Ook in de Kerk van Corinthe was 'n schisma. Driemaal gebruikt Paulus dit woord in den len zendbrief aan de Corinthiërs. En lees nu eens 1 Cor. 11 : 18. Daar zien we duidelijk, dat Paulus het gebruikt in den zin van tweedracht, twist, innerlijke verwijdering. Dus niet in den zin van een openlijke breuk met het kerkelijk instituut. En zóó genomen heeft het woord schisma voor onze Kerken véél te zeggen. Het moge dan waar zijn, dat het slechts een betrekkelijk klein getal is, dat buiten onze Kerken is komen te staan, al hoewel dit getal nog steeds grooter wordt en niemand zeggen kan tot welk een hoogte dit cijfer klimmen zal — de beslissingen der Synode van Assen hebben een innerlijke verwijdering in onze Kerken doen ontstaan, die nauwelijks te overzien is. En in dezen zin genomen is het schisma in onze Kerken van geweldigen omvang en het getal der verontrusten overweldigend groot. WAAR GAAT HET EIGENLIJK OM? I. Het lijkt wel ietwat onnoozel, nu twee jaar na Assen, deze vraag nog te stellen. En toch is het nog zoo onnoozel niet! Verwonderlijk en bedroevend is het telkens weer te moeten merken hoe de zaak is vertroebeld. Men heeft openlijk en bedekt zoovele wonderlijke dingen neergeschreven, dat velen onder het eenvoudige volk, en waarlijk onder die eenvoudigen niet alleen — het spoor zijn bijster geraakt. Vreemde dingen kan men beluisteren. Het blijkt, dat velen in den waan zijn gebracht, dat Dr. Geelkerken Gods Woord niet meer gelooft en voor het gezag van dat Woord niet meer wil bukken. 3) Door hoogmoed verblind en geleid door een valschelijk genaamde wetenschap, zou hij sommige zaken, die de Heere°in ,Jntde ï0riée drukken kwam op deze plaats een mededeeling voor, gesproken C' °P W1,Ze somtl»ds over de afgezette broederen wordt Van bevriende zijde maakte men er mij opmerkzaam op, dat deze illustratie beter ware achterwege gelaten. Niet vanwege het waarheidsgehalte. Maar omdat in een brochure, die haar kracht zoekt in deugdelijke documentatie een mededeeling waarvan men geen zwart op wit kan toonen, niet thuis behoort Persoonlijke getuigenissen zijn sterk, maar tegenover het ja van den een ikan het neen van den ander worden gezet. En wat is dan ten slotte het einde? Dat de hoofdzaak uit het oog wordt verloren' JJaarom is deze noot terug genomen. En dat laten onze Kerken rustig passeeren! Is dat niet inconsequent? Ja, de Synode van Groningen, op sommige van deze dingen gewezen, heeft geweigerd daarop in te gaan. Maakt men zich daardoor niet mede schuldig aan aanranding van het Schriftgezag? MET VOORBEELDEN GESTAAFD. DE SLANG EN HAAR SPREKEN. DOOR ONZE KERKEN ZELF DISPUT ABEL GESTELD, Wij zullen onze beweringen met voorbeelden staven. Wij wijzen allereerst op de slang en haar spreken. Merkwaardig, dat we hiermee beginnen kunnen! Twee van de vier punten, door Assen scherp veroordeeld! Wie de officieele besluiten van Assen gelezen heeft mitsgaders de toelichtingen van die beslissingen onmiddellijk daarop in allerlei kerkelijke bladen, weet, dat Assen aan de letterlijke opvatting van de slang en haar spreken evenveel waarde hecht, als aan de letterlijke opvatting der beide Paradijsboomen. Wie de mogelijkheid aanneemt, dat de slang geen werkelijke slang is geweest, doch slechts een benaming van Satan, de Oude Slang uit de Openbaring van Johannes; wie niet onvoorwaardelijk aanneemt, dat de slang met gewone hoorbare menschelijke stem heeft gesproken, maar de mogelijkheid openlaat, dat dit spreken ietwat anders moet worden verstaan die is een aanrander van Gods Woord. Hij tast het gezag der Heilige Schrift aan; gelooft niet wat God in Zijn Woord ons zegt en moet derhalve uit de Geref. Kerken worden gestooten. Het is noodzakelijk — zoo zegt kort saamgevat de Open Brief op blz. 16 — dat de door de Synode aangegeven opvatting van de slang en haar spreken zonder eenig voorbehoud zou worden aanvaard. Ons dunkt, dit is duidelijke taal. Maar nu komt het verwonderlijke! Prof. G. Chr. Aalders noemt in zijn brochure „De Exegese van Gen. 2 en 3 en de beslissing van de Synode van Assen" op blz. 17 en 18 de afwijkende opvatting omtrent de slang en haar spreken van weinig belang, 't Is 'n opvatting door sommige Geref. Theologen wel meer verdedigd, en op zichzelf zal van deze opvatting wel weinig gevaar dreigen. Maar de Synode van Assen, zoo zegt hij verder, heeft deze opvatting toch maar veroordeeld, en dat is werkelijk niet erg, want er is niets mee verloren. Prof. H. H. Kuyper gaat nog verder. Dat is de klaarblijkelijke bedoeling der Schrift. Zoo zeggen het ook verschillende uitleggers van onderscheiden richting, hetzij ge Sikkel neemt (Het Boek der Geboorten) of Ed. König (Die Genesis) of Prof. Dr. Böhl (in Tekst en Uitleg). Toch wordt door onze Geref. Kerken het gevoelen van Prof. Geesink niet afgekeurd! Integendeel — zijn werk wordt uitbundig geprezen. Zelfs verklaarde de Heraut in een recensie: „het fundeert u in de Gereformeerde beginselen". Maar heeft Assen dan niet gezegd: Al wat de Schrift naar haar kennelijke bedoeling ons wil mededeelen, heeft een Gereformeerd Theoloog te gelooven. Doet hij dit niet, dan doet hij aan het gezag der H. Schrift te kort, (Open brief blz. 14). Geldt dat alléén voor Genesis 2 en 3? Of ook voor Genesis 1? En waarom heeft men dat drietal hoofdstukken toch van elkaar gescheiden! DE RIBBE VAN ADAM, WAARUIT EVA GEBOUWD WERD. Op blz. 16 van den „Open brief van de Gen. Syn. te Assen aan de Geref. Kerken in Nederland" staat te lezen, dat als men de vier bekende Paradijsbijzonderheden niet letterlijk behoeft op te vatten het niet is in te zien ,,waarom men dan ook b.v. de mededeeling van Genesis 2, dat God een diepen slaap op Adam deed vallen en een van zijn ribben nam en daarvan Eva bouwde, niet in oneigenlijken zin zou mogen nemen". Inderdaad, daar valt niets tegen te zeggen. Zeer terecht stelt Assen hier de letterlijke opvatting der vier Paradijs-bijzonderhden en de letterlijke opvatting van Eva's formatie uit een van Adam's ri'bben op één lijn. Het is toch de „klaarblijkelijke bedoeling'' der Schrift ons mee te deelen, dat God een rib van Adam wegnam. Adam miste dientengevolge een rib. Dat dit de duidelijke bedoeling is, blijkt nog uit de toevoeging, dat God die plaats met vleeseh toesloot. Er was dus door het wegnemen van de rib een ledige plaats gekomen, die door God met vleeseh werd aangevuld. Ons dunkt: dat alles is nog heel wat duidelijker dan de mededeeling der vier Paradijs-bijzonderheden. Derhalve, gelijk Assen zegt: Het niet letterlijk nemen der vier Paradijs-bijzonderheden is aanranding van het gezag der Schrift — maar dan is ook het nietletterlijk nemen van hetgeen omtrent Adam's rib wordt medegedeeld aanranding van het gezag der Schrift. gelooven. Doet hij dit niet, dan doet hij aan het gezag dér H. Schrift te kort." Heeft nu bij het verschijnen van dit boek de Gereformeerde Pers de wacht bij het beginsel betrokken? Volstrekt niet. Het boek is hartelijk aanbevolen! Zijn de Geref. Hoogleeraren, vooral die in de O. Testamentische wetenschap, tegen deze voorstelling opgekomen? Ook dat niet! En nog tot op heden zwijgt men als het graf. Maar hoe zit het dan toch in onze Geref. Kerken met dat opkomen voor het gezag der H. Schrift? DE BIJBEL UITEENGESCHEURD. VELE GEDEELTEN ONECHT. We hebben met vele voorbeelden23) aangetoond, dat in onze Geref. Kerken de letterlijke zin der H. Schrift herhaaldelijk geweld wordt aangedaan; dat men den Bijbel allerlei dingen laat zeggen die er niet staan, en dat men daardoor naar willekeur eigen meening in den Bijbel indraagt. Toch is er in de Geref. Kerken nog iets, dat veel meer verontrusten moet. Men scheurt den Bijbel uiteen! Men werpt sommige deelen als onecht buiten de Schrift, Prof. H. H. Kuyper vindt er geen bezwaar in, dat het laatste hoofdstuk van het Evangelie van Marcus vanaf vers 9 onecht wordt verklaard. J4) Prof. G. Ch. Aalders verklaart met alle vrijmoedigheid verschillende teksten uit het boek van den profeet Jeremia onecht (hoofdst. 3 : 18, 15 : 13 en 14, een gedeelte van 52 : 20) en acht We moesten ons beperken, maar hadden op nog meer kunnen wijzen! Op Prof. Hoekstra die het vuur van den brandenden braambosch niet letterlijk neemt: ,,'t was waarschijnlijk geen vuur in den eigenlijken. P«ysischen zin, maar een vuurgloed, als manifestatie van de heerlijkheid Heeren en zichtbaar voor het door den Geest Gods verlichte oog. Twijfel, blz. 26 noot. .ja • o Maar is dat wel zintuigelijk-waarneembaar m den Asser zin. Od Dr A Kuyper's gevoelen omtrent Hand. 2, het spreken in „andere talen" Gemeene Gratie dl. 1, blz. 312. En waar zouden wij eindigen. «1 Zie Heraut van 2 Jan. 1921, No. 2241. Prof. K. drukt zich daar nog wat sterker uit. Hij verklaart, „dat dit slotgedeelte waarschijnlijk met van Marcus afkomstig is", en „dat men hier te doen heeft met een blijkbaar corrupten tekst, die, naar thans algemeen wordt aangenomen, met echt . 't Is dus niet zoo onschuldig als Prof. K. ons in de Heraut van 20 Febr '27 (No. 2561) wil doen gelooven. Daar zegt hij, dat hij alleen geconstateei^d heeft, dat over de echtheid van 't slot van Marcus 16 nog altoos twijfel bestaat, maar dat hij zelf niet dit slot onecht of althans disputabel zou g steld hebben, , De Heraut van 2 Jan. 21 leert ons echter anders. het volstrekt niet onmogelijk dat ook Jer 23 : 14—26 moet geschrapt worden!25) Ook komt het herhaaldelijk voor dat allerlei woorden in dan grondtekst verkeerd geacht en naar willekeurige gissingen door anderen vervangen worden! Dr. A. Kuyper schrijft ergens 2°): „Wij bestrijden in de ethische richting dat zij de Schrift onzeker maakt. (Daniël b.v. wordt door hem van onechtheid beschuldigd.)" Maar dan zijn ook genoemde Hoogleeraren op den ethischen weg. Want het zal toch wel precies hetzelfde zijn of men het boek Daniël onzeker stelt of enkele andere Schriftgedeelten. Het zit immers niet in de hoegrootheid van het te verwerpen Schriftgedeelte, maar in het beginsel. Zijn deze dingen, bij het licht van Assen bezien, niet verbluffend? Geref. Hoogleeraren aan de Vrije Universiteit stellen de echtheid van verschillende Bijbelgedeelten disputabel! Maar dat doen deze Heeren toch zeker wel op de meest onweerlegbare gronden? Laat ons zien. Een enkel voorbeeld slechts. Ex ungue leonem! In het „Gereformeerd Theol. Tijdschrift" (Sept. '26) beijvert Prof. Aalders zich om aan te toonen, dat hij verschillende stukken van Gods Woord verwerpt niet omdat deze naar menschelijk logisch inzicht er niet in passen, maar op objectieve gronden: gronden, die in den tekst zelf liggen, vooral van zakelijken en stylistischen aard. Maar als deze gronden werkelijk zoo objectief zijn, waarom voelen vele andere Schriftverklaarders daar dan niets van? Merkwaardig: de korte Bijbelverklaring, die van Ethische zijde wordt uitgegeven (Tekst en Uitleg, onder redactie van de Proff. Veldhuizen en Obbink) laat b.v. een van de door Prof. Aalders uitgeworpen teksten, n.1. Jeremia 3 : 18, zonder eenige aanmerking staan en vindt met verband en verklaring geen moeite. Het moet met die objectieve gronden van Prof. A. dan toch wel niet erg in orde zijn! ") 2r') Zie zijn Korte verklaring van Jeremia. -°) Loc. de Sacra Scriptura, blz. 64. 37) Misschien is dit de eenvoudigste oplossing: er zijn voor Prof. Aalders „moeilijkheden" en om die moeilijkheden moet de tekst er uit! Maar wat zei Assen ook weer van „moeilijkheden"? EEN ZINKEND SCHIP. EN MEN LAAT HET ZINKEN! Uit alles wat voorafging blijkt wel ten duidelijkste, dat er in onze Geref. Kerken de grootste verwarring heerscht inzake Schriftbeschouwing en Schriftgezag. Niet alleen laat men hier en daar bij historische mededeelingen den letterlijken zin der Heilige Schrift los, maar dikwijls zelfs doet men den klaarblijkelijken zin der Schrift zoodanig geweld aan, dat men den Bijbel iets geheel anders laat zeggen dan de kennelijke bedoeling is! Waarbij nog komt, dat men de echtheid van groote Schriftgedeelten disputabel stelt! Waarlijk als Assen gelijk heeft, als het stellen van de mogelijkheid, dat enkele bijzonderheden uit Genesis 2 en 3 misschien oneigenlijk moeten worden opgevat, aanranding van het Schriftgezag is, als dit zoon ernstige dwaling is, dat Dienaren des Woords uit hun ambt ontzet en uit de Kerken gebannen moeten worden — dan is het (óók na de uitwerping van die broederen) diep rampzalig met onze Kerken gesteld. Dan is in onze Kerken Schriftaanranding aan de orde van den dag. Dan wordt het Woord Gods daar op de schrikkelijkste wijze geweld aangedaan. Dan zijn onze Kerken in groot gevaar. Dan zijn onze Kerken gelijk aan een zinkend schip, dat aan alle zijden lek is geslagen. En wat is nu bij dat alles het droevigste? De schepelingen pompen niet gelijk het behoort, maar laten het zinken! Ze zien het gevaar niet! Eén lek heeft slechts al hun aandacht! Op de rest wordt niet gelet. Of met andere woorden: Op één punt handhaven onze Kerken het Schriftgezag, maar op tal van andere punten zien ze die schrikkelijke Schrtftaanranding rustig aan. Ja, de leiders in onze Kerken doen zelf aan die Schriftaanranding mede! Het is schrikkelijk..,.! Zich ernstig voordoen en dan tevens bedrog plagen — is dat niet g ruwe I ij k e huichelarij? Er is moed toe noodig zoo iets te veronderstellen. Treurige moed. We dringen met geweld de gedachte terug aan het spreekwoord: „Zooals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten." Maar toch mogen we wel zeggen, dat een zoodanige schrijverij het respect voor deze critici niet verhoogt. Of zouden we moeten aannemen, dat deze heeren critici, inzonderheid Prof. Hepp, eenigszins geagiteerd zijn geweest? Door die ,,onbeteekenende brochure"! Het lijkt wel wat vermetel zooiets te vragen. Maar waarom mogen wij ook niet eens iets veronderstellen? En hoe moeten we anders verklaren het kluchtige rekensommetje, dat Prof. Hepp aan zijn critiek op onze brochure vastknoopt? Dat is toch anders niets voor onzen Professor. Dat wijst op een niet-helder oogenblik! Zou het ook mogelijk zijn, dat onze conscientie-kreet iets in des Professors consciëntie heeft wakker geroepen, waartegen hij zich met geweld wilde verzetten? En als die conscientie nu eens spreken blijft, en altijd maar weer op hetzelfde terugkomt? Wordt het dan een „herkauwende conscientie"? Laat ons het beste er van hopen! ANONYMITEIT. Slechts betrekkelijk weinig is over de anonymiteit van den schrijver gezegd. Hoe zou dat ook anders kunnen! Zijn er niet vele Kerkbode-schrijvers, die achter een schuilnaam zich verbergen, en is daar ooit ernstige aanmerking op gemaakt? En de statisticus van „De Heraut", waarover we op blz. 4 spraken, en die enkele weken geleden opnieuw opdook om zijn onjuiste beweringen vol te houden, wordt die niet anoniem aan het woord gelaten? Waarom zou dan aan schrijver dezes dit recht worden betwist? Toch wordt wel ijverig naar den naam van den schrijver gevischt. Waarom? Is men zoo belust op een ketterproces? Maar de schrijver stelt zich toch immers op het Asser standpunt? Wil men dan wellicht door een procedure over een ondergeschikt punt de aandacht van de hoofdzaak afleiden? Zooals in de procedure-Dr. N. D. van Leeuwen ten slotte de hoofdzaak onbeslist is gebleven? Juist dat moet voorkomen worden! Zonder bijzonder tumult moge deze brochure rustig haar werking doen! Laat men slechts geduld hebben De tijd kan nog wel komen, dat men den brandstapel lustig zal kunnen zien vlammen! ONBETEEKENEND. Een van de groote woorden, waarmede men zich van deze brochure heeft afgemaakt inplaats van haar zakelijk te bestrijden is deze, dat ons geschriftje onbeteekenend is. Zullen we ons bij zoo'n bestrijding verdedigen? Och kom! Toch moge Prof. Hepp vernemen, dat zijn oordeel geen onverdeelde instemming vindt. Een lezer, minstens evenzeer tot oordeelen bevoegd als de Prof, schreef ons: „Laat u niet verontrusten door de heel gemakkelijk neer te schrijven, maar daarom nog niet steekhoudend gebleken beoordeeling, dat uw brochure onbeteekenend is. Zeker hebt ge ook op dingen gewezen, di» reeds meer onder de aandacht werden gebracht. Maar als dat niet mag, dan kan b.v. iedere geschiedschrijver zijn arbeid wel staken, Immers is Wie ons oordeelt is de Heere. Voor Hem staan we in d'iepen ootmoed, maar, ter dezer zake, met goede conscientie. Onze conscientie drong ons tot spreken. We meenden niet te mogen zwijgen, maar uiting te moeten geven aan wat in ons leeft. Is niet een ieder persoonlijk, voor zijn deel, mede verantwoordelijk voor wat in onze Kerken geschiedt? Of dragen we onze verantwoordelijkheid' op enkele menschen over? Immers neen! Gingen we nu buiten den kerkelijken weg? Men heeft het beweerd! Maar zouden dan alleen allerlei scribenten, die den lof van Assen bezingen, hun mond mogen opend'oen, doch alwie met dat lied niet kan instemmen, moeten zwijgen! ■Is dat de vrijheid' van een Christenmensch? Maar bovendien: Het is de vraag — zoo heeft Prof. H. H. Kuyper gezegd — of de Synode het besluit omtrent de slang wel zoo bedoeld heeft. Het is de vraag — zoo hebben wij gezegd — of de Synode wel de consequenties van haar besluiten durft te trekken. En we hebben die consequenties aangewezen. Waarom mag dat niet? We hebben ons geheel op het standpunt van Assen gesteld. We hebben geen bezwaren tegen onze confessie noch tegen eenig stuk daarvan. Daarom heeft het onderteekeningsformulier der predikanten niets met onze bezwaren te maken, gelijk een criticus in ,,De Wachter" meende! En daarom zijn we met ons getuigenis ook niet buiten den kerkelijken weg. Trouwens, waar zouden we heen! Het is wel gebleken, dat Classe en Particuliere Synode in deze dingen niets kunnen uitrichten. Het moet alles op de Generale Synode wachten. Doch deze vergadert eerst over twee jaar Laat men nu maar aireede weten en bij den voortduur er aan herinnerd worden, wat in den boezem onzer Kerken leeft. Dan is er voor de toekomst nog wel meer weggelegd! Opnieuw bevelen we onzen arbeid aan de trouwe hoede des Heeren. Hij kent onze bedoelingen. Hij weet alle dingen. Hij weet, dat we niet bitter hebben willen zijn. En dat we, als we hebben gekrenkt, gaarne ieder dusdanig woord terug nemen. En wat de critiek op ons uitgebracht betreft — het heeft ons niet bitter gestemd. Ook niet ontmoedigd. Trouwens, daar hebben zoovele anderen wel voor gezorgd, hetzij door sympathieke recensies, hetzij door particuliere brieven, waaronder professoren en doctoren niet ontbraken. En voorts: gelijk Hiskia de brieven van Rabsake, zoo spreiden wij al de bittere woorden der critici voor het aangezicht des Heeren uit. En terwijl we met het oog op onszelven, op onze Kerken en op zo®~ velen, die onzen Heere Jezus liefhebben ootmoediglijk belijden: o God, wij zijn beschaamd en schaamrood vanwege onze zonden voegen we er de smeeking bij uit den grond onzes harten: o Heere, God der heirscharen, breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zoo zullen wij verlost worden. 15 Oct. 1928. DaDDDDDODDnoaaonnaGDnaaaaonDooanoanc! a n □ n § INMIDDELS VERSCHEEN g BIJ DEZELFDE UITGEVERS: g □ 9 D g 1 NIET | 1 GERUSTGESTELD | D ° a ° a g g „Het antwoord van g g Ds. Schilder op de □ u Consiëntiekreet te g licht bevonden'' door g o Q Ds. J. L. Jaspers □ g te Santpoort, schrijver g B van deze brochure ° 8 I g § 8 * § □ a a a O D ci g jjj Prijs 50 cent ° S u O d e D R a n D ^ □ g □ « 86 K Prijs 40 cent. 120 ZIJN DE MANNEN VAN ASSEN ZELF AANRANDERS VAN HET SCHRIFTGEZAG? EEN CONSCIËNTIEKREET DOOR EEN GEREF. PREDIKANT w VERMEERDERD MET EEN NASCHRIFT VIERDE DRUK VIJFDE 1000-tal FA. GRAMMÉ 6 EIKELENBOOM BLOEMENDAAL - TELEFOON 22045 w 5clfvC»\UjL«HiGI TO S uct-x Sfcaoldbuu-^c fié lc i 70 ZIJN DE MANNEN VAN ASSEN ZELF AANRANDERS VAN HET SCHIFTGEZAG? EEN CONSCIËNTIEKREET DOOR EEN GEREF. PREDIKANT VERMEERDERD MET EEN NASCHRIFT VIERDE DRUK VIJFDE 1000-tal FA. GRAMME & EIKELENBOOM BLOEMENDAAL - TELEFOON 22045 GEEN HOOGE PRETENTIE. Dit geschriftje gaat de wereld in zonder hooge pretentie. Schrijver dezes beeldt zich niet in vele nieuwe dingen te zeggen. Hij wil slechts de tolk zijn van talloos-velen, die innerlijk bedroefd van ziele zijn over het conflict, dat in onze Kerken uitbrak en tot zoo droeve scheuring aanleiding gaf. Hij wil nogmaals hun bezwaren vertolken, die reeds zoo dikwijls werden uitgesproken, maar altijd weer werden doodgezwegen. Het is een consciëntiekreet. Duizenden gevoelen het, ook schrijver dezes, het gaat in onze Kerken niet goed! Daar hapert wat! Tot schade van het geestelijk leven, dat niet frisch en krachtig kan opbloeien. Mag wie dat inziet zwijgen? Of moet hij, naar de mate zijner gaven en krachten, getuigen? Ongetwijfeld het laatste! Schrijver dezes gevoelt dat. Hij mag niet zwijgen. l) Om zijner consciëntie wil! WAAROM ANONIEM? Waarom treedt schrijver dezes niet met naam en toenaam voor het voetlicht? Waarom geeft hij de voorkeur aan anonymiteit? Anonymiteit kan lafheid 'beteékenen. t Kan ook beteekenen, dat men niet zichzelf zoekt, niet zichzelf op den voorgrond wil plaatsen, maar alle aandacht alleen op de zaak zelf wil zien geconcentreerd. Dit laatste is hier de bedoeling. ) Men kome niet aandragen met de goedkoope bewering, dat spreken geen reden van bestaan meer heeft, omdat de zaak van te ouden datum is en reeds lang werd afgedaan Assen houdt de gemoederen nog altijd bezig. In de Paaschweek dezes jaars werden op de Geref. Predikanten-Conferenhe twee referaten gehouden - beiden ter verdediging van Assen. Op de Theol. Schooldag in Juni j.1. gehouden ging 't hetzelfde. Vooral het referaat „Vraagteckens" sneed de zaak nog eens aan. Van de Vn,e Universiteitsdag te Middelburg te houden, spreken we nu maar niet. deif dag1'^' Wa' deZB brochure behandelt is nog altijd aan de orde van Het is niet de vraag wie het zegt, maar wat er gezegd wordt. Het persoonlijke speelt in onze Kerken een al te groote rol. Tot schade van de waarachtige vrijheid, die in Christus is en die het kenmerk moet zijn van het Gereformeerde leven. Daarom: niet de persoon, maar de zaak, ') En verder bestiere God de Heere het, gelijk t Hem behaagt. DE GEWELDIGE OMVANG VAN HET SCHISMA. Nog altijd duurt in onze Kerken de beroering voort, ontstaan door het geschil over Genesis 2 en 3. Wel is waar schreef de Heraut in No. 2613 dat het schisma van weinig beteekenis is. Een statisticus had aan dit blad een opgave verstrekt van het getal dergenen, die buiten onze Kerken geraakt waren, en dat getal was nauwelijks 4500 zielen! Maar door zulke mededeelingen late men zich toch niet leiden. Wie het officiëele jaarboek van de Geref. Kerken in H. V. ter hand neemt en de moeite wil doen de daar bij iedere Kerk verstrekte cijfers op te tellen en voor de enkele Kerken die geen cijfers gaven een matige schatting te maken, komt reeds tot een getal van bijna 6000 zielen! Dat jaarboek was, toe de Heraut haar zegsman aan het woord liet, reeds eenige weken in den handel. Het heeft wel iets te zeggen, als men op deze wijze het zielental dergenen, die van ons gingen, met één vierde deel verkleint! Is dat opzettelijk geschied? En vindt men dat getal dan toch eigenlijk wel een beetje verontrustend? Maar bovendien — men beoordeele het schisma niet naar deze cijfers. Niet naar het cijfer van 4500, en niet naar het cijfer van 6000, Wat hébben we eigenlijk onder schisma te verstaan? Zonder twijfel is dit woord in de kerkelijke wereld gekomen door het gebruik, dat Paulus er van maakt. 2) Toen bij 't begin van het conflict vele kerkelijke bladen in allerlei persoonlijke aanvallen hun kracht zochten, de voorstanders van Assen als de uitnemendste kenners der historie en de degelijkste geleerden, de anderen daarentegen, ook al waren ze doctor theologiae, als min-wetenschappelijk werden voorgesteld — merkten eenige bladen ook schamper op, dat het tegenwoordig heelemaal niet moeilijk was een beroemden naam te verwerven, Men behoefde slechts bezwaren in te brengen tegen de Geref. Kerken en de zaak was in orde! En de tendenz was duidelijk: het was Dr. G. en zijn medestanders eigenlijk alleen er om te doen naam te maken. Zie b.v. Geldersche Kerkbode, 27 Maart '26. Ook om die schampere taal te beschamen worde de anonymiteit gemind. Wil men den schrijver zijn op- of aanmerkingen doen toekomen, men adresseere aan den uitgever, die de correspondentie wel doorzenden zal. Eerst door allerlei geredeneer van de aanvallende partij is het tot het stellen van deze vragen gekomen. HET OORDEEL DER SYNODE. Het is overbekend hoe de Synode van Assen over deze dingen geoordeeld heeft. Zij sprak uit, dat de boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken en de boom des levens naar de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal van Genesis 2 en 3 in eigenlijken of letterlijken zin zijn op te vatten en dus zintuigelijkwaarneembare werkelijkheden waren. En zij voegde daar nog aan toe, dat wie de mogelijkheid aanneemt, dat deze vier bijzonderheden niet letterlijk en dus niet zintuigelijk-waarneembaar moeten worden genomen in strijd komt met het Gezag der Heilige Schrift, gelijk dat in art. 4 en 5 van onze Nederl. Belijdenis wordt beleden. Tot staving van deze uitspraken zegt zij in haar „Open brief aan de Geref. Kerken", dat de Schrift deze opvatting der Synode duidelijk leert (bladz. 14) — vandaar ook in haar uitspraak het woord „klaarblijkelijk" —; dat volgens de Schrift ook in het Paradijs een boom een boom en een slang een slang is geweest (blz. 8); en eindelijk, dat „bij een verhaal, dat historie beschrijven wil, het niet geoorloofd is, het een of ander element er uit te nemen of in oneigenlijken zin op te vatten, tenzij daarvoor uit de Schrift zelve deugdelijke redenen aangevoerd kunnen worden zooals b.v. wanneer in het verhaal op menschvormige wijze van Gods doen gesproken wordt (blz.10). Ook voert de Synode, tot staving van haar gevoelen nog deze argumenten aan, dat wanneer de beide Paradijsboomen niet zintuigelijk-waarneembaar worden genomen, daaruit allerlei consequenties, gevolgtrekkingen moeten voortvloeien: 1° t Proefgebod wordt onzeker, 2° het werkverbond wordt onzeker, 3° het feit van den val wordt onzeker; 4° heel het bestaan van het Paradijs wordt onzeker; ja, zelfs kan men tot de conclusie komen, dat Adam en Eva niet bestaan hebben. Ten slotte oordeelt de Synode, dat wie de naar haar oordeel klaarblijkelijke opvatting dier bijzonderheden niet alzoo neemt, zich aan ongeloot schuldig maakt. HOE DIT OORDEEL IN DE KERKEN ONTVANGEN WERD. Met gemengde gevoelens is deze uitspraak der Synode in onze Kerken ontvangen. Daar zijn er, die onvoorwaardelijk hun instemming betuigen met alles wat de Synode gezegd en besloten heeft. Daar zijn anderen, die zich in geen enkel opzicht met de uitspraken der Synode kunnen vereenigen, en dit zijn niet alleen diegenen, welke buiten onze Kerken zijn komen te staan (in Hersteld Verband), maar daartoe behooren duizenden in onze Kerken, die om allerlei oorzaak zwijgen. En in de derde plaats zijn er eveneens duizenden, die zeer stellig de letterlijke opvatting der vier bijzonderheden uit Genesis 2 en 3 huldigen, doch die tevens meenen dat de Synode slechts half werk heeft gedaan. Zij begrijpen daarom de houding der Synode niet en vragen zich af, of de conclusie niet gewettigd is, dat de Synode door dit halve werk onrecht gedaan heeft. Ja meer nog, zij vragen zich met schrik af, of de Synode zelf zich niet schuldig maakt aan aanranding van het Schriftgezag. DE SYNODE DEED HALF WERK. ONZE KERKEN INCONSEQUENT, AANRANDING VAN HET SCHRIFTGEZAG? Het valt waarlijk niet moeilijk in te zien, waarop het oordeel rust, dat de Synode slechts half werk deed. De Synode veroordeelde een bepaalde meening omtrent enkele bijzonderheden in de Schrift verhaald op grond van de „klaarblijkelijke bedoeling" der H. Schrift, en verder op grond dat een slang een slang, een boom een boom is, en dat bij een verhaal, dat historie beschrijft niet een of ander element in oneigenlijken zin mag genomen worden, tenzij uit de Schrift zelve daarvoor duidelijke redenen worden aangevoerd; terwijl ten slotte gewezen wordt op allerlei schrikkelijke conclusies (gevolgtrekkingen) waartoe men zou kunnen komen. En ook oordeelde de Synode, dat al wie hetgeen de Schrift meedeelt niet opvat „gelijk het er staat" tot ongeloof vervalt en op die wijze in strijd komt met Art. 4 en 5 van onze Nederl. Geloofsbelijdenis en het Goddelijk gezag der H. Schrift aanrandt. Ziedaar de uitspraken van Assen. Maar wie nu slechts eenigszins met Schriftuitlegging onder Gereformeerden bekend is, weet toch wel, dat er in den boezem der Geref. Kerken allerlei Schriftmededeelingen uitgelegd en verklaard worden op een wijze, die met bovenstaande gronden en regels in lijnrechten strijd is. Allerlei Schriltgegevens worden verklaard tegen de klaarblijkelijke bedoeling der Schrift in. Ja, er zijn Schriftwaarheden, die men niet alleen niet letterlijk opvat, maar die men, goed beschouwd, beslist ontkent. Sprekende over Dr. N. D. van Leeuwen, wiens afwijkend gevoelen omtrent de slang en haar spreken op de Synode van Groningen werd behandeld, zegt deze Hoogleeraar in de Heraut (No. 2573, 15 Mei 1927), dat, al is de symbolische opvatting van de slang op exegetische gronden onjuist, men toch degenen, die deze opvatting huldigen op grond van enkele teksten uit het Nieuwe Testament, daarom nog niet beschuldigen kan van te kort te doen aan de autoriteit (d.i. het gezag) van Gods Woord. Hij herinnert er aan, dat er altijd onder onze Geref. Theologen waren, die gemeend hebben, dat de slang niet een gewone slang is geweest, maar een verschijningsvorm, waarvan Satan zich bediende of een symbolische naam om den boozen verleider aan te duiden. Als het alleen om dat punt gegaan was, zegt hij verder, betwijfelen we of de Synode van Assen tot afzetting zou zijn overgegaan. Wel heeft de Synode zich over de slang en haar spreken uitgesproken, omdat dit mede behoorde tot de bijzonderheden van het Paradijsverhaal, maar, zegt de Professor heel voorzichtig, het is de vraag of het de bedoeling der Synode is geweest, daarom alleen iemand af te zetten. 12) Zijn deze uitspraken van twee voormannen der Synode van Assen niet verbijsterend? Assen spreekt duidelijk uit: wie een andere opvatting heeft van de slang en haar spreken dan de gewone letterlijke, maakt zich schuldig aan aanranding van het Schriftgezag. Deze Synode stelt aan een Dienaar des Woords den eisch, dat hij ook die letterlijke opvatting van de slang en haar spreken zonder voorbehoud zal aanvaarden en dreigt anders met afzetting — ja, zet inderdaad ook op dien grond een Dienaar des Woords af. Maar de Professoren Aalders en Kuyper zeggen: och kom, zoo erg is het met die slang en haar spreken niet. Er zijn altijd Geref. Theologen geweest, die ten deze afwijkende gevoelens hadden, en zulk een gevoelen mag niet genoemd worden aanranding van het gezag van Gods Woord. En de Synode van Groningen, die zich had uit te spreken over het afwijkend gevoelen van Dr. van Leeuwen inzake de slang en haar spreken heeft deze quaestie onaangeroerd gelaten en Dr. 12) Prof. H. H. K. zegt hier, goed beschouwd, dat het gewichtig besluit, waarop Dr. Geelkerken afgezet is, eigenlijk wel iets aan duidelijkheid te wenschen overlaat. Wij begrijpen dat niet. Voor ons is het besluit in dit opzicht volkomen duidelijk. Maar beteekent de opmerking van Prof. K. misschien, dat sommige uitverkoren personen het voorrecht hebben aan dit besluit der Synode te knabbelen, terwijl andere geen enkelen kik daar tegen mogen doen hooren op straffe van het banvonnis? van Leeuwen op heel andere gronden afgezet. 13) Assen zegt: we hebben hier in dit geval aanranding van het gezag van Gods Woord. Prof. Aalders zegt: och, de zaak beteekent niet veel. Prof. Kuyper zegt: men mag in dit geval niet spreken van aanranding van het gezag van Gods Woord. De Synode van Groningen vermijdt een besliste uitspraak en laat de zaak blauw blauw. Is het wonder, dat het Geref. volk verbijsterd rondom zich ziet? Slechts deze conclusie is mogelijk: Van tweeën een, heeft de Synode van Assen gelijk, dan zijn de professoren G. Chr. Aalders en H. H. Kuyper aanranders van het Schriftgezag; hebben echter deze professoren gelijk, dan zijn zij, gesteund door de houding van de Synode van Groningen, krachtige getuigen ervoor, dat de Synode van Assen zich inzake de slang en haar spreken heeft vergist, DE SCHEPPING NIET IN ZES DAGEN, MAAR IN WELLICHT MILLIOENEN VAN JAREN. Wie heel eenvoudig en heel aandachtig den Bijbel leest kan tot geen andere conclusie komen, dan dat het de klaarblijkelijke bedoeling der Heilige Schrift is om ons in Genesis 1 mede te deelen, dat God de Heere alle dingen geschapen heeft in 6 dagen, zes gewone dagen. ") Hoe duidelijk toch staat er: toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de eerste dag, d.w.z. de eerste dag van die talloos-vele dagen, die nog volgen zouden. ,s) Zie: Acta der Gen. Synode van de Ger. Kerken in Nederland, gehouden te Groningen 1927, Art. 293, en het daarbij behoorend rapport. ") De tekst is toch werkelijk zoo duidelijk en zoo stellig. Dat getuigen ook verschillende uitleggers. Keil in z'n bekende commentaar 2e dr. bl. 23 zegt, dat wij de dagen hebben te houden voor gewone dagen en niet voor tijdperken van onberekenbaren duur. En al wil Strack in de „Kurzgefasster Kommentar v. Strack en Zöcker (Die Genesis, 2e dr. blz. 6) zelf een andere voorstelling, hij moet toch toegeven, dat de schrijver zelf wilde, dat zijn lezers aan dagen in den letterlijken zin zouden denken. Ook Dr. Böhl, Hoogleeraar te Groningen, schrijft in zijn Verklaring van Genesis (Tekst en Uitleg) blz. 59: In het belang van een verzoening met de resultaten der natuurwetenschap heeft men vaak voorgesteld aan het woord ,,dag in Gen, 1 een ruimere beteekenis te geven: tijdvakken van millioenen jaren. Toch 'komt deze verklaring, hoe verleidelijk ook, niet overeen met de strekking van het geheel.... We zullen eraan moeten vasthouden, dat onze auteur inderdaad een gewone week bedoeld heeft. Om de resultaten der natuurwetenschap! Inderdaad. Ook Prof. H. Visscher heeft dat reeds geconstateerd. Zie zijn: Heilig Evangelie of pseudo-schrift, blz. 8 en 31. Wanneer het niet de bedoeling Gods was geweest reeds van toen af den tijd in te deelen in dagen, gelijk die er ook later wezen zouden — dan is heel het indeelen van den tijd gedurende de eerste 3 dagen en de mededeeling daarvan voor ons onbegrijpelijk. Immers de hemellichamen waren er nog niet en de wentelingen, waardoor thans de dag-indeeling ontstaat, waren er ook nog niet. Had God nu niet reeds willen vooruitgrijpen op wat Hij straks door het scheppen der zon regelmatig en op natuurlijke wijze zou doen geschieden, dan had alles wat op de eerste 3 dagen geschapen werd in één tijdperk kannen plaats hebben en de dag-indeeling eerst op den vierden dag kunnen aanvangen. Dat wij nu echter vinden opgetee