DE KOMST VAN HET KONINKRIJK PREEKENSERIE ONDER REDACTIE VAN Ds. J. J. BUSKES Jr. en Ds E. L. SMELIK DE HEERE REGEERT Radiopreek van Ds. j. J. BUSKES Jr. Uitgegeven door: N.V. ARNH. BOEK-, COURANT-EN HANDELSDRUKKERIJ 7e SERIE , NUMMER 4 86 K 33 DE HEERE REGEERT DOOR Ds. J. J. BUSKES JR. Tekst: Psalm 97 : la. „De Heere regeert, de aarde verheuge zich". Lezen: Psalm 97. Zingen: Psalm 99 : 1 en 2, Lied 3 : 2. Psalm 97 : 1 en 7. Lied 45 : 7. De Heere regeert, de aarde verheuge zich! Dit woord spreekt over Gods voorzienigheid. Maar dit beteekent, dat wij heel voorzichtig hebben te zijn. Een goedkoope en gemakkelijke voorzienigheidsprediking heeft ontzaglijk veel kwaad gedaan. 'k Geef een enkel voorbeeld. In het Weekblad van de Hervormde Stadszending te Amsterdam stond op 4 Juni 1931 het volgende verhaal: Jansen ziet een man staan, die de vuisten balt en verwenschingen uit. Hij vraagt naar de oorzaak. De man vertelt, dat hij werkeloos is en spreekt over de ellende van zijn gezin. Jansen antwoordt hem: „Gij hebt niet aan het rechte kantoor om werk gevraagd, gij moet aan den hemelschen Vader om werk vragen; ik weet zeker, dat langs dien weg werk te krijgen is; ga dus naar huis en zoodra je thuis bent, ga je op de knieën". Ontroerd geven zij elkander de hand en daarop scheiden zij. Twee jaar later zit Jansen op een bank in het Vondelpark. Weer komt de man voorbij. Jansen herkent hem dadelijk. En wat vertelt nu de werkelooze van voorheen? Onmiddellijk, nadat hij thuis gekomen was, twee jaar geleden, was hij op de knieën gegaan en wonderlijk opgelucht daarna weer opgestaan. Den volgenden dag wordt er gebeld door een onbekend manspersoon. Deze vraagt: „woont hier die en die?" „Jawel", zei de werkelooze, „dat ben ik zelf". „Welnu", spreekt de onbekende, „hier is een adres en als je daar maar naar toe gaat, kun je aan werk komen". Meteen geeft hij het papiertje en gaat zijns weegs. De werkelooze staat te huilen van blijdschap. Weer knielt hij neer, om God te danken. Aan het opgegeven adres vindt hij werk en de zorgen zijn voorbij. Misschien vinden velen dit een aandoenlijk verhaal. Best mogelijk, dat het „een ware geschiedenis" is. Maar ik vind het een goedkoope en gevaarlijke voorzienigheidsprediking. Vertrouw maar op God, Hij helpt in nood! Jawel, als wij één ding maar niet vergeten, dat er honderden werkeloozen zijn, die even oprecht de knieën buigen en vragen om werk „aan het rechte kantoor en z j blijven werkeloos ... dagen, weken maanden. En wee dezen menschen, wanneer zij opgegroeid zijn 1b» d«e bepaaWe voorzienigheidsprediking. Zij raken God kwijt. Zij raken God onherroepelijk kwijt en zij worden bitter, wanneer hun in hun werkeloosheid deze kost als geestelijke spijze te bemoediging wordt voorgezet. _ ...., Men make zich geen illusies, zoo is de werkelijkhe d. Barbusse vertelt er van in „Het Vuur . i„rfcrt£> Een aantal gewonden, nog steeds in dreigend oorlog g vaar, dat hen straks zal overstelpen, zit bijeen in een du tere onderaardsche schuilplaats. Een verzameling menscheliike ellende. Een door zijn wonden gek geworden aviateur ontboezemt zijn ondervindingen: hoe hij gevlogen is boven de linies der beide partijen en gezien heeft, hoe daar gelijk U dï de mis werd" opgedragen en Gods hulp -é^pen werd door Duitschers en Franschen, gescheiden, maar gelijkelijk overtuigd, dat God met hen was. Dan volgt in het duister dit gesprek: . Ik" zegt een lijdensstem „ik geloof niet in God. Ik weet dat hij niet bestaat. ... om het lijden Ze kunnen ons alle praatjes vertellen, die ze willen en daarop aUe woorden toepassen die ze vinden of ontdekken zullen: al dat onschuldige lijden, dat uit een volmaakte God zou ontstaan, is een verdoemde hersenverdraanng. ]k" herneemt een andere man van de bank „geloof niet in God, om de kou. Ik heb menschen langzamerhand lijken zien worden, enkel door de kou. Als er ni goeie God was, dan zou er geen kou bestaan. Daar gaat niks van af Om in God te gelooven, moest er niets bestaan van wat er eigenlijk is. Nou zijn we daar ver vandaan, he! Eenige verminkten stemmen gelijktijdig, zonder elkaar zien, door een hoofdbeweging hiermee in. ,, „U hebt gelijk", zegt een ander, „u hebt gelijk. En dan vervolgt de schrijver: „Deze menschelijke wrakken, deze overwonnenen, in de overwinning verstrooid en afgezonderd, beginnen te begrijpen. In het treurspel der gebeurtenissen zijn oogenblikken, waarin de menschen niet alleen oprecht maar waarachtig zijn en men de waarheid op hen ziet neerdalen, aangezicht tot aangezicht." Het leven kan zoo onzegbaar hard en vreeselijk zijn en het is niet waar, het is een leugen, dat het voor ons, wanneer wij maar onze knieën buigen, zijn hardheid en zijn vreeselijkheid verliest. Indien Gods voorzienigheid inderdaad beteekent, dat God ons het leven van moeilijk gemakkelijk maakt, als wij maar op de knieën gaan, dan is er geen voorzienigheid Gods. Dan was er al geen voorzienigheid Gods in de dagen van onzen Heiland. Want Hij kroop in het stof, in groote angst voor het harde en vreeselijke dat komen zou: „Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan". Maar de drinkbeker ging aan Hem niet voorbij. Geen wonder, dat er zijn, die vragen: Is er wel een voorzienigheid Gods? Geen wonder, dat er zijn, die zeggen: Er is geen voorzienigheid Gods! Geen wonder, dat wij met onze tekst, die ons opwekt ons over Gods voorzienigheid te verblijden, wat verlegen zitten. De Heere regeert, de aarde verheuge zich! Dat is gemakkelijk gezegd, wanneer het ons goed gaat, maar zoo'n woord is in staat, een mensch opstandig te maken, wanneer het leven hard en vreeselijk is, wanneer allerlei verwachtingen worden stuk geslagen en allerlei idealen bij de hand worden afgebroken, wanneer het leven zich oplost in een aantal vragen, beangstigende en benauwende vragen zonder antwoord. En in onze dagen gaat het ons niet goed, maar is het leven voor velen inderdaad hard en vreeselijk. De Heere regeert, de aarde verheuge zich.... jawel.... maar de wereld is in nood, de volken staan aan den rand der vertwijfeling, duizenden menschen weten met de ellende van hun leven, stoffelijk en geestelijk, geen weg. De man, die dit woord geschreven heeft, weet er toch eigenlijk niets van.... Laten wij voorzichtig zijn. Wij weten wel niet, wie de dichter van Psalm 97 is en al evenmin, in welken tijd hij leefde, maar wel weten wij — en daar komt het toch eigenlijk alleen voor ons op aan — dat het een veelbewogen tijd was, vol roering en dreiging. Het gist en het kookt aan alle kanten. De wereld is een heksenketel. Alles wankelt en valt. Niets staat meer vast. Er gaat een oordeel over de wereld: Vuur gaat voor Hem uit en het verteert Zijn vijanden in het rond. Zijn bliksemen verlichten de wereld, het aardrijk ziet het en siddert. Bergen smelten als was voor 't aanschijn des Heeren, voor 't aanschijn van den Heere der gansche aarde. Oud-Testamentische terminologie. Maar wij kunnen deze terminologie heel goed verstaan: het is noodweer, het is een bewogen tijd. Niet alleen in natuurlijk opzicht, maar ook in geestelijk opzicht. In vers 10 staat, dat God Zijn kinderen redden zal uit de hand van de goddeloozen. Er zijn dus goddeloozen en zij hebben de macht. Zij hebben zooveel macht, dat het voor Gods kinderen — wij denken onwillekeurig aan Rusland — een vreeselijke tijd is. En toch, ja, toch begint deze man zijn Psalm en beeindigt deze man zijn Psalm met lof en dank. De Psalm zet in met het De Heere regeert, de aarde verheuge zich en laten de vele eilanden zich verblijden! En de Psalm eindigt met het zeker niet minder hoog gegrepen Gij rechtvaardigen, verblijdt u in den Heere en looft Zijn heiligen naam. Alles is in beweging en beroering. Het oordeel van God gaat over de wereld. Het is een vreeselijke tijd. Daar is geen enkel houvast meer. Maar deze man houdt midden in dit alles, ondanks dit alles, dwars tegen dit alles in, vast, dat de Heere regeert, dat er dus een voorzienigheid Gods is. Toch omsluit deze man al wat er gebeurt — louter vra- gen zonder antwoord — met zijn geloofsvertrouwen: de Heere staat er boven, Hij houdt de teugels van het wereldbestuur in handen. En dus kan het niet anders, of deze man verstaat onder de voorzienigheid Gods iets absoluut, iets principieel, iets radicaal anders dan zoo talloos vele christenen van onzen tijd er onder verstaan en het evangelisatieverhaaltje van Jansen en zijn werkelooze er onder verstaat. Of, en op zichzelf is ook dit een mogelijkheid, deze man moet een christen zijn van dat eigenaardige soort, dat alleen maar denkt aan de redding en de stichting van de eigen ziel en zich om het wereldgebeuren in het geheel niet bekommert. De wereld kan aan den rand van den afgrond staan, het laat hen toch eigenlijk koud. Alles draait bij hen om God en hun ziel en terwijl de wereld bloedt uit duizend wonden, zitten zij vroom te genieten met een boekje in een hoekje. Maar deze mogelijkheid kunnen wij in ons geval gerust uitsluiten. Zoo is de Bijbel niet. En zoo zijn de Psalmen in elk geval niet. Niet de eigen vrome ziel van den Psalmdichter staat in het centrum van de Psalmen, maar het werk van God. Israël is nooit individualistisch geweest. Het gaat niet om de enkele ziel, maar het gaat om Israël als het volk van God en in Israël gaat het om de wereld als de wereld, die door God geschapen is en die dus van God is. De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid. De vrome Israeliet zingt niet: hoe zalig ben ik, omdat God mij gered heeft, maar: hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort, en: juich aarde, juich alom den Heer! Daarom staan de Psalmdichters niet buiten het wereldgebeuren en daarom laat hen dat wereldgebeuren ook niet koud en onverschillig. Zij zijn kinderen van God, maar daarom ook en daarom juist „kinderen van dezen tijd '. Wat er omgaat in de wereld, gaat ook om in hun hart. De tijd met zijn vragen en nooden gaat dwars door hen heen. Zij staan er niet buiten, maar er midden in. Zij gelooven niet in God buiten het werkelijke leven om, maar midden in dat werkelijke leven. En ook moeten wij niet denken, dat de man van Psalm 97 kans ziet, met een paar teksten, meer handig dan geloovig bijeengebracht, de moeilijkheden op te lossen. Zoo zijn er ook wel, die altijd met teksten klaar staan. Voor elke vraag hebben zij het antwoord gereed. Voor elk probleem de oplossing. Zij begrijpen alles en zij verstaan alles. Het leven kan zooveel raadsels niet opgeven, of zij weten de oplossing. Zoo maar ineens, 't Begint inderdaad op een spelletje te lijken. Gods wegen zijn hun niet hooger en al evenmin dieper dan onze wegen. Zoo is de Bijbel niet. En zoo zijn de Psalmen in elk geval niet. De Psalmen staan in het teeken van het Nochtans heb ik met al mijn kracht Die Gods regeering overdacht, Maar 't was een stuk, dat in mijn oog, Mij moeilijk viel en veel te hoog! De man van Psalm 97 ziet de verwarring, zij gaat dwars door hem heen, dwars door zijn eigen leven en zijn eigen hart, maar hij ziet geen kans, haar met een paar teksten te verklaren of begrijpelijk en aannemelijk te maken. Hij behoort niet tot de menschen die alles pasklaar maken. In zijn leven stuit hij op vragen zonder antwoord. Het leven geeft hem raadsels op en het is geen spelletje, maar bittere ernst en de raadsels blijven raadsels, levensraadselen. Maar dwars tegen alles in en boven alles uit, houdt hij vast en belijdt hij: De Heere regeert! Nog eenmaal, hij weet heel goed wat er in de wereld te koop is, hij is kind van zijn tijd en van een begrijpen van wat God doet, is geen sprake. De Heere regeert, zeker, hij houdt het vast met beide handen, maar: Rondom Hem zijn wolken en donkerheid! Wolken en donkerheid zijn beeld van het onbegrijpelijke en het ondoorgrondelijke, beeld van de verborgenheid Gods, die ook als de zich openbarende God de verborgene blijft. Het doen en laten van God onttrekt zich aan al ons menschelijk redeneeren en overleggen. Niemand heeft ooit God gezien en niemand heeft ooit Zijn raad doorgrond of Zijn weg gekend. Nochtans: De Heere regeert! En: Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van Zijn troon! Hiervan is onze Psalmdichter zeker: de Heere is recht in al Zijn weg en werk, al begrijpen wij er niets van, al schijnt het ons onrecht. Dit is geen theodicee, geen door menschen geconstrueerde rechtvaardiging van de Godsregeering. Dit is ook geen levens- en wereldbeschouwing, die alle moeilijkheden ten slotte oplost. Dit is geloof — en de zekerheid dat de Heere regeert, geloofszekerheid —: een vaste grond van dingen die men hoopt en een bewijs van zaken die men niet ziet! Deze man zit er midden in en hij komt er toch boven uit. Daarom kan hij, niet goedkoop en niet gemakkelijk, maar toch inderdaad belijden: God heerscht als Opperheer; Dat elk Hem juichend eer'; Gij, aarde, zee en eiland, Verheugt u in uw Heiland, Hem dekt met majesteit Der wolken donkerheid; Hij vestigt Zijnen troon Op heil'ge rijksgeboón, Vol recht en wijs beleid. Gods vriend'lijk aangezicht Heeft vroolijkheid en licht Voor all' oprechte harten Ten troost verspreid in smarten. Juicht, vromen, om uw lot; Verblijdt u steeds in God; Roemt, roemt Zijn heiligheid; Zoo wordt Zijn lof verbreid Voor al dit heilgenot. (Psalm 97 : 1 en 7.) De Heere regeert, de aarde verheuge zich! En nu zeg ik niet: zoo moeten ook wij in onze bewogen dagen en onzen verwarden tijd ons geloof belijden, maar ik zeg wel: ware het onze belijdenis! De wereld is in sterke beweging. Ook nu dreunt de aarde, smelten de bergen als was, verlichten onheilspellende bliksemen de wereld. Wij zijn getuigen van geweldige dingen. Niemand weet wat er komen zal en wat het worden zal. Een aangrijpend drama, dat God voor onze oogen dicht. Neen, een oordeelsdag! De oorlog, de vreeselijke oorlog, ligt achter ons en de volken zien geen kans om vrede te maken. Niet met verwachting, maar met vrees en beven zien wij de Ontwapeningsconferentie van 1932 tegemoet. Er wordt voor den oorlog veel meer uitgegeven dan voor 1914. Daar staan veel meer mannen onder de wapenen dan voor 1914. Daar wordt veel verschrikkelijker wapentuig gefabriceerd dan voor 1914. Daar is de strijd tusschen het Oosten en het Westen. Het Oosten ontwaakt en al willen wij niet louter pessimistisch spreken over den ondergang van het Avondland, optimist kunnen wij toch onmogelijk zijn. Afgoderij van het geweld in Rusland en Italië: Bolsjewisme en Fascisme, en deze twee zijn geen nationale verschijnselen meer, het zijn wereldbewegingen, die overal werken. De afgoderij van het geweld is er alom. Een razende economische oorlog, die de wereld vernielt en als gevolg daarvan een schrikkelijke malaise en een angstwekkende werkeloosheid. Siegmund Schultze, dominé in een arbeiderswijk van Berlijn, heeft dezen zomer op de conferentie van den Verzoeningsbond te Lunteren gezegd, dat de groei van het communisme in Berlijn ongeveer gelijken tred houdt met de toenemende werkeloosheid. Hij vreesde voor den winter. En Prof. Joh. Ude, de Franciscaner, heeft kortgeleden uitgesproken, dat het in Weenen wel tot een uitbarsting moet komen. En dit alles blijft niet buiten onze grenzen, Ook in ons land gaan wij aan den lijve voelen, wat wereldkrisis beteekent. 'k Spreek nu maar niet eens over wat er woelt en gist aan de grenzen van China en Japan. Wij verstaan elkander: een waanzinnige wereld, in 't groot en in 't klein. Een kermis der ijdelheid tegelijkertijd en al weer in 't groot en in 't klein. Men danst naar den afgrond. Wij kunnen niet zeggen, dat er meer ernst komt. Al evenmin meer besef van verantwoordeijkheid. In de wereld niet en ook in de kerk niet. Zoowel de wereldsche als de kerkelijke zaken worden op den ouden voet voortgezet. Op z'n best komt er nu eens en dan weer een angst voor geld en goed. Maar ook de rust komt telkens terug: gelukkig staat de gulden veilig! Intusschen „siddert het al van 't woedend stormgedruisch". De wereld bloedt uit duizend wonden. Wolken en donkerheid. En elke goedkoope voorzienigheidsprediking breekt stuk op de hardheid van de feiten, die tezamen de wereldgeschiedenis vormen. Wat zal het worden? Wie zal het zeggen, het kan nog wel veel erger worden! Maar waar vinden wij dan toch houvast, waar alle houvast wordt weggeslagen? Laat Psalm 97 het ons zeggen: De Heere regeert! Ja, ware dit onze belijdenis in den nood van onzen tijd. Niet zoo: nu wij het zelf niet meer kunnen, gaan wij tot God en nu moet God helpen! Dat beteekent niets. Dat houdt geen stand. In Augustus 1914 liepen de kerken vol. Menschen, die nooit om God zich bekommerd hadden, zochten het toen bij Hem. Maar er bleef niets van over. Men kon het al heel spoedig weer zonder God stellen. Niet zoo: laten wij bidden om uitkomst, bidden of God de wereld en alle landen maar toch vooral ons land bewaren wil. Ook niet zoo: laten wij onze knieën buigen en vragen of God ons, desnoods met voorbijgaan van duizenden anderen, werk wil geven. Het gebed is geen middel om te krijgen wat wij graag willen. God is geen automaat. En het kan noodig zijn, dat de drinkbeker ditmaal ons en ons land niet voorbijgaat. Maar zoo, dat wij opnieuw of voor de eerste maal tot de ontdekking komen, dat God er is en dat God groot is en dat God vreeselijk is, dat wij weer herinnerd worden aan de bekende, al te bekende en daarom al te weinig gekende waarheid, dat de Heere regeert. Dat kunnen wij leeren in onze dagen, al is het een heel harde leerschool. Zeker, wij hadden God niet losgelaten. Maar wel hadden wij naast Hem andere goden, van wie wij ook iets verwachtten, misschien wel heel veel, misschien wel evenveel als wij van God verwachten, die wij ook dienden, misschien wel evenveel als wij God dienden. 'k Noem een zoo'n afgod, dien wij naast God gediend hebben: het geld! Nietwaar, niet God, maar het geld regeert de wereld. Leest de krant: niet God, maar het geld regeert de wereld en wij hebben het geld gediend. Want het geld gaf houvast en zekerheid. Het geld gaf rust en veiligheid. De één had het geld en vertrouwde er op. De ander had het niet en verlangde er naar. Het geld was de groote afgod. En het is nog de groote afgod. Want de angst, die er is en die ons allen bevangt, is de angst, dat het geld niet geeft wat wij er van verwacht hebben. God laat het de wereld voelen: „niet het geld regeert, maar Ik regeer; omdat de wereld een afgod gediend heeft en niet Mij, den eenigen en waarachtigen God, daarom is er de verwarring en de verscheurdheid, daarom strijdt het eene volk tegen het andere volk en wapenen zij zich allen tegen elkander, daarom strijdt de eene klasse tegen de andere klasse, de eene mensch tegen den anderen mensch." Dit moeten wij leeren in onze dagen: De Heere regeert! Dat wil zeggen: wij moeten en wij mogen in dezen tijd God leeren kennen, God in onderscheiding van de afgoden. God heeft het wereldbestuur niet uit handen gegeven. Integendeel. Haast zou ik willen zeggen: God neemt het in onze dagen geheel alleen in handen. En Hij doet het, door alle afgoden neer te slaan, door ons te laten voelen aan den lijve, dat de afgoden waardeloos zijn. Dat beteekent: een vreeselijke tijd. Want nu stort bijna alles ineen. Alles wat wij opgeEouwd hebben. Al onze trotsche bouwwerken. Dat is de verschrikking. Maar daarin moeten wij ons toch ook verheugen. Want nu komt er ruimte voor God, ruimte voor den levenden God. In het wereldgebeuren, dat wij niet begrijpen, is een openbaring van Gods Majesteit. Zijn oordeelen zijn er. En wanneer de oordeelen van God op aarde zijn, leeren de menschenkinderen gerechtigheid. De hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid en alle natiën zien Zijne heerlijkheid. Te schande worden allen, die de beelden dienen, die trotsch zijn op de afgoden. Sion hoort het en verblijdt zich en Juda's dochteren jubelen om Uwer oordeelen wil, o Heere God. Want Gij, Heere, zijt de Allerhoogste over de geheele aarde, Gij zijt hoog verheven boven alle goden. Dat is het, wat het ,,De Heere regeert" beteekent. Dat is het, wat het ,,De aarde verheuge zich" wil zeggen. Niet een blijdschap, omdat wij in onderscheiding van anderen geholpen worden. Maar een blijdschap, omdat God werkt en ons iets van Zijn werk laat zien, omdat God ontwaakt is en ons wakker schudt, omdat God de afgoden stuk slaat, opdat Hij alleen gediend en erkend zal worden. Dit werkt ook geen lijdelijkheid op de wijze van de door ons afgewezen goedkoope voorzienigheidsprediking. Op de belijdenis: Gij Heere, zijt de Allerhoogste over de geheele aarde, Gij zijt hoog verheven boven alle goden, volgt in onze Psalm dadelijk: Gij liefhebbers des Heeren, haat het kwade! De Psalm, die belijdt dat de Heere regeert, is tegelijkertijd een oproep tot den dienst van God, een oproep tot een zich afkeeren van de afgoden, een oproep tot een terugkeeren tot den eenigen waarachtigen God, een oproep tot bekeering. Het allervreeselijkste van dezen tijd is, dat dit zoo weinig beseft wordt, zoo weinig, dat de mogelijkheid bestaat, dat ook eenmaal van ons gezegd zal worden: „Ik heb ze geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld". Ziet gij het dan niet rondom u, dat inderdaad te schande worden, die de beelden dienen, die trotsch zijn op afgoden? Ziet gij het dan niet, dat de afgoden vallen? En wat zijn er een afgoden! De afgoden van onzen tijd: geld en macht, geweld en eigen belang, oorlog en zoo maar voort. Wie het zien, zij komen tot zichzelf, omdat zij komen tot God en zij verblijden zich, omdat er ruimte voor God komt. De Heere regeert! Dat beteekent: God roept ons op tot Zijn dienst, ons allen, landen en volken en overheden, standen en klassen, werkgevers en werknemers, ouden en kinderen en Hij vraagt van ons, dat wij aan de afgoden van onzen tijd den dienst zullen weigeren. Daarover verblijdt Sion zich. Daarover jubelen Juda's dochteren. Daarover verheugen zich allen, die den Heere vreezen. En zij gaan getuigen in dezen tijd: Al de goden der volken zijn afgoden, maar de Heere heeft de hemelen gemaakt! Geeft den Heere, gij geslachten der volken, geelt den Heere, eer en sterkte! Geeft den Heere de eer van Zijn naam! Zoo gaan wij ook in het wereldgebeuren onderscheiden. De Heere regeert, maar daarom zeggen wij maar niet zoo zonder meer tegen het wereldgebeuren ja. De geschiedenis is een product van menschelijke dwaasheid en goddelijke wijsheid. Wij kiezen van de laatste en tegen de eerste. Zoo zoeken wij onzen weg, geleid door Gods Geest. Zoo, ons stellend in dienst van God en onzen dienst weigerend aan de afgoden, staan wij vast, omdat de Heere ons vast doet staan, al valt alles. Zoo worden wij bewaard: Hij bewaart de zielen van Zijn gunstgenooten, Hij redt hen uit der goddeloozen hand. En zoo wekt deze bijbelsche voorzienigheidsprediking, die met de aan het begin door ons afgewezen voorzienigheidsprediking niets te maken heeft, aan het einde toch rust en vertrouwen. Rust en vertrouwen in den Heere. Rust en vertrouwen in Hem, die 't al regeert en dien wij kennen als een God van genade in Jezus Christus. Wij mogen naast den Psalmdichter staan, wij mogen hem de hand geven, wij mogen zijn Psalm tot de onze maken. Een groot wonder: een zwak en broos mensch, die zich in de verwarring van den tijd veilig weet in God en daarom zijn vrede bewaren magt ook onder het zwaarste leed. Ik denk aan de belijdenis van den Belgischen priester Hammenecker, die de verschrikking van den oorlog doorleefde en toch het vertrouwen bewaarde: Ik wil uit dankbaarheid eenvoudig nederschrijven,, Dat midden oorlogswee, dat midden vlam en vuur, Dat midden in den nood en dood, o God, tot op dit uur In dit mijn menschenhart Uw hemelvree wou blijven. Waar zal de weerwolf ons, Uw schapen, henendrijven? Uit huis en heiligdom, uit keld'ring, stal en schuur, Uit 't Vaderland? — het is al eender, maar de muur, Van Uw bescherming sterk, zal eeuwig, Heer, beklijven. Behoud in ieder hart, o God! dit is mijn bede, 't Genot dier zaligheid, bij Uwe komst beloofd Door Beth'lems Eng'lenzang: Uw vrede, vrede, vrede! Dan zullen de Uwen al met vroom geheven hoofd Al verder gaan, en waar ze gaan bij elke trede Toch stamelen: de naam des Heeren zij geloofd! De Heere regeert! Daar is nog één vraag, die een antwoord wil, de vraag: wie kan en mag zoo belijden? Onze Psalmdichter roept aan het begin van zijn Psalm de geheele wereld op tot deze blijdenis: De Heere regeert, de aarde verheuge zich! Maar hij weet al te goed, dat niet de geheele wereld naar hem luisteren zal. Daarom eindigt hij met de oproep: Gij, rechtvaardigen, verblijdt u in den Heere! Gij, rechtvaardigen! Dat zijn zij, die in een rechte verhouding tot God staan. Niet brave menschen, maar zondaren die vergeving van zonden gevonden hebben. Goddeloozen, die zich van de afgoden bekeerd hebben en nog altijd bekeeren tot den eenigen waarachtigen God. Doodgewone menschen, die ^ God kennen als den Heere, die God kennen in Jezus Christus. Die kunnen en die mogen zoo belijden en die doen het ook. Verwarring en toch: God! Geen uitzicht en toch: Vader! Want zij kennen God in Jezus Christus, onzen Verlosser en Zaligmaker. , Daarom is ons laatste woord: Jezus Christus. ^ God, die ik kennen mag in Jezus Christus als mijn God en mijn Vader, de Heere, Hij regeert. Dat is de diepste grond van mijn vertrouwen. Ook in dezen tijd. Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch overheden noch machten, noch wereldkrisis noch wereldnood, noch tegenwoordige noch toekomende dmgen Gods kinderen zal kunnen scheiden van de liefde van hun God, welke is in Christus Jezus onzen Heere. Daarom: . t u Gij rechtvaardigen, verblijdt U in den Heere, Gij kinderen Gods, looft Zijnen heiligen naam! Wat buigt gij u neder, o mijne ziel en wat zijt gij onrustig in mij, hoop op God, want al komen er nog veel vreeselijker tijden, de afgoden der volken zijn ijdelheid, de Heere regeert en Hij is in Jezus Christus mijn God en mijn Vader. Rust mijn ziel, uw God is Koning! De preekenserie „De komst van het Koninkrijk" bedoelt te geven getuigenissen van hen, die, thans nog gescheiden, in verschillende kerken en groepen arbeiden, maar zich daarbij willen sterken in het bewust* zijn, dat zij arbeiders zijn in het Koninkrijk Gods, dat gekomen is en ■ | " ■ ,111 — komt in den persoon van Jezus Christus als den Heiland der wereld. WIJZE VAN UITGAVE In deze serie verschijnt op den len en 15en van iedere maand een preek. Men kan zich abonneeren op een jaargang, loopende van October tot October, tegen een abonnementsprijs van VIER GULDEN VIJFTIG CENTS. Dit abonnementsgeld wordt in twee halfjaarlijksche termijnen van ƒ 2.25 bij vooruitbetaling voldaan. Afzonderlijke preeken zijn verkrijgbaar a 30 cents. Bij getallen belangrijke korting. Men vrage bij de uitgeefster aan. Abonnementen of bestellingen op afzonderlijke preeken worden aangenomen in iederen boekhandel en bij de Uitgeefster N.V. Arnhemsche Boek-, Cour.- en Handelsdrukkerij, Koningstraat 21 te Arnhem, (Postgiro No. 89148), Prachtbanden (voor het inbinden van ieder 12-tal preeken} zijn verkrijgbaar a 60 cents. Iedere serie (van 12 nrs.) is direct na verschijning van de laatste preek ook gebonden verkrijgbaar a ƒ2.90.