DE KOMST VAN HET KONINKRIJK PREEKENSERIE ONDER REDACTIE VAN Ds. J. J. BUSKES Jr. en Ds. E. L. SMELIK PINKSTEREN dook Ds. J. J. BUSKES Jr. i JITGEGEVEN DOOR BOSCH & KEUNING TE BAARN 6e SERIE NUMMER 4 186 K 32 - r>.VÏ t r-:mn' PINKSTEREN door Ds. J.J. BUSKES Jr. tekst: Handelingen 2:4a. „Zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest." Lezen: Handelingen 2:1—21. Zingen: Psalm 118:1. Psalm 75 :1. Lied 28 :1 en 2. Lied 28 :3. Lied 29 :3. Hptak'têïï moe"iJk en v"an,woordd,jk ^ «teren te ficLige^1' C'' J • TT „Over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden (Zacharia 12:10). Het vervuld worden van allen met den Heiligen Geest is de vervulling van de belofte van den Vader en den Zoon. Daarin ligt al het buitengewone! Wij vragen nu verder: wat beteekende deze belofte van den Vader en den Zoon, wat was haar inhoud? Nu moeten wij goed onderscheiden. Het vervuld worden met den Heiligen Geest op Pinksteren mogen wij niet gelijk stellen met het kind van God worden. Voor Pinksteren waren er al kinderen van God en na Pinksteren zijn er nog altijd kinderen van God, voor wie het nog geen Pinksteren is. Pinksteren heeft iets, neen, heeft alles te maken met de verhooging van Jezus. Johannes zegt: „De Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was" (Johannes 7 :39). Het kan geen Pinksteren worden, voordat Jezus Zijn werk op aarde volbracht heeft en na Zijn nederdaling ter helle ten hemel gevaren is. Petrus getuigt in zijn Pinksterpreek: „Jezus dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort" (Handelingen 2 :33). Pinksteren behoort dus tot de voortgang en de voltooiing van het Verlossingswerk, tot het oprijzen van het vaste gebouw van Gods gunstbewijzen. De Vader zendt den Zoon. De Zoon wordt vernederd en verhoogd. En nu is het de na Zijn vernedering uitermate verhoogde Zoon, die Zijn Geest zendt, opdat Hij door dien Geest voor Zich woning make in Zijn gemeente en de harten van al Zijn discipelen. En ook in dezen zin is er een voortgang en voltooiing van het Verlossingswerk, dat de inwoning van Jezus Christus door den Heiligen Geest niet alleen een negatief karakter draagt: de vergeving van zonde en de verzoening van schuld, maar ook een positief: het nieuwe leven. Daar is vrucht van den Heiligen Geest. Laat ik concreet worden. Ik noemde zooeven de Pinksterpreek van Petrus. Zij is misschien wel de meest sprekende illustratie van het door mij gezegde. De eerste vrucht van hef vervuld worden met den Heiligen Geest is bij Petrus deze, dat hij een preek houdt, zooals hij er nog nooit één gehouden heeft. Is de Pinksterpreek van Petrus dan zoo'n buitengewone preek? Ja inderdaad! Laten wij luisteren: „Gij Israëlietische mannen, hoort deze woorden: Jezus den Nazarener, een man van God onder ulieden betoond door krachten en wonderen en teekenen, die God door Hem gedaan heeft in 't midden van u, gelijk ook gij zelve weet; dezen, door den bepaalden raad en voorkennis van God overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; welken God opgewekt heeft, de smarten des doods ontbonden hebbende, alzoo het niet mogelijk was, dat Hij van denzelven dood zou gehouden worden dezen Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort... zoo wete dan zeker het gansche huis van Israël, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, dien gij gekruist hebt" (Handelingen 2 :22—24, 32, 33 en 36). Petrus predikt, dat de gekruisigde en de gestorvene Jezus de levende Heere is. Vervuld worden Lucas 24 :49 „Zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u en gij zult aangedaan worden met kracht uit de hoogte" en Johannes 15:26 „Wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van Mij getuigen. Paulus zegt het op zijn wijze — en het is weer het gewone, dat het buitengewone is —: „Niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn dan door den Heiligen Geest" (I Corinthe 12 :3). Wij zeggen vaak dat Jezus de Heere is, maar dan is het alleen het gewone en in geen enkel opzicht het buitengewone, omdat het enkel een van buiten geleerd lesje is, omdat het in alles, behalve den uiterlijken vorm, verschilt van een belijdenis, die vrucht van het werk des Heiligen Geestes in ons hart is. Is dit zeggen dat Jezus de Heere is waarlijk vrucht van het werk des Heiligen Geestes in ons hart, zoodat zich in deze belijdenis de zekerheid van ons hart uitspreekt, dan is 't het buitengewone, ook al schijnt het, juist omdat er zooveel namaak is, doodgewoon. Hoe zou het gewoon kunnen zijn, in den lijdenden en stervenden Jezus onzen levenden Heere te erkennen en dat vast te houden in alle levensomstandigheden, dwars tegen al het zichtbare en tastbare in? Het is buitengewoon, dat Petrus, die nog maar zoo kort geleden van het lijden van Jezus niets hebben moest en niets weten wilde, den lijdenden Jezus predikt als den Verlosser; dat Paulus, voor wie het kruis een ergernis was, dat kruis predikt als de kracht van God tot zaligheid; dat de martelaren twee duizend jaren geleden in Rome en nu in Rusland Jezus belijden als hun Heere en hun Zaligmaker. De belijdenis van Jezus als den Heere is vrucht van Pinksteren, is Pinksteren zelf, is het vervuld worden met den Heiligen Geest. Geen wonder dat onder ons, die met Pinksteren zoo verlegen zitten en zoo weinig in den Heiligen Geest gelooven, deze belijdenis van Jezus als den Heere ook zoo weinig gevonden wordt. Heel velen gelooven in Jezus. Zij zoeken bij Hem vergeving van hun zonden. Zij nemen tot Hem de toevlucht in nood en tegenspoed. Maar het is alles zoo oppervlakkig, zoo onzeker en aarzelend, zoo verbonden met twijfel en strijd. Het is niet rijk en niet vol en niet heerlijk. Het is geen Pinksterbelijdenis: „Hij is de Heere, de Verhoogde, die alle macht heeft! Hij is de Verheerlijkte en wij zijn Zijn eigendom voor eeuwig! Niets kan ons scheiden van Zijn liefde! Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d'eerkroon dragen!" Deze belijdenis — deze zekerheid en blijdschap des geloofs — is een Pinkstergave, want alleen wanneer wij vervuld worden met den Heiligen Geest, alleen door het getuigenis van den Heiligen. Geest in ons hart, zijn wij zeker — in het geloof, maar in het geloof dan toch zeker — dat Jezus de Heere is en wij Zijn verlosten zijn. Waar ons deze zekere en zaligmakende kennis van Jezus als den Heere zoo veelszins ontbreekt, waar het onder ons nog zoo heel weinig Pinksteren is, is het noodig, dat wij bidden om den Heiligen Geest: Geest der kennis, Geest der waarheid Der genade, der gebeên! Leer ons wand'len bij Uw klaarheid In de heilsverborgenheên. Doe ons Abba, Vader! bidden, Zeggen: Jezus, onze Heer! Geven U in alles d'eer. Zweef in der gemeente midden, Om te heil'gen d'offerand' Van haar hart en mond en hand. (Lied 28 :3). Ik noem nog een vrucht van den Heiligen Geest! Weer iets wat gewoon schijnt, maar toch inderdaad buitengewoon is. Liefde! „De vrucht des Geestes is liefde" (Galaten 5 :22). Liefde schijnt gewoon, maar de ervaring leert ons, dat sterke, volhardende en overwinnende liefde er slechts is als vrucht van den Geest, er slechts is als het buitengewone! Niet onze liefde is God, maar God is liefde. In en uit ons zelf zijn wij liefdeloos, wijl goddeloos! Onze liefde ligt alleen in Jezus Christus en zij is alleen onze liefde door den Heiligen Geest. Daar is een kléin geschriftje van de Maréchale, de dochter van Generaal Booth, den stichter van het Leger des He^ls. Het heet „Het Geheim". In dat boekje staan deze woorden: „Dit is mijn grootste beschuldiging jegens de kerk: zij is liefdeloos! Geld, gebouwen, diensten en kerkelijke gebruiken, alles is er, maar de liefde ontbreekt en daardoor is er geen vuur en geen kracht, want de doop van den Heiligen Geest is de doop der liefde." De vrucht van Pinksteren is inderdaad liefde. Op Pinksteren worden de discipelen door den Heiligen Geest apostelen. Mannen, die gezonden worden. Mannen, die zich laten zenden. Pinksteren is de inleiding op en de bron van „de handelingen der apostelen" en „de handelingen der apostelen" zijn „liefdedaden." Pinksteren is Zendingsfeest. De discipelen blijven niet langer in de opperzaal. Zij gaan er op uit. Jeruzalem in. Jeruzalem uit. Palestina in. Palestina uit. De wereld in. Van Jeruzalem naar Rome. Zij prediken dat Jezus de Heere is. Zij prediken Gods liefde in Jezus Christus. De liefde van Christus dringt hen door den Heiligen Geest. Pink- steren is het feest van de liefde Gods, die uitgestort wordt in menschenharten en nu gaan die met Gods liefde vervulde harten uit tot de wereld, om haar te winnen voor Jezus, die de Heere is. Een Christendom zonder den Heiligen Geest, een kerk zonder Pinksteren, is een Christendom en een kerk zonder liefde, een zon, maar een geschilderde zon! „De liefde is langmoedig. Zij is goedertieren. Zij is niet afgunstig. Zij handelt niet lichtvaardig. Zij is niet opgeblazen; Zij zoekt zichzelf niet. Zij wordt niet verbitterd. Zij denkt geen kwaad. Zij bedekt alle dingen. Zij gelooft alle dingen. Zij hoopt alle dingen. Zij verdraagt alle dingen" (1 Corinthe 13 :4—7). Dat is Pinksteren! Want het is alleen waarheid in het geloof, dat Jezus de Heere is. Pinksteren, dat wil niet zeggen: wij motpten liefhebben, maar: wij mogen liefhebben! Liefde is de vrucht, die wij mogen dragen — onuitsprekelijk voorrecht van Gods kinderen — wanneer wij door den Heiligen Geest blijven in den verhoogden Heere. Pinksteren overwint onze zelfzucht. Wij mogen liefhebben. Wij mogen in den grooten en moeilijken strijd van dit leven schouder aan schouder en hart aan hart staan. Indien één van de onzen valt, mogen wij zooeen terecht brengen in den geest der zachtmoedigheid. Tegenover elkander mogen wij goedertieren en barmhartig zijn, elkander vergevende, gelijk God in Christus ons vergeven heeft. Hieraan mag de wereld zien, dat wij Jezus' discipelen zijn, discipelen van den levenden Heere, dat wij elkander liefhebben. Deze liefde des Geestes geeft oogen om te zien, ooren om te hooren, een hart om te verstaan, een bereidheid om te vergeven en niet te veroordeelen. Wij mogen aan een arme wereld Jezus geven. Wij mogen zielen tot den Heiland brengen. Wij mogen heengaan in de geheele wereld en het Evangelie prediken aan alle menschen. Wij mogen veel vrucht dragen. Wij mogen met gejuich wederkomen, dragende onze schoven. Wij mogen Jezus' schapen en lammeren weiden. Wij mogen Zijn getuigen zijn, tot aan de uitersten der aarde. Wij mogen zijn het licht der wereld, het zout der aarde. Wij mogen de menschen dwingen om in te gaan. Wij mogen uitgaan in de straten en wijken der stad, in de wegen en heggen. Wij mogen zieken bezoeken, zwakken sterken, gevangenen troosten, dorstigen een beker koud water reiken in den naam van een discipel. Wij mogen het werk des Geestes in ons leven openbaren. Ja, wij mogen — o onbegrijpelijke genade van het Pinksterfeest — liefhebben met en in de liefde, waarmede Jezus ons heeft liefgehad en nog altijd liefheeft, liefhebben mild en overvloedig, liefhebben dankbaren en ondankbaren, kerkelijken en onkerkelijken, vromen en goddeloozen, vrienden en vijanden. Dat is Pinksteren: liefde uit God en tot God en van God en om Gods wil tot de wereld en de menschen. Deze liefde is maar niet een van de vele menschelijke deugden, die wij ons, met inspanning van al onze kracht en tot vorming onzer persoonlijkheid, eigen moeten maken. Zij is een gave van God. Zij is vrucht van den Heiligen Geest. Zij is Pinkstergenade. Is deze vrucht van den Geest er? Zijn wij in dezen zin vervuld met den Heiligen Geest? Wij zijn geneigd om te zeggen: neen, deze vrucht is er niet! In elk geval: deze vrucht wordt maar bitter weinig onder ons gevonden! Wil dat zeggen, dat wij geen kinderen van God zijn? Neen, dat niet, maar het wil wel zeggen, dat het voor ons nog geen Pinksteren is. Misschien is het voor ons wel Kerstfeest en Goede Vrijdag, maar nog geen Pinksteren. Misschien zoeken wij het wel bij Jezus, maar Jezus is voor ons nog niet de Heere! Misschien zijn wij wel kinderen van God, maar leven wij nog in „dienstbaarheid tot vreeze" (Romeinen 8:15). Zoo zijn er inderdaad, kinderen van God, maar de vrucht des Geestes ontbreekt in hun leven. Maar zoo is het niet de wil van God. God wil, dat wii Pinksteren zullen vieren, dat wii zullen tfe- looven in den Heiligen Geest, dat wij allen met den Heiligen Geest vervuld zullen worden, dat wij allen met den doop van den Heiligen Geest gedoopt zullen worden. God wil, dat het nieuwe leven, dat in Jezus Christus is, ons leven zal zijn. Eenigen tijd geleden reisde ik met Bouwe Vlas, den commandant van het Leger des Heils in ons land. Wij spraken over de sacramenten en ik sprak er mijn verwondering en teleurstelling over uit, dat het Leger des Heils zoo weinig waardeering heeft voor doop en avondmaal. Nooit zal ik vergeten, wat deze „heilsoldaat met hart en ziel" mij onder meer antwoordde: „Gij vindt het vreeselijk, wanneer uw kinderen niet gedoopt worden met water, maar is het niet veel vreeselijker, wanneer zij niet gedoopt worden met den Heiligen Geest en in dien zin ongedoopten blijven?" Als antwoord op de door mij gemaakte opmerkingen js dit woord onbevredigend, maar als getuigenis van één, die weet wat Pinksteren beteekent, heeft het ons heel veel te zeggen. Alleen in den doop des Geestes vindt ons hart zijn bestemming. Paulus vraagt ook aan ons: „hebt gij den Heiligen Geest ontvangen, nadat gij geloofd hebt?" (Handelingen 19:2). En wanneer het voor de christenen van Efeze Pinksteren is geworden, predikt Paulus hun „Christus, in welken gij, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Geest der belofte" (Efeze 1 :13). Dit is het groote en het heerlijke van Pinksterfeest: allen vervuld met den Heiligen Geest! Dat wil ook zeggen: ieder vervuld met den Heiligen Geest! De Heilige Geest in het hart van Johannes, in het hart van Petrus, in het hart van Jacobus, in het hart van alle discipelen! Ons hart vindt zijn bestemming eerst, wanneer het voor ons Pinksteren wordt en dat hart, dat zondige, arme, gebroken hart van ons, vervuld wordt met den Heiligen Geest. Maar deze vervulling is niet ons werk. Zij is Gods werk, Zijn eer, en Hij geeft Zijn eer aan geen ander. Wie wordt met den Heiligen Geest vervuld? God vervult met Zijn Heiligen Geest, wien Hij met dien Geest vervullen wil. Op Pinksteren gaat God heel de prachtige en heilige tempeldienst van Israël voorbij — priesters en schriftgeleerden — en komt tot een kleine groep mannen en vrouwen, die van den tempeldienst geheel vervreemd zijn geraakt. God schenkt Zijn Geest aan menschen, die in de armoede van hun leven om Zijn Geest bidden. Het staat dus niet aan menschen, dien Geest uit te deelen. Het staat evenmin aan kerken, dien Geest in het bijzonder voor zich op te eischen. Daar is een Goddelijke Vrijmacht, die op Pinksteren, ja vooral op Pinksteren, in de uitstorting des Geestes, spot met al onze menschelijke maatstaven en pretenties. Zelfs is het niet zoo, dat die eenvoudige mannen en vrouwen het onderwerp zijn en de Heilige Geest het voorwerp is. Het is omgekeerd. De Heilige Geest is het onderwerp. De discipelen zijn het voorwerp. De Heilige Geest is de handelende Persoon en „de handelingen der apostelen" zijn alleen daarom handelingen, die voor God kunnen bestaan, omdat het handelingen van apostelen, door den Geest gezondenen en met den Geest vervulden, zijn. De Heilige Geest vervult. De apostelen worden vervuld. Deze verhouding van onderwerp en voorwerp op het Pinksterfeest en in het Pinksterevangelie moeten wij aanvaarden. Wat kunnen wij? Ons zelf veranderen? Niet wij zijn de handelende personen en de Bijbel is het voorwerp, dat wij ter hand nemen en de Geest is de kracht,, die wij in ons hart toelaten. Zoo wordt het alles eigengerechtigheid. 't Schijnt Geest, maar het is en het blijft vleesch. Wat wij kunnen en mogen, is bidden en dan wachten. Wachten totdat Gods Geest komt en ons hart vevult. Wachten totdat Gods Woord ons onder beslag krijgt en ons vernieuwt. Het leven des Geestes is nooit ons werk, altijd Gods werk. Het wordt niet door ons gemaakt, maar door God geschonken. Wat wij kunnen en mogen, is tot God zeggen: „ik mag rijk zijn, maar ik ben arm; ik mag sterk zijn, maar ik ben zwak; ik mag liefhebben, maar ik ben liefdeloos; ik mag Jezus belijden als den Heere, maar ik durf het niet, ik ben bang en bevreesd en geloof niet, dat Hij, de Verhoogde en de Verheerlijkte, alle macht heeft; o God, zend Uw Geest" en dan verder wachten en alles overlaten aan Gods bestel, Zijn wijsheid, Zijn liefde en Zijn trouw. En indien het dan waar is en het is waar, dat wij, die boos zijn, onze kinderen goede gaven weten te geven, hoeveel te raeèr zal de Vader ons den Heiligen Geest geven, wanneer wij Hem om dien Heiligen Geest bidden! Laten wij dan den Vader bidden, of het Pinksteren voor ons mag worden en wij in leven en sterven mogen belijden, dat Jezus de Heere is! Amen. WIJZE VAN UITGAVE In deze serie verschijnt op den len en 15en van iedere maand een preek. Men kan zich abonneeren op een jaargang, loopende van October tot October, tegen een abonnementsprijs van VIJF GULDEN. Dit abonnementsgeld wordt in twee halfjaarlijksche termijnen van f 2.50 bij vooruitbetaling voldaan. Afzonderlijke preeken zijn verkrijgbaar a 40 cents. Bij getallen belangrijke korting. Men vrage bij de uitgevers aan. Abonnementen of bestellingen op afzonderlijke preeken worden aangenomen in iederen boekhandel en bij de Uitg. BOSCH & KEUNING te Baarn (Postgiro 20246). Prachtbanden (voor het inbinden van ieder 12-tal preeken) zijn verkrijgbaar a 60 cents. Iedere serie (van 12 nrs.) is direct na verschijning van de laatste preek ook gebonden verkrijgbaar a f2.90.