allen ontbreekt de roem, dien zij bij God hebben moesten. Er is niemand onder die allen, welke den Heer zijn toegeheiligd in d en Doop en die zich later door de aanneming zijner leer aan hunnen God en Heiland verbonden, die in waarheid zeggen kan : » wat ik beloofd heb, dat heb ik gehouden !" Daarom willen wij niet eens spreken van de verschillende trappen der zonden, of van de meerdere of mindere zondigheid, maar alleen de gevolgtrekking maken, dat dit ééne boetgebed voor allen voldoende is: »God, wees mij zondaar genadig !" En zijt ge waarlijk geloovig, boetvaardig, heilig gezind, dan zult gij het, ook nimmer weigeren, om u naast den grootsten zondaar te plaatsen en met hem dezelfde schuldbelijdenis af te leggen, dezelfde smeekbede voor Gods genadestoel te brengen ! Dan neme de een den ander bij de hand en zegge : i kom , laten wij ons nederbuigen voor den Heer, die alleen onze geregtigheid is!" Want, de godvreezende denkt in zijn hart: «alle anderen zijn beter dan ik!" Daarom vernieuwen wij ons Doopverbond door zondenbekentenis en Avondmaal, opdat wij door het teeken en getuigenis der goddelijke genade van de vergeving onzer schuld verzekerd mogen worden. Daarom beloven wij op de vraag, die er gedaan wordt, »ons zondig leven te verbeteren , ons een nieuw schepsel in Cmistds te betoonen en in den geest naar den nieuwen menseh te wandelen." Ook dat heeft reeds menige bedenking opgewekt: want men beweert, dat er meer beloofd wordt, dan men houden kan ; en vandaar het gezegde van een' ongodsdienstig schrijver: »wie veel ten Avondmaal gaat, die liegt veel!" En inderdaad, dit gezegde behelst eene waarheid, eene vreesselijke waarheid, maar is het daarom nu eene onomstootelijke waarheid ? Dan moest dit het geval zijn met iederen discligenoot, en dat is, Godezij dank , toch met zöö. En bovendien er wordt gevraagd, of men ook van voornemen is, zijn zondig leven te verbeteren; nemen, verlangen en begeeren der ziel is hier sprake, maarniet van volbrengen. Hebt gij niet eens het voornemen en den wil, om u te verbeteren, wat doet gij dan in de voorbereiding, wat doet gij dan aan het Avondmaal? Wie het H. Avondmaal wenscht te vieren, wie na opregte boete vrijspraak van zonden begeert, die heeft reeds uit den aard der zake het voornemen, om zijn leven te verbeteren en al zoo ware vruchten der boete en des geloofs voort te brengen. Daar nu God liet is , die in ons werkt, beide, het willen en het doen naar Zijn welbehagen, zoo blij het volbrengen Zijner genade aanbevolen. De kerk is als het ware eene inrigting voor kranken , die bezorgd zijn over hunne kwalen en ziekten, die verlangend uitzien naar herstelling, gedurig hulp inroepen , den geneesheer vertrouwen schenken en alle artsenijen naauwgezet gebruiken. Hoeveel een iegelijk aan kracht en beterschap toeneemt, dat weet Hij alleen, die lunne zielen en de krankheid hunner delen kent. Boete en Avondmaal, dat zijn de weldadigste middelen tot algelieele herstelling; — daardoor vernieuwt men het Doopverbond , het verbond des vredes met God; er valt een straal van licht op den verduisterden bodem der ziel en de drie, die getuigen op de aarde, om ons te reinigen van de zonde, de geest, het water en het bloed, zij betoonen hunne kracht aan onzer zielen zaligheid. Ten slotte, mijne Gel. Als de Apostel daar zegt: «bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt. Het gebed des regtvaardigen vermag veel, als het ernstig is!" - dan geldt het evenzeer van kranken naar den geest, als naar het ligehaam. A\ len u het onbekend, hoeveel het gebed des regt, vaardigen vermag ? Hoe menig gebed des geloofs rijst er op tot herstelling uit ziekte: Waarom dan nog niet veel meer gebeden om geestelijke genezing? Strekt het niet menigen geloovige tot een verwijt, dat er maar al te weinig gebeden wordt voor de afgedwaalde, onboetvaardige en verstokte zielen ? Moeten onze gebeden ze niet overal achtervolgen , gelijk die moeder tol haren ongehoorzamen en lietzinnigen zoon sprak: »Ga heen, mijn zoon . maar mijne p-ebedén volgen u." En zij volgden hem, zoodat hij geen rust meer had in het gezelschap der goddeloozen, hij moest zich weder omkeeren tot zijne moeder, of liever tot Christus , den Heer wiens verkondiger hij werd. 0, houdt niet op, vaders en moeders, vurige gebeden omhoog te zenden voor uwe afgcdwaalde kinderen ! Al ontvloden zij uw huis, en stad, en land, om uwe smeekingen niet meer te hooren , uwe tranen niet meer te zien ; — blijft ze opdragen aan den Heer in het geloovige gebed en op de vleugelen des dageraads spoeden zij den zondaar ter hulpe, zelfs aan het uiterste der zee! Echtelingen , broeders en zusters, magen en bloedverwanten, vriendenen vriendinnen, bidt voor elkander , opdat gij gezond wordt, en hoe grooter de krankheid is van iemand onder u, des te ernstiger en krachtiger zij uw gebed. Gelijk eene moeder smeekt aan de lijdenssponde -van haar dierbaar kind, zoo vurig, zoo vertrouwend zij ook uwe bede voor de geestelijk kranken onder u! En wanneer is er voor zulk een bidden schooner gelegenheid , dan in de ure der boete ? Als er dan zulk eene menigte van zonden voor onze oogen oprijst, en vergeving wordt gevraagd voor zoovelerlei overtredingen, en wij al onze zorgen op den Heer werpen , en als dan de borst ruimer wordt door de belofte der vrijspraak , — dan vinde het gebed voor onze medezondaren in die verruimde borst eene ruime plaats, dan bidde ons hart voor hen allen, maar voor de kranksten en zondigsten het meest. Zie daar, gemeente van Christus ! het liooge belang onzer openlijke en algemcene schuldbelijdenis, als een onafscheidelijk bestanddeel der Avondmaalviering u in breede trekken voor oogen gesteld. Het strekt tot regtvaardiging van den bedienaar der boildzegelen, tot bekeering van zondaren, tot vertroosting van boetvaardigen, tot vernieuwing van ons Doorverbond, terwijl het ons nog daarenboven aanspoort en gelegenheid schenkt, om voor elkander te bidden. Be Heer geve, dat gij allen dit hooge belang hebt ingezien en erkend, opdat de ure der boete ook in ons midden hare eervolle plaats onder onze plegstigste godsdienstoefeningen moge innemen ! Mijne rede was te zwak voor het gewigtige onderwerp ; nogtans blijf ik biddend hopen , dat het gesproken woord, ten minste bij velen uwer, niet zonder vrucht, niet zonder zegen geweest is ! En mogt er nog de een of ander zijn, die van hier wilde gaan met het voornemen, om te volharden bij het ingeslopen misbruik , — wij vermanen u in des Heeren naam, dat gij dit zeer onheilige voornemen zult laten varen. Christus zelf laat boete en vergeving der zonde prediken onder alle volken. Dit was Zijn eerste en Zijn laatste woord. Christus roept ook u, om die prediking aan te nemen. Hij is de Herder, die ons leidt; Wij zijn de schapen, die Hij weidt En' redt uit alle nooden. Hoort gij dan heden Zijne stem; Verstokt uw hart niet tegen Hem , Eerbiedigt Zijn geboden. (*) AMEN. Wien kunnen wij onze dankzeggingen, onze gebeden, onze behoeften, onze nooden, — wien kunnen wij geheel onze ziel beter aan het harte leggen, dan U, eenige en getrouwe Hoogepriester der gevallen menschheid, die medelijden%hebt met onze zwakheden, die onze voorspraak ivilt zijn bij Uwen en onzen Vader, die voor ons den losprijs betaald hebt aan het kruis, en daarna zijt opgevaren in de hoogte, en hebt gaven ontvangen ook voor de afvalligen. O, Eeere Jezus Christus , Heiland, Verlosser en Verzoener, zoudt gij ze ooit kunnen vergeten, die gij gekocht hebt met Uw bloed ? Zoudt Gij ze immer kunnen verlaten, die op U al hun vertrouwen stellen ? Zoudt gij ze kunnen verstooten, die met een reikhalzend verlangen tot U komen ? Zaligmaker, wij komen tot U ! Ach, neem ons in genade aan! Schenk ons in het H. :Avondmaal de gemeenschap aan Uw ligchaam en bloed ! Dat wij zegeningen van Uwen disch toch niet onwaardiglijk genieten ! Daartoe beproeve een iegelijk zich zeiven en alzoo ete hij van het broot en drinke uit den kelk! Daartoe belijde de een den ander zijne zonden en bidde voor elkander, opdat hij gezond worde ! Daartoe strekke de prediking der boete in de aanstaande ure der voorbereiding en bewerke voor ons allen vrijspraak van zonden en inake ons bekwaam en bereidvaardig, om toe te gaan tot de tafel des N. Verbonds. Niemand, die U lief heeft, Heer l blijve achterwege ! Onze ziele verlangt er naar, om uit den zondigen toestand van dit sterfelijk leven te geraken en eenmaal te mogen behoor en tot die schaar, welke hare kleederen gewasschen hebben in het bloed des Lams, en omdat ze, uit groote droefenis zijn gekomen, nu voor den throon van God staan, eeuwiglijk. Daarom bidden wij tot U, ontfermend Heer, leid ook ons allen tot die goddelijke droefenis der boete, opdat tvij allen komen tot de geregtigheid der heiligen. Geef ons tranen der boete over al onze zonden, opdat wij deel krijgen aan die zaligheid, waar alle tranen van onze oogen worden afgewischt. AMEN. (*) Gezang 47 : 4. Van het Eehste en Tweede Deel dezer Leerredenen zijn nog enkele Exemplaren vóorhanden, welke, zoolang de voorraad strekt, Ihgehaaid worden afgeleverd voor ƒ 130. De Uitgever dezes is voornemens circa om de maand eene dergelijke Leerrede uit -te geven. De prijs van 12 Leerredenen of een' jaargang is ƒ 1,20, of slechts 10 cents voor elke Leerrede. Elke Leerrede is ook afzonderlijk te bekomen voor 20 cents: 12 Exemplaren van een' geheelen jaargang te gelijk ter uitdeeling aan minvermogenden worden afgeleverd voor ƒ 12,00. Waar aanleiding der Nieuwe 1'oslwet, gelieve men Kopij voor dezen Bundel direct aan den Uitgever Per Post af te zenden. De eerstvolgende Leerrede voor dezen bundel zal geleverd worden door den Wel Eerw. Zeer Gel. Heer J. Decker Zimmekjiah , Evang. Luth. Pred. te Utrecht.