WÊ^m 86 K 183 7 PBpnVOo52EELE DER KAS VOOR EM. JKtS '&£ / ' PREO. WED. EN WEEZEN. • • 0 1 • . ~; 8 o„ -,* - ... ■PBHIWSs^m' r; ! DE WAARHEID BETRACHTEN ï - . ,; . *■ ... - ^É ./,-.y leerrede over Efeze" 4 : 15 DOOR Ds. H. JANSSEN, PREDIKANT TE LEIDEN. GEHOUDEN TE UTRECHT OP 22 JULI 1912, TER GELEGENHEID VAN HET BIDUUR VOOR DE SYNODE. \ DORDRECHT — D. J. VAN BRUMMEN. OOOOWJOOOOOOOOOoooooooooooooóooooO' 'OOnnnniiAA.. _ — _ DOO°0(JL>O09b000000CC00000000000 DE WAARHEID BETRACHTEN IN LIEFDE. -> .T! LEERREDE over Efeze 4 : 15 DOOR Ds. H. JANSSEN, PREDIKANT TE LEIDEN. GEHOUDEN TE UTRECHT OP 22 JULI 1912. TER GELEGENHEID VAN HET BIDUUR VOOR DE SYNODE. DORDRECHT — D. J. VAN BRUMMEN. Gezongen Ps. 84 : 5. „ 76 : 1, 2. „ 85 : 3, 4. „ 133 : 3. „ 122 : 3. Gelezen Efeze 4. De kerk van Christus maakt zware tijden door. Machtige vijanden vertoonen zich aan hare poorten en bestormen van alle zijden hare muren. Satan en wereld, ongeloof en bijgeloof, naturalisme en pantheisme, kunst en wetenschap spannen samen, om het Christendom van de aarde te verdelgen en alles rondom ons wijst er op, dat de laatste, de beslissende worsteling tusschen Christus en satan, tusschen de Kerk en de wereld, tusschen geloof en ongeloof, aireede is ingeluid. De uitslag van dezen strijd is ons niet onbekend, 't Staat vast, vaster nog dan de bergen der aarde, dat Christus daarin de Triumphator zal wezen, die de Zijnen den zegen verschaft. Hoe donker de toekomst ook moge worden en hoe onheilspellend hare teekenen, hoe het rumoer der volkeren en het bruisen der natiën ook moge aangroeien; hoe zwaar de verdrukking en hoe bloedig de vervolging ook moge worden; hoe zwart de nacht: „Op 's Hemels wolken zal Hij komen die aan dien nacht een einde maakt, Die in zijn heem'Ien opgenomen Het troostwoord uitsprak: „Wacht mij! Waakt"! Hij komt naar wiens Gods scheps'len smachten, Wiens werelds eeuwen tweemaal wachten, Wien d' aard reeds eenmaal heeft gebaard, Het Lam, wiens bloed hier heeft gevloten, De Leeuw uit Isai gesproten, de Man der Smart, de Qod der aard. (Da Costa.) Maar wil dit nu zeggen dat wij zonder zorg kunnen wezen en kalm en gelaten de toekomst van deze dingen mogen afwachten ? Dat het ons niet deert ook al verdubbelt de vijand zijne aanvallen en al berent satan onze vesting? Al steekt het ongeloof driester den kop op en al grijpt de afval steeds breeder om zich heen? Wie durft het zeggen! 't Is juist een van de treurige teekenen van onzen tijd dat er zoo weinig oog voor dit alles is en er zoo weinig aandacht op wordt gevestigd. Wij zijn in dezen zelfs niet vrij van onheilige zorgeloosheid en hebben het zoo druk en volhandig met allerlei beuzelingen, dat wij alle verstand en inzicht voor de teekenen der tijden schijnen verloren te hebben. Wij zijn niet doordrongen van datgene wat God in onze dagen bezig is te doen. Want weet gij wat zoo droevig is? Dat er tegen over zulke machtige en geduchte vijanden als in onze dagen de Kerk van Christus bestrijden, een versplinterd en gedeeld Christendom staat; een Christendom dat er zoo dikwijls de voorkeur aan geeft, zijn beste krachten in onderlingen naijver te verteeren, inplaats van gemeenschappelijk front te maken tegen den opdringenden vijand. En dat mag niet langer. Der tijden nood roept om aansluiting, om vereeniging en eensgezindheid van allen die Sion liefhebben, en bovenal geldt deze vermaning ons, die zoo klein zijn en nochtans zulk een kostelijk pand te bewaren en zulke heilige traditiën hoog te houden hebben. In ons midden moet alle tweedracht worden onderdrukt, alle naijver verbannen, alle rangstrijd vermeden, de geest van Diotrephes die de kerke Gods in den loop der eeuwen verscheurd en verdeeld heeft, met kracht wederstaan en overvloedig moet onder ons zijn, die liefde, welke zoo heerlijk in den 133sten Psalm wordt bezongen. „Door eendracht sterk," was de lijfspreuk onzer Vaderen. Dat worde meer en meer het devies van onze Christelijke Gereformeerde Kerk. Want wij zijn klein. Wij zijn slechts weinigen in getal en wij maken zware en moeilijke tijden door. Er zijn moedgevende maar ook ontmoedigende verschijnselen, doch alles wijst er op, dat God ons wat heeft te zeggen. Want de Heere spreekt meer door daden dan door wonderen. Er is behoefte aan verootmoediging. Ook met het oog op onzen Synodalen arbeid. Want verootmoediging tegenover den Heere werkt liefde jegens elkander en: „Waar liefde woont, gebiedt de Heer' den zegen. „Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen, „En 't leven tot in Eeuwigheid". GEBED. Tekst. Efeze 4 : 15. Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, die het hoofd is n ame lij k Christus. Het vierde hoofdstuk van dezen brief waarmede Paulus van de leer tot het leven komt, opent hij met het aangrijpende: „Zoo bid ik u dan, ik de gevangene in den Heere," Want hij zucht in den kerker te Rome. De ure zijner aflossing nadert; maar des te zwaarder drukken hem de nooden en behoeften der gemeenten. Ernstig vermaant hij tot eenheid, want in de eenheid ligt hun kracht tegen over den gemeenschappelijken vijand. Ieder zij op zijn post en doe wat zijn hand vindt om te doen, naar de mate der gaven, die Christus hem heeft geschonken. Want daar is verscheidenheid der gaven. Sommigen heeft hij gesteld tot Apostelen en sommigen tot Profeten en sommigen tot Evangelisten en sommigen tot Herders en Leeraars, opdat alzoo de bediening der heiligen zou worden volmaakt, de opbouwing Zijns lichaams bevorderd en zij zelf zouden komen tot die eenheid en vastheid des geloofs, die hen juist het tegenovergestelde van kinderen doet wezen. Want kinderen zijn onvast. Kinderen zijn wispelturig. Kinderen zijn twistziek. Kinderen worden gemakkelijk omgevoerd en verleid. Maar in plaats van dit alles, zullen zij de waarheid betrachten in liefde en alzoo in alle deelen of stukken opwassen in Hem die het hoofd is, namelijk Christus. De waarheid betrachten in liefde. Wat moet ons persoonlijk en wat moet ons ambtelijk leven anders zijn! En bovenal wat moet onze Sijnodale arbeid anders wezen, dan een beoefening en bevestiging van dit woord. Het zij ons daarom vergund u op deze apostolische vermaning te wijzen en naar aanleiding daarvan achtereenvolgens te onderzoeken: hoeveel zij omvat hoeveel zij eischt hoe rijk zij loont. Wat houdt het in: de waarheid betrachten in liefde. Want tegenover vele uitleggers houden wij staande, dat in liefde bij het eerste en niet bij het tweede deel van ons tekstwoord behoort. Wel wordt alsdan van die zijde het bezwaar opgeworpen, dat in liefde geen tegenstelling vormt met de listige kuiperijen der dwaalleeraars, waarvan de apostel in het voorafgaande vers heeft gesproken, maar dit wordt ook volstrekt niet door ons beweerd en in de verklaring zal wel aan het licht treden, dat wanneer het betrachten der waarheid niet in liefde geschiedt er namelooze verwoestingen door kunnen aangericht worden. Het intellectualisme is nooit bevorderlijk geweest aan den geestelijken bloei en wasdom der Kerk en daar is ook een Orthodoxie die het lichaam van Christus meer verdeelt dan vereenigt. Maar keeren wij terug tot onze vraag: hoeveel deze vermaning omvat. De Apostel spreekt hier van de waarheid, maar het behoeft volstrekt geen nader betoog, dat het woord waarheid in het Nieuwe Testament niet altijd dezelfde beteekenis heeft. Het wijst nu eens de objectieve d. i. de voorwerpelijke, dan eens de subjectieve d. i. de onderwerpelijke waarheid aan. De eerste is dan de waarheid op zichzelf; de laatste de gezindheid of liefde tot de waarheid. Nu lijdt het geen twijfel of het woord „waarheid" moet hier in den voorwerpelijken zin, d. i. van de waarheid op zichzelve verstaan worden, maar ook dan zijn alle zwarigheden nog niet weggeruimd. Want de vraag is, waaraan wij hier bij het woord „waarheid" hebben te denken; daar nu eens Christus, dan eens het woord Gods, en zeer dikwijls het Evangelie de waarheid genoemd wordt. Nu beslist in zoodanige gevallen het verband en dan staat het voor ons vast, dat Paulus hier bij het woord „waarheid" niet heeft gedacht aan Christus, noch aan het woord Gods in 't algemeen, maar aan het Evangelie van Jezus Christus. Wij gronden deze verklaring op het 18de vers uit het eerste Hst. waar Paulus gezegd heeft: dat zij het woord der waarheid namelijk het Evangelie hunner zaligheid gehoord hadden. Daar zegt hij ons nadrukkelijk dat het Evangelie der zaligheid tevens het woord der waarheid is en het is daarom, dat wij ook hier onder het woord der waarheid, het Evangelie verstaan. Waarom de Apostel dit nu de waarheid noemt, is duidelijk. Want het Evangelie openbaart en verkondigt ons de waarheid, zoo als die in Jezus Christus is. Hij is de Waarheid en het Evangelie is Zijn woord, Zijn boodschap, Zijn blijmare, waardoor Hij zichzelven in de graveerselen van Zijn Middelaarswerk aan ons bekend maakt. Maar wat zegt het nu, die waarheid te betrachten. Het Grieksche woord, hier door betrachten vertaald, beteekent zoowel bij de Grieksche schrijvers als in de Grieksche vertaling van het Oude Test. de waarheid spreken. Zoo is het ook door de onzen vertaald in Gal. 4 : 16. Maar hier wijst het verband duidelijk aan, dat het in ruimer beteekenis moet worden genomen. Want het is des Apostels bedoeling met deze vermaning niet, dat wij uitsluitend de waarheid zouden spreken al is er dit stellig niet van te scheiden, het woord „betrachten" heeft een dieperen zin, dien ik het liefst zou willen omschrijven met deze woorden: Laat ons voor de waarheid des Evangelies staan. Ten eerste: door haar te belijden. Want de waarheid moet door ons beleden worden. Wij moeten levende getuigen der waarheid zijn en ieder Christen,, die door Gods genade de waarheid heeft lief gekregen en voor wien het Evangelie een blijde boodschap werd, is van Godswege geroepen dat Evangelie ook anderen te verkondigen. Ieder Christen is een zendeling. Tweedens door haar te beleven. Want de waarheid van het Evangelie moet niet slechts beleden, zij moet ook beleefd worden. In onze levensopenbaring moeten zich de groote waarheden des Evangelies belichamen. Zij moeten niet slechts gehoord worden uit onzen mond, maar ook gezien worden in onzen handel en wandel, en wanneer de waarheid des Evangelies in onze dagen wat minder beredeneerd en wat meer beleefd werd, zouden wij een gansch ander Christendom zien. Er wordt te veel gesproken en te weinig beoefend en dat maakt ons zwak, zoowel naar binnen als naar buiten. En derdens moet de waarheid verdedigd en gehandhaafd worden tegenover allen die haar bestrijden en ondermijnen. Want de waarheid des Evangelies is vanaf haar eerste openbaring in het Paradijs, het voorwerp van de meest hardnekkige bestrijding geweest en al de eeuwen door hebben de aanvallen van het rijk der duisternis zich op dit kostelijk heilgoed gericht, 't Ging altijd om de waarheid, die God Zelf in de moederbelofte had geopenbaard, die door Jezus Christus naar het schoone woord van Johannes geworden is, die ons in het Evangelie word geschonken en aan de kerke Gods als een kostelijk pand ter bewaring is toevertrouwd. Om die waarheid is er gestreden in de dagen der Apostelen. Om die waarheid is gestreden in de dagen van Luther en Calvijn. Om die waarheid hebben onze Vaderen gestreden met de Remonstranten. Om die waarheid heeft onze Vader de Cock blijmoedig banden en gevangenis getrotseerd. En om die waarheid gaat het nog heden ten dage, zoowel op kerkelijk als op staatkundig gebied. Ook ons staan blijven in 1892 en ons strijden tot op heden is in den diepsten grond een staan voor de waarheid. Ik weet het, dat men buiten ons, dit staan blijven en strijden uit gansch andere motieven en oorzaken verklaart; dat men daarin een persoonlijk element van oppositie zoekt en dat gekrenkte eerzucht en ontevredenheid de geboorteoorzaken van onze Christelijke Geref. Kerk zijn. Maar deze dingen zijn al zoo dikwijls weerlegd, dat het ons werkelijk verwondert, dat men nog altijd voortgaat, ons met deze argumenten te bestrijden. En daarom laat mij het ook thans nog eens mogen uitspreken, dat het in den diepsten grond voor ons om de waarheid gaat, omdat naar onze heilige overtuiging van af het jaar 1892 een deel van de waarheid verzaakt wordt. Maar de Apostel legt er nadruk op, dat dit betrachten, een betrachten in liefde moet wezen. Let wel: niet in liefde tot Christus gelijk sommigen hier willen; ook niet in liefde tot de waarheid gelijk anderen verklaren, maar in liefde tot hen met wien wij in zake de waarheid verschillen. Want terecht teekenen onze Statenvertalers hier aan: „dat somwijlen de waarheid kan voorgestaan worden tegen de liefde, gelijk ook onder het deksel der liefde de waarheid kan worden te kort gedaan" Beide gevallen zijn mogelijk. Die meent voor de waarheid te moeten opkomen, wordt zoo licht tot hardheid geprikkeld en de strijd voor de waarheid ontaardt zoo spoedig in een strijd tegen personen. En dan zijn de gevolgen van zulk een strijd niet te overzien. Dan rijst de toorn op. Dan worden er hartstochten ontketend, die altijd gebonden moeten blijven en menigeen heeft zich, in zijn opkomen voor de waarheid, zoo zeer door zijn zondige hartstochten laten vervoeren, dat hij er groote verwoestingen door aanrichtte. Ik denk hier aan de welbekende samenkomst van Luther en Zwingli op den Marburg, waar Luther stellig niet in liefde de waarheid betrachtte toen hij Zwingli en de zijnen botweg de broederhand weigerde. Maar met welk droevig gevolg. Dat de Reformatie in twee afzonderlijke groepen uiteen ging, die zich sinds dien tijd, hoe langer hoe verder van elkander verwijderden. Ik denk hier aan den dogmatischen strijd van onze dagen; zooals die dikwijls op den kansel en in de pers wordt gevoerd. Of dit dan niet moet? Of hier dan geen voorlichting noodig is? Ongetwijfeld. Maar hoe dikwijls wordt in dit alles de liefde gemist en in plaats daarvan met het wapen der verdachtmaking ge- streden. Ik denk ten slotte aan onze kerkelijke vergaderingen. Waar ook over zaken, die op de waarheid betrekking hebben, moet worden gehandeld. Wie heeft niet dikwijls tot zichzelven en tot anderen gezegd, dat de liefde te zeer in de besprekingen gemist werd, en daardoor het persoonlijk element te sterk op den voorgrond trad. En zoodra het persoonlijk element zich in de besprekingen mengt en wij ophouden den broeder, wegens verschil van inzicht, of tegenovergesteld standpunt, lief te hebben, dan ontstaat die verbittering en verdeeldheid die de kerke Gods in den loop der eeuwen meer schade deed dan de tien vervolgingen van het Romeinsche keizerrijk. Zoo hebben wij dan in de eerste plaats een blik geworpen, op datgene wat deze vermaning omvat, laat ons thans zien, wat deze vermaning van ons eischt. Want wanneer God ons door Zijne genade tot de kennis der waarheid gebracht heeft en ons oog is geopend voor het afschuwelijke van den leugen, die ons tot nu toe gevangen hield, wanneer de waarheid ons in beginsel heeft vrijgemaakt en vervuld met een begeerte naar al wat lieflijk is en wel luidt, wanneer zij ons kostelijker geworden is dan goud, ja dan zeer fijn goud, omdat wij door haar den weg ten leven gevonden hebben, dan gevoelen wij onmiddelijk, dat wij deze waarheid nu ook moeten betrachten. Maar dat kost wat. Dat kost allereerst zelfverloochening. Zonder zelfverloochening kan de waarheid niet worden betracht. Want gedurig komen wij zelf met de waarheid in conflict. De waarheid eischt en gebiedt dat wij dit o{®dat zullen zeggen of doen, zullen verzwijgen of laten, maar ons inzicht zegt juist het tegenovergestelde en ons voordeel eischt gebiedend het omgekeerde Want de waarheid strookt niet altijd met ons inzicht en ons inzicht stemt niet altijd met de waarheid overeen. Vandaar die herhaalde conflicten tusschen hetgeen de waarheid gebiedt en eigen inzicht en voordeel eischt. En dan moet er een keus gedaan worden, of ons zeiven aan de waarheid te onderwerpen, of de waarheid te onderwerpen aan ons zeiven. Gevoelen wij goed wat dat zegt: ons zeiven aan de waarheid te onderwerpen ? Dat eischt: uit liefde tot de waarheid, de liefde tot ons zeiven verloochenen, en eigen inzicht en eigen voordeel op te geven, om de waarheid te kunnen betrachten. Verwondert het u dat velen liever de waarheid aan zichzelven onderwerpen, dan zichzelven aan de waarheid? Hoe wordt de waarheid soms niet verdraaid en verwrongen, opdat menschelijke inzichten en meeningen door haar zouden bevestigd worden. Hoe dikwijls zoekt men onder den schijn van de waarheid te betrachten zich zeiven te handhaven en eigen voordeel te behalen. En dit alles omdat men zich zelf niet wilde verloochenen en eigen inzicht en meening tegenover de waarheid niet wilde prijs geven. Daarom moeten wij, die geroepen worden, de waarheid te betrachten, niet alleen onze inzichten en meeningen aan de waarheid toetsen, maar ook ten allen tijde bereid zijn, dit alles aan het gezag der waarheid te onderwerpen, want ten slotte vermogen wij niets tegen de waarheid, maar voorde waarheid. Zelfverloochening, ziedaar het eerste wat het betrachten der waarheid van ons eischt. Maar deze zelfverloochening kan niemand onzer beoefenen zonder gebed. Want er is niets onmogelijkers voor den mensch dan zichzelven te verloochenen. Zijn inzichten prijs te geven, zijn vleesch en begeerten te kruisigen en ter willti van de waarheid afstand van eigen voordeel te doen. Dat vereischt een kracht, die wij van ons zeiven niet hebben en een liefde die wij van nature niet bezitten. Daarom eischt het betrachten der waarheid in de tweede plaats gebed. Want gaat het leven van alle groote mannen en vrou- wen na, die als heldere sterren in het rijk der waarheid hebben geflonkerd en als levende getuigen der waarheid zijn openbaar geworden en wat was het geheim van hunne kracht? Het gebed. Het waren geloofshelden, omdat het gebedshelden waren. Zij konden met en voor de waarheid de gansche wereld trotseeren, omdat zij met God hadden geworsteld en in die worsteling zichzelven hadden overwonnen. Ik denk hier aan Paulus, aan Luther, a^n Calvijn en de Cock. Staat het van hen niet geschreven, dat hun leven, een leven des gebeds was? In het gebed zochten zij kracht tot den strijd voor de waarheid; in het gebed zochten zij kracht tot een leven overeenkomstig de waarheid, en in het gebed zochten zij kracht tot het belijden van de waarheid. Want het wondere van het gebed is: Het maakt ons klein en het maakt ons groot, het maakt ons arm en — het maakt ons rijk, het maakt ons zwak en — het maakt ons onverwinnelijk. Nooit is de geloovige kleiner en zwakker en nooddruftiger, dan wanneer hij in het verborgen voor zijn God ligt gebogen, maar hij is onverwinnelijk wanneer hij in de kracht van zijn God uit zijn binnenkamer naar buiten treedt. Want dan is hem zooveel hulp en kracht en moed en troost van de eeuwige heuvelen toegevloeid, dat hij den strijd ingaat met den jubelzang op de lippen: Gods rechterhand is hoog verheven. Des Heeren sterke rechterhand enz. En vraagt mij nu niet, wat de geloovige, in de kracht van zijn God, voor de waarheid vermag. Want dan zeg ik: hij kan er voor lijden en strijden, voor leven en voor sterven en deze zelfde Paulus is het bewijs dat zij hun leven voor de waarheid niet dierbaar achtten. En ten slotte eischt dit betrachten liefde. Want de Apostel vermaant nadrukkelijk dat ons betrachten in liefde zou zijn. Wij moeten in liefde de waarheid voor staan. Niet scherp zijn. Niet bitter worden en niet beleedigen. Maar waartegen wordt meer gezondigd, dan juist tegen dit in liefde. In niet een strijd mengen zich gewoonlijk zooveel onheilige hartstochten en persoonlijke elementen, dan in het opkomen voor de waarheid; de godsdienstoorlogen zijn èn de bloedigste èn de bitterste geweest, waarvan de geschiedenis ons melding maakt. Hier betaamt ons in zonderheid de bede: „Zet Heer' een wacht voor mijne lippen, „Behoedt de deuren van mijn mond, „Opdat ik mij tot geenen stond, „Iets onbedachtzaams laat ontglippen." De hartstochten komen zoo spoedig op. De driften ontsteken. Onheilig vuur begint in de beenderen te branden en de oogen schieten vonken, de woorden worden dolkspitsen en later hebben wij het soms onder heete tranen te belijden, dat ons opkomen voor de waarheid Gode niet welbehagelijk, den naaste tot onheil en ons zeiven tot oneer was. Paulus wist wel, hoe lichtelijk dit alles, ook onder broeders, kon voorkomen. Want broeders zijn ook menschen met booze hartstochten en zondige driften. Daarom zijn vermaning, dat ons opkomen voor de waarheid altijd in liefde geschieden zal. Want de liefde bewaart ons voor hardheid en bitterheid, zij bereidt een goede ontvangst aan onze woorden en wanneer gij uw tegenstander kunt doen gevoelen, dat gij hem, trots datgene wat u scheidt, nochtans lief hebt, hebt gij hem reeds half gewonnen. Want oordeel zelf. Waardoor oefent Christus toch die wondervolle heerschappij over onze harten en wat heeft ons in zalige aanbidding aan zijne voeten gebracht? Wat heeft ons van vijanden tot vrienden en van be- strijders tot belijders gemaakt? Napoleon heeft eens een vergelijking gemaakt tusschen de heerschappij van den Christus en de zijne en het onderscheid tusschen deze beide aldus uitgedrukt: dat zijn heerschappij berustte op bloed en ijzer; maar die van Christus beruste enkel op liefde en daarom was zij onvergankelijk en onverwinnelijk. Zoo is het. Hij heeft ons overwonnen door de liefde. Toen Hij ons gevoelen deed dat Hij ons lief had en dat Hij ons daarom zocht, daarom riep en daarom Zich niet van ons terug hield: toen waren wij voor Hem gewonnen, want die liefde brak ons hart; die liefde wierp ons in het stof en deed ons metSaulus vragen: Wat wilt gij dat ik doen zal? 't Komt in alles op de liefde aan. Waarom heeft menige prediking zoo weinig vrucht ? Omdat zij niet door de liefde bedauwd is. Waarom zoo menige waarschuwing geen resultaat? Omdat zij niet door de liefde was ingegeven. Waarom zoo menige vermaning geen uitwerking? Omdat de liefde er in ontbreekt. O! wij predikers, wij voorgangers en ambtsdragers, die prediken moeten! die vermanen moeten, die kastijden moeten, die de waarheid op alle terreinen des levens moeten voorstaan, wij moeten liefhebben. En wanneer wij liefhebben, zijn we niet scherp, zijn wij niet hard, zijn wij niet bitter in ons opkomen voor de waarheid. Dan kunnen wij de kwaden zelfs verdragen en de linkerwang toekeeren aan dengenen die ons om der waarheid wil op de rechterwang slaat. Maar de liefde wordt zoo gemist; En omdat zij gemist wordt, daarom zoo weinig vertrouwen, zoo weinig samenbinding en samenwerking, daarom die hardheid in zoo menig gesprek en die noodelooze scherpte in zoo menig oordeel. En dit gemis aan liefde wijst op een ander, eengrooter en veel dieper liggend gemis n.m.1. gemis aan liefde tot God. Wij staan te ver van elkander omdat wij te ver van God staan. Maar hoe dichter bij Hem, hoe dichter bij elkander en hoe meer liefde tot Hem, hoe meer liefde tot de broederen. En waar die liefde woont Gebiedt de Heer' den zegen, Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen, En 't leven tot in eeuwigheid. Fs. 133 : 3. Alleszins zouden opwassen in Hem die het hoofd is, namelijk Christus. Ziedaar tot welk een heerlijk einde het betrachten der waarheid in liefde leidt. In plaats van alleszins vertalen wij hier liever, in alle stukken en zien daarin dan een terugslag op datgene, wat hij in vers 13 gezegd heeft, van het komen tot de eenigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods. De gemeente, want de apostel spreekt hier niet allereerst van den geloovige afzonderlijk, maar van de gemeente als lichaam van Christus, moet opwassen. Zij moet meerder worden, zij moet niet op het standpunt der kinderen, zooals Paulus ons dit in vers 14 geteekend heeft, blijven staan, maar opwassen tot de eenigheid des geloofs en der kennis van Christus. Alles wat nog aan dat standpunt in haar midden herinnert, als onvastheid en wispelturigheid, egoisme en twistgierigheid, moet uit haar midden worden weggedaan en in plaats daarvan moet er eene harmonische ontplooing en samenwerking van de krachten en gaven worden gezien, die Christus aan Zijne gemeente geschonken heeft. Zoo wil de apostel het en zoo moet het ook wezen. Daar moet ook in het gemeentelijke leven geen stilstand, maar voortgaande ontwikkeling zijn, en 't is volstrekt geen gunstig teeken, wanneer er weinig beginselvastheid en veel twistgierigheid gevonden wordt. En zijn deze beide juist geen kenmerken van onzen tijd. Hoe staat het met de beginselvastheid. Wordt er bij tijden niet met de heiligste beginselen gespot en dat door hen die een roeping hadden, het beginsel hoog te houden. En de twistgierigheid die er allerwege bestaat, de verdeeldheid die er wordt gevonden, de rangstrijd die er wordt gezien en het wantrouwen dat rond sluipt, geven zij wel een hoog denkbeeld van het geestelijke standpunt van de gemeente van Christus in onzen tijd. Geliefden, het gaat in deze niet goed. Laten Gods kinderen toch aflaten van elkander te verbijten en te vereten en laten inzonderheid wij, voorgangers, de handen in een slaan, alle beuzelingen ter zijde zetten en ziende op der tijden nood, ons dicht aan een scharen, om het goede voor hen te zoeken. Laat ons de waarheid in liefde betrachten. Want dan zullen wij zien, dat ook de gemeente opwast, opwast in Hem die het hoofd is namelijk Christus. Het woordje in wijst hier zoowel de richting als het doel van dit opwassen aan. De gemeente moet opwassen in Christus en niet in haar zeiven. Want dan komt over haar die geest der zelfgenoegzaamheid die Christus zoo streng in de gemeente van Laodicea gegispt heeft. Ongelukkig de gemeente die aan zich zelve genoeg heeft en met zich zelve tevreden is. Ongelukkig de geloovige die meent, dat hij in zichzelven iets is en vergeet dat hij niets moet zijn, opdat Christus alles voor hem zou kunnen wezen. Wij moeten opwassen naar Hem en in Hem. Want Hij is het hoofd en wij zijn het lichaam en het lichaam was niet met het hoofd, maar in het hoofd waaruit het al zijn groei en wasdom bekomt. Hij is de hemelsche magneet die het gansche lichaam tot zich trekt. En hoe meer de gemeente naar Hem opwast hoe meer hemelschgezindheid en hoe minder aardschgezindheid zich in haar zal openbaren hoe meer gelijkvormigheid aan Christus in haar zal worden gevonden en hoe minder wereldgelijkvormigheid haar zal aankleven. Want Christus Geest zal haar vervullen, Christus liefde zal haar doordringen, Christus rijkdommen zullen haar toevloeien en al hare nooden en behoeften zullen uit Hem het hoofd worden vervuld. Want de gemeente moet alles uit Christus ontvangen. Hij is haar licht, haar leven, haar vrede, haar blijdschap en kracht en met het oog op Hem zingt die in zichzelf zwakke gemeente: Wij zullen dapp're heldendaan, In God verrichten hoe 't moog gaan; Hij, die van ons wordt aangebeden, Zal onze weerpartij vertreden. Heerlijk dat de geloovigen in dit Hoofd alles hebben en dat Hij uit Zijne volheid al hunne behoeften vervullen wil. Maar waarom wordt er niet meer uit Christus ontvangen en waarom ontdekken wij in de gemeente zoo veel schreiende nooden. Waarom die velden, wit om te oogsten, terwijl de arbeiders ontbreken. Waarom die veelvuldige bekommering en die weinige verzekering. Waarom dat vele klagen en dat weinige roemen. Omdat er geen opwassen in het Hoofd is. Want het is juist het opwassen in Hem, dat ons hoe langer hoe inniger met Hem vereenigt. „De gemeente staat te ver van Christus," heeft men dezer dagen op een andere plaats in ons Vaderland gezegd, „en daarom al die misstanden, die haar ontsieren en hare geestelijke bloei en wasdom belemmeren. Ik geloof dat hierin een kern van waarheid schuilt. Maar dan is er ook maar één weg en dat is de waarheid in liefde te gaan be- trachten. Want de Waarheid is Christus en haar te betrachten is Hem te belijden. Zijn wil te doen en Zijn werk te werken, ieder op de plaats en in de roeping waarin God hem gesteld heeft. Dan zullen alle misstanden onder ons verdwijnen; onze behoeften zullen worden vervuld en opwassende in Hem het Hoofd, zullen wij uit Zijne volheid ontvangen genade voor genade. Mijne broeders die met mij naar deze stad zijt opgekomen, om in Synode te vergaderen; ik heet u welkom. Gewichtig is onze arbeid. Laat ons geen kinderen maar mannen zijn, die de waarheid in liefde betrachten. Ook op onze Synode gaat het om de waarheid, om het doen van Christus wil, en het werken van Christus werk. Wie zijn wij, zwakke zondige stervelingen in ons zeiven, dat wij dit zouden kunnen doen zonder Hem? Dat Zijn Geest ons dan vervulle en Zijn liefde ons bekrachtige dan zal ook onze Synodale arbeid een betrachten der waarheid in liefde en alzoo een opwassen in Hem het Hoofd zijn. Amen.