87 l pjgPSib 136 179S. 1893. 'H EESTNUMyVLER DEK „Berichten uit de Heidenwereld" bij de viering VAN HET J]euwbeest vaij Ijet Zeister Zendingsgenootschap. 13 September 1893. jGrESCHIEDENIS VAN HET Zeister Zendingsgenootschap. De geschiedenis van ons Zeister Zehdingsgenootschap is het, die wij hier den vrienden van dat Genootschap komen aanbieden. Loont het de moeite de Geschiedenis van een Hulpgenootschap te schrijven? Zal zij wel belangstellende lezers onder de zendingsvrienden vinden? Dat het zoo zij! Maar al ware het ook niet zoo, het scheen ons een plicht van dankbaarheid jegens onze vaderen en jegens den God onzer Vaderen eens iets aan het daglicht te brengen van hetgeen zij, door den Geest des Heeren opgewekt, dachten en deden voorde zending, toen deze nog zeer geminacht was. Niet de arbeid van een Paulus was en is die van ons Genootschap, dat geene eigene zendelingen heelt afgevaardigd en geene eigene zendingsposten opgericht. Slechts het werk van een Epalroditus te doen kreeg het tot zijn deel. Als datgene wat het gedaan heelt en nog doet, maar een welriekende reuk, eene aangename offerande, Gode welbehagelijk, geweest is en nog is (Filippenzen 4 : 18)! Tot het brengen van eene zoodanige offerande sterke de Heer ook in den toekomst Bestuur, leden en vrienden van ons Genootschap, en allen die de komst van het koninkrijk der hemelen liefhebben. I. Hoe de Zendingsijver de Moravische Broeders naar Nederland gebracht heeft. Toen in 1732 en 33 de eerste zendelingen van llerrnhut uitgingen, stond de republiek der Vereenigde Nederlanden nog op het toppunt harer koloniale macht en uitbreiding, al »is ook de toestand en de houding dei Republiek nooit zoo roemloos en onbeduidend geweest als juist in dezen tijd."1) Nog was zij de eerste koloniale mogendheid van Europa. De Oost-Indische eilanden, alsmede het heerlijke Ceylon, en de Kaap de Goede Hoop stonden onder het beheer der Oost-Indische Compagnie, terwijl Guinea in Afrika, en Suriname en Berbice in Amerika door de West-Indische bestuurd werden. En ook buiten dit gebied ontmoetten reeds de bovengenoemde zendelingen den Nederlandschen invloed als zij b. v. op St. Thomas het Nederduitsch moesten gebruiken, ol aan de Hollandsche walvisch- 1) Groen y. Pr. GeecJi. v. h. V. g 530. vaardeis naar de barre kust van Groenland den toevoer hunner levensmiddelen hadden te danken. t Is dus niet te verwonderen, dat Spangenberg, toen hij in het najaar van 1734 naar Engeland reisde', hier te lande eenigen tijd vertoefde, om te zien, waai' gunstige gelegenheid was, niet slechts om een zendingswerk te beginnen, maar ook om den leden der gemeente, die in hunne geloofsvrijheid te Iierrnhut schenen bedreigd te worden, eene schuilplaats aantebieden, waar zij koloniën stichten en onbelemmerd naar hunne overtuiging mochten leven. Te Amsterdam knoopte Spangenberg met het Bestuur der Surinaamsche compagnie onderhandelingen aan. Het resultaat was, dat dit zich bereid verklaarde met 8 gezinnen een proef in Suriname te nemen; ieder gezin zou 180 morgen land, vrijen overtocht van Amsterdam at, en iedere met de wet. overeenkomstige persoonlijke vrijheid verkrijgen, van eed en krijgsdienst ontheven blijven, en allen werd vrijheid van Godsdienst toegestaan met eigen predikanten en het recht de kerkelijke bediening uitteoefenen." Spangenberg merkte op, »dat het be^ kwame en geloovige broeders en zusters moesten zijn, om in dat land niet een buit der vleeschelijke vrijheid en van den handelsgeest te worden, want landbouw en ambacht waren toch de voor christenen meest geschikte bedrijven. Aan vrienden zou het hun te Amsterdam niet ontbreken." In deze had Spangenberg gelijk. Isaak Lelong was met Spangenberg bekend geworden en ingenomen met hetgeen hij van Iierrnhut en dè geschiedenis der oude broederkerk gehoord had. gaf hij zijn boeksken uit:»Gods wonderen met seyne kerk." Dit wekte veel belangstelling hier te lande en opende veler harten en huizen voor de Broeders. Op het bericht van Spangenberg, die zelf zijn reis naar Engeland en Amerika vervolgde, werden in 't voorjaar van 1735 drie broeders naar Suriname gezonden om het land te leeren kennen; één hunner stier! aldaar, de 2 anderen keerden 1736 terug en pleitten voor het aanvaarden van den zendingsarbeid én te Paramaribo onder de slaven én te Berbice onder de Arawakken. Toen was juist Graaf Zinzendorf in het voorjaai voor den eersten keer in Holland geweest. Hij besprak te Amsterdam zijne plannen o. a. met üs. v. Alphen, den burgemeester van Bempden, en den admiraal Sommelsdijk, die zich bereid verklaarden hem zooveel mogelijk behulpzaam te zijn. Van Amsterdam uit, zeiden zij, is voor de Broeders gelegenheid om in de geheele wereld te gaan. Of zij naar de Kaap de Goede Hoop, tot de Hottentotten, naar Ceyton enz. wilden gaan?" »Ik nam het ad referendum, schrijft Zinzendorf, omdat ik in soortgelijke dingen niets zonder het lot doe." Hij was van plan eene broedergemeente in Holland op te richten. y>Zij zal geschikt zijn, om van daar de geheele wereld met het Evangelie te vervullen." Men ging dadelijk aan 't werk. Op 't grondgebied der prinses van Oranje bij IJsselstein werd nog in 1736 met de oprichting eener kolonie Heerendijk een begin gemaakt. Reeds in t voorjaar van 1737 werd de bekende Georg Schmidt naar de Kaap gezonden en 2 andere broeders naar Hollandsch Guinea (WestAfrika), en ook Ceylon werd niet vergeten. In Juni van 1738 vertrokken van Heerendijk 2 broeders, één hunner, de heldhaftige üaHNE, die hier te Zeist in 1768 stierf en begraven werd, naar Bio de Berbice. In de nu eerst (1739) gegeven concessie om zich ook in Suriname te vestigen^ was er wel geen sprake meer van aan hen aftestaan terrein en vrijen overtocht; maar toch werd hun vergund hetgeen voor nen hoofdzaak was, vrijheid van godsdienst, en zoo vertrokken nog in hetzelfde jaar 5 broeders naar Paramaribo, niet als kolonisten, maar om zendingswerk te doen. Doch nu de liefelijke eerste knoppen van den zen- dingsarbeid der Broedergemeente zich in de koloniën van Nederland begonnen te vertoonen, viel een verderfelijke vorst in, die daarvan eenigen doodde, anderen niet tot vroolijken wasdom liet komen, en zoo werd het zwaartepunt der zending der Broedergemeente van uit de Hollandsche naar de Deensche en Engelsche kolonies verplaatst. Toen in '1737 Zinzendorf weer op weg naar Engeland door Holland kwam, had hij een dispuut met den hervormden predikant Manger omtrent de leer van de reprobatie, die hij ten sterkste tegensprak. Nu begon men tegen hem te schrijven en voor de broeders te waarschuwen. In 1738 passeerde Zinzendorf op reis naar Deensch-West-Indië Holland voor de derde maal. Zijn vriend Fr. v. Watteville, die te Heerendijlc werkzaam was, had juist een verdedigingsschrift voor de Broeders laten uitgaan; hij toonde dat zij de nakomelingen en echte navolgers der oude Boheemsche en Moravische Broeders waren, en weêrlegde 12 tegen hen voorgebrachte beschuldigingen betreffende hunne zoogenaamde dwaalleeren. Zinzendorf was niet bizonder ingenomen met het uitgeven van dit geschrift, maar hij hechtte er zijn zegel aan. Dadelijk vaardigde nu de Amsterdamsche hervormde kerkeraad een «vaderlijken Herderbrief' uit aan zijne gemeenten, om hen te waarschuwen tegen de dwalingen der Herrnhutters, die noch luthersch, noch hervormd, noch Boheemsch-Moravisch, maar mystici waren. Te vergeefs protesteerden enkele kerkeraadsleden, o. a. de predikanten de Bruijn en Stiphout en zelfs de president van den kerkeraad Plantinus. De eerstgenoemde diende een schriftelijk protest in tegen de veroordeeling zonder behoorlijk onderzoek en eischte öf intrekking van den Herderlijken brief öf het mededrukken van zijn protest. Aan dit laatste werd voldaan. De magistraat liet zelfs den Herderlijken brief eerst confiskeeren, maar trok dit besluit weêr in met protest tegen de intolerante en onwettige wijze van handelen, waarvan de kerkeraad de gevolgen zou moeten verantwoorden. Zinzendorf gaf dadelijk een protestschrift in het licht, en ook de predikanten v. Alphen , Stiphout en Plantinus wraakten in 't openbaar de in Holland ongehoorde kerkelijke vervolging. Edoch het wantrouwen was gewekt, en tientallen van jaren waren noodig om het te verminderen en wegtenemen. Vooral naar de koloniën werd de Herderlijke brief gezonden, en gaf aldaar eene maar te welkome aanleiding om den zendingsarbeid der Broeders te belemmeren en tot stilstand te nopen. Hij werkte er toe mede, dat Nitschmann en Eller weldra Ceylon moesten verlaten, dat zelfs Schmidt geen vergunning kreeg, na met verlof naar Europa teruggekeerd te zijn, om zijn gezegend werk voorttezetten, en dat de arbeid te Paramaribo ook spoedig moest gestaakt worden, in het kort, dat op Nederlandsch gebied slechts in Be'bice de zending staande kon worden gehouden. De hoop van Zinzendorf van uit Nederland de wereld met het Evangelie te kunnen vervullen ging te niet. Maar zelts onder deze treurige omstandigheden kon het heilig vuur der liefde tot de zending niet geheel en al uitgedoofd worden. Niet slechts bleef Heerendijk vooreerst hetgeen Ciiristiaan David onder het bouwen gezegd had: »een posthuis des Heilands voor de boden, die tot de heidenen gingen en van daar terugkeerdenmaar ook in den kring der vrienden en in de zending belangstellenden te Amsterdam hield men het oog op dit werk des Heeren gericht. Op zijne reis door Holland werd A E. Richter^ een koopman uit iSiraalsund, en nu lid der Broedergemeente, door het verkeer met admiraal Schrijver te Amsterdam aangespoord nog op zijn hoogen leeftijd naar Algerië te gaan, om daar aan de (blanke) slaven den troost des Evangelies te brengen; bij den voorstander der Armenische kerk te Amsterdam had Z. zelf in 1738 navrage gedaan naar de Mohammedanen en heidenen (Gebers) in Perzië, waarheen wel is waar eerst in 174(5 op de Synode te Zeist twee broeders werden afgevaardigd; en te Amsterdam werkte van 1739—51, in welk jaar hij predikant te Zeist werd, de uitstekende L. Lieberkühn met grooten zegen onder de Joden. Zoo kan het ons dan ook niet verwonderen te hooren, dat er reeds vóór het jaar 1741 te Amsterdam een Genootschap tot uitbreiding van het Evangelie onder de heidenen bestond, hetwelk, samengesteld uit verscheidene leden en vrienden der Broedergemeente, werkzaam was om hare zendelingen met der daad te ondersteunen. Dit genootschap hield van 1746 tot 1750 menigvuldige en gezette bijeenkomsten, tot dat ongelukkig verscheidene omstandigheden aanleiding er toe gaven, dat dit edele werk voor dien tijd werd opgeschort." ( Voorbericht in No. 1 der i> Berichten v. d. Zendelingen der Evangelische Broedergemeente onder de HeidenenZeist 1798.) Wij missen helaas nadere mededeelingen en inlichtingen aangaande dit Genootschap. Het vond spoedig eene zuster in de London society for the furtherance of the Gospel, die in 1741 opgericht, werd om insgelijks tot de kosten der zending der Broedergemeente de benoodigde middelen bijeentebrengen. Maar beide Genootschappen lieten na 1750 den moed zinken en geraakten in verval, ja het Nederlandsche loste zich op, omdat sedert 1750 door ongelukkige omstandigheden, fouten en lichtzinnigheden, het crediet der gemeente zoo diep gezonken was, dat vele der vrienden zich wantrouwend van haar terugtrokken. II. De Broedergemeente te Zeist en de hervatting van het zendingswerk aan de Kaap. Iieerendijk bij IJselstein, het «posthuis des Ileeren voor de Zendelingen," van waar een groot aantal van dezen tot de heidenen was uitgegaan, bleek in menig opzicht minder geschikt voor uitbreiding en om als vereenigingspunt te dienen voor hen, die in de Broedergemeente belangstelden. Zinzendorf bezocht in 1745 wederom Holland. Te Amsterdam verkeerde hij met verscheidene geziene predikanten, en slaagde er toch in bij eenigen het wantrouwen tegen de broeders wegtenemen. Te Iieerendijk gekomen bleek hem dadelijk de noodzakelijkheid om deze gemeente te verplaatsen naar eene meer geschikte omgeving. Zijn vriend, de rijke Amsterdammer Schellinger, een doopsgezinde, kocht in 1745 het slot en de vrije heerlijkheid 'Zeist, en dadelijk sloeg men nu de handen aan 't werk, om de -gebouwen optetrekken, die nu het Broeder- en Zusterplein vormen. Er volgden jaren, die voor ons doel weinig feiten opleveren. Het oordeel, door de Utrechtsche Synode van 1749 over de Herrnhutters uitgesproken en tot 1783 in in hare notulen gehandhaafd, ging de aanklachten van den herderlijken brief van 1739 nog verre te boven, en moest een diepe kloof tusschen hen en de leden der Hervormde kerk veroorzaken. Zoo gebeurde het, dat helden in den strijd der zending b.v. Th. en C. L. Schumann, R. Stoll en anderen door Zeist en Nederland trokken, zonder dat iemand buiten den kring der gemeente zich er aan liet gelegen liggen. Was in nationaal opzicht het karakter van Zeist in 't begin meer Nederlandsch geweest, zoo werd het weldra meer Duitsch, door den sterken toevloed van Broeders en Zusters uit de toenmaals opgeheven gemeenten in de Wetterau Door in- en uitwendige moeielijkheden heen wies de nieuwe gemeente op voorspoedige wijze. Zij trok meer en meer de aandacht van vele, en van heinde en ver kwamen belangstellenden om haar te zien, hare inrichtingen te leeren kennen, de prediking des Evangelies te hooren en in de godsdienstoefeningen deel te nemen. Dit werkte natuurlijk mede, om de verkeerde voorstellingen van lieverlede wegtenemen, die, algemeen verspreid, de werkzaamheden der gemeente naar buiten veelvuldig belemmerd hadden. Wel was Zeist toen niet de eenige broedergemeente in ons land, maar ook te Haarlem, Amsterdam,—1807 Blokzijl en Akrum waren er met eigene voorgangers, terwijl te Middelburg, Gorkum, 's Hertogenbosch en Gouda zich kringen van vrienden der Broedergemeente bevonden, die hunne stichtelijke bijeenkomsten hadden en in geregeld verkeer met de Gemeente stonden. Edoch was Zeist voor allen het middelpunt, hier alleen woonden leden der gemeente, nauw aaneengesloten te zamen, hier alleen kon men de eigenaardige inrichtingen die uit Herrnhut in alle andere plaatselijke gemeenten overgenomen waren, waarnemen en vooral sedert in 1768 het tegenwoordige kerkgebouw geopend werd, der rijke verscheidenheid der godsdienstige bijeenkomsten vrije ruimte geven. Hier rustten en van hier vertrokken de zendelingen, die rechtstreeks van Hollandsche havens, of van uit Engeland naar hun zendings veld uitzeilden. Hier ontsliep, op zoo wonderlijke wijze in de Surinaamsche wouden herhaaldelijk voor den dood behoed, de wakkere daiine in 1768; hier in 1779 david nitschman, bijgenoemd de Syndicus, die den moeielijken zendingstocht naar Ceylon van 1739—41 gedaan had en sedert 1769 te Zeist het in het slot gevestigde archief der geheele Broeder-Uniteit beheerde. Zijn opvolger werd krick von ranzau, die veel gedaan heeft om de Broedergemeente en haar zendingswerk hier te lande gunstig bekend te maken, en die een der voornaamste stichters werd van het Zeister Zen<1 ingsgenootschap. Want meer en meer werd de bodem toebereid, om de zaadkorrel optenemen en welig te doen groeien. Van 't. eerste begin af, had de provinciale regeering altijd een welwillend oog gehad op de jonge Gemeente, wier maatschappelijke bloei haar weldra een sieraad der provincie Utrecht maakte. Maar in 1783 begonnen eindelijk ook de organen der Ned. Ilerv. Kerk de rechtgeloovigheid der Broedergemeente te erkennen. Op de vergadering der Utrechtsche classis, Juni 1783, verklaarde de grijze Ds Bachiene, die in 1749 en 50 zel( de Broederen bad helpen veroordeelen, dat bij het pas in 't Hollandsch uitgegeven boek: Idea fidei fratrum (v. Spangenberg) had gelezen en openhartig moest bekennen, dat hij er niets in gevonden had, wat hij niet zeil kon onderteekenen. Andere leden stemden hiermede in; er werd eene commissie benoemd om de zaak na te gaan. Deze nu bracht in Maart 1784 rapport uit, dat, naar dat boek te oordeelen, de Hernhutters op het ergst genomen verdienden: »piëtistische Lutheranen" genoemd te worden. Kon men nu ook met het oog op de eere der vroegere leden der classis niet besluiten het vroeger oordeel (lemma) der Synode over de Hernhutters te herroepen, zoo kwam men toch overeen, al was het ook maar om de Synodaal-acten te bekorten, het harde lemma over de Hernhutters als »eene God onteerende enz. v. secte" te schrappen. Met het oog hierop schrijft v. Ranzau: »men heeft duidelijke bewijzen, dat het boek: Idea fidei fratrum èn onder de politici èn ook onder de Geestelijken velen op-andere en betere gedachten aangaande de Broeders en hunne leerwijze gebracht heeft." Zoo is het, den Heer zij dank, ook gebleven, en wij kunnen ons slechts aansluiten bij den wensch die Ranzau hier bijvoegt: »Geve de Heiland genade, dat ook geheel onze wandel waardig zij het Evangelie en wij ons niet van dien kant nieuwe beschuldingen op den hals halen. ' (Unpartheiische historische Nachricht von demersten Anfang und ferneren F'ortgang der Brüdergemeine Zeist aufgesetzt im Jahr 1786 von Erick vox Raxzau.) Ook hetgeen weinige jaren te voren op het eenige overgebleven arbeidsveld der Broedergemeente in de Nederlandsche kolonies plaats had, kon slechts een daarop eveneens gunstige uitwerking hebben. Door tusschenkomst der zendelingen was in Suriname de lang begeerde vrede met de Boschnegers gesloten (1764) en had de Zending onder hen met ijver haar vredemakend werk begonnen; en in 1776 zagen de Broeders in 8gedoopteri de eerste vrucht van den in 1768 opnieuw begonnen arbeid onder de Negerslaven te Paramaribo. Nieuwe brandstof om het vuur aante wak keren, werd aangedragen door den bisschop der Broedergemeente, Joh. Fred. Reichel, die 1787 van eene visitatiereis naar 2 rankebar terugkeerende, eenigen tijd in de Kaapstad vertoefde. Daar was sédert October 1786 de jeugdige Dr. van Lier werkzaam, die — een vreemd verschijnsel toen in de kolonie — met brandenden ijver het Evangelie en de genade Gods, m Jezus Christus openbaar geworden, verkondigde, en dat deze zoowel voor boeren als voor «schepsels" — d. i. de geminachte inboorlingen evenzeer open stond. Hoe hartelijk werd door hem en die zich met blijdschap bij hem hadden aangesloten, Reichel opgenomen, en hoe werden zij aangemoedigd den Heidenen het Evangelie te verkondigen. Een Zondagschool voor de slaven werd geopend, en de bodem toebereid, om weldra den zendboden der Broedergemeente in dezen kring een vriendelijke ontvangst te verzekeren. Reichel kon tehuis mededeelen, dat nu zoo het scheen de poort geopend was, om den Hottentotten het Evangelie te brengen en het werk van G. Schmidt te hernieuwen. In 1789 nu vergaderde te Herrnhut eene algemeene Synode der Broedergemeente. Met blijdschap mocht men den Heer danken, dat 16881 gedoopte Heidenen onder het herderlijke toezicht van 150 broeders en zusters der Broedergemeente stonden, en niettegenstaande men door een aanzienlijke schuld bezwaard was, besloot men tot een nieuw zendingswerk op het eiland Tabago, en tot hervatting van den arbeid onder de Hottentotten. Bisschop Rothe en Baron v. Ranzau, beiden te Zeist, werden aangewezen om de noodige voorbereidende stappen tot het laatstgenoemde werk te doen; eene opdracht, die zij zeker van harte toejuichten; en een geschikter man dan von Ranzau had zeker daartoe niet kunnen gevonden worden. Zoodra het plan der Broeders in Holland bekend, werd, verkreeg het vurige voorstanders, met name onder de geestelijkheid. Dezen en nog andere invloedrijke personen omhelsden hunne zaak met warmte, verzamelden ruime bijdragen bij hunne vrienden en brachten meer bepaald de zending in ernstig gebed voor den Heer. Toch schenen de aangewende pogingen in het begin nog vruchteloos. Verscheidene hooggeplaatste personen, tot welke de Broeders zich wendden, ofschoon zeiven gunstig voor de zaak gestemd, waren van oordeel dat de directeuren der O. I. C. nooit hunne toestemming zouden verleenen tot het vestigen eener zending op het grondgebied der Kaap. Zij gaven den broeders den raad, om, zonder formeele toestemming te vragen, zendelingen naar Zuid-Afrika te zenden en geheel in de stilte hun werk onder de Hottentotten te beginnen, hun in dit geval de meest mogelijke ondersteuning toezeggende. Maar hiertegen hadden de broeders onoverkomenlijke bezwaren, daar zij niet op bedekte wijze wilden handelen, om niet den schijn op zich te laden van verzet tegen de bestaande overheid. En zoo werden alle verdere maatregelen geschorst. Intusschen had men aan de Kaap van het plan gehoord en verwekte het aldaar geen geringe opgewondenheid. Iemand, die grooten invloed uitoefende, verklaarde zich sterk er tegen, terwijl anderen het met gloed verdedigden, en de tegenstanders beschuldigden als zondigende tegen God, indien zij volhardden in hunne vijandigheid. Juist in dezen moeielijken tijd in den zomer van 1791 bezocht een der Directeuren van de O. I. C. Zeist. Door de broeders nauwkeurig ingelicht omtrent hetgeen zij zoo vurig wenschten, beloofde hij zijn invloed te zullen gebruiken tot verkrijging van de toestemming zijner collega's en tevens de bescherming van den Stadhouder. Door hen aangemoedigd, stelden de Broeders een verzoekschrift op, waarin zij verzochten, dat het hun vergund mocht worden een zendingswerk te beginnen onder de Hottentotten en andere Heidenen aan de Kaap de Goede Hoop. Met dit verzoekschrift begaven de Bisschop Rothe en Baron v. Ranzau zich naar den Haag en overhandigden het aan den advocaat der O. 1. C. Zonder eenigen tegenstand werd het in eene volle vergadering der Directeuren voorgelezen. Later werden echter allerlei bezwaren er tegen geopperd, doch, naar eene commissie verwezen, werd na ophetfing der tegenwerpingen het verzoek ingewilligd. Bij deze gelegenheid vonden de Broeders vele oprechte vrienden onder de Directeuren, wier voorzitter, de Heer Temmink, eene eerste plaats onder hen bekleedde. Gedurende de onderhandelingen en bij het voortzetten der onderneming, stond hij pal aan hunne zijde. Toen hij de uitspraak der Directeuren aan den Stadhouder voorlegde, verwees hij den Prins naar hem zelf gebleken was van het karakter en het gedrag der Broeders, tijdens zijn verblijf te Zeist. (Dit had plaats gehad in 1786 toen gedurende den burgeroorlog de Prins herhaaldelijk het in en om Zeist gevestigde kamp der Stadhouderlijken bezocht had. Over 't. geheel droeg dit tijdperk, waarin Zeist langen tijd in groot krijgsgevaar verkeerde er toe bij om de Broedergemeente aan de vele officieren en burgers, die hier uit het geheele land samen stroomden om hunne Oranjegezindheid te betoonen, bekend en wel gunstig bekend te maken). De Prins, die zich herinnerde dat de Broeders zich gedroegen als goede en getrouwe onderdanen, gaf dan ook zijne volkomen goedkeuring aan de uitspraak der Directeuren. Dit geschiedde in December 1701, en reeds in Februari 1792 werden 3 broeders: Hendrik Marsveld uit Gouda. 47 jaar oud, en selert 1775 in het Broederhuis te Zeist wonende, Daniël Sghwinn uit Hessen, maar nu te Amsterdam, en Joh. Christiaan Kühnel uit de omstreken van Herrnhut, allen drie ambachtslieden en ongetrouwd, als zendelingen beroepen. Den 11 Juni verlieten deze broeders Zeist, zeilden den 11 Juli met »'t Duifje" uit den Helder en bereikten op 12 November de Kaapstad, waar zij door de bovengenoemde zendingsvrienden met blijdschap werden ontvangen Rijke zegeningen bekroonden weldra den in Baviaanskloof begonnen zendelingsarbeid. III. De oprichting der „Broeder-Societeit in Holland ter uitbreiding van het Evangelie onder de Heidenen". Het gunstige tijdstip was nu op handen om in de Nederlanden een eigen Hulp-zendingsgenootschap opterichten. Hij, die het eerst daartoe aanmoedigde, was dezelfde Spangenberg, die schier 60 jaar geleden, in 1734, de eerste narichten omtrent de Broedergemeente naar Holland had gebracht en met goeden uitslag een weg- bereider voor het zendingswerk in de Hollandsche koloniën geweest was. Lid van het Hoofdbestuur deiBroedergemeente had hij door zijn populaire geloofsleer y>Idea fidei fratrum" (1778), die in 1782 te Gouda in Hollandsche vertaling werd uitgegeven, veel bijgedragen om ook in Nederland en aan de Kaap de vooroordeelen aangaande de leer der Broedergemeente wegtenemen. Een eerwaardig grijsaard van 88 jaren, — hij ontsliep 12 Sept 1792 — wekte hij in de laatste maanden zijns levens de broeders nog op te Zeist een zendingsgenootschap op te richten, of, gelijk hij zeide, het oude Amsterdamsche Genootschap te doen herleven!). De daartoe vooral aangewezen mannen waren de reeds genoemde Bisschop' Rothe en archivaris Erick von Ranzau. Deze in 1719 uit een hoog adellijk geslacht in Denemarken geboren, 1736—40 officier in Franschen dienst, daarna student in de rechts- en godgeleerdheid, 1746 lid der Broedergemeente, was sedert 1765 haast onafgebroken te Zeist gevestigd; een hoogbeschaafd, kinderlijk geloovig man, die in tijd van oorlog en vrede met buitengewonen tact en goeden uitslag de Broedergemeente voor de hoogste autoriteiten vertegenwoordigde. Door 't vertalen van geschriften der Broedergemeente, b. v. de Groenlandsche Zendingsgeschiedenis van Cranz, in 't Nederduitsch en door zijne hartenwinnende christelijke persoonlijkheid, werkte hij vooral mede tot de toenadering van vele Neder'andsche christenen en in 't bijzonder van vele predikanten tot de Gemeente. Men sloeg dus te Zeist de handen aan 't werk. Door de Broeders Chr. David Rothe, v. Ranzau en Renatus v. Laer werd een reglement ontworpen en aan het Hoofdbestuur te Berthelsdorf bij Herrnhut gezonden 1) Cröger: Oeschichte der ernevertcn Sriiderkirche III p. 455. 2 en daar werd het goedgekeurd. Het is te vinden in No. 1 der »Berichten van de Zendelingen der evangelische BroedergemeenteZeist 1798. Blijkbaar is het bewerkt naar het reglement van het 1788 te Bethlehem in Pennsylvanië gevestigd Hulp-zendingsgenootschap en begint aldus: Vastgestelde Begelen der Broeder-Societeit in Holland ter uitbreiding van het Evangelie onder de Heidenen. »Alzoo wij ondergeteekende overtuigd zijn, dat de Broeder-Uniteit eene bijzondere roeping van God heeft om de zaligmakende kennis van Jezus Christus overal uit te breiden, en dezelve ook den afgelegenste Volken en Heidenen mede te deelen en alzoo ons bekend is, dat vele Dienaars en Leden der genoemde BroederUniteit reeds werkelijk in dit gezegend werk aangesteld zijn, van welker arbeid aan vele plaatsen zich de gelukkigste gevolgen, en heerlijkste vruchten vertoonen en alzoo wij zeiven leden dezer Uniteit zijn; zoo kunnen wij niet anders, dan vurigst wenschen, om dit groote Werk Gods, op de beste wijze, zooveel ons mogelijk is, te bevorderen. »Beswegen hebben wij in den naam van God het besluit genomen om onder ons een gezelschap onder den naam van »Eene Broeder-Societeit ter uitbreiding van het Evangelie onder de Heidenen" op te richten;' en zijn wij ten dien einde over de navolgende artikelen, als vastgestelde Regelen dezer Societeit eenparig overeengekomen." Van deze 26 artikelen willen wij slechts enkele aanstippen. § 1. »Deze Societeit zal uit Leden der BroederUniteit bestaan, en hare zitting hier in Zeist, in de Provincie van Utrecht houden, waar dezelve gewoonlijk vergaderen zal. § 2. Alle Broeders de Directie dezer Gemeente uitmakende, of wel ter bediening der Broedergemeenten hier te lande aangesteld, zijn uit kracht van hun ambt Leden der Societeit. ... De overige Leden derzelve worden van tijd tot tijd door de Societeit zelve daartoe verkoren en aangenomen. § 3. Maar, behalve de evengemelde Leden der Societeit kunnen ook Personen, die niet tot de BroederUniteit behooren, doch Vrienden en Begunstigers deiuitbreiding van het Evangelie onder der Heidenen zijn, tot honoraire Leden dezer Societeit verkoren worden, aan welken van tijd tot tijd de Berichten van het werk des Heeren onder de Heidenen medegedeeld worden. Deze honoraire Leden kunnen naar gelegenheid, na voorafgegane beschrijving, de vergaderingen der Societeit bijwonen; dezelve hebben nochthans geen stem. § 4. Ons hoofdoogmerk is eigenlijk, dat wij den Missionarissen in de Hollandsche Koloniën de behulpzame hand bieden, en voor hen zorgen, desniettegenstaande zijn wij ook bereidwillig om de zendelingen der Broederen onder de Heidenen in andere plaatsen alle mogelijke hulp te verleenen. § 6. Wij willen in vereeniging en gemeenschap met de Gedeputeerden (te Berthelsdorf) der BroederUniteit handelen en met hen eene bestendige briefwisseling onderhouden, ten einde wij van de gelegenheden die onzen bijstand vorderen, verwittigd worden, en daartoe mogen bereid zijn. § 10. De gewone vergadering der Societeit zal alle halljaar, of ten minste eenmaal des jaars, in Zeist gehouden, en de dag dezer vergadering den Leden der Societeit in tijds gemeld worden. § 11. Ter bestiering en bezorging der belangen der Societeit zal uit haar midden eene commissie verkozen worden. § 12. Deze commissie zal uit den Opziener, welke over de Broedergemeenten hier te lande gesteld is; de Opzieneren en Predikanten der Broedergemeenten in Zeist en Amsterdam, den Voorstander der gemeente in Zeist, en den Agent der Gedeputeerden van de Broeder-Uniteit als bestendige leden, en behalven dezen nog zes andere leden der Societeit, welke daartoe door meerderheid der stemmen verkozen worden, bestaan. § 13. De Leden dezer commissie hebben in den naam der Societeit, als derzelver Gedeputeerden te handelen, en alle maanden eenmaal, of zoo dikwijls het de bezorging der bèzigheden vereischt te samen te komen, daar dan ten minste zes leden tegenwoordig moeten zijn. § 17. Bij deze commissie, zoo ook bij het vergaderen der Societeit in het algemeen zal de Opziener der Broeder-gemeenten in deze landen of in deszelfs plaats, de Opziener der gemeente in Zeist, Voorzitter zijn. § 18. Ieder der zes Leden der Commissie, welke niet bestendig Leden van dezelve zijn, zijn alle jaren in de eerste vergadering der Societeit door de meeste stemmen van de tegenwoordig zijnde Leden der Societeit of in hunne ampten te bevestigen, of andere in hunne plaatsen te verkiezen. § 19. In geval op deze of eene andere wijze eene plaats vacant wordt, heelt de Commissie drie personen van goeden naam en goed verstand voor te slaan, waaruit de Societeit door meerderheid der stemmen een nieuw lid verkiest, enz. Dit reglement werd nu op 23 Mei 1793 na eene hartelijke toespraak door Br. Rothe aan 35 daartoe door het Bestuur der gemeente uitgenoodigde Broeders. die op de zaal van het Zusterhuis vergaderd waren, medegedeeld. Hij sprak over de heerlijke roeping der Broedergemeente om het Evangelie ook onder de Heidenen te verkondigen en over den zegen, welken de Heer tot dien tijd toe geschonken had aan de eenvoudige prediking van Jezus lijden onder zoo veie Heidenen. Verder deelde hij mede. dat men op het voorbeeld der vrienden onzer Zending in Engeland (te Londen 1741) en Noord-Amerika (te Bethlehem 1788) het plan gevormd had, om ook hier een Genootschap te stichten tot «Uitbreiding van het Evangelie onder de Heidenen" en noodigde de aanwezigen uit zich hiertoe met elkander te verbinden, waarop hij het reglement voorlas en den vergaderden voorstelde, dat nu ieder zichzelven voor den Heere mocht onderzoeken, of men tot dit genootschap zou willen toetreden. Nadat de meesten der ter vergadering aanwezige personen in den loop der volgende dagen verklaard hadden, mede tot dit gezelschap te willen toetreden, hield het dus gevormde Zendingsgenootschap den 28 Mei 1793 zijn eerste plechtige vergadering. Bij die gelegenheid sprak Br. Rothe naar aanleiding van het textwoord der Broedergemeente op dien dag: Wij tuileen dan Heere God dienen en zijne stemme gehoorzamen! Jos. XXIV : 24 over het hoofddoel van het genootschap, namelijk dat elk lid het genadewerk des Ileeren onder de Heidenen zooveel mogelijk en met alle kracht getrouwelijk moest zien te bevorderen. »Wij bogen hierop de knieën, en wij smeekten vuriglijk, dat het den Heere behagen mogt, onze gewilligheid in dezen genadig aan te zien; — dat Hij ons daarbij de noodige kracht en standvastigheid wilde verleenen, en dus deze vereeniging met zijnen zegen bekronen. Een innig gevoel van de vrede Gods in de harten der aanwezenden verzekerde ons van de genadige verhooring van ons gebed; en wij verbonden ons plechtig, om met onze zwakke krachten het werk des Heeren met blijdschap en geloovige hope op een ruimen zegen ijverig te bevorderen." Nadat de vastgestelde Regelen nogmaals gelezen waren, werden ze door al de aanwezenden onderteekend. Om 3 uur vergaderden de leden opnieuw, om de 6 leden voor het bestuur te kiezen, en om 5 uur ten derden keer tot een liefdemaal, waarbij mededeelingen over het nieuwe werk aan de Kaap gedaan werden. Het liefdemaal is dus van den beginne af een gezegend gedeelte van onzen zendingsdag geweest. Laten wij hier nog de namen opgeven van de 12 eerste bestuursleden: Van ambtshalve gekozen Leden. Ch. D. ROTHE. CARL LJUNGBERG. ERICH v. RANZAU. Chr. v. CALKER. CHRISTLIEB SUTER. Ch. M. BROUWER. HEINRICH ZAESLEIN. C. A. SCHLEGEL. Joh. SCHMIDT GOTTLOB SCHNEIDER. JENS FRIDLEZIUS. M. BEUNINGII. IV. De eerste 25 jaren: 1793-1818. Het hulpgenootschap te Bethlehem in Pennsylvanië was onmiddellijk na zijne oprichting (21 Sept, 1787) door de algemeene vergadering der Ver. Staten als eene wettige inrichting erkend en bevestigd geworden, 27 Febr. 1788. Men trachtte ook hierin dit voorbeeld te volgen. E. von Ranzau stelde een verzoekschrift aan de Staten van Utrecht om een octroy of concessie van de Hooge overheden te. verkrijgen en raadpleegde daaromtrent de Heeren Staten Pesters en v. Lunenberg. De eerste ried het af; »want de Heeren Staten zouden de geestelijkheid daaromtrent raadplegen, en van dezen zou geene goedkeuring te verwachten zijn, zoo lang de nadeelige beoordeelingen der Broedergemeente in de Synodale Acten niet herroepen waren." Zoo werd dit nagelaten en heeft tot op dezen dag ons Genootschap geen rechtspersoonlijkheid. Desniettemin werd door de Regeering nooit eenig belangrijk bezwaar gemaakt, hare goedkeuring tot aanvaarding van legaten enz. te geven. Verder werd ook weer door E. v. Ranzau een lijst opgemaakt van zendingsvrienden in ons land óm hen uittenoodigen om als honoraire leden tot het Zeister Zendingsgenootschap toetetreden. Aan 13 Heeren werden in October brieven dienaangaande gezonden (4 te Rotterdam, daarbij Ds. Verster1), 3 te Amsterdam, 2 in den Haag en te Delft, Zeist, Utrecht en te Nieuwland in Zeeland (Ds. Abr. Offers) elk eene. Eerst hadden nog 7 andere predikanten op de lijst gestaan, maar niet wetende, of het hun aangenaam zou zijn, had men hen weer geschrapt. Van de uitgenoodigden bedankten slechts de 2 Hagenaars, de anderen namen met blijdschap de uitnoodiging aan. Ook op Dr. van der Kemp, den later zoo vermaarden Kaapschen Zendeling, was het oog gericht voor honorair lid, maar omdat hij bij het leger te velde was, moest men voorloopig van hem afzien. Bizonder verblijdden zich de broeders, hoorende dat Ds. Scharp te Rotterdam en Ds. v. Noorden te Delft den wensch hadden geuit om ook toetetreden, »omdat men dit volstrekt niet verwacht had van predikanten der Herv. Kerk, die tot nu toe nog in geen nadere verbinding met de Broedergemeente hadden gestaan." Vooral toonde zich Ds. Offers zeer werkzaam om in Zeeland nieuwe leden te winnen en belangstelling voor de Zending optewekken. Onder de in de volgende jaren toetredende leden noemen wij als het meest in 't oog vallend Prof. Krom te Middelburg (1795), Ds. Wanders in Zeeland (1794), later te Scherpenzeel, en in 1798 Ds. Masman en Prof. Heringa te Utrecht. In dit jaar telden men 16 honoraire leden. En wat was nu meer bepaald de arbeid van het Genootschap voor de Zending? Naar menschelijk oordeel had voorzeker geen ongunstiger tijdstip voor de 1) Een der voornaamste stichters van het Nederlandsche Zendelinggenootschap „een man die zelfs in zijn preekmanier iets hernhutters had." Dr. Kruif. Geselde, denis v. h. N. Z. pag. 13. oprichting van een Zendingsgenootschap hier te lande kunnen gekozen worden, met het oog én op de politieke omstandigheden in Nederland, én op de door schier onafgebroken zee-oorlogen verhinderde communicatie met de zendelingen aan de Kaap en in Suriname. In ■\velke mate dit het geval was toont de aanteekening in de notulen van 43 Dec. 1708. »Een schrijven van Br. H. Wied in Suriname aan onze Societeit van Maart 1794 is na 4 jaren gelukkig in onze hand gekomen , hij geeft daarin een goed verslag over het zendingswerk aldaar op dat tijdstip, zendt de gelukwenschen der zendelingen (bij het oprichten v. h. Z. Z. G.) en geelt licht omtrent hunne omstandigheden en behoeften. Maar het Genootschap heeft in dien geheelen tijd geen ander bericht van daar ontvangen, en dus den belangrijken briet niet eens kunnen beantwoorden." Geheel zoo erg nu was het met de communicatie met de Kaap niet, reeds in 1794 werd men vandaar door breedvoerige berichten verblijdt. Maar het schip waarmede een rijke bezending in 4 794 aan de broeders naar de Kaap uitging werd door de Franschen gekaapt; gelukkig was het geassureerd maar het gebrek waaraan de gindsche broeders waren blootgesteld, werd daardoor niet vergoed. Niet veel beter slaagde men in 4795 met een 2de bezending naar de Kaap over Kopenhagen. Het schip mocht aan de Kaap niet aanleggen, en de goederen gingen door naar Ooü-Indië (Trankebar). Veel later kwam een gedeelte er van in bedorven toestand naar de Kaap. Met een 3e bezending via Londen hetzelfde ongeluk. Hoe blijde was men, toen er in 4801, door den helaas maar zeer korten vrede, gelegenheid was van Amsterdam rechtstreeks in communicatie met de zendelingen te komen. Maar was ook in de jaren tot het begin der nieuwe eeuw ieder verkeer met de Kaapkolonie ten zeerste belemmerd, er was toch gelegenheid om met de nu reeds aan het Z. G. toevertrouwde geldelijke giften het zendingswerk aldaar te dienen; b.v. bij de uitzending van Br. en Zr. Kohrhammer in 1798, ja het gebeurde wel dat de uitgaven zoo hoog liepen, dat een voor het kleine genootschap aanzienlijk tekort ontstond. Mede tengevolge daarvan laat zich in de notulen van 1798—1801 een niet al te vriendelijke toon en menige klacht over de zendelingen in Zuid-Afrika hooren, vooral toen in het voorjaar van 1799, — 't schijnt door het korten tijd weer geopend verkeer — binnen weinige maanden wissels ter gezamentlijke hoogte van f 21000 aan het kleine genootschap ter betaling gepresenteerd werden. Men was ten hoogste ontstemd, dat »de zendelingen voor zicli zeiven beslissende besluiten namen en ons slechts de eer van te betalen overlieten. Men moest hen ernstig er op wijzen, dat zij, zooals zij verschuldigd waren, aan de Societeit dergelijke moeielijkheden niet berokkenden, en door geheel en al stil te zwijgen, de deelneming in het werk des Heeren niet deden verkoelen. De aanklachten waren zeker slechts in geringe mate gegrond. Men sloeg niet acht op de duurte van alle benoodigdheden aan de Kaap, en de bijzondere tijdsomstandigheden. De gebouwen — vooral een molen te Genadedal door de Broeders opgericht, — bleken weldra zeer winstgevend en een financieele steun voor de zending te zijn. In de groote geldelijke verlegenheid, door bovengenoemde wissels veroorzaakt, nam het hoofdbestuur der zending te Berthelsdorf den voor het jeugdig hulpgenootschap te zwaren last op zijn sterkere schouders. Na korten tijd keerde met den nieuwen voorstander der Kaapsche zending, Br. Kohrhammer, eene broederlijke en hartelijke verstandhouding terug. Deze geheele tijd was zeker ook niet geschikt om eene, aan 't geven voor de zending nog in 't geheel niet gewende' christelijke maatschappij daarvoor te verwarmen en ertoe aantesporen. Immers in elk opzicht bijna was er achteruitgang tengevolge van oorlog en omwenteling. Niettegenstaande de voortdurende landscalamiteiten kon men aan het einde van 1795 en 1796 met lof en dank aan den Heer van aanzienlijke inkomsten gewagen, wel is waar haast uitsluitend wegens legaten, door van gegoede leden der gemeente, maar ook reeds wegens enkele, door vrienden m 't land vermaakt. Kenschetsend voor de toen malige zienswijze is de opmerking in de notulen van 8 Maart 1797, dat vele legaten onder de uitdrukkelijke voorwaarde gegeven worden, om slechts de rente voor de jaarlijksche behoeften der Societeit te gebruiken, terwijl andere zonder zulk eene voorwaarde, in liet geval van nood creheel en al voor de uitgaven mochten worden besteed. »Maar over 't geheel laat zich bij de hier te lande aangenomen zienswijze niet loochenen, dat onze vrienden des te gewilliger zouden zijn het fonds der Societeit door schenkingen en legaten te vermeerderen, hoe meer het als een grondregel werd aangenomen aanzienlijkere kapitaalposten niet uittegeven, maar bij het fonds te conserveeren." 70 jaren later berispte Ds. Heldring eene dergelijke handelwijze bij ons genootschap en zag daarin een oorzaak voor de verminderde belangstelling in onzen arbeid. Hetgeen tegenwoordig vooral ook tot de bezigheden van ons Genootschap behoort - de zorg voor de door ons land en door Zeist trekkende zendelingen, gehuwde en ongehuwde broeders en zusters en zendelingskinderen, kon in dezen tijd slechts bij uitzondering plaats hebben, want door den gedurigen oorlog moesten de zendelingen, met crroote onkosten over Denemarken reizende, Engeland, of Amerika trachten te bereiken, om van daar hun zendingsveld op te zoeken. Toch worden in de eerste jaren de 2 zusters Mietje en Sophie Schellinger, dochters van Cornelis Schellinger, met dank als vrijwillige verpleegsters van doortrekkende pelgrims genoemd. In 1794 op 9 Juli werd zelfs het le jaarfeest v. h. Z. G. gevierd naar aanleiding van de aanwezigheid van 4 broeders (Horn, Kluge, MtiHR, Lutzke) en 3 zusters te Zeist op hunne doorreis naar Suriname. Wij kunnen van hier zeker met reden het begin onzer Zeister Zendingsfeesten en daarmede der Zendingsfeesten in ons land dagteekenen. Behalve de vergaderingen van het bestuur, hadden alle 3 maanden bijeenkomsten van alle leden van het Genootschap plaats. Zulk eene samenkomst werd nu ook ter eere der zendelingen bijeengeroepen; ook 2 juist aanwezige honoraire leden en eenige zusters der Gemeente werden er toe uitgenoodigd, en bij een liefdemaal, gelijk als op den dag der oprichting van het Genootschap, sprak men op eene aangename wijze over den tegenwoordigen toestand der Surinaamsche zending, zoowel onder de Negers in Paramaribo als onder de vrij negers te Bambey en onder de Indianen te Hoop, gelijk ook over de nieuwe berichten van de 3 broeders aan de Kaap. Daarna werd den uitreizenden 's Heeren hoede en bescherming toegewenscht, en dat Hij hunne prediking van Zijne verzoening, die zij op Zijn gebod gingen doen, rijke vrucht mocht doen voortbrengen. Voorzeker aangemoedigd door de daarbij ondervonden zegeningen, hield men ook in 1795 op 8 Juli ten spijt van de nare tijdsomstandigheden, en ofschoon er geen zendelingen aanwezig en de 2 honoraire leden — op wier tegenwoordigheid men gehoopt had, verhinderd waren te komen, den Societeits-dag. Het liefdemaal, toen en nog vele jaren later slechts voor leden toegankelijk, werd nu reeds het middelpunt van den feestdag, zoo als het dat tot nu toe is gebleven, maar nu kwam reeds een morgenbijeenkomst om 40 uur er bij, terwijl sedert 1799 ook van een avondbijeenkomst, tot 1819 met Duitsche toespraak, gewaagd wordt. De leiding deibijeenkomsten lag in de hand van den predikant der Zeister Broedergemeente, en Bothe's opvolgers: Bichter 1795—98 en vooral Fabricius 1798—1810 schijnen op een uitstekende wijze zich van deze taak gekweten te hebben. (Ericii v. Ranzau was in den ouderdom van 77 jaren den 3 Dec. 1796, ten huize van Ds Masman aan eene beroerte ontslapen, na onmiddellijk te voren nog gezond en opgeruimd met dezen vriend er van gesproken te hebben hoe hij er zich in verblijdde nu weldra bij den Heer te zullen zijn.) Met verlangen zag men altijd vóór den feestdag naar brieven en dagboeken van de Kaap uit, die, als zij kwamen, altijd met de grootste belangstelling door allen gehoord werden; ontbraken zij, zoo werd een algemeen verslag over het zendingswerk der Broedergemeente gegeven. Op het jaarfeest van 1798 bracht Prot. Krom de groeten over van het pas opgerichte Rotterdamsche Z. G. en ook Prof Heringa van Utrecht vertelde van deszelfs voorgenomen werkzaamheden. Ouder den toenemenden kring van vrienden en leden die aan de jaarfeesten deelnamen, muntten deze 2 mannen voor anderen uitmaar er heerschte in dien tijd 1798-1803 over het geheel een geest van broederlijke liefde, van weerzijdsch vertrouwen en uitstorten des harten, van ijver voor het komen van Gods koninkrijk, gelijk het aan de dagen der eerste helde eigenaardigis. In de jaren 1800—1803 loopt de bespreking, ook weder uit gebrek van mededeelingen uit den zendingsakker, vooral over de groote opwekkingen in de Veluwe. 't Is misschien niet ongeschikt iets van hetgeen hieromtrent in de oude notulen is opgeteekend hier mede te deelen. »Ds. Wanders uit Scherpenzeel en andere berichten zeer verblijdende dingen omtrent de opwekking vooral in de omstreken der genoemde plaats. De bijeenkomsten en zingstonden, die Ds. Wanders houdt, worden vlijtig bezocht, ook de gezangen, die hij opzettelijk heeft laten drukken en uitdeelen, worden vlijtig te huis en op het veld gezongen. Ds. Wanders wist er niet genoeg van te verhalen hoe verlangend de menschen zijn om zich te laten onderwijzen, maar hoe groot ook de onwetendheid is dier arme lieden het christendom betreffende. Men ziet, gaan de notulen voort, uit deze en uit andere berichten, dat het een groote zegen voor dit land is, dat de Rotterdammer zendings-societeit is opgericht. Al is er ook van den arbeid onder de Heidenen tot nu toe maar weinig te berichten, zoo is toch het nut van de door de leden aan vele plaatsen begonnen bijeenkomsten en maandelijks bidstonden niet te ontkennen" (notulen v. 12 Juni 1800). Ook in 1801 loopt het gesprek in de eerste bijeenkomst vooral over de zegeningen hier te lande door het Rotterd. Z. G. te weeg gebracht, en over het heerlijke werk des Heeren in de Yeluwe en op andere plaatsen hier te lande, over de preeken voor armen en voor kinderen (5 Aug. 1801). De opwekkingen in de Veluwe , te Scherpenzeel en Barneveld gaan nog altijd in zegen voort. Ds. v Vlooten houdt dikwijls op het veld en in de stallen bijeenkomsten met een vrij aanzienlijk gehoor. De bijeenkomsten, die Ds. Masman te Utrecht houdt voor die menschen die geen kleêren hebben om Zondags aan de openbare godsdienstoefening deel te nemen, waren in 't begin zeer weinig bezocht, maar nu komen er geregeld 8 a 900 en omdat het aan ruimte ontbrak, heeft men nu zijn toevlucht tot een kerk moeten nemen!" Als wij ons niet vergissen staat deze geheele opwekking met wier gezegenden vooruitgang men zich op de zendingsdagen te Zeist bezig hield in samenhang ook met de werkzaamheden van Ds. M. A. Vos (1785—93 predikant te Woudenberg, Pijnacker, Woerden), die in t najaar 1 /93 naar zijn moederland de Kaap vertrekkende, aldaar dadelijk als een warme voorspreker en vriend der zending en vooral ook onzer zendelingen optrad1). Uit- en inwendige zending toonen ook hier reeds van den beginne af op 't nauwkeurigst verbonden te zijn, en de eene de andere in 't leven te roepen en aantewakkeren. Zij die uit belangstelling in den arbeid onder de Heidenen naar Zeist kwamen, al was het ook nog in klein getal, namen, zooals zij getuigden, opnieuw verwarmde harten voor dezen arbeid mede naar huis, en zullen het zaad zeker ook in de harten van anderen hebben uitgestrooid. Het kon niet lang duren, of het bestuur van het Zeister Z. G. moest inzien dat het wenschelijk ja noodzakelijk was, geregeld Zendingsberichten uittegeven om de Zendingsvrienden hier te lande op de hoogte te brengen en te houden van het toen reeds zoo uitgebreid zendingsgebied der Broedergemeente en door zulke berichten nieuwe vrienden te winnen. Reeds bezat het Engelsche Hulpgenootschap der Broederzending sedert 1790 zijn eigen orgaan: vPeriodical Accounts," waardoor kennis en liefde voor de Zending in ruime mate werden opgewekt. Eenige nommers van dit blad in de hand was W. Carey op 2 Oct. 1792, den stichtingsdag der eerste groote Zendingsvereeniging, te Kettering de kamer binnengetreden; waar een kring van christelijke broeders samengekomen was, en had, die nummers op de tafel werpende, uitgeroepen : »Zièt wat deze Moravische broeders gedaan hebben! kunnen wij hun voorbeeld niet volgen." — Zoo kwam dan op 19 Nov. 1797 het Bestuur, van het Z. Z. G. bijeen om daaromtrent te besluiten. »Verscheidene onzer vrienden hebben ten deele mondelijk, ten deele schriftelijk geuit, dat zij wenschten, dat er van tijd tot tijd eene relatie omtrent onze Heidenzending zou uitgegeven worden. Omdat men nu met reden kon hopen, dat zulk een geschrift het werk Gods onder 1; Merkwaardig verhaal aangaande het leven en de lotgevallen van M. Ch. Vos p. 106, 2de druk te Amsterdam bij Höveker 1850. de heidenen niet slechts meer bekend zou maken, maar ook misschien tot meer werkdadige liefde opwekken, zoo heeft met toestemming van ons hoofdbestuur onze Br. Schneider de opdracht ontvangen op grond der Duitsche zendingsberichten, zulk een geschrift uittegeven." Deze Broeder legde ook terstond het manuscript van No. 1 op de tafel neêr. Het was betiteld: Berichten van de Zendingen der Evangelische Broedergemeente onder de Heidenen No. 1. De inhoud, die het bevatte, was: 1 voorbericht. 2 beknopte opgave van het onderwijs der Heidenen door de Broeders. 3 kort bericht van hunne zending in 't algemeen. Dit voorbericht deelde de geschiedenis van de oprichting van het Zeister Z. G. en deszelis regelen mede, de beknopte opgave van het onderwijs dei' Heidenen spreekt o. a. van de uitbreiding van het werk, de middelen om het werk staande te houden, de wijze der Evangelieverkondiging, het onderwijs volwassenen en kinderen gegeven, de toelating tot den doop en het avondmaal, de regeling van het huwelijk dergenen die Christenen worden, en de kerkelijke tucht, en sluit met de woorden: »Tot hiertoe heeft dan God de zwakke pogingen der Broederen, om het Evangelie aan de Heidenen te verkondigen met overvloedige zegeningen, boven verwachting bekroond, en wij vertrouwen, dat hij in 't vervolg daarmede zal voortgaan; volstrekt overtuigd zijnde, dat niet de eigene wijsheid en vlijt onzer Missionarissen, maar alleen zijne ontferming hun in staat gesteld heeft en verder stellen zal, door de kracht van zijn Evangelium de verduisterde harten der blinde Heidenen te verlichten, en hunne verharde harten te vermurwen, roepende met David (Psalm CXV) uit: Niet ons, o Heere niet ons, maar uwen Naam geeft eere!" Nog in 1798 werd No. 2 en 3 der Berichten van de Zendingen der Evangelische Broedergemeente onder de Heidenen" uitgegeven, en in 1799 volgde No. 4; (gezamelijk 315 bladzijden). Dit —zoo veel ons bekend is — eerste Nederlandsche Zendingsblad, was, ofschoon er wel niet zonder reden geklaagd werd, dat de taal geen zuiver Hollandsch was, toch wat inhoud en uiterlijk aangaat een waardige baanbreker der latere zendingsbladen hier te lande. Gedrukt werd het te Amsterdam bij Joiiannes Weppelman, boekverkooper, door wien het ook in den handel gebracht werd. Maar het debiet van de in 1000 ex. gedrukte berichten was teleurstellend, van No. 1 werden er omtrent 250 ex. verkocht, van de volgende nommers nog minder. De droevige tijdsomstandigheden droegen er voorzeker toe bij. In 1801 werd nog een proef met No. 5 genomen, maar met geen betere uitslag. Zoo werd dit gedeelte der werkzaamheden, met zoo blijde verwachtingen begonnen, gestaakt, tot in 1835 de »Berichten uit de Heidenwereld" uitgegeven werden, aan welke weldra een betere ontvangst van de zijde der Christenen in Nederland te beurt viel. Meer en meer deed zich de zwaarte des tijds gevoelen. Men bleef zoo goed als geheel van de Kaap en Suriname afgesneden, en had dus geen gelegenheid om te helpen, en zoo ook geen aanleiding om veel bestuursvergaderingen te houden. In 1808 werden slechts f 804 voor de zending uitgegeven, in 1813 schonk men, omdat men rechtstreeks niets kon geven, f 5000 aan het Hoofdbestuur der Zending te Berthelsdorf, dat natuurlijk in dien tij i van gedurigen oorlog zeer verlegen om middelen was. De Zendingsdagen edoch werden ook in dezen tijd getrouw gehouden, zelfs als er 1808 van wege de in 't geheele land heerschende koortsen geen der vrienden van buiten gekomen was. Daar werd het heilige vuur der liefde voor de zending altijd weer aangeblazen en men troostte zich in het geloof, dat de nare tegenwoor- dlge omstandigheden zeker in 's Heeren hand moesten MrtT.T,,3 1eemn rijt °P aard8 u'ttebreiden. Met het Rotterdamsche Zendeling-genootschap, in 1797 opgelicht en langen tijd het eenige uitzendende Genootschap in Nederland, heerschte altijd een vriendelijke verstandhouding, al deed zich ook ééns de vrees hooien dat het de giften hier te lande voor de zending „eKe- . ' ' a' en naar Rotterdam toe zou trekken Herhaaldelijk werden de Zendingsdagen der 2 Genoot' schappen zoo bepaald, dat daaraan de vrienden eerst te Rotterdam, en dan te Zeist 2 dagen later, konden men TV" , 2 mr^>™ RotterLn kwavoor dien dag naar Zeist over. Dr v d. Kemp en Kicherer werden van uit Zeist aan de broederlijke liefde en ondersteuning der Kaïn sche Broeder-zendelingen aanbevolen. Voegen wij hierbij ook nog den naam van Jozef Kam, den Zo tel dat V kken' wien men met reden zeggen ma* dat Zeist de bakermat zijner liefde voor de Zendine hdW°ofa"tL;t -7£ te '•*■»»■*»* was mede? te Zeisi enT, H • °d der ^roedergemeente te Zeist, en Jozef, die in zijns vaders zaken werd on ii J alleen door ouderlipfHA teruggehouden, alzoo hij in vaders affaire onmisbaar™ I^a den dood zijner ouders be^on fCiw ^ -ken va„ zijn 2ucllt om '^r gewag t. Broedergemeente was daartoe geene gelegenheid' m omdat hij wel onder de vriend™ ,1..,. , ' '> werd, maar geen lid dcr Broedergemee"me waT" Na :vt*en zaam onder opzicht van Ds Luv u • T' werk' AreUpel door L. , 3 Eindelijk kwam de dag der vrijheid voor de volkeren van Europa opdagen, en de liefde voor de zending kon haren ijver weêr met daden aan den dag leggen. Lentelucht waaide en bracht nieuwe knoppen voort. Intusschen had de zending der Broedergemeente dit ruwe tijdperk von 25 jaren onder 's Heeren hoede en bescherming goed doorgestaan; de omtrent 17000 bekeerde heidenen in 1793, waren tot een aantal van nagenoeg 28000, die door Zendelingen der Broedergemeente bediend werden, aangegroeid. V. Van 1818—1843. Het jaar 1818 was een in menig opzicht voor Zeist gewichtig en gezegend jaar. In het najaar van 1817 was Br. Fr. Renatus Fr'uauf tot le predikant der Gemeente beroepen geworden, en reeds het volgende jaar droeg het kenmerk zijner werkzaamheid door de oprichting der Meisjeskostschool, in 't geloof aangevangen met één meisje, de kleindochter van het ijverige lid van het Zeister Z. G., Prof. y. Oordt, om in 1820 reeds tot 40 leerlingen aantegroeien, en in dit jaar (1820) werd door hem ook de Jongeheerenkostschool opgericht. En wat heeft dit met het Zeister Z. G. te doen ? Dit, dat zonder het nu juist er op toeteleggen, de kennis van het Zendingswerk en de liefde daartoe in honderdtallen van jeugdige harten uitgestrooid werd, waarvan velen later het zaad verder droegen, of hun leven lang werkdadige vrienden en vriendinnen van den zendingsarbeid der Broedergemeente bleven. Van twee hier in Zeist nog met dank genoemde eerste kweekelingen dier scholen wil ik hier gewagen door te wijzen op: Mejonkvr. Crommelin, + 1892, en den Heer J. J. Bredius, wien de Heer nog tot op dezen dag in't leven gespaard heeft. Maar ook rechtstreeks was Br. Früauf met ijver voor de zaak der Zending en des Genootschaps werkzaam. Het schijnt dat met hem weêr een verjongd leven ook in de zendingsdagen kwam , waartoe de opnieuw verzekerde geregelde ontvangst van berichten en brieven der zendelingen niet weinig medewerkte; terwijl Zeist vooral nu rijkelijk gelegenheid had zijne roeping »een posthuis des Heilands te zijn" te vervullen, doordien haast alle zendelingen der Broedergemeente, niet slechts degenen, welke naar de Kaap of naar Suriname gingen, nu door Zeist trokken en in het eenvoudige, met het kerkgebouw verbonden zendingslogies vertoefden. Talrijke, niet tot de Ge eente behoorende, arbeiders in 's Heeren wijngaard kwamen tevens om Zeist te zien en daar uit te rusten, zegen te geven en te ontvangen. Zoo waren b. v. op den Zendingsdag van 1828, vier Bazelsche zendelingen, de eersten, die naar de Goudkust vertrokken, en met hen de zoon van een Negervorst, behalve zendelingen der Broedergemeente, tegenwoordig. De feestdag van 1829 was opmerkelijk door den doop van eene Indiaansche vrouw uit Suriname, dienstbode eener te Amsterdam vertoevende Mevr. de Baize, welke reeds in haar geboorteland door de zendelingen onderwezen was. Ook door Surinaamsche christelijke Negers en Negerinnen, die Nederland en Zeist bezochten, werd de gemeente herhaaldelijk verblijd en de liefde aangewakkerd. En deze liefde was een werkdadige. Toen in 1822 bericht kwam van een vreesehjken hongersnood in Z. Afrika, werden in weinige 'lagen f 1000 in de Broedergemeente Zeist tot leniging dezer bezoeking bijeengebracht. Br Früauf was het insgelijks, die, in plaats van de Duitsche avondbijeenkomst voor de gemeente, de avondpredikatie in de Nederduitsche taal invoerde. In 1819 ging Ds. Scharp uit Rotterdam als de eerste daarin voor. In de volgende jaien nog niet geregeld gehouden, werd zij sedert 1828, toen Ds. v. Oordt voor eene groote schare predikte' de nooit weer ontbrekende slotsteen van het feest. En welke, de zalving des Geestes met zich dragende, rijkgezegende getuigenissen omtrent den Heiland der wereld, die gekomen is om de zondaren zalig te maken, zijn niet in deze avonduren uitgesproken! Was in het eerste tijdperk de fmancieele ondersteuning haast uitsluitend der zending in de Kaap ten deel gevallen, nu trad meer en meer de zendingsarbeid in Suriname met zijne groote en toenemende behoeften op den voorgrond. In dit tegenwoordig meest uitgebreide zendingsgebied der Broedergemeente was in 1808 het werk onder de Indianen zoo goed als vernietigd geworden, in 1813 de eenig overgeblevene zendeling uit het Bosehland teruggeroepen en in 1817 deeenige zendingspost in de plantagedistricten, met name Sommelsdijk opgeheven. Alleen restte Paramaribo, maar hier werkten nu de zendelingen met vereende krachten en, sedert 1819, 'met bizonderen zegen. Toen in 1828 de nieuwe («groote" kerk) geopend werd, telde dè gemeente aldaar 2260 zielen. Ook de negers op de plantaadjes werden bezocht, en nu begonnen de planters meer en meer de zendelingen uittenoodigen hunnen slaven het Evangelie te komen verkondigen. In 1827 waren 13, in 1837 daarentegen 90 plantagen geopend. Had het tot Paramaribo beperkte werk door den arbeid der zendelingen zich zeil kunnen bedruipen, met de nieuwe uitbreiding stegen de onkosten en moest dus het Zeister Z. G. met raad en daad bijspringen Maar niet daarvoor alleen ; in Juni 1828 werd te Paramaribo door hooge ambtenaren en de predikanten der Luthersche en der Hervormde gemeente de y> Maat schappij tot bevordering van het godsdienstig onderwijs onder de slaven en verdere Heidensche bevolking in de kolonie Suriname" opgericht, welke aangespoord door den heilzamen invloed, dien de Moravische Broeders op de slaven en vrijheden in de kolonie uitgeoefend hadden, trachtte gelden te verzamelen om de broeders in staat te stellen meer uitbreiding aan hunnen arbeid te geven, vooral door hen van tentbooten voor de reizen te voorzien en het getal der leeraren te vermeerderen. De Maatschappij was en is gesplitst in 2 afdeel ingen, de eene te Paramaribo, de andere te 's Gravenhage gevestigd en heeft mede door de invloedrijke mannen, die leden waren, grooten zegen aan de zending in Suriname aangebracht. Maar er bleef voor het Zeister Z. G. nog genoeg te doen overig, b. v. de uitrusting van vele zendelingen, het aanschalien van een drukpers, het doen bouwen van lorgels, het uitgeven van Neger-Engelsche boeken, rechtstreeksche ondersteuning door de bijeengebrachte middelen, en vooral ook onderhandelingen met eigenaars der plantaadjes, om deze voor het Evangelie te openen, want. siedere plantaadje is eene vesting, waarvan de sleutels in het moederland moeten gezocht worden." Tijdens hun langdurig verblijf te Zeist als gasten van het Genootschap, werkten vooral de zendeling Passavant in 1839 en 40, en de geniale Tank, schoonzoon van Fküauf, in 4842, met goeden uitslag hier te lande om de harten in de eerste plaats van de eigenaars der plantaadjes voor den arbeid der zendelingen te winnen. In 1840 werd onder krachtige medewerking van het Z. G. de post Salem in de Coronie met kerk en woonhuis voor den zendeling opgericht en in Dec. van hetzelfde jaar trokken de heldhaftige Br. en Zr. Rasmus Schmidt wêerin het sedert ,1813 verlaten Boschland. Men besloot nu ook weêr tot uitgave van Zendingsberichten, om hier te lande het Zendingswerk der Broedergemeente zoowel wat Suriname als wat andere landen betrof meer bekend te maken. Men begon dus met April 1835 No. 1 der »Berichten uit de Heidenwereld, uitgegeven door het Zendeling-Genootschap te Zeist ' in 't licht te doen verschijnen: het werd geopend met een lijst der 42 zendingsposten der Broedergemeente benevens der 214 Brs. en Zrs. toen op deze werkzaam en met een overzicht over de werkzaamheden der Broederzendelingen in Suriname van 1735—1835. Anders dan bij de eerste proefneming in 1798 vond het blad eerst in 6, van 1837 af in 8, jaarlijksche nommers uitgegeven, spoedig een grooten kring van lezers. Reeds in het voorjaar van 183(3 werden vooral door de werkzaamheid van den lieer Joh. Bredius te Amsterdam meer dan 1100 ex. gevraagd en in 1841 kofi medegedeeld worden, dat de »Berichten uit de Heidenwereld" haast in alle provinciën van Nederland gelezen werden, dat er 2000 ex. gedrukt werden, en ten spijt van de lage prijs van 50 ets. per jaar na aftrek van alle onkosten een batig saldo van /' 607.48 in de kas van het Genootschap kon gesport worden." Te gelijkertijd wordt in de notulen opgemerkt: de groote en verbazende aanwas van het zendingswerk in Suriname veroorzaakte in ons Comité groote blijdschap (9 Aug. 37, en zoo ook 12 Aug. 38, 3 April 48). In 1835 had ook eene herziening van het vastgestelde reglement der Broeder Societeit tot uitbreiding van het Evangelie onder de Heidenen plaats, die op 6 Jan. '1836 werd goedgekeurd. De breedvoerige 26 paragrafen van 1793 werden op 14 met feitelijk denzelfden inhoud teruggebracht, en daaronder nieuw waren slechts de bepalingen omtrent het jaarlijks te houden zendingsfeest. Er werd onderscheid gemaakt tusschen gewone (de tot de Broedergemeente behoorende) en buitengewone leden, wier jaarlijksche contributie op f 5 bepaald werd. In 1839 werd er bijgevoegd het recht om voor de zendingszaak bizonder ijverige mannen tot honoraire leden te benoemen. In 1836 werd Br. Früauf als lid van het Hoofdbestuur der Broedergemeente naar Herrnhut beroepen. Gedurende zijn 19jarig voorzitterschap van het Zendingsgenootschap was daarmede ook tot 1833 een tractaatgenootschap verbonden, en van 1830—1837 een evangelisatiewerk in Noord-Frankrijk. Dit laatste werd door Br. Mentha, vroeger lid van het Zendingsgenootschap, gedreven en vooral door Ds. Moll in den Haag gesteund. Beide zijtakken hadden afzonderlijke kassen. In plaats van Br. Früauf werd Br. J. W. Verbeek voorzitter des Genootschaps, in 1841 Br. Bellwitz. De verhouding tegenover het Nederlandsche Zendelingsgenootschap was altijd even vriendschappelijk. Dikwijls vertoefden kweekelingen uit Rotterdam in het broederhuis als gasten van het Zeister Z. G , en dit ontving ettelijke jaren op elk jaarfeestj namens het N. Z. G. een gift van f 100, in 1832 bij de viering van het lOOjarig bestaan der Broederzending zells een feestgave van f 200. Toen in het voorjaar van 1833 het eerst de gedachte geuit werd een zendingsblad uittegeven, werd er nog van afgezien om door concurrentie aan het N. Z. G. geen ergenis te veroorzaken. Zoo naderde het jaar 1843 en nadat men op 28 Mei in meer huiselijken kring de oprichting van het Zeister Z. G. 50 jaren geleden, met dank herdacht had, werd op 13 Sept. met lof erkentelijk aan den Heer op den Zendingsdag onder deelneming van velen van heinde en ver samengekomen leden en zendingsvrienden het 50jarig bestaan der Broeder-Societeit ter uitbreiding van het Evangelie onder de Heidenen gevierd. Met bizonderen dank kon men op dien dag gewagen, dat de groote schuld van f 77000, waarmede de zendingsrekening der Broedergemeente van 1841 had gesloten, nu ook door de hartelijke deelneming der christelijke vrienden in Holland gedelgd was. Immers door krachtdadige medewerking van een aantal waardige geestelijken en andere vrienden van het zendingswerk waren ruime bijdragen tot een totaal bedrag van f 11779 in ons vaderland, ingezameld, zijnde hieronder niet begrepen eene som van f 1883, welke uit den boezem onzer gemeente alhier was bijeengebracht voor de verwoestingen, door de aardbeving op de Antillische eilanden aangericht. Het ontbrak dus niet aan werkdadige liefde, welke haren stempel drukte op de jaarlijksche feestviering, »die steeds een middel, krachtdadig en zegenrijk werkende, geweest is, tot het verlevendigen der belangstelling in het Zendingswerk." VI. 1843-1868. Wij zouden alligt onze lezers vervelen als wij te breedvoerig de lotgevallen en handelingen van ons kleine Genootschap gingen vertellen, en wij willen dus slechts hier het meest gewichtige mededeelen. Het werk in Suriname breidde zich ook in dit tijdperk tot 1863^ het jaar der emancipatie, gedurig uit; immers er werden van 1845—1859 niet minder dan 10 nieuwe zendingsposten in Suriname opgericht, en een kweekschool voor onderwijzers. De daartoe benoodigde gelden werden, behalve door het Haagsche Genootschap, hoofdzakelijk mede door het Zeister Genootschap, dat wil zeggen zijne leden en vrienden hier te lande, bijeengebracht. Zoo kon het b. v. in 1855 f 12000 alleen voor de oprichting van nieuwe zendingsposten uitgeven. De belangstelling in het werk vooral in Suriname was dan ook in het land nog altijd toenemende. Het aantal lezers der »Berichten" klom in 1845 tot op 2250, het hoogste cijfer, dat wij vermeld vinden, en dat het tegenwoordig getal met ongeveer 800 te boven gaat. Vermeldens waardig is vooral nog uit het begin van dit tijdperk dezendingsdag van 1847 waarop Ds. N. Beets toenmaals predikant te Heemstede en sedert 1846 lid van Z. Z. G., in de avondpredikatie voorging en naar aanleiding van Rom. 1 : 14 over »des Christens schuld aan den Heiden" sprak. Hij schetste in aangrijpende trekken de ellende van het in de diepste zonden verzonken heidendom, en de gruwelen door de blanke christenen aan de arme Heidenen gepleegd. Hierdoor, had zich de christenheid eene schuld op den hals gehaald hierdoor en door het een tiental eeuwen lang berusten in het verzuim van de om niets ontvangen genadegiften des Evangelies aan de andere volken verder te geven. Of drukte die schuld niet zwaar op de christenheid welke immers door de liefdedaad van het lijden en sterven des Heeren zich behoorde gedrongen te gevoelen het zaligend evangelie tot allen te brengen? Deze rede maakte niet alleen zoo als velen een diepen indruk, maar was naar hetgeen bericht wordt, een daad, die de zaak der zending in ons land krachtig heeft bevorderd, een merkteeken in de geschiedenis van den zendingsijver hier te lande. Het kwam goed dat de grijze spreker ons fn het verleden najaar met eene nieuwe uitgave dezer opmerkelijke redevoering heeft verrijkt. Wat het jaarfeest betreft zoo werd de deelneming daaraan vooral ook in het liefdemaal sedert 1855 voor allen opengesteld, en werden nu meer geregeld verscheidene sprekers uitgenoodigd daarbij een toespraak te houden. Zoo vinden wij in 1852 de namen Ds. Heldring, da Costa en Schwartz aangeteekend en het laat zich begrijpen hoe het optreden van zulke leidende mannen in dit tijdperk des réveils in Nederland behalve de toenemende waardeering van den zendingsarbeid er toe strekte om het zendingsfeest tot een dag en het kerkgebouw der Broedergemeente te Zeist tot eene plaats te maken, waar velen, die op het komen van Gods koninkrijk wachtten, bijeenkwamen. Dit nam gedurig toe. Reeds iu 1860 was er zoo veel volks aanwezig, dat er in den tijd tusschen de bijeenkomsten in het kerkgebouw, in het Zeister bosch bizondere toespraken tot de menigte werden gehouden; in 1861 werden er alleen in den tuin van het broedeihuis 200 gasten, onder geleide van Ds. Brandt en Ds. Witteveen, per extratrein uit Amsterdamen Ermelo opgekomen, van spijs en drank voorzien. In 1862 werd dat herhaald; het was een gezegende feestdag, - aar op in het liefdemaal Dr. Capadose, Ds. Schwartz en Faure en Ds. Heldring spraken; deze stelde 4 jeugdige zendelingen aan de bijeengekomenen voor, die gereed stonden tot de heidenen uittegaan. Maar een eigenlijk liefdemaal had men van wege de menigte, die in het kerkgebouw zelfs staande geen plaats vond, niet kunnen houden, en 't zou dan ook niet aan feeststorend rumoer hebben ontbroken. Het stichtelijke dreigde van het leest aftegaan. »Daar moest verandering in komen," schrijft de toen aanwezige Ds. Buitendijk in zijn geschrift: Het vijfentwintig-jarig bestaan van het Christelijk Nationaal Zendingsfeest. »Erzatéén ding op: den stroom van belangstellenden in een andere richting te leiden. En toen wij aan den avond van dienzelfden feestdag met zeer velen op 't bekende heuveltje dichtbij de uitspanning »Het Jagertje" in 't Zeister bosch allergenoeglijkst bijeen waren, deelde ik den aanwezigen mijn gedachte meê, om het volgend jaar op eene andere plaats, langs den Rijnspoorweg gelegen, in de vrije natuur saam te komen, en daar, zonder anderen overlast aan te doen, met zoovelen als maar komen wilden, een ganschen dag feesttevieren. Het voorstel werd met gejuich begroet." Dat het »den stroom van belangstellenden in een andere richting leiden" geenszins beteekenen zou een afbreuk doen aan het Zeister Zendingsfeest, blijkt ten duidelijkste uit het feit, dat terwijl de andere zendingsvereenigingen zich tegenover het plan van een Christelijk Nationaal Zendingsfeest nog terughielden, het Zeister Z. G. in de 6 leden tellende Hoofdcommissie van het Chr. N. Z.feest met 2 leden was vertegenwoordigd, namelijk door zijn praeses P. A. Roentgen, pred. bij de Broedergemeente, en zijn penningmeester, den Heer E. R. Verbeek. Was zoo het Zeister Zendingsleest «ie bakermat der Christelijk Nationale Zendingsfeesten geworden, zoo is het nietdestemin, al stroomden nu ook niet meer zoo velen op die dagen te Zeist samen, een gezegend middel gebleven voor de opwekking tot belangstelling in het zendingswerk. Liefelijk was ook de feestdag van 30 Juli 4863, een week vóór het eerste Chr. N. Z. feest te Wolf hezen. Op 1 Juli van dat jaar had in Suriname de vrijverklaring der slaven plaats gehad, en met belangstelling maar niet zonder onrust, verwachtte men in Nederland bericht, hoe die dag was afgeloopen. »Voor de namiddagbijeenkomst — lezen wij in de Berichten van 1863, pag. 115 — had ons de lieer nog eene bijzondere verrassing toegedacht. Van onzen Amsterdamschen zendingsagent, den Heer Cramer, ontvingen wij namelijk in de vergadering per renbode een brief, waarin hij ons meldde zoo even uit Engeland eene telegrafische depêche gekregen te hebben van Suriname, met het bericht »dat de le Juli zonder eenige stoornis was afgeloopen, en alles daar rustig was." Oogenblikkelijk bij het hooren van deze vreugdetijding rees de vergadering op, en bracht den Heer met blij der harte prijs en dank en aanbiddende hulde in een gebed bij monde van Br. Roentgen." De vreugde was niet zonder oorzaak, want de wijze waarop in Suriname de vrijverklaring gevierd was, was inderdaad een heerlijke zegepraal door den Heer aan den getrouwen arbeid der zendelingen in den tijd der slavernij geschonken. J) Het Zeister Z. G. kon bij deze gelegenheid behalve de voor Suriname in 't bizonder ontvangen giften van meer dan f 7000, eene feestgave van f 13000 ter oprichting van scholen voor de vrijgemaakte slaven 1) Zie E. Nijland: De Zending op de School, pag. 188. uitreiken. Ook in 1866 mocht het Zeister Z. G. weer in rijke mate de liefde der Nederlandsche zendingsvrienden ondervinden, toen de y>Berichten uit de Heidenwereld" in No. 1 behalve de verstoring van den zendingspost Bazïya door den Kafferoorlog, de vernieling van alle zendingsposten op de Moskitokust tot op een na door een ongehoord woesten orkaan moest vermelden. In weinig maanden ontving het toen omtrent f 7000 alleen voor de verliezen, door deze laatste ramp veroorzaakt. Zoo kon men in 1868 op den 10 September het 75-jarig bestaan van het Genootschap met dank en blijdschap vieren. Als eene opmerkelijke bijzonderheid vermelden wij hierbij, dat eene der zusters, welke op den 28 Mei 1793, den stichtingsdag der Zendingssocieteit, op het koor zong, dit feest nog mocht beleven, namelijk de hoogbejaarde Zr. Kellerman, de getrouwe medewerkster van Br. Fuüauf bij de oprichting der meisjeskostschool. VII. 1868-1893. En wat is het nu hetgeen wij aangaande dit laatste kwartaal der afgeloopen eeuw hebben te vermelden? Slechts twee feiten van belang willen wij hier noemen. In 1872 werd Br. H. Williger, die om reden van gezondheid niet langer in Suriname kon werkzaam blijven, tot Hoofd van het Jonge-Heeren-Instituut te Zeist beroepen. Hij bracht een hart vol liefde en gehechtheid aan Suriname mede. Ook wist hij de leden van het Comité, en de harten van velen te verwarmen, om de handen samen te slaan tot oprichting eener groote Bewaarschool te Paramaribo voor de kleine kinderen der Negerbevolking. Deze werd inderdaad in 1873 opgericht, en liet Zeister Z. G. nam het op zich om de niet geringe onkosten daarvan, jaarlijks omtrent f 2500, te dragen. Zoo is deze Be- waarschool in bijzondere wijze het eigen geliefkoosd kind des Genootschaps, voor welks behoud en wasdom het alleen te zorgen heeft. Doch helaas! Br. Williger, die in gansch uitnemende wijze geschikt was om de belangstelling voor Suriname aantewakkeren, werd reeds in 1875 door toenemende ziekte genoodzaakt zijn emeritaat aan te vragen en naar Duitscldand te vertrekken, waar hij weldra tot 's Heeren rust mocht ingaan. Door de krisis, welke het geheele werk in Suriname in 1880 moest doorstaan, werd de noodzakelijkheid openbaar om de groote. stadgemeente te Paramaribo te splitsen, en nieuwe kerken voor de nieuw te formeeren gemeenten optericht :n; ook nu weer wendde zich het bestuur van het Zeister Z. G. in warme woorden tot de zendingsvrienden hier te lande en niet te vergeefs, want het mocht weldra voor aanzienlijke giften ten dien einde dank zeggen; de kerken werden gesticht en de nieuwe gemeenten gevormd, hetgeen van kennelijken zegen voor het herderlijk toezicht over de 14000 Negers, die in de stad tot de »Herrnhutter" kerk behooren, geweest is. En dat de liefde voor het Surinaamsche werk en den zendingsarbeid der Broedergemeente in zijn geheel nog niet in Nederland is uitgedoofd, daarvan mocht nog in de laatstverloopen maanden de vriendelijke ontvangst van onzen geliefder; Br. de Blocq van Scheltinga, zendeling in Suriname, getuigen. Maar hoe dit ons ook vei blijde en stemme tot dank aan den Heer en de menschen, toch kunnen wij het ons niet ontveinzen, dat het laatste tijdperk na de jaren der kindschheid, der jongelingschap en des mannelijken leeftijds, veel kenmerken des ouderdoms vertoont. Als het orgaan des Genootschaps van 2250 exempl. op 1450 is achteruitgegaan, en met het oog zelfs daarop de vraag herhaaldelijk oprijst, hoevelen der maandelijksche Berichten wel met deelneming des harten worden ge- lezen, als ons Genootschap in het Comité voor de Christelijk nationale zendingsfeesten niet meer is vertegenwoordigd, als in de jaarlijksche ontvangsten een betrekkelijke achteruitgang bespeurd wordt — zou men de oogen moeten sluiten, om zich als lid van het, Genootschap niet met droefheid van dien achteruitgang bewust te worden. Kn van waar dit verschijnsel? Voorwaar wij moeten de schuld vooral bij ons zeiven zoeken! Was onze gemeente alhier nog als weleer gelijk een stad op een berg, zij zelve en ook haar arbeid voor de zending zou de harten van velen in ons land nog meer aantrekken; niet meer gelijk in vroegere jaren zijn. helaas, hare scholen door velen bezocht, die in hun hart de liefde voor de zending, ook die der Broedergemeente, in het leven medenemen. Daarbij komt dan wel is waar ook dat in de laatste 30 jaren een kring van andere zendingsvereenigingen in ons land ontstaan is, die zeiven zendelingen uitzenden en wel naar de Oost, het uitgebreide, langen tijd verwaarloosde, en Nederland vóór anderen opgedragen zendingsveld, waar nog bijna zoo veel millioenen Heidenen en Mohamedanen van het Evangelie verstoken zijn, als in Suriname duizenden, die evenwel meestal reeds door het licht des Evangelies werden bereikt. Misschien komt er ook bij eenige teleurstelling, dat de toestanden in de Surinaamsche Gemeenten niet beantwoorden aan de blijde verwachtingen, gekoesterd bij de slaven-emancipatie, welke zoo gegrond schenen te zijn als men de stemming der Negers op dien onvergetelijken 1 Juli 1863 gade sloeg. En toch hadden bezadigde zendelingen reeds te voren gewaarschuwd dat het niet zonder veel teleurstelling in de gemeente der vrijgelatenen gaan zou1). Hoe het ook zij, de tijd is voorbij, waarvan iemand gewaagt dat er velen waren, die in de geschiedenis der Surinaamsche zen- 1) „Berichten uit de Heidenwereld" 3863 pag. 132, en 1890 pag. 194. ding beter te huis waren, dan in die der vaderlandsche kerk. Zij, die misschien nog in dien tijd als leden tot ons Genootschap toetraden, zijn op weinigen na reeds heengegaan, waar nu reeds slechts één herder en ééne kudde is, en klein is het getal van hen die op nieuw zich voor het lidmaatschap aanmelden. Maar toch, wij willen en kunnen met geen klaagtoon sluiten. Zien wij op onze dierbare kleine Broedergemeente, zoo moeten wij met dank aan den Heer er van gewagen, dat Hij haar niet slechts vergunt haar oud zendingswerk staande te houden, maar juist in het laatste tiental jaren haar toestond in Alaska, in Californië, in NoordQaeensland, in Oost-Afrika, en op Trinidad nieuwe zendingsvelden te ontginnen; zien wij op ons klein Genootschap, al is de schare onzer leden en vrienden kleiner dan vroeger, wij mogen toch nog de bemiddelaars van menige en wel ruime giften der liefde zijn, door Nederlandsche Christenen aan het werk der zending geschonken, en nog is ons Zeist »het posthuis des Heilands" voor de zendelingen, die uitgaan of die vermoeid en verzwakt huiswaarts keeren. Dat het zoo blijve door 's Heeren genade! Maar dat wij ook zeiven — leden onzer Gemeente en leden van ons Genootschap — het eerst trachten naar het koninkrijk Gods en naar zijne gerechtigheid, zoo zal ook ons al het andere toevallen, en wij mogen dan met vertrouwen in den Heer juichen met den heiligen zanger (Ps. 118 : 17) »Ik zal niet sterven maar leven; en ik zal de werken des Heeren vertellen!" LIJST DER JAARFEESTEN van het Zeister Zendingsgenootschap. lorgenbeurt. 28 Mei 1793. Oprichting Br. C. D. Rothe. Jos. 24 : 24. 9 Juli 1794. Br. C. D. Rothe. 8 Juli 1795. Br. H. Richter. 11 Juli 1796. 6 Juli 1797. 19 Juli 1798. Jes. 66 : 2. 16 Juli 1799. Br. Fabricius. Ps. 86 : 9. 12 Juni 1800. Br. Fabricius. 7 Aug. 1801. Br. K. B. Garve. 1 Tim. 4 : 10. 24 Aug. 1802. Br. Fabricius. 24 Aug. 1803. 14 Aug. 1804. 23 Aug. 1805. „ Matth. 28: 18—20. 21 Aug. 1806. „ Rom. 16: 25 en 26. 15 Aug. 1807. „ 1 Tim. 4 : 10. 13 Sept. 1808. „ 4 Oct. 1809. „ Jer. 3 :17 11 Sept. 1810. „ 1 Tim. 2 : 4, Hand. 5 : 32. 11 Sept. 1811. Br. Treschow. Gen. 36:26 9 Sept, 1812. „ Zach. 2 : 11. A v o nd b e u r t. Fabricius. Openb. 3 : 20. K. B. Garve. Gen. 32 : 26. ? Prins Reuss. 9 Ewald. Ps. 150 : 2. Ps. 18 : 33. Fabricius. Hebr. 12 : 22—24. „ Gen. 13 : 8. Treschow. Luc. 7 : 38. „ Matth. 13 : 31. Morgenbeurt. 9 Sept. 1813. Br. Tbeschow. Pb. 22 : 31. 14 Sept. J 814. ? ? 1815. „ ? 17 April 1816. „ Ex. 6 : 7. ? 1817. „ ? 15Aprill818. Br. R. Früauf. 9 Sept. 1819. 13 Sept. 1820. „ 2 Sam. 14 :6- 13 Sept. 1821. „ Jer. 20 : 12. 12 Sept. 1822. „ Luc. 1 : 79. Jes. 40 : 29. 11 Sept. 1823. „Matth. _0:28 9 Sept. 1824. „Jer. 10:34. 15 Sept. 1825. „ 1 Joh. 4 :17. 14 Sept. 1826. „2Chron.4:ll 13 Sept. 1827. „ Ps. 68 :10, Jes. 55:10,11 18 Sept. 1828. „ Jes. 41 : 4. 3 Sept, 1829. „ Deut. 30:11, 14. 2 Sept. 1830. „ Ps. 25 : 5. 15 Sept. 1831. „ Math. 5 : 14. 21 Aug. 1832. „ Eeuwfeest d. Zending der Broedergem. 5 Sept. 1833. „Jes. 66: 19. 11 Sept. 1834. „ Jes. 41: 17. 10 Sept. 1835. u Ps. 55 : 23. 15 Sept. 1836. „ Joh. 1:11. 14 Sept. 1837. „ Eph. 1 : 3. 13 Sept. 1838. Br. Verbeek. 12 Sept. 1839. „ Hagg. 2:7,8. Math. 18:32, 33. 17 Sept. 1840. „ Jes. 50 : 6, Joh. 3 : 27. 22 Sept. 1841. Br P.viLLAED.Nah. k ' q Avon <1 beur t. Treschow. Openb. 3 : 17. ? ? ? ? Früauf. Openb. 1 : 8. Ds. Scharp, Rotterdam, in de Nederd. taal. Früauf. Handel. 20 : 27. Ds. Laan , Amersfoort, in de Nederd. taal. Math. 22 : 31, 32. id. id. Hand. 16 : 12—15. Reichel. Liturgie. Tl Ds. Weyland. 1 Cor. 3 : 6. Liturgie. Ds. v. Oordt. Math. 16 : 28. „ Breyl. Jes. 53 : 10. Prof. Heringa. Math. 28 : 18. Ds. Weyland. 2 Cor. 5 : 14. „ Franken. Jes. 53 : 10. „ Meerens. 1 Petr. 2 : 4, 5. „ v. Meetern. Math. 28 : 20. „ Laan. Joh. 12 :• 24. Prof. Vincke. Hand 5 : 38, 39. „ Heringa. 1 Cor. 1 : 3. Ds. Laan Jr. Jes. 55 : 8, 9. „ Weyland. Math. 28 : 20. Prof. Vincke, Mare. 16 : 20. Ds. Lentink. 1 Cor. 3 • 9. Morgenbeurt. 14 Sept. 1842. Br. Bellwitz. Ps. 119 : 175. 13 Sept. 1843. Br.RAiLi.ard. Joh. 5 : 25. 18 Sept. 1844. Br. Bellwitz. 1 Chron.29 :11 24 Sept. 1845. „ Klag. 3 : 25. 30 Sept. 1846. „ Jes. 12 : 2. 15 Sept. 1847. „ Jes. 58 : 12. 20 Sept. 1848. „ Deut. 32: 39. ï'2 Sept. 1849. Br. Bechler. 7 Aug. 1850. „ 6 Aug. 1851. „ 4 Aug. 1852. Br. F. E. Klein- schmidt. Joh. 15:8. 3 Aug. 1853. „ Dan. 9 : 9. 9 Aug. 1854. ,. Jes. 45 : 24. 15 Aug. 1855. „ Math. 13:44 6 Aug. 1856. „ Handel. 18: 10. 5 Aug. 1857. „Rom 11:32 4 Aug. 1858. „ ? 3 Aug. 1859. Br. Röntgen. 8 Aug. 1860. „ Openb. 3:13 7 Aug. 1861. 30 Juli 1862. „ Jes. 49 :16. 30 Juli 1863. „ Ps. 111: 7. 4 Aug. 1864. „ Jes. 60 : 3. 27 Juli 1865. „ 2 Sam.7:20. 5 Juli 1866. „ Neh. 8 : 10 en 11. 4 Juli 1867. „ Ez. 34 :12. 10 Sept. 1868. „ Ps 34 : 4. 9 Sept. 1869. „ Ps. 22 :11. 4 Aug. 1870. Br. Wenck. Jes. 35:1—5 21 Sept. 1871. „ Mal. 1 :11. A v o n (1 h e u r t. D3. Franken. Hand. 4 • 32. „ Hugenholtz. Hand. 11:17,1'8 „ Laan. Ps. 22 : 28, 29. „ v. Rhijn. Luc. 21 : 28—31. „ Merens. Zach. 4 : 10. „ Beets. Rorn. 1 : 14. Prof. Vincke. Jes. 55 : 8—11. Ds. Verbeek. Rom. 10 :14—17. ,, Beets. Spr. 11 : 25. „ v. Oosterzee. Math. 15:21-28 „ v. d. Ham. Math. 9 : 35-37. „ v. Rhijn. Math. 11: 4, 5. Joh. I : 47, 51. „ Doedes. Luc. 14 : 28. „ v. Toorenenbergen. Hand. II : 19—26. „ Hugenholtz. Eph. 3 : 8. „ Richard. Joh. 1 : 42. „ Witteveen. Jes. 66 : 13. „ Heldring, Hand. 10. „ Theesing, Jac. 5 : 7, 8. „ Heldring, Mare. 6 : 11. „ Cohen Stuart, 1 Cor. 9 :16. „ Gewin, Luc. 17 : 5. „ Brouwer, Math. 24 : 14, „ Beets, Gal. 6 : 9. „ Chantepie de la Saussaye, Hebr. 11 : 30. „ de Graaf, Math. 6 : 9, 10. „ Bervoets, Luc. 2 : 32. „ v. Rhijn, Joh. 7 : 12. „ Jorissen, Luc. 14 : 22. „ Chantepie de la Saussaye, Eph. 4 : 1. Morgen beurt. 1 Aug. 1872. Br. Wenck. Ps. 72: 18 en 19. 11 Sept. 1873. „ Jes. 60 :1-5 15 Sept. 1874. „Luc.l2:49. 15 Sept. 1875. „ Openb.l4:6 13 Sept. 1876. Br. W. Kühn. Jes. 51 :11 en 12. 12 Sept. 1877. Br. Wenck. Luc. 8:5—15. 11 Sept. 1878. „ Joh. 12 : 20—22. 10 Sept. 1879. Br. Kölbing. 1 Cor. 15 : 57,58 15 Sept. 1880. „ Jes. 19 :23. 14 Sept. 1881. „ Math. 13 : 24—30. 13 Sept. 1882. „Luc. 9:1-6. 12 Sept. 1883. „Eph.'l: 17—23. 10 Sept. 1884. „Joh. 9:4,5. 9 Sept. 1885. „2 Cor 10:17 15 Sept. 1886. Br. Jensen. Hand. 26 :29. 14 Sept. 1887. „ Math. 17 : 24—27. 12 Sept. 1888. „ Jes. 41 :16, Openb. 3:15. 11 Sept. 1889. „ Jona 2 :10. 10 Sept. 1890. „ Math. 5 : 9. 9 Sept. 1891. Ps. 3 : 2—5. 14 Sept. 1892. „ Joë] 2 : 21. D. V. 13 Sept 1893. Br. Jensen. A v o n d b e u r t. Ds. Doedes, 1 Cor. 1 : 31. „ Huet, Gal. 6 : 17. „ Westhoff, Ps. 93. „ Hoogrrzeil, Zach. 4 : 6. Prof. Valeton, 2 Cor. 5 : 19c. Ds. de Graaf, Mare. 9 : 35, „ Hoogenhuize, Ps. 126. „ Theesing, Joh. 12 : 32, 33. „ Hoogerzeil, Math. 9 : 37,38. ,. S. S. de Koe, Mare. 9 : 14, Math. 17 : 20. Prof. v. Toorenenbergen, Hand. 5 : 385, 39a. Ds. Riemens, Hom. 14 : 7a. Prof. Gunning, Math. 24 :1—14. Ds. v. Hoogstraten, Luc. 1 : 37 en 38. Prof. Valeton, Hab. 1 : 5. Ds. Ulfers, Math. 15 : 29—39. „ Gunning, Hoogl. 3 : 11a. „ v. Hoogstraten, Luc. 5:1-11. „ v. Gheel Gildemeester, Hand. 1 : 8. ,. E. Barger, Math. 17 :19-21. „ v. Noort, Spr. 11 : 25. „ P. v. Wijk, D. V. Sprekers in het Liefdemaal van 1851 tot 1892. 7 Br _ Zendeling der Broodergemeente; Z. U. = Zend. v. d. rtrecl^he Z. V, _Z. R. = Zend. d. N'ederl. Z. V.; Z. B. = Barmen-. Z, ïj = Ermelo. Adriani 79, 83, 86; v. Asselt, Z. B. 75. CL,'69; 2.Br. 79; to.58; B,« 67; B„«, Z Br 69; Brandt, 61; Bromet, 73; Bronsveld, S5. v Calker, Z. Br. 68 ; Capadose, 62 ; Chantepie de la Sauss. , 64 72; Clemens, Z. Br. 64; Cohen Stuart, ,2, 74; Conradi, , Cr'anz, Z. Br. 51; Creutzberg, 60, 69, 81, 91. Da Costa, 56; Dahl, Noorwegen, 78; v. Dalen, L Java C. 8 , Dietrich, Z. B. 90; v. Doorn, 77. v. Ei.ik, 57. Fal're, 62; Fransen, 82. r/ p A7 Gefken, 68, 80; de Graaf, 73, 77 ; Grashuis, ZR. 6/ Hahn Z. B. 55; IIartgerink, 89; Heldring Sen. 51, 5 , , 62, 63, 65, 67, 70, 74, 75; Heldrinc, Jr. 77, 81; Hennig, Z. Br.. , Herman, 82 ; Howard, 73; Huet, 69 Jensch, 69; Jensen,^Z. Br. 75;; A. Jensen Neger, <5. Kan, 78, 83, 86, 89; Kersten, Z. Br. 92; Kiergaard, Z. ... v. 't Lindenhout, 90; Linder, Ba,el, 51; Lion Cachet, 73, T M. Looman, 57, 59, 65, 66, 69, 70, 71, 7o, v. "ot'IEN' ' 'maasdijk, 58; Meister, Washington, 58; v. Minne, 88,92, Muller Mahsis, 84. Nahuijs, 79, 83; Niks, 89; Ni.tland, Z. L. 84. v. Oosterwijk «Bruijn, 87. Paschen, 91; Poiilman, 84 ; Post, 84. Rahn^ÏÏ' S82;' Rüthling, Z. Br. 66; v. Rhijn, 57, 64, 71; Riemens, 80 87 ; Roosmale Nepveu, 88; Röth, 74. Shaw, 75, 77; A. v. Scheltema, 77. v. Scheltinga, L. r. , , 56, 60, 62; Schreiber, Z. B. 85, 87 ; Schwartz, TW Kate 72 • v. Toorenenbergen, 68, 81. Val™Jun.;h9; v,, Val,,91; . ». Veld e, 51; Mr 80, 85; Verbeek, Z. Japan, 90; Verrun Stuart, 90, de Vroom, Z'v 'wkede v. Dijkveldt>71,75,80,82,86; Wedemann, Z. Br. 59 ; Weiss 70, 71, 73, 74, 83, 92 ; Wied, Z. Br. 84; Williger, bb , witteveen, 61, 67, 69, 71; Woelders, Z. H. 79; Wolbers, 85. Ziock, Z. Br. 66.