VOORWOORD. Door omstandigheden werd mij ondergeteekende deze preek van Dr. Martin Luther in handen gebracht, die jaren onder stof en boeken lag begraven. — Bij het lezen van dit document dacht ik zoo, nu dat is iets om zijn volk een hartversterking toe te dienen, en het uit te geven. Want Luther is toch de man geweest om den verloren mensch den rechten weg aan te wijzen, door het geloof. De in zich zeiven verloren mensch, mocht het eens zijn dat de mensch, in dien verloren toestand meer nederlag, en mocht uitroepen, ik ellendig mensch voor eeuwig verloren en geen redding. Als dat waarheid is, dan spreekt de Heeren in de ziel door zijn eigen woord, die tot mij komt zal ik geenszins uitwerpen. Dus als hij daar mag vertoeven wordt hem door den Heeren die hartversterking uit genade toegediend. Den een vroeger en den ander later. Laten wij niet den Heeren in den weg gaan staan, laat den mensch zich geheel overgeven, en niets uit zijn binnenste achterhouden. Want hij weet het toch, wat er bij den mensch van binnen broeit en uitziet. Want de mensch moet in zich zelve verloren gaan om behouden te worden, hoewel hij verloren ligt van de grondlegging af. Dit voorwoord moge het zijn dat hij, of zij, die dit leest, er door tot de Heere gebracht worden als een hulpelooze en voor eeuwig in zich zelve verloren zondaar, want daar wordt hij voor eeuwig behouden. Minzaam aanbevolen A. HESHUSIUS, Boekhandelaar Galerij 6 b Rotterdam HAND. XIII: 38 Zoo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonde verkondigd wordt. 1. Dat is een evangelie voor zondaars, — niet voor heiligen. Het is een evangelie voor hen die zich door den vloek der wet doodgeslagen kennen, — die het leven niet meer door voorschriften van den paus terug weten te krijgen. Een evangelie voor dooden, voor dezulken die in hunnen dood de stem des Zoons Gods hooren, en daardoor leven! Leven door het geloof van den Zoon, — niet door werken. Zondaars moet het bekend gemaakt worden, dat God zulk een evangelie voor hen geopenbaard heeft; waarvoor de duivel in de hel met den paus sidderen en knarstanden, omdat hun rijk er door verstoord wordt, en de hemel ontsloten voor al het volk dat voor de hel niet deugt, van wege zijne zonde! Die dat vatten kan die vatte het. 2. Het is wel altijd eene verschrikkelijke ellende geweest, die de zonde met zich bracht, dat de menschen de leeringen van den duivel geloofden, maar de hel kan toch de zoodanigen niet in haar opnemen, die dat beleden. De joden geloofden den duivel meer dan Mozes en de profeten en van daar dat zij hunnen Messias niet wilden gelooven. Toen Paulus te Antiochië vrijheid kreeg om in de Synagoge een woord van troost te spreken, wenkte hij met de hand, dat zij aandachtig hooren zouden. En wat hoorden zij? Een nieuwe leer? Neen, de oude beproefde leer, waarbij men leefde toen er noch geen bisschop te Rome als paus zat, maar die heden ten dage ook al niet meer geloofd wordt, omdat de lieden even als de joden, den duivel, dat is den paus gelooven. 3. Zij hoorden dan eene troostleer, dat namelijk zij Israëlitische mannen die den duivel geloofden, tot het uitverkoren volk Gods behoorden, voor wien de Messias gekomen was. — De aanleiding hiertoe was, dat eenigen van de oversten der Synagogen tot Paulus en degenen die met hem waren zonden, om te vragen of zij geen woord van troost hadden; waarop Paulus opstond, met de hand wenkte en hen de geschiedenis van hun volk in korte trekken open legde, totdat hij hen bewees dat Christus uit het geslacht van David voortgekomen was. En na dit met onwederlegbare bewijzen gestaafd van den boom aten, waarvan God gezegd had: „ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven." En daar nu de paus leert kuischheid en eerlijkheid in de kloosters te kunnen beoefenen, zoo maakt hij God tot een leugenaar en daarom moet daar de dieverij en ontucht nog meer uitbreken, want de paus spreekt God openlijk tegen, en de lust van dat vleesch wil dat gaarne, ofschoon God u zegt dat gij dood zijt, en dat gij het gebod des levens verbroken hebt. 8. En die zonde bekrachtigen wij door den paus te gelooven die leert dat de menschen door bidden, boete en goede werken den hemel kunnen verdienen. Wij verharden in die zonde, zoo lang wij de duivelsche leer van den paus gelooven, zoo lang wij voortgaan met ons penitentie aan te doen, of tegen de zonde te strijden, op eene wijze die uit het overleg van het diep bedorven verstand voorkomt. Wij bewijzen juist door onze zoogenaamde godsdienst, dat wij midden in de zonde verstrikt zijn, — dat wij van God af — de voorschriften van den duivel opvolgen, die zijne leer, in het paradijs aangevangen, met voorschriften van bidden en nederigheid voortzet, Wij dienen den duivel, zoo lang wij zijne leer opvolgen, en den paus, die een getrouwe stedehouder van hem is, niet verzaken, om Christus alleen aan te hangen. — Vervloekt is hij die een nonnen- of monnikenkap draagt en Gode er mede denkt te behagen, en al het volk zal zeggen: Amen! Vervloekt zij die een blinde op den weg doet dooien, gelijk de paus en alle valsche profeten met hunne valsche leer van werken en heiligheid doen, en al het volk zal zeggen: Amen! O, die valsche leer, waarmede wij den duivel behagen, houdt den mensch in het verderf! — Hij behaagt den duivel, die door zijn dienaar den paus, tot die goddelooze heiligheid aanspoort, om den armen mensch voor eeuwig te vermoorden. 9. Daarom gelooft geen paus, geen predikant, die u niet predikt volle aflaat van zonde. — Er zijn heden ten dage vele valsche predikanten opgestaan, die nog erger zijn dan de aflaatkramers! Het zijn dezulken die om de eer van menschen of om een broodwinning zichzelven predikant maken. Zij verstaan het woord Gods niet, maar profeteren ijdelheid en leugen. Zij leggen de menschen lasten op die zwaar zijn om te dragen. Het zijn dezulken die niet weten dat hun bloed, dat is hun leven, voor God niet deugt, en dat ze daarom als enkel zonde voor God staan. Zij maken hunne zonde nog grooter, door hun voorwendsel dat zij heilig willen leven, en dat door hun gewaad en gebaren vertoonen, alsof God aan zulke duivelsche mismaaksels een welbehagen had. Zij verstaan niet wat het zegt: „Zalft uw hoofd en wascht uw aangezicht, opdat de menschen uw vasten niet zien." — O ik vreeze dat de wereld nog vol zal worden van zulke predikanten, die in hun eigen naam komen, om hun eigen belang te bejagen. Zij begrijpen niet dat God predikanten maakt, en dat Hij die zoowel van arme visschers als van geleerden maken kan. Een orgeldraaier of een liedjeszanger langs de straat, die van God geleerd is, is een betere predikant dan dat legio dat van de universiteiten komt, of van seminarien, al hebben zij ook de grootste geleerden tot leermeesters gehad; zoo God niet hun leermeester geweest is, zijn zij beter voor komedianfen, maar voor de kerk van Christus niets waard; want zij verleiden het volk door hunne aangenomene autoriteit en strekken door hun praal maar tot ongerief, nog meer dan geschilderde kerkglazen, die het licht belemmeren en de aandacht afleiden. Men moest het toch ter harte nemen, dat God uit steenen Abrahams kinderen verwekken kan! Maar ik vrees dat men Gods Woord in den wind zal slaan en den paus èn de bisschoppen weer zal navolgen, om van het prediktambt een broodwinning te maken, en in plaats van Gods gemeente te weiden, er alleen maar voor zorgen dat men lekker eten en drinken kan, en het voor groote zonde houden, als er niet gezorgd wordt dat het gemeste en de wol aan hen gebracht wordt. 10. O, gruwelijke zonde, die even als de zonde van eigen heiligheid, alleen daaruit voortvloeit, dat zij niet gelooven, dat Adams zonde, ook hunne zonde is, en dat zij allen met de geheele wereld dood in zonde en misdaden zijn. O wist het volk het maar hoe gruwelijk het in de zonde steekt, ja dat zijn gansche wezen zonde voor God is, het zou voor de prediking van het woord, dat aflaat verkondigt, een geopend oor hebben.' Het zou de groote liefde Gods verstaan, dat Hij aflaat doet prediken, alleen de waarachtige boete die Christus gedaan heeft. Het zou dan tot de joden, die den duivel gelooven, en tot de heidenen kunnen zeggen, even als Paulus: Mannen broeders! Maar nu maken zij hunne zonden nog grooter, door aan heiligen der broederhand te willen reiken en niet aan zondaars, daar God toch alleen maar aan zondaars van Zijne liefde laat verkondigen, dat Christus voor hen gestorven is. 11. Maar dit is ook nog een gruwelijke zonde, dat men meent door eigen werken, door bidden, kastijdingen en boete, die men zelf verzint, of die naar voorschriften van den paus of valsche predikers gedaan worden, om in de gunst van God hersteld te kunnen worden. Het is een gruwelijke zonde vroom te willen zijn voor God, maar voor de menschen of onder de menschen schijnheilig, bedriegelijk, godloos, daar men voor God in den grond godloos is, en dit moest willen weten, maar onder de menschen behoorde men vroom en opregt te zijn en met geene bedriegerijen om te gaan. O, de Turken en barbaren zijn nog zoo gruwelijk niet dan zij die zich het christenvolk noemen, dat niet wil komen tot de erkentenis van Gods geregtigheid en daarbij met alle vleesch te gronde gaan. Gruwelijke zonde is het zichzelve te willen behouden, en niet behouden te willen zijn alleen op de wijze zooals God behoudt en zooals Hij die behoudenis door het Evangelie laat verkondigen. 12. Waar zal het nog weer heen gaan als men zich niet rein aan het woord houdt; als men den duivel en den paus weer begint te gelooven, die niet willen dat het bloed van Jezus Christus van alle zonde reinigt! maar die willen, om hun rijk te handhaven, dat de arme menschen zich afslooven en voorschriften van werken waarmede zij ter helle varen. 13. Daarom, gelukkig volk, dat zonde heeft, of dat weet: ik ben geheel zonde! dat overtuigd is, er geen menschen op den aardbodem bestaan die middelen gevonden hebben, om de zonde uit te roeijen: en dat allen die het beproefd hebben, vervloekt zijn, zoo zij hunne middelen niet hebben opgegeven. Die geene zonden heeft be hoeft geene vergeving. Den paus noemt men heilige vader. Dat is reeds zijne veroordeeling; en allen die zijnen raad opvolgen om van de zonde af te komen, zullen de vergeving, door het bloed van Christus, niet deelachtig worden, tenzij de overtuiging ontsta dat geene middelen ter ontzonding baten dan het bloed des Lams. Eeuwig verdoemd zijn allen die dat bloed niet rein genoeg achtenl Zij zullen met den paus en alle zijne volgelingen door den duivel in de hel uitgelagchen worden. Daarom o mensch, vliedt den mensch der zonde, den zoon des verderfs! Ik zal nu ten tweede betrachten: 14. Dat de zonden vergeven zijn, en dat wij die vergeving te verkondigen hebben. „Zoo zij u dan bekend mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonde verkondigd wordt." a. De duivel heeft de menschen zoo opgeblazen dat hij vol eigen wijsheid zit. Hij wil het in natuurlijke zaken niet alleen beter weten dan zijns gelijken, maar bovenal verheft hij zich met zijne wijsheid boven God. Hij weet alles veel beter. Al zegt God duizendmaal: Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde, en al leeren de Apostelen, dat de zonde vergeven zijn, toch komt de mensch met zijne heiligheid en lust, dat God zijne liefde zal betoonen als wij eerst beginnen ons tot zijne liefde voor te bereiden, en de zonde vergeven zal worden als wij vlijtig bidden en de voorschriften van den paus opvolgen, of van andere geestelijke raadgevers. Die gezindheid zit in onzer aller harten, en waar wij er blind voor blijven, daar drijven wij die leer zoo ver, dat zij van geslacht tot geslacht voortgeplant wordt. De leer, „dat God zijne liefde jegens ons bevestigd heeft, dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren," keeren wij om en zeggen: God zal Zijn liefde betoonen aan een ieder die Hem begint te voet te vallen, of Hij bevestigt Zijne liefde aan heiligen, aan dezulken die geen zondaars zijn. 15. Evenwel storen wij ons niet aan de leer des duivels, al vinden wij die ook, wat ons oordeel aangaat veel aannemelijker dan de leere Christi. De duivel — dat weten wij — leert heiligheid des ligchaams, der oogen, der gebaren, in kleeding en in al wat uiterlijk is. Hij heeft den paus een drie dubbele kroon gegeven en hem „heilige vader" genoemd, op dat^de mensch, die den duivel gelooft, hem voor den hoogsten heilige zou houden. En waarlijk ik vrees dat er nog een tijd zal komen, dat velen hem weder zullen navolgen, wanneer de gezonde leer door de magt der dwaalgeesten verdrongen zal worden. O wat zullen er dan duizenden door zelvheiliging, en door voorschriften van het verstand tot allerlei dweeping vervallen! Want het zal niet meer geduld worden hetgeen de Apostel TEZUS CHmSTirl u ,d°or Dezen' namelijk door J£Z,lib CHRISTUS, dat gij vergeving der zonde °n^cngen ,bt" Zij zullen den ganschen RAAD OUJJb tot zaligheid verdraaijen en ook niet ongeschonden willen laten: „Alzoo lief heeft GOD de wereld gehad." „Zij zullen liever willen dat geschreven stond: „Alzoo lief heeft God de joden gehad , want dan zouden zij daaruit kunnen afleiden, dat die liefde onder het Nieuwe Testament alleen op christenen van eenige beteekenis doelde, op bekeerde christenen; zonder te begrijpen, dat juist dezulken onder bekeerde christenen behooren, die Gods woord alleen laten ge den en dat zonder spitsvinnige aanmerkingen gelooven. Maar, zal welligt deze of gene vragen, hoe zijn dan bekeerde christenen, die Gods woord onvoorwaardelijk gelooven? Het zijn dezulken, die weten en gelooven dat hun bloed met dat der geheele wereld onrein voor God is' en daarom van de wereld niet onderscheiden wi len zijn. Zij zijn alleen onderscheiden van den paus en van allen die menen dat zij niet tot de wereld maar tot de heiligen of geestelijken ehooren; dat zij door hunne werken of boete- den Nieuwen Mensch, na den Beelde Gods geschapen in Gerechtigheid en ware Heiligheid, welk van binnen in den geest regvaardig is, en van buiten heilig en rein is in het Vleesch, de Franciskanen en alle de Monnikken hebben wel een geregtigheid en heiligheid, maar een geveinsde en godloze, alzoo zij niet hoopen alleen door de Geregtigheid in Christus gerechtvaardigt te worden, maar door de waarneeming van haar Orde; wijders hoe zeer zij van buiten de heiligheid voorgeeven, hare oogen, handen, tong en andere ledematen bedwingen, nogtans hebben zij een bezoedelt harte, vol begeerlijkheid, nijd, gramschap, wellust, afgodendienst, verachting en haat van God, lastering van Christus, want zij zijn de allerbitterste vijanden van de waarheid. Vervloekt zij derhalven den Regel van Franciscus, Domincus, en van alle de Monnikken, om dat door die zelve regelen eerst de weldaad en glorie van Christus verduistert en bedekt is, en het Evangelium van genade en leven in 't geheel onderdrukt, wijders is de wereld door dezelve Regelen vervult met oneindig vele Afgodsdiensten, valsche Godsdienst-pligten, en godlooze eige uitgedachte verrigtingen. Doch dezen Regel, waar van hier Paulus spreekt, zij alleen gezegend, waar door wij leven ïn het Geloove van Christus, en waar door wij een nieuw Schepsel gemaakt worden, dat is, waarlijk geregtvaardigde en Heilige door den Heiligen Geest, niet door vernis of geveinstheid. Tot deze die na dien Kegel wandelen, behoort vrede: dat is gunste Gods, vergeving van zonden, en vrede des gemoeds, en barmhartigheid: dat is, hulpe in benauwtheden, en vergiffenisse van de overblijfzelen der zonden in het vleesch; ja indien ook die geene, welke volgens dezen Regel wandelen, door eenige zonde of misdaad overvallen worden, nogtans derwijl deze kinderen der Genade en des Vredes zijn, komt de HEERE haar door Barmhartigheid te hulpe, dat haar de zonde en misdaad niet toegerekend worde. En over het Israël Gods. Hier heeft hij de valsche apostelen en Joden in het oog, om die een streek te geven, die stoffen op hare Vaderen, Verkiezinge, Wet, en dergelijke uitwendige voorregten meer, Rom. 9. Als of hij zeide; Die zijn het Israël Gods, niet die vleeschelijk voortgesproten zijn uit Abraham, Isaak, Israël; maar die, met den geloovigen Abraham, geloovig en aan de beloften Gods, nu in Christo te voorschijn gebracht, 't zij zij Joden of Heidenen zijn. Deze zaak is boven Kap. 3. wijdloopig verhandeld. Vers 17. Voorders niemand doe mij moeite aan. Den Apostel besluit zijn Brief met gramstorigheid en verontwaardiging; als of hij zeide: Ik hebbe met getrouwigheid het Evangelium verkondigd, zoo als ik het door de Openbaringe van Christus ontvangen hebbe, die dat niet wil volgen; laat zoo een dan volgen wat hij wil, dat hij mij dan maar in het toekomende geen moeite aandoe: Met een woord, dat is in het kort mijn gevoelen, dat Christus, dewelke ik verkondigd heb, de eenige verzoenende Hoogepriester en Zaligmaker van de wereld is, dat derhalven de wereld of na dezen Regel, waar over ik hier in den ganschen Brief door gesproken heb, wanddele, of voor eeuwig verloren ga. Vers 18. De Genade onzes Heeren Jezus Christus, zij met uwen geest, Broeders, Amen. Dit is het laatste vaarwel. Den Apostel eindigt zijn Brief met dezelfde woorden waar mede hij begonnen heeft. Als of hij zeide; Ik heb ulieden zuiverlijk Christus verkondigd, ik heb uw gesmeekt, bestraft, en hebbe niet nagelaten, 't welk ik oordeelde dat voor ulieden nuttig zoude zijn, daar is niets meer overig dat ik daar bij zoude kunnen voegen, als dat ik van ganscher harten bidde, dat onze Heere Jezus Christus mijn werk zegene en voorspoedig make en u in eeuwigheid door Zijn Geest geleide. De grootheid dezer weldaad, dat ons Christus van den eeuwigen Vloek verlost heeft. Wie kan 'er uitspreken, welk een vrolijke en heerlijke zegen en verlossing het zij, wijl onze Lieve Heere Jezus Christus ons niet van een' tijdelijken vloek of ongeluk, maar van den eeuwigen verlost heeft? Want alle vloeken en ongelukken, in de wet vermeld, waren over ons gevallen, dat wij ze dragen, en daar voor eeuwige angst en marteling neffens alle Goddeloozen in den afgrond der Helle hadden moeten lijden. Maar Christus onze dierbare Heere komt en treed tusschen beiden, erbarmt zich over onze jammer en ellende, en maakt Zich-zelven voor ons schuldig, gewilliglijk op Zich nemende, wijl het des Vaders genadige wil dus was, alle onze zonden en hartenleed, daar mede wij anders in den afgrond der helle eeuwig geplaagd hadden moeten zijn, deze zijn Hem overvallen, en zijn als watervloeden, ja als een Zondvloed over Zijn hoofd te zamen gegaan. Gelijk de Propfheet in den persoon Christi in den 88 Psalm klaagt, zeggende: Uwe Gramschap drukt mij; en gij dringt mij met alle uwe vloeden. Uwe Gramschap gaat over mij, uw' verschrikken drukt mij, enz. Daar door heeft ons de Getrouwe Heiland van den eeuwigen Vloek, dat is, van de eeuwige Helsche angst en marteling verlost. Zoo dat wij nu door Hem gewisselijk te hopen hebben op de eeuwige, heerlijke onuitsprekelijke Vreugde en Zaligheid, zoo wij anders in den geloove volstandig blijven, en met geduld verwachten de zalige Hoope. 86 K 18 €en zoo goed als onbekende Preek van Dr. martin Eutber €en zoo goed als onbekende Preek van Dr. martin Eutber te hebben, sprak hij de woorden van den tekst uit: „Dat zij u bekend, mannen broeders," als of hij hen zeggen wilde: wij zijn allen uit eenen stamvader! — Abraham, zult gij meenen? Ja, maar dat maakt ons zoo zeer geen broeders! Adam is onze stamvader, en in hem zijn wij één van bloed, en of gij nu Israëlitische mannen, of christelijke mannen, of heiden mannen zijt, uit één bloed zijn wij allen, en dat bloed is zonde voor God, dat bloed is onrein! Hoe wil er nu een reine uit zulk onrein bloed voortkomen? Meent nu niet dat de paus uit rein bloed gekomen is, en dat hij daarom den naam van heilige vader verdient; neen, hij is uit den vader, den duivel, zoo wel als alle overige afstammelingen van Adam. 4. Gelooft daarom den duivel niet langer, om, zooals hedendaags de paus leert, dat gij door goede werken de vergeving uwer zonden kunt verkrijgen? Weet toch dat uw bloed, dat is uw leven, uw innerlijk bestaan onrein is, en dat dus uwe werken onrein zijn. — Onrein zijt gij, en al wat gij doet is onrein, omdat uw bloed, dat is uw leven, voor God een vloek is. — Vervloekt zijn dus uwe werken, vervloekt uwe pater nosters, die gij u tot uwe reiniging oplegt. — Vervloekt is dus niet die of die van wegen zijn afkomst uit Adam, van wegen het bloed waaruit hij gesproten Is, — maar vervloekt zijn wij mannen broeders! 5. Mannen broeders, noemt Paulus de joden, en ook wij zijn het, omdat de een met den andere uit Adam voortgekomen is. Hier helpt dus geen vleijerij van devotie, van vroomheid of Godzaligheid naar voorschriften van den paus of van bisschoppen, zoo min als van andere ketters of valsche profeten. Allen zijn vervloekt. — Wij zijn allen uit de aarde aardsch, duivelsch en in opstand tegen God; en daarom, omdat wij zoo gesteld zijn, -— omdat de zaak onzer eeuwige zaligheid door ons verloren is, die door geene gebeden, noch boetedoeningen, noch goede werken hersteld kan worden, daarom zij het u bekend, dat door dezen, door Jezus Christus en niet door den paus, noch door aflaatventers u vergeving der zonde verkondigd wordt. 6. Er loopen heden ten dage zooveel venters rond met aflaatbrieven, en ik vrees dat die handel nog in een anderen vorm zal overslaan, dat er nog venters zullen komen met lasten, bekruipt mij veeltijds; want de menschen willen maar niet gelooven dat hun innerlijk bestaan vervloekt is, omdat zij uit onrein bloed voortgekomen zijn. Het „Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in hetgeen in de wet geschreven is," passen zij op anderen toe, en bovenal gelooven zij dat de paus een heilige is. Tusschen een heilige en den paus is zooveel onderscheid als tusschen Christus en den duivel. Wij maken daarom de woorden van Paulus dienstbaar 'tot leering voor onzen tijd en willen u er uit aantoonen: I. Dat wij gruwelijke zonden hebben, ja geheel zonde zijn. II. Dat de zonden vergeven zijn, en dat wij die vergeving te verkondigen hebben. I. Wij hebben, ja zijn gruwelijke zonde. 7. Wij hebben u niet te verkondigen dat wij zonden hebben, dat wij bijvoorbeeld straatschenderij bedreven hebben, of dat wij onze naasten belogen, bedrogen of bestolen hebben; want deze en meer andere verfijnde gruwelen, zijn slechts uitvloeisels van één zonde. Die eene zonde, waarvan wij u vergeving verkondigen, is onze afval van God, de gehoorzaamheid die wij aan den duivel bewezen hebben, toen deze tot ons zeide dat wij Gode gelijk zouden worden, als wij van den boom der kennis des goeds en des kwaads aten; toen hij ons van heilig worden predikte en verlichting der oogen beloofde, om goed en kwaad te kennen. De duivel had ons door zijne verleiding in eens tot dieven gemaakt, toen wij doeningen van de wereld afgescheiden zijn; maar ik zeg ronduit dat zij geen deel kunnen hebben aan de reine prediking van de vergeving der zonde. 16 b. De vergeving der zonde is geen stelsel, naar hetwelk de mensch zich die kan toeeigenen, maar zij wordt u verkondigd, dat zij aangebracht is door Jezus Christus. De vergeving der zonde is dus door geen paus noch priester te schenken! Zij is geschonken door Jezus Christus aan alle uitverkorenen! En gij zijt een uitverkorene, omdat tot u de blijde boodschap van de vergeving uwer zonden gebracht wordt, tenzij gij tot de heiligen of tot de aanhangers van de paus mogt willen behooren. Er wordt u niet gevraagd of gij de vergeving der zonde wilt aan nemen; ook wordt er niet gezegd dat gij er iets voor doen moet. Zij wordt u verkondigt! Het wordt u luide toe geroepen: „ontwaakt gij die slaapt en staat op uit den doode, en Christus zal over u lïchten!" Of wilt gij in de slaap uwer zonde voortsluimeren? u geruststellende met de gedachte dat gij reeds ontwaakt zijt; dat gij reeds een orde onder de heiligen verkregen hebt en dat uwe dagelijksche gebeden die gij toch maar prevelt — bewijzen dat gij van de wereld afgezonderd zijt? O, als gij van de wereld afgezonderd wilt zijn en niet tot haar behooren, om daar in het midden van uwe bloed-verwanten en natuur-genooten te betoonen dat gij met al het uwe geene waarde voor God bezit, maar dat gij u verheugt in de blijde boodschap, dat u door Jezus Christus vergeving der zonde verkondigd wordt, dan kan de verzoendag, dien God bevolen heeft dat de joden jaarlijks zouden vieren, u geene vertroosting aanbrengen, nu die jaarlijksche dag in eenen dag is overgegaan, namelijk dan dag waarin gij thans leeft! 17. Gij leeft thans in den grooten Verzoendag, gij die met al uwe afstammelingen van God afgevallen zijt, en wel hem die het gelooft en Gode het loflied aanheft voor zijn verlossing! Die dag, ja het heden waarin gij de stemme Gods hoort is u het bewijs dat God alleen waarachtig is, dat Hij de verkondiging van de vergeving uwer zonde aan geen voorwaarden verbindt, maar, zonder naar een offer van uwe hand om te zien, u verkondigt, dat door Jezus Christus de vergeving der zonde verworven is. 18. Wat is u nu noodig, o mensch! om u van die weldaad te vergewissen? God heeft het Zijne gedaan! Hij is om de onveranderlijkheid van Zijnen raad te bevestigen met een eed daartusschen gekomen en heeft gezegd: „waarlijk zegenende zal ik u zegenen!" Dat wil toch zooveel zeggen: als: terwijl ik al de zegeningen die tot uwe eeuwige gelukzaligheid in Mijnen vrederaad vastgesteld heb, zal ik voortgaan u die zegeningen met eene daad te bevestigen, dat IK Mijn eenig geliefden Zoon overgeef in uwe plaats, om aan Hem het strenge regt der wet uit te voeren, op dat alzoo door Hem ook het regt der wet in u vervuld zij. Daarenboven bevestigt IK zulks met een eed? Gods eed moet dus een einde maken aan al het tegenspreken. Zijn eed moest u tot de overtuiging gebracht hebben, dat de voorschriften van den paus bevelen des duivels zijn, die geheele koningrijken verwoesten, omdat zij zulk een nasleep hebben, dat de volgende geslachten weer onder zijne heerschappij zullen komen. En wee die landen en volken waar de paus zijn rol speelt. Zij zullen eindigen met verwoesting en ondergang. Daarom vrees ik voor allerlei menschelijke leeringen van voorwaarden en conditiën, waarmede men de lieden voor de waarachtige woorden des levens terug doet deinzen; ik vrees dat men van heiligheid der oogen, van handen en voeten zal gaan prediken, en zoo doende het pausdom weer zal beginnen na te volgen. Meent gij eerst te moeten gestreden en geworsteld hebben naar voorschriften van menschelijke vroomheid, om daaruit het regt te ontleenen dat de vergeving u aangaat? Daardoor grijpt gij in het werk van Jezus Christus! Door dat te beweren acht gij Zijnen strijd onvolkomen, en gij meent dat Paulus raast, als hij u toeroept: „Mannen broeders, het zij u bekend dat door Dezen u vergeving der zonde verkondigd wordt," Is dat niet duidelijk, dat al die u op eene andere wijze de vergeving uwer zonde verzekert, vervloekt. Is het u dan nog niet duidelijk dat de paus met al de valsche profeten vervloekt zijn, omdat zij Christus voor u willen bedekken? Zij zijn dienstknechten des duivels, die bang zijn dat gij Christus alleen zult aanhangen en zoo een geest met Hem zult zijn Hij wil van u vroome aanhangers en geestverwanten maken van dezulken die de vrije genade vijandig bestrijde, op dat des duivels rijk, met allerlei papen en monniken in stand blijve. 19. Alles wat gij dus tot uwe behoudenis wilt aangrijpen, is vergeefsche arbeid, want Jezus heeft een volkomen werk ten uitvoer gebracht. Hij heeft de wet Gods, die gij vertreden hebt, geheel volbracht en alzoo Gode eene volkomene voldoening geschonken. Hij 'heeft dat niet voor Zich gedaan, maar voor u mannen broeders; voor u, die uit een bloed, uit Adam voortgekomen zijt! Of meent gij geen deel te hebben aan het onreine bloed Adams? Meent tfii. zoo als de paus leert, door het beklimmen van den Pilatus trap te Rome, de vergeving der zonde te kunnen verwerven? O dan zijt gij verdoemd en zult in eeuwigheid zoo min als de paus, geen deel hebben aan de eeuwige heerlijkheid, die God bereid heeft in Zijnen lieven Zoon voor degenen die Hem vreezen; want die niet gelooft is airede veroordeeld, om dat hij niet gelooft in den Naam Zijns eengeboorenen Die Hij gezonden heeft. — Want God heeft Zijnen Zoon niet gezonden in de wereld, op dat Hij de wereld veroordeelen, maar behouden zou; en om die reden liet hij door de Apostel u vergeving der zonde verkondigen. 20. De duivel, de geslagen vijand van het rijk Gods, is de grootste dwaalleeraar, die zijn invloed weet te gebruiken om de wereld onder de macht van den paus te houden, al is het maar dat hij onder een anderen vorm zijn leeringen kan doen onderhouden; hij zoekt uwe ooren te sluiten voor de verkondiging dat gij zelf een koninklijk priesterdom zijt, een heilig volk, een verkregen volk om de deugden te verkondigen Des genen Die u geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Die prediking is uit God, op dat gij den paus en al de priesters zoudt laten varen, die u lasten op- leggen, zwaar om te dragen en die zij zeiven met hunne vingeren niet aanroeren. 21. Mannen broeders! Gij zijt tot vrijheid geroepen; alleenlijk gebruikt de vrijheid niet tot eene oorzaak voor het vleesch! Laat uwen vleeschelijken godsdienst varen; laat varen de pauselijke aflaten en bedriegerijen; prikkelt uwe zinnen niet met de gedachten dat gij Gode behagen kunt als gij iets doet dat onder het paus dom godsdienst heet, of dat er als ware godzaligheid uitziet; want nergens weet de duivel u meer mede van de vergeving der zonde af te houden, dan door heiligheid te bedrijven. Laat vleesch geen rust door het den waan te ontzeggen dat het geestelijk is, dat het de godzaligheid volmaakter geleerd heeft dan anderen. Paulus roept den joden toe: „Mannen broeders, dit zij u bekend, dat door Dezen u vergeving der zonde verkondigd wordt." Er is dus geen grooter Godzaligheid dan zich hoegenaamd niets aan te matigen maar te gelooven dat de vergeving der zonde, niet door eigen paternosters of boetedoeningen, maar door Jezus Christus, niet voor anderen, maaï voor u verworven is; want dat hij er alleen een deelgenoot van is die zich zeiven verwerpt en gelooft dat Hij, die de vergeving der zonde teweeg gebracht heeft, Waarachtig en getrouw is en alle menschen, de paus met alle bisschoppen en prelaten, leugenachtig; want zij zijn, met de geheele wereld uit den vader der leugenen, die een menschenmoorder was van den beginne. 22. Ik beantwoord dus de vraag nog eens, wat u noodig is, om van de weldaad dat door Jezus Christus u vergeving der zonde verkondigd wordt, u te vergewissen dat de Apostel ook u bedoelt. 23. Het ligt in de woorden genoegzaam opgesloten, dat het noodig is voor u te weten, dat gij niet alleen zonden, gruwelijke, hemeltergends zonden hebt, maar dat gij zelf met uw geheele wezen zonde voor God zijt, en dat gij dus de hoop op zelfbehoud, de hoop om door eenig werk van de zonde verlost worden, op te geven hebt. — Gij moet gelooven dat de paus met zijn ganschen aanhang zonde voor God is: dat hij uit den duivel is, uit den vader der leugenen, die een menschenmoorder van den beginne was en daarom, ook zelf een menschenmoorder is, door de menschen van Christus af te houden. Die overtuiging moet bij u leven, dat het met den paus zoowel als met u voor het gerigte Gods zoo gesteld is, als met een, wiens zaken door een frauduleus bankroet ten eenemale verloren zijn. 24. Er is immers voor een bankroetier, die alles doorgebracht heeft, geen herstel meer moge- iijk, tenzij er een, uit louter lust om hem te redden, te voorschijn treedt, met een voldoend vermogen alles voor hem betaald en bovendien zijne verlorene zaak weer geheel in den vorigen staat terug brengt! 25. Zoo staat het nu in den hemel alles hersteld, voor allen die het willen weten en bekennen, dat zij als frauduleuzen bankroetiers, alles verloren habben, en buiten staat geraakt zijn om iets van eenige waardij tot zelfdredding bij te brengen. Zoo staan de zaken hersteld in den hemel, omdat JEZUS CHRISTUS zich vrijwillig in uwen frauduleuzen toestand ingestoken, ja de straf gedragen heeft, die gij door uw moedwillig doorbrengen u op den hals gehaald had; en de Vader in den hemel, Die geen welbehagen kon hebben in uw frauduleuzen toestand, had een welbehagen in den losprijs Zijns geliefden Zoons! Lhe losprijs was Zijn Bloed, dat Hij voor u uitgoot, omdat gij in uw bloed, dat in uwen stamvader Adam, onrein was, onder den last des eeuwigen toorn Gods moest vergaan. 26. Welaan dan gij allen, o zondaars! reinigt uwe harten en handen van alle uwe doodelijke inbeeldingen, als zoudet gij toch nog door een enkele zucht iets vermogen; werpt uzelven zonder dCn n°°d UWer zieI °P den Altaar L-HKIMUb, zoo zult gij uwe lichamen gesteld hebben tot Gode welbehagelijke offeranden, welke is uw redelijke Godsdienst en gij zult de gerechtigheid en heiligheid van Hem om niet deelachtig geworden zijn. JEZUS CHRISTUS is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid! Hij zond zijne Apostelen niet uit om alleen aan de joden te laten bekend maken, dat door Hem de vergeving der zonde tot hen gekomen was, maar ook voor de heidenen. Allen zijn zij van de genade vervallen, die door hunne werken en leeringen van den paus geregtvaardigd zoeken te worden, — die de vergeving der zonden met aflaten willen verkrijgen, of met lichamelijke oefeningen op last van de priesters. — Maar gij, mannen broeders, die weet en gelooft geene andere waarde te bezitten, dan gat gij uit één bloed, het bloed Adams voortgekomen zijt en daardoor voor God niet deugt, u zij heden bekend, dat door dezen JEZUS, die door den paus en alle farizeén verloochend werd, u vergeving der zonde verkondigd wordt. Amen. Galaten VI vers 16. En zoo vele als 'er na deze regel zullen wandelen, over dezelve zal z ij n Vrede en Barmhartigheid. Dit voegt 'er den apostel bij, als een onwraakbare grondregel; dit is de eenige en ware regel langs welke wij wandelen moeten, namentlijk, het Nieuwe Schepsel. De Franciskanen verdraaien dezen Regel zeer godlooslijk, en brengen die over tot hunnen regel, hier van daan hebben die Godslasterende en Godonteerende menschen voorgegeven, dat hunnen regel veel heiliger was als die van anderen, om dat die op een Apostolische Autoriteit gefondeerd en bevestigd is; waarlijk Paulus spreekt hier niet van Monnikskappen, geschoren kruinen, een gordel van touw, barvoets te gaan, in de kerk getier en geraas te maken, en van dergelijke allerijdelste beuzelarijen, waar in haar regel bestaat, maar van een Nieuw Schepsel, welk noch besnijdenis noch voorhuid is, maar