PRIJS 15 CENT 87 L 118 Open Brief aan de Generale Synode der Geref. Kerken te Arnhem inzake HET PROMOTIERECHT AAN DE THEOL. SCHOOL TE KAMPEN. UITGAVE: VEREENIGING TOT STEUN DER THEOL. SCHOOL (Afd. Delft) Verkrijgbaar: Chr. Boekhandel W. Mathlener, Voldersgracht 26 Giro 73267 DELFT Telefoon 1545 Aan de Generale Synode der Geref. Kerken te Arnhem. Als trouwe leden eener Kerk, (die den hals buigt onder het juk van Christus en vrij is van Synodalen dwang) gevoelen wij met beslistheid uiting te moeten geven aan onze gedachten inzake het Promotierecht aan de Theologische School te Kampen. Allereerst heeft het ons pijnlijk getroffen, hoe door een advies om over deze zaak te zwijgen een poging is gedaan het aanhangige rapport aan een algemeene belangstelling te onttrekken. Alle zaken toch voor Uwe vergadering vragen niet enkel de aandacht van Uwe afgevaardigden, doch zoo het goed is van alle leden der Gereformeerde Kerken. Zeer ernstig vragen wij dan ook Uwe aandacht voor een zaak, waarover reeds sinds 1879 door vele achtbare leden der Synodes onzer Gereformeerde- Kerken is geschreven en gesproken. Ondergeteekenden zouden het zeer betreuren zoo Uwe Synode mocht besluiten de uitoefening van het recht tot promoveeren niet aan de Theol. School te Kampen te verleenen. Velerlei redenen nopen ons, U onze gedachten niet te onthouden. Allereerst houden ook wij ons overtuigd, dat zoo Uwe vergadering besluit het gevraagde mild en royaal te geven, eea einde zou zijn gekomen aan een onaangename inkonsekwentie, dat een algemeen erkende Theol. Hoogeschool geen recht tot promoveeren zou bezitten. Mocht er vroeger misschien minder belangstelling voor het Promotierecht bestaan hebben, nu staat de zaak geheel ander*. De smalende woorden van 1914, als zou het een drijven van eenige mannen ziin, was toen onwaar en kunnen niet herhaald ; evenals vele anderen zien wij het als een eisch van een normal» en goede ontwikkeling, waartegen geen afdoende bezwaren zijm in te brengen. Zelfs de wetgeving in ons Jand geeft alsnog geen de minste moeilijkheden, slechts is het wachten op Uwe vergadering om Uw goedkeuring te hechten aan de uitoefening van het Promo¬ tierecht. Waar het nu een Hoogeschool betreft die reeds vanaf 1854 de Kerken heeft gediend en gesteund in haar moeilijkste jaren, daar kunnen de Kerken deze stichting onzer vaderen niet beter eeren dan door haar het gevraagde te schenken. Zonder te spreken over teleurstelling bij weigering, zien wij geen enkel voordeel zoo Uwe vergadering de uitoefening van bet Promotierecht mocht onthouden aan onze Theol. School. Veeleer zal bij toekenning een geestesgesteldheid worden versterkt, die door het U aangeboden meerderheidsrapport van curatoren heeft geleden en is gekrenkt. Wii wenschen in dezen brief geen voeding te geven aan verkeerde sentimenten in ons kerkelijk leven ; wel zullen wij trachten U op het allerernstigst te bewegen het U aangeboden meerderheidsrapport niet te aanvaarden. Wii meenen dat een Hoogeschool die reeds meer dan 75 jaar haar arbeid verricht in getrouwheid aan Schrift en Belijdenis niet kan en mag onthouden worden wat haar rechtens toekomt. Allerminst mag o.i. dit onthouden worden op de gronden, in het U aangeboden meerderheidsrapport, uitgewerkt. Vooral tegen dit laatste zouden onze gedachten gaan. Van harte zijn wij het eens met één onzer Hoogleeraren die aantoonde, dat door het advies der curatoren de Kerken van het Gereformeerde spoor worden afgedrongen (brochure Dr. Greydanus). Bovendien is o.i. het leven onzer Kerken in lijnrechten strijd met de beginselen in het meerderheidsrapport op den voorgrond gebracht. Aanneming, dan ook van dat rapport, brengt o.i. belangrijke veranderingen in het leven onzer Kerken. Dit laatste wenschen wij Uwe vergadering onder het oog te brengen. Het U aangeboden rapport zegt (bl. 17) : „We geven toe dat de H. Schrift in dezen geen uitdrukkelijk „verbod bevat- Op principieel Schriftuurlijke gronden blijkt het dus niet alleen buitengewoon moeilijk, doch, onmogelijk het Promotierecht af te wijzen. Indien dan ook inderdaad vaststond dat de H. Schrift zulks zou verbieder,dan hadden Uwe deputaten een gemakkelijke taak gehad en zou uwe vergadering van Godswege geroepen zijn het gevraagde met klare, belijnde Schriftuurlijke argumenten, als een dwaling aan te wijzen, nu echter het rapport zelf zegt dat zulks niet het geval is, is voor velen het alles beheerschende bezwaar weggenomen. Blijken er, niettegenstaande dit, nog principieele bezwaren te bestaan, dan zijn het slechts bezwaren van anderen aard, waarover verschil van gevoelen mogelijk is. Wij meenen dit als uitgangspunt van onze gedachten te kunnen nemen (als één der hoofdzaken). vPr£p,TS' ",0geenf' ZO° .de, Heili£e Schrift uitdrukkelijk iets zou verbieden dan zal een ieder zich aanstonds buigen voor de afdoende uitspraken der Schrift. Daarom, mdien er enkel vanuit universitair standpunt beEwS UitT/eninè va? het Promotierecht bestaan, dp nitnlfl V' V°tr !v* ver.Êade1"ng geen beletsel te wezen de uitoefening van het Promotierecht toch toe te kennen. Wij betreuren dat het meerderheidsrapport in zijn samenstelling weinig blijk geeft van verdragende sympathie voor de Sr ,-,0 e1^ ,even vfeinië haar Schriftuurlijken en erkrecht er lijken grondslag eenigermate onderschrijft of als uitgangspunt neemt. Dat juist de meerderheid der verzorgers onzer School een ons minder sympathek rapport aan U uitbrachten, heeft ons zeer getroffen, hoe gaarne hadden wij het anders gezien, temeer daar wil met onduidelijk op vele plaatsen herinnerd worden aan dezelfde oude en lang weerlegde argumenten, gebruikt ten bate der wetenschap in het algemeen, maar daarom nog niet in het belang der Kerken. Wij voor ons achten het Promotierecht, in tegenstelling met het meerderheidsrapport als een ongezochte mogelijkheid voor de J heol. School. De Kerken toch hebben in 1896 gezegd dat de opleiding wetenschappelijk moest wezen. Waarom behoort dan op dit standpunt het jus promovendi tot een abnormale ontwikkeling ? AUerwege is er een vraag naar mannen, weionderwezen in de ^ c.. j ' ln Wijsheid en kennis niet onderdoende voor de bestrijders van het evangelie. Temidden van de verwarring op geestelijk gebied zal een ieder Chnstusbelrder zich van harte verblijden zoo er nog wordt gevonden een diepgaande studie betreffende de dingen Uods. Hoe treurig zou het zijn zoo uwe vergadering een aanmoediging tot studie in de Theologie moest geven, tot alweer van het ongeloof, dat van alle gevaren, welke volk en vaderland bedreigen, het doodelijkste is. Gelukkig is er in onze Kerken nog een begeerte naar de Kennis Gods; waarom zou dan uwe vergadering, die enkel het groote belang der Kerken tot haar terrein van arbeid heeft niet besluiten de eigen zonen der Kerk in de gelegenheid te ,en zich zoo volledig mogelijk te bekwamen voor hun t^ak? Waarom moet bi?na iedere verandering ten goede aan de School derKerken teweeg worden gebracht met zooveel moeite? v. aarom dat remmen van de ontwikkeling der Eigen Inrichting ? 1 De Duitsche Johannieter Orde heeft dit verzoekschrift gezonden ann de zonen van den Evangelischen Adel. Zij worden aangespoord, zich meer aan de studie der Theologie te gaan wijden. Het rapport spreekt van aandringen op ontwikkeling (blz. 7, regel 18v.v.) en terecht; dat moeten aandringen op ontwikkeling. Is het niet een droef verschijnsel ? Ontwikkeling zegt ons de natuurlijke groei, de spontane vooruitgang, de vanzelfsprekende uitgroeiing tot het hoogst bereikbare. Aandringen, daarom op ontwikkeling der Eigen Inrichting moest niet noodig zijn. De Theol. School toch, kan niet enkel bestaan van collecten en legaten; zij moet deelen in de hoogste achting, in de hartelijke sympathie der Kerken, want het is immers de eer en de roeping der Kerken haar Theol. Hoogeschool tot de rijkste ontplooiing te brengen. Wij achten dan ook de uitoefening van het Promotierecht te liggen in de lijn der ontwikkeling van de School der Kerken. Ziende dan heen over de universitaire bezwaren (is het niet genoemd een academische kwestie ?) roepen wij ons voor den geest het waarachtige belang van Christus' Kerk, die vraagt om dienaren der Woords, rijk aan wijsheid, diep van inzicht en breed van blik, om als ware Godgeleerden de gemeenten te leiden en te leeren. Zou nu de Koning der Kerk zich bedroeven indien aan de stichting Zijner Kerk mannen werden gevormd tot alle goed werk volledig toegerust ? De Kerken moeten dienaren hebben in volle wapenrusting ! Hiertoe kan de volledige studie dienstbaar zijn ! Op dit standpunt kan ja mag de Kerk zich niet vergenoegen met een minimum ! Het beste niet genoeg voor de Kerken ! Zouden nu de gezanten van Christuswege niet aan de Eigen Inrichting, na een studie tot candidaat in de Heilige Godgeleerdheid, mogen geraken tot het eigenlijke doel n.1. Doctor in de H. Godgeleerdheid ? Het doctoraat ligt toch in het verlengde van het candidaatschap ? De vruchten dezer studie vallen den Kerken ten slotte weer toe. Waarom dan gewacht met uwe goedkeuring aan deze zaak, reeds in 1879 aan de orde gesteld ? Zeer wel weten wij, dat het heil der Kerk niet hangt aan deze zaak; God kan buiten alle studie om mannen aan zijn Kerk geven ; doch nu God de middelen in ruime mate geeft, zoowel stoffelijk als geestelijk, nu God de begeerte tot diepere studie in het hart geeft ; nu God Zijn Kerk hoogleeraren schenkt ten volle berekend voor hun arbeid, zou daar uwe vergadering het gevraagde weigeren ? En bovendien, ook zij, die het vragen, doen zij het uit eigen eer of voordeel ? Immers neen ! Eerlijk en oprecht achten ook zij, en wij met hen, het tot zegen der Kerken en zijn in geen enkel opzicht met minder liefde tot de Kerken werkzaam, dan uwe vergadering. „Immers de verleening van het jus promovendi is geen daad „van revolutie, doch een daad van gezonde evolutie" (Ds. Oosten. Ligt het doctoreeren op de lijn v. d. ontwikkeling der Theol. School). Nog wenschen wij uwe vergadering op een andere zaak te wijzen, n.1. op de konsekwenties, die een onverhoopte aanneming van het meerderheidsrapport noodzakelijk maken. Terecht is gezegd: „Regeeren is vooruitzien". Uitgesproken blijft, dat geen Schriftuurlijk verbod iets zou verbieden. Niettemin blijken er „ernstige principieele bezwaren" te bestaan tegen de uitoefening van het Promotierecht, omdat Christus (volgens uwe deputaten] aan Zijn Kerk geen ambtea gaf voor de wetenschappelijke beoefening der Theologie (bl. 18—19 meerderheidsrapp.) Hoewel hierover, blijkens verschillende brochures, andere gedachten bestaan dan het meerderheidsrapport geeft te vermoeden, nemen ondergeteekenden de vrijheid de levenspractijk der Geref. Kerken te toetsen aan deze opvatting. Op dit „beginsel" n.1. rust o.i. de voorgestelde weigering bijna geheel. Is dit „beginsel" onweersproken Schriftuurlijk, dan zouden de Kerken op het verkeerde spoor komen zoo uwe vergadering besloot het Promotierecht toe te kennen. Maar ook het andere worde niet vergeten ! Blijken de Kerken tegen dit „beginsel" in te gaan, dan behoort het tot de reformatorische arbeid, dit „beginsel" tot practische erkenning te brengen. Het meerderheidsrapport zegt toch, dat „een groot deel onzer Kerken deze ernstige en principieele bezwaren" deelt. (bl. 19, regel 17). Een van beiden ! Is dit „beginsel" waarlijk een „beginsel", dan ook aanvaarden over de geheele linie en niet enkel aanroeren om het Promotierecht af te wijzen. Het wil ons toch voorkomen, dat onze Geref. Kerken weinig ernst maken met dit uitgesproken beginsel, n.1. dat Christu» geen ambt aan Zijn Kerk gaf voor de wetenschappelijke beoefening der Theologie. Indien Christus geen ambten gaf voor de Wetenschappelijke Theologie, dan mag er door de bestaande ambten ook niets voor de Wetenschappelijke Theologie, nog minder voor de Wetenschap gedaan worden, daar zij op dit standpunt tegen Christus' opdracht in zouden gaan. Wanneer wij nu met deze gegevens voor oogen de Kerken be- zien, dan is het ons onmogelijk te zeggen, dat uit dit „beginsel" wordt geleefd. Allereerst zien wij, dat een zeer groot deel der actie voor de Vereeniging voor Hoogeronderwij's (de Wetenschap in het algemeen) via de kerkelijke ambten wordt gevoerd. Niemand zal dit ontkennen ! Vele kerkelijke periodieken, uitgaande van sommige Kerkeraden, werken mede om meer liefde en offervaardigheid voor de Vereeniging voor Hoogeronderwi s aan te kweeken. Nu kan men dadelijk bewijzen, dat hier geen directe ambtelijke werkzaamheden plaats grijpen, doch practisch gesproken bestaan deze bladen door dat er een Kerk is en loopt deze propaganda dus min of meer over de Kerk. Zuiver zou het zijn, zoo die propaganda wsrd aangevat door de Vereeniging voor Hoogeronderwiis zelve, Schreef onlangs niet één der Hooéleeraren der Vrije Universiteit, dat (theoretisch) de Vrije Universiteit vrn nature los, naast de Geref. Kerken staat ? (Heraut 20 April). Zoo is het ook ! Van nature staan Kerk en Universiteit gescheiden ! Wij meenen ons niet aan ovedrijving schuldig te maken, zoo wij uwe vergadering schrijven, dat practisch gesproken, de Gereformeerde Kerken, door haar persorganen en ambten, de vereeniging voor Hoogeronderwiis staande houden. Deze vereeniging is in haar geledingen zoo vervlochten met de Geref. Kerken, dat het zeer moeii;k is, ons de waarachtige verhouding voor oogen te stellen tusschen Kerk en Wetenschap. Wij merken deze dingen niet op, als zouden wij tegenstanders zijn van Geref.Hoogeronderwi's. Niemand legge ons dit ten laste, doch zoo het „principieele en ernstige bezwarr" tegen het Promotierecht juist is, dat Christus geen ambten aan Zijn Kerk gaf voor de Wetenschap (ook niet voor de H. Godgeleerdheid) dan moet ook alle arbeid voor de Wetenschap geschieden buiten de Kerk en gescheiden van de ambten. Een ieder nu, die geen vreemdeling in onze Kerken is, zal aanstonds toegeven, dat dit laatste toch practisch geenszins het geval is. Zeer wel weten wij, dat het verband tusschen Kerk en Vrije Universiteit (als stichting van Wetenschap) niet zoo los is als theoretisch behoorde. Dit komt o.a. uit in de jaarlijksche afvaardiging van ambtsdragers naar de samenkomsten der Vereen, voor Hoogeronderwijs. Deze ambtelijke afvaardiging berust op het lidmaatschap der Kerk van de Vereen, v. Hoogeronderwijs. Dit verband komt mede uit in de dit jaar te houden feestcollecte in onze Kerken ten bate der Geref. Wetenschap. Nu zegt men, het groote belang dat de Geref. Kerken hebben bij de Geref. Wetenschap, zou dit nauwe verband eischen tusschen Kerk en Wetenschap. De Kerken hebben er belang bij. Hoewel principieel dus Kerk en Wetenschap gescheiden staan eischt het belang het nauwe verband. Hier gaat o.i. dus het belang boven het beginsel. Zelve aanvaarden dus de Kerken dit beginsel practisch niet doch wel is het een „principieel en ernstig bezwaar" tegen het Promotierecht. Op deze wijze zou het belang er zijn om het zeer nauwe verband tusschen Kerk en Wetenschap over de gestelde grenzen zelfs, te verdedigen, en is het principieele onderscheid er, om het jus promovendi af te wijzen ! (zie bl. 19 meerderheidsrapp.) Nog eens: wij schrnven dit niet, omdat wij protesteeren tegen eenig feit, ook wii werken gaarne mede aan de belangen der Geref. Wetenschap. Doch alle dingen in de orde ! Christus heeft Zrr Kerk een lastbrief nagelaten en wij kunnen niet inzien, dat het jus promovendi tegen Christus bevel ingaat. De Theol. School heeft een Schriftuurlijken grondslag, die door de Kerken is aanvaard. Daarom gaan o.i. (over belangen gesproken) de belangen der Kerk boven die eener Vereeniginé en mag daarom nimmer een Kerk de dienstbare ziin van een Vereeniging. (zie Bazuin 1902, 11 Juli, art. Ds. W. H. Gispen). Uwe deputaten sf'hri'ven terecht, dat wii ,,als Christenen, om .^zuivere lijnen te trekken voor het kerkelijk leven, niet uitgaan „van de vraag, wat men al «nag doen, maar van deze andere, ,,wat positief voortvloeit uit de roeping, waarmede wij door God geroepen zijn." Wii kunnen niet nalaten dit gedeelte uit het rapport u voor de aandacht te roepen en vragen u ernstig, wanneer het inderdaad gaat om zuivere liinen. deze zuivere lijnen ook tot practische erkenning in onze Kerken te brengen. Deze opmerkingen kunnen gesteld buiten het meerderheidsrapport om, doch uwe deputaten gronden op deze gegevens de weigering van het jus oromovendi. Uwe vergadering zal toch nimmer dulden, dat er tweeërlei weegsteen in de Kerken wordt gebruikt ? Het karakter onzer Kerken is mild en goed, zoowel voor de Theol School als voor Vereen, v. Hoogeronderwiis; waarom dan de vrijgevigheid vnor de belangen der Wetenschap te laten gaan tot over de gestelde tfrenzen en daarna groote angstvalligheid aan den dag te leggen, zoo het de ontwikkeling der Theol. School betreft ? Nimmer hopen wii. dat het Promotierecht worde gegeven als iets waartegen nu éénmaal geen argumentatie meer mogelijk bliikt en men dieswege verplicht is, niet te weigeren. Doch het worde gegeven uit ruime en volle sympathie voor de stichting onzer vaderen, als een welverdiende hulde aan de School der Kerken, die meer dan drievierde eener eeuw onder den zegen Gods getrouwe dienaren aan onze Kerken heeft geschonken. Thans staat uwe vergadering voor een afdoende beslissing, die o.i. niet langer behoeft uitgesteld en niet mag verschoven door andere voorstellen, die niet aan de orde zijn. Verkrijge dan de Theologische School te Kampen, datgene, wat haar o.i. rechtens toekomt. Van harte wenschen wij uwe vergadering toe breedheid \ an geest en een ruim hart dat warm klopt voor de Kerk des Heeren, waardoor een innige wensch van ons en vele uwer broeders in vervulling ga, dat de Theol. School ontvange, als een kroon op haar getrouwe en heerlijke arbeid, de uitoefening ▼an het Promotierecht. Met heilbede en br, gr. A. J. DE B00. E. G. ARNOLD. C. M. v. d. DOES, H. A. HERSTEL (Secr.) L. S. Bij vergaderingSbesluit van 23 April 1930 is aan onderstaande commissie uit de Delftsche Vereeniging tot Steun der Theol. School te Kampen, opgedragen een Open Brief te zenden aan de Generale Synode der Gëref. Kerken te Arnhem, inzake het Promotierecht aan de Theol. School. Onze gewortelde liefde jegens 'de School deiKerken deed ons besluiten aldus te handelen. DE COMMISSIE: • A. J. de Boo E. G. Arnold C. M. v. d. Does H. A. Herstel (Secretaris) Men zende 15 cent aan postzegels en U ontvangt dezen Open Brief. chr. boekhandel w. mathlener voldersgracht 26 'delft