J— i'ii.js 10 Cent. * VÓÓR OF TEGEN DEN CHRISTUS. (s " 1 O •*3- Kiest u heden, wien gij dienen zult, Enkele eenvoudige gedachten met b t oog op de tegenwoordige tijdsomstandigheden, % ,vei iin Staatkundig als op Godsdienstig ten' .tU * Met voorrede van / den WelEerw. Heer Ds. STEKETEE, Leeraar der Geref. Gemeente te Middelharnis. * Tweede Duizendtal. Middelharnis, H. VAN DER MEÜLEN, 1904. 87 L 144 Vóór of tegen de: Christus Kiest u heden, wien gij dienen zult, Enkele eenvoudige gedachten met het oog op de tegenwoordige tijdsomstandigheden, zoowel op Staatkundig als op Godsdienstig terrein. MET VOORREDE VAN den Wellerw. Heer Ds. STEKETEE, — — — __ jj Leer aar der Geref. Gemeente te Middelharnis. Middelharnis, H. VAN DER MEULEN 1 9 0 4. Stoomdrukkerij : W. BOEKHOVEN Sommelsdijk. VOORREDE. Vriendelijk aangezocht door Schrijver dezer brochure om een woord ter inleiding te geven op het geschrevene, ons vooraf ter lezing aangeboden, voldoen we daaraan niet genoegen en zonder eenig bezwaar. In dagen als deze, woelig als ze zijn vanwege de verkiezing voor onze Provinciale Staten, met het oog op de beginselen, die zoowel van anti-revolutionaire als van liberale en z.g. christelijk-democratisclie zijde, onder eerlijke en valsche leuzen, over en weer worden besproken, bepleit en bepredikt, is een stof als die, oorspronkelijk door schrijver bestemd voor het A.-R. weekblad, doch om de uitgebreidheid beter geschikt voor brochurevorm, alleszins gepast, om door het publiek gelezen en overdacht te worden. W at toch is het groote beginsel, het tastbaar uitgangspunt, waarom de gansche politieke personenstrijd, (want geen andere wordt toch gestreden), met zooveel lichaams- en zielsinspanning door onze tegenstanders wordt gevoerd? - Immers geen ander, dan wat liet opschrift van dit werkje negatief aangeeft, en in hetzelve zoo duidelijk mogelijk wordt weergegeven, 11.1. het beginsel der revolutie. Niet vóór maar bepaald tegen den Christus Gods, zietdaar het groote hoofdmotief onzer bestrijders in hun zich kanten tegen het Christelijk ministerie, wijl hetzelve, hoezeer ook uit heterogene maar niettemin anti-liberale bestanddeelen samengesteld, — in zijn Program eeniglijk bedoelt te willen bouwen op de Christelijke grondslagen, op welke maatschappij, kerk, huisgezin en school kan staan en staande blijven. Hoe krachtig kwam dit uit in de handhaving van het gezag bij de revolutie-beweging in 1903, en evenzeer 111 de resolutiën, betreffende de wetten op hooger onderwijs, alcoholische drankaangelegenheden enz. uit de laatste tijden. Het gaat tegen de Souvereiniteit Gods, tegen het Overheidsgezag, tegen de bestendiging van alle goede Staatsorde, i. e. w. tegen den Christus Gods. De lezing van dit Werkje maakt u zulks vooral in het laatst duidelijk en klaar. Doch het bepleit evenzeer positief, het bestaansrecht van het A.-R. beginsel, — de alles omvattende beteekenis van het kiezen vóór den Christus, en de voordeelen op elk gebied daaraan verbonden. — Het laat helder uitkomen het groote onderscheid tusschen degenen die God dienen en Hem niet dienen en bepaalt elk, van welke gezindheid hij of zij ook moge wezen, op grond van 's Heeren onfeilbaar getuigenis, bij zijne of hare hooge roeping, 0111 het eenig ware proefhoudende te kiezen. Met alle bescheidenheid, en toch zonder eenige krenking van de waarheid, wordt het standpunt van den Israëliet, van den Roomschgezinde, van den blooten vorm-christen in liet licht gesteld, (-n tegelijkertijd deze allen den weg aangewezen, welken de Heere door Zijn woord en geest openstelt. 0111 hem op een beter en onwankelbaar standpunt te brengen. Wat taal, stijl, vorm en indeeling betreft, zou zeker nog wel deze of gene opmerking te maken zijn .... Wat mensch toch is in alle opzichten en mitsdien ook in zijn pennevruchten geheel onberispelijk! Ons is het hier allermeest 0111 het wezen te doen, en aangezien de behandeling van het onderwérp daaraan voldoet, aarzelen we ook niet dit werkje, niet door een geleerde, maar door een eenvoudig man uit het volk geschreven, niet alleen aan eenvoudigen, maar zelfs ook aan geleerden, die tot nog toe tegen den Christus kiezen, ter kennismaking en nauwkeurige overpeinzing aan te bevelen. De stukjes over ver- en onvergenoegdheid, onlangs in de Maas- en Scheldebode geplaatst, en door mijn persoon en velen met mij, met vergenoegdheid gelezen, geven, (ook zonder mijne aanbeveling), reeds genöegzameli waarborg dat dit tijdwoord, vooral wat zijn ernstige inhoud aangaat, niet tegen zal vallen, maar veeleer hartelijke instemming zal vinden, althans bij degenen die voor ( hristus zijn. En wijl de prijs van dit vlugschrift niet te hoog gesteld is, hopen wij dat velen het zullen aanschaffen, niet alleen ter wille van het boekske zelve, maar ook ter ondersteuning van den Schrijver, die ook niet tot de rijken en edelen dezer wereld kan gezegd worden tebehooren. Rustte 's Heeren onmisbaren zegen op dezen zijnen arbeid, en strekke daartoe ook mijne aanbeveling. C. STEKETEE, v. d. vi. Middeliiarxis, 15 Juni 1904. Vóór of tegen den Christus. Het opschrift van dit werkje, geachte lezers, doe ij niet afschrikken, maar des te eer hetzelve aangrijpen, daar het U en mij soms inlichting kan verschaffen van het standpunt, waarop wij staan. Dat dit van het hoogste belang is voor een ieder onzer, zal elk gereedelijk toestemmen, daar ons tijdelijk en eeuwig welzijn daar grootendeels van at hangt. Maar hoe, zal wellicht iemand vragen, weten wij dan niet waar en hoe wij staan ? Laat ons in dezen niet te haastig zijn, maar deze zaken eens bedaard en onbevooroordeelend onder het oog zien. Hoe men er dezer dagen ook op uit is, hetzij op eene grovere of meer fijne manier, om het verschil tusschen voor- en tegenstanders van den Christus uit. den weg te ruimen, toch zal men die klove nooit gedempt kunnen krijgen. De eenvoudige, doch grondige reden hiervan is, dat de Heere zelf na den val van Adam een scherpe lijn trok toen Hij getuigde, vijandschap te zullen zetten tusschen het slangen- en vrouwenzaad. De treurvolle uitwerking daarvan bleef niet lang achterwege, toen Kaïn zijn broeder Abel doodsloeg. De gevallen menschelijke natuur kan dus niet anders dan vijandschap openbaren tegen den Heere, Zijn volk en dienst. De Heidenen woeden en de volken bedrijven ijdelheid, zeggende, laat ons zijne banden verscheuren en zijne touwen van ons werpen. Waar zij zich ook door willen laten binden, zeker niet door den Geopenbaarden Wil des Allerhoogsten. Als wij niet willens onze oogen sluiten, kunnen we daaglijks zien, hoe de goddeloozen vervreemd zijn van alle Godsvrucht, en dat zelfs wel van hunne prilste jeugd af. Men breekt door, als de Heere door intoomende Genade het niet verhoedt tot allerlei onhandigheid, en daarom is het hoogst noodzakelijk, dat er bij allerlei gelegenheden aangedrongen wordt op bekeering. Waar we dan zooveel afwijkingen van den Onfeilbaren Regel gewaar worden, daar behoeft men zeker niet ver te zoeken naar tegenstanders van den gezegenden Heere Jezus Christus, die Zijne heerlijkheid verliet om deze vervloekte aarde te betreden. En waarom deed de Zone Gods zich zulk een diepe vernedering aan ? 't Was alleen om degenen, die Hem van den Vader gegeven waren, te verlossen van den vloek, die rechtvaardig op hen gekomen was, alzoo hen wederbarende en van tegenstanders tot voorstanders makende. Zijn ze dit door de bewerking des II. Geestes geworden, dan zijn ze uit- en inwendige volgers van de kruisbanier, die ze hopen te volgen door bezaaide en onbezaaide landen. Deze zijn dan in den volstrekten zin des woords voorstanders van Christus gemaakt, Zijne volgelingen geworden zijnde; maar toch zijn er ook velen met een historisch geloof, die zich ook onder dit vaandel scharen. Van dezen, die wel verre het grootste deel uitmaken van de voorstanders, willen we hier een kort woord inlasschen, hopende, dat men dit goed wil opnemen. In een gereformeerd land zal men (och wel niet meenen, dat onkunde de moeder der heiligheid is, waar de Schrift ons zoo onomwonden verklaart, dat het volk verloren gaat, omdat het zonder kennis is. Hoe zal men iets waardeeren kunnen, als men het zelfs nog niet uiterlijk kent? De beschouwende en Schriftuurlijke kennis gaat doorgaans aan de zaligmakende vooraf. We willen hier den Heere geen perk zetten, alsof Hij niet zonder middelen kon werken, want buiten alle middelen om kan de Almachtige iemand door den Geest alleen bekeeren. Letten wij echter als menschenkinderen op Gods gewone handelingen, dan komen de meesten van Zijn volk tot waarachtige liartsvernieuwing in den weg der middelen. Wie daarom deze versmaadt, veracht tevens den Middellaar, en sluit zich moedwillig buiten den kans om zalig te worden, 't Is, zooals Paulus terecht opmerkt, dat allen in den loopbaan wel loopen, maar dat slechts één den prijs ontvangt. Daarom hebben wij allen, zonder onderscheid, in een Bijbelschen loopbaan er naar te staan om de zaligheid te verkrijgen, die Christus door Zijn Borgwerk verdiende, en die Hij de volharders tot den einde toe uit Genade komt mee te deelen. Laten dan de tegenstanders inbrengen dat wy er met onzen ijver ook niet komen zuilenhals de Heere ons geen Genade bewijst, dan geven we hen toe, dat wij er om onze werken niet komen zullen, maar zij' toch zonder te zoeken ook geen kans hebben om Dien I aiel van groote waarde te vinden. Wat wij ook verrichten, hetzij lezen of bidden of kerkgaan enz., dat is geen grond om daarop de gunst des Heeren te verwachten, maar toch eischt de Groote Eigenaar, dat we Hem zullen zoeken ten allen dage. 1 erecht heeit een Godvruchtig dichter hiervan gezegd : „God zoeken is iets, dat wij niet doen en konden, Maar wie God zoekt, die is van Hem gevonden." De uitvluchten en listige vonden, die de tegenstanders van den Christus dus weten in te brengen, teneinde zich aan de van 's Heeren wege verordineerde middelen te onttrekken, getuigen dus ten duidelijkste van hun vijandig standpunt. Heeft men dan voor allerlei wereldsche zaken tijd en geld, terwijl men voor de stem van onzen Schepper het oor sluit, geen gelegenheid of middelen er voor kunnende vinden ; dan zal onze verwaarloosde tijd eenmaal tegen ons getuigen. Besteedt men al zijn tijd en al zijne krachten in den dienst der wereld, hoe schoon en noodzakelijk men dit ook moge voorwenden dan hebben we eigenlijk nog niets gedaan, als alleen opze ziel verwaarloosd. We zullen hierover nu niet verder uitweiden, maar nog even terugkomen op de vijandschap die er noodwendig heerscht en heerseheri moet tusschen de voor-en tegenstanders van den Christus, die zelf getuigde, dat Hij niet gekomen was om vrede te brengen op de aarde, maar veelmeer hel zwaard. Om der wille van de Waarheid zullen vrienden en vrienden gescheiden worden, alsmede in een huisgezin zullen er twee tegen drie en drie tegen twee verdeeld worden. De Heere echter, Wiens gedachten niet onze gedachten zijn. voert met en door alles Zijn wijzen Raad uit, strekkende tot eer Zijns grooten Naams en tot heil der zielen Zijns volks. Hoe tegenstrijdig de zaken en hare omstandigheden vaak ook mogen schijnen, zoodat de tegenstanders van den Christus zich tot opspringens toe verheugen, geen nood echter, want de Groote Stuurman zal alles doen uitloopen tot roem van Zijne Genade. Al zijn wij kortzichtig en weinig opmerkzaam, de Heere heeft in alles reeds te voren bepaald, hoe hoog de golven zullen gaan, zoodat ze de van Hem gestelde grenzen niet kunnen overtreden. Niet dat dit eene zaak zou zijn om lijdelijk bij de pakken te gaan neerzitten, o neen, want wij als schepselen kunnen en mogen niet met Gods besluiten werken, maar hebben alleen onzen weg aan te stellen overeenkomstig de ons voorgeschreven regelen in het Boek der boeken. Deze wetenschap kan ons echter dienen, (ten minste als de Heere haar dienstbaar belieft te maken) tot bewaring voor slaafsche vreeze, als de toorn der dwazen hevig aan het koken is. Bedenken we hierbij ook, dat het maar de grimmigheid van een mensch is, van een Adamskind, wiens adem in zijn neus is. Hoe ver hunne vijandschap ook gaan moge onder de toelating des Albestuurders, ze kunnen hoogstens het lichaam dooden, en daarom leert ons de Schrift, dat we veel meer Hem te vreezen hebben, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel. Wat eene onbezonnenheid, voorbarigheid, ongeregeldheid, willekeur en heftigheid zich soms openbaren en voorgedaan hebben in het vervolgen \ an Christus' zaak, daarvan levert de Vaderlandsche en ook de Kerkelijke historie helaas maar al te veel bewijzen. De zaden van allerlei boosheid schieten welig in liet natuurlijk hart op, terwijl de Satan zijne heillooze werktuigen aandrijft tot de werken der duisternis. Hij heeft groote macht en werkt krachtig in de kinderen der ongehoorzaamheid, wetende dat hij maar een kleinen tijd heeft. Zee 1 aai',lig wordt de Kerk in de Openbaringen vergeleken bij een vrouw, door den draak vervolgd en vluchtende in de woestijn. Door aanblazingen des duivels zijn in den loop der eeuwen, maar vooral in den reformatietijd, ontelbare voorstanders van tien Christus in gevangenissen geworpen en gedood. Toch zijn al hunne wederwaardigheden, hoe smartelijk voor het vleesch zij ook waren, niet meer dan eene verdrukking van tien dagen geweest, waarop eene eindelooze heerlijkheid volgde. l:i liet minst kan ons deze geopenbaarde vijandschap niet \ei wonderen, als we ook letten op de beginselen en drijlveeren van weerszijden. lerwijl Gods volk het goede voor de Kerk zoekt en den vrede voor Jeruzalem afsmeekt, daar zijn de ijselijke kreten der tegenstanders: «ontbloot ze, enz « Zien wij de eersten in s l leeren kracht werkzaam tot verheerlijking \an Gods nooit volprezen Naam, de goddeloozen daarentegen beijveren zich, om eene schat van toorn te vergaderen, die welhaast over hen uitgegoten zal worden. Niet alleen in dien dag des oordeels zal het onderscheid groot bevonden worden tusschen voor- en tegenstanders van den Christus, als wanneer de eersten in het Huis huns Vaders genoodigd zullen worden om de lieflijkheden aan Gods rechterhand eeuwig te genieten, terwijl de laatsten verwezen zullen worden naar het onuitblusschelijk vuur, maar ook hier op aarde is vaak eene scheiding zichtbaar tusschen kaf en koren. De goddeloozen keeren zich moedwillig af van de paden des Heeren, terwijl de gunstgenooten hegeeren, dat hun den weg geleerd mocht worden, die zij te gaan hebben. Zien wij, hoe krachtdadig en wonderbaar het oude Israël de sterkte van des Heeren arm gewaar werd tegenover een vervolgenden Faraö, dan krijgt Jehovah voor die verlossing den lof in het welbekende lied. Ja, zelfs uit den mond der vijandige Egyptenaren hooren wij den God Israëls grootmaken, als ze spreken : »laat ons vlieden voor de Israëlieten, want hun God strijdt voor henkc Hoe trotsch en verdwaasd een mensch door de zonde ook mag geworden zijn, toch zijn alle wezens, ziende of niet ziende, aan hun Schepper schatting schuldig, want uit Hem en door Hem zijn alle dingen, terwijl ze bovendien tot Zijne eer moesten werkzaam zijn. O, mochten de voorstanders van den Christus bij aan of voortgang maar veel hunne afhankelijkheid leeren kennen van den Oorsprong aller dingen, opdat zij het Paulus mochten nazeggen, dat zij uit zichzelven niet bekwaam zijn tot eenig waarachtig goed, maar dat al hunne bekwaamheid uit God is. Verder toont de Heere soms zijne Almacht tegen Zijne en Zijns volks haters, als Hij hunne woede intoomt door bekeering. Wie zou hebben durven denken, dat een vervolgenden Saulus nog eenmaal een voorstander zou worden van die gehate secte der Nazareners ? Laat daarom het volk des Heeren maar veel aanhouden in het gebed, zoo wel voor hunne naasten als voor zichzelven, uitziende naaiden Geest der Genade, of het Hem believen mocht, nog eens wolven tot lammeren te maken. Hoe zien wij ook niet Nebukadnezars verandering van zienswijze ten opzichte der drie Godvruchtige jongelingen, zoodat we kennelijk zien, dat alles Hem teo dienste staat. Eer we nu op het terrein van de politiek gaan overstappen, willen we nog een kort woord richten tot de tegenstanders van den Christus, kon het zijn ter opening van hunne blinde oogen, opdat zij met schaamte en berouw de paden des verderfs verlaten, en met eene gestalte van den stokbewaarder mochten vragen : smannen broeders, wat moeten wij doen om zalig te worden ?'( Gij dan, ouden van dagen, die wellicht al gebogen gaat naar uw graf', zult gij in het gezicht des doods nog doorgaan met opstaan tegen den Hoogsten Wetgever! Is uw harte met het klimmen der jaren nog kouder geworden ? Hebt gij uwe beste dagen aan den Satan en de wereld opgeofferd, weet dan dat, zoo gij u niet bekeert, de eeuwigheid lang genoeg zal wezen om u te straffen. Is het, dat gij soms wel eens naar den dienst des Heeren wilt hooren, komt dit dan niet voort uit uwe consciëntie en uit vrees voor het oordeel? Wellicht is het reeds de elfde ure voor u, zoodat de bijl welhaast zal vallen om u uit te roeien. Hoe lang hebt gij dan onnuttig de aarde beslagen ? Meent niet, dat wij er ons behagen in scheppen, om u vrees aan te jagen, neen, want veeleer willen wij u bemoedigen, dat de deur der genade nog open staat, en dat de Heere nog wacht om genadig te zijn, als gij maar door schuld verslagen tot Hem de toevlucht neemt. Roept Hem dan nog aan terwijl Hij nabij is, of bet Hem behagen mocht u te ontdekken aan uwe vijandschap. Mocht u dit voorrecht te beurt vallen, wij zouden blij zijn met den blijde en gij zoudt nog ter elfder ure een voorstander van den grooten Christus Gods worden. Alsdan zoudt gij wel wenschen, die keuze veel vroeger gedaan te hebben, ziende dat de Heere u dan eerst mensch heeft gemaakt. En gij, menschen van middelbaren leeftijd, moet gij zoo de jeugd en ook uw kroost voorgaan, in verguizing van den Zone des Vaders, alzoó zijn bloed onrein achtende ! Moeten zoo uwe beste krachten doorgebracht worden in den dienst des Satans, die u wellicht gouden bergen voorspiegelt, terwijl hij een leugenaar en zielemoorder is. Wellicht heeft uwe consciëntie al menigmaal geklopt, maar gij wildet de wereld liever blijven dienen dan de wapenen des opstands voor den Grooten Heerscher aller volken neer te werpen, ü, wat zal het u bitter vallen, als gij voor den rechterstoel van den Richter der aarde zult moeten verschijnen, waar uw kroost het u zal verwijten, dat gij hen niet zijt voorgegaan in het zoeken en vragen naar het gezegende Lam, dat de zonde der wereld wegneemt. Kon het in den aanbiddelijk en raad des Heeren bestaan, Hij bestrale en besture u door Zijn H. Geest, opdat gij nog eens nuttige en sierlijke leden in de maatschappij en in de Kerk van Christus moogt worden. En g\j, jongelieden en kinderen, wel is het dat uwe ouders voor een groot deel aansprakelijk voor u zijn, maar hoe menigmaal gaat gij niet willens en wetens tegen geboden en vermaningen in! Voorzeker is het een bedroevend gezicht, zoo vele jonge schepselen al te zien strijden tegen Jezus, Zijn volk en dienst! Velen uwer worden opgeruid door ouderen en verdwaasde wereldwichten, die op uwe hartstochten weten te werken, u veel moois en groots voorspiegelende, terwijl gij ondertusschen in een net des duivels wordt gewikkeld, waaruit gij niet zoo gemakkelijk los zult raken; vliedt daarom de paden der ijdelheid, en zoek vroeg in de sporen te wandelen van Hem, die geen zonden gekend noch gedaan heeft. De Heere heeft lust aan jonge soldaten, en als gij Hem hartelijk zoekt in den weg van volharding en van verloochening der wereld, Hij zal van u gevonden worden. Hij, bij Wien eene onuitputtelijke volheid van Genade is, bewerke uwe harten tot Zijne eer en uwe zaligheid, opdat oudere voor standers van den Christus door u eenigen moed mogen scheppen voor de toekomst. Ten einde nu achtereenvolgens met de tegenstanders van den Zaligmaker af te handelen, voegen we hier ook nog een woord toe aan Crods oude volk, namelijk de Israëlieten, alsmede aan de Katholieken. Zeer groot zijn dan wel de voorrechten van den Jood, en wel allereerst dit, dat hen de woorden Gods zijn toevertrouwd. Hoe treurig evenwel aan de andere, zijde is het, dat dit eenmaal zoo heweidadigde volk zich thans meer ophoudt met onzinnige beuzelingen van den Talmud, dan met het onderzoek van het Oude Testament. Schier ongelooilijk is het dat zij, die met de namen der aartsvaders genoemd worden, zeer weinig weten van die oude Bijbelheiligen, evenmin als van de Richteren en Profeten. Een ieder onbevooroordeeld lezer zal mij dit toestemmen, als hij bv. maar onderzocht heeft het beroemde werkje van Chr. Salomon Duits. Waar de Heere dan als een bekwaam Wijngaardenier alles aan Zijn volk had gedaan om hen tot bekeering te brengen, daar hadden zij van hunnen kant die dienstknechten gelasterd en gedood, totdat het Hem behaagde, in de volheid des tijds, zoo duidelijk door de Profeten te voren bepaald, Zijnen Zoon te zenden, of zij ook moge lijk dezen zouden ontzien. We zullen hierover niet te ver uitweiden, maar zeggen alleen nog dit, dat het zaad Jakobs gehoopt had, dat Jezus hun van het juk der Romeinen zou verlossen, en zij in hun ouden luister hersteld zouden worden. Toen zij zich echter in deze vleeschelijke verwachting bedrogen zagen, veranderde hun geroep van »hozanna« weldra in een «kruis hem!« En helaas, hoe riepen nu Abrahams kinderen zeiven hun oordeel in, toen zij schreeuwden: »zijn bloed kome over ons en onze kinderen!® Het duurde nu ook maar ongeveer een veertig jaren, toen het bloed van den gezegenden Christus gezocht werd, waartoe de Heere het zwaard deiRomeinen gebruikte. Zij hadden de woorden van den Zone Gods verworpen, en tot straf daarvan, zwerven zij nu al circa 2000 jaren over den ganschen aardbol rond, zonder God, zonder Koning, zonder Vaderland, zonder Tempelen vreemdelingen van «le Verbonden der belolten. Laten wij echter, gereformeerde lezers, toezien, want als de Heere Zijn oude volk eindelijk als natuurlijke takken niet spaarde, dan zal Hij ook zeker ons niet verschoonen, als wij doorgaan in vijandschap tegen Christus en Zijn dienst. Verder noemden wij ook, als tegenstanders van den Zoon des Allerhoogsten, de Katholieken. Wat, zal soms iemand zeggen, zijn de Roomschen vijandig tegen den Christus? Hebben zij dan Jezus Naam niet veel op de lippen, en toonen zij geen grooten eerbied voor Zijne beeltenis en Zijn kruis? Zeer zeker doen ze dat, maar ofschoon zij Jezus ook met den mond roemen, nochtans loochenen zij Hem metterdaad, daar zij hunne zaligheid, behalve bij Christus, ook bij henzelven, bij de heiligen en bij andere dingen zoeken, Hem alzoo niet erkennende voor de eenige en volkomen oorsprong der Genade. Bovendien leert de mis hen ook, dat de levenden en de dooden door Christus' lijden geen vergeving van zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks daarvoor van de mispriesters geofferd worde. Volgens hen is de offerande, aan het kruis volbracht, dus niet gewichtig genoeg, wat lijnrecht tegen het Woord strijdt. Meerdere bewijzen to leveren van hunnen tegenstand is zeker wel overbodig, en laat ook de ruimte hier niet toe. Verre zij het echter van ons, om die verblinde menschen te minachten, want als wij uit Katholieke ouders geboren waren, zouden we ook in diezelfde duisternis verkeerd hebben. Daarom zal ook van ons met recht meer geëischt kunnen worden, want het zal Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan Jeruzalem, hetwelk zoo bizonder verlicht is geweest. Wat echter te bejammeren is, het is dit, dat de Katholiek zoo moedwillig in zijn onkunde blijft, weinig onderzoekende, hetgeen misschien ook wel kan leggen aan hunne leidslieden, die ze gaarne dom houden, hetgeen voor hen gemak en voordeel oplevert. Maar ach, hoe droevig is het ook bij ons gesteld, waar velen nog geen uiterlijk verslag van hun geloot kunnen geven, en nog minder hetzelve kunnen verdedigen tegen de tegenstanders. We zullen nu hierbij niet zeggen, dat een Israëliet of een Katholiek niet zalig kan worden, verre van dat, want de Heere zal de Zijnen vergaderen uit alle volkeren, maar die dan ook toegebracht of bekeerd zullen worden, deze zullen de dwalingen van hun godsdienst erkennen en tot de grondige overtuiging komen, dat alleen in Christus het leven en de zaligheid ligt opgesloten. We willen nu niet dieper afdalen tot de verschillende secten onder degenen, die zich hervormd of gereformeerd willen noemen, maar verwijzen u kortheidshalve liever naar de kernachtige voorrede van Van der Kemps Catechismus. Ten slotte hopen wij nu nog een woord te spreken over den tegenwoordigen politieleen toestand, en willen hierbij vooral letten op den voor- en tegenstand ten opzichte der heerschappij van Christus. Vooraf maken we hier de opmerking, dat onze voorgaande beschouwingen op het Godsdienstig terrein heel eenvoudig zijn geweest, en ook voor dit laatste gedeelte willen wij gaarne bekennen, dat onze kennis en gaven on- toereikbaar zijn om degeleerde wereld te kunnen behagen. 't Is ons dan allen bekend, hoe het Bestuur van ons Vaderland ongeveer eene halve eeuw in handen was geweest van de liberalen. Ongetwijfeld hebben deze heeren vele uitwendig goede zaken tot stand gebracht, maar bij dit alles zagen zij den Oorsprong aller dingen voorbij, ja, wat meer is, moedwillig sloten zij Hem buiten alle zaken van Staat en School. De dienst des Heeren beschouwden zij als een privaatzaak, die elk naar zijne meening maar waar moest nemen in de binnenkamer. Ongetwijfeld zal iemand, die den godsdienst zóó ver achteruit schuift, er ook niet veel werk van maken in zijne eenzaamheid, maar vrij durven wij dit aanmerken als een list des Satans, die niet gaarne de waarheid in eere ziet Zeer zeker is het ook dien vorst der duisternis bekend, dat een vrome Koningveel bijdraagt tot het godsdienstig zijn van een land en daarom tracht hij altoos zijn vergiftige pijlen in de eerste plaats te schieten in de harten der hooggeplaatste!), wetende dat de minderen dan gemakkelijk hen volgen. Zoodoende wijkt een volk steeds verder van de rechten en inzettingen des Allerhoogsten, en, had de IIeere het niet verhoed, waar zouden wij vervolgens met zulke Godverzakende stuurlieden al niet zijn heengevoerd ? Ook op schoolgebied deden zij een treurvollen stap, toen zij het Woord des Heeren aan de jeugd ontnamen. Dit kan men nu wel trachten goed te praten, door het Godsdienstig onderwijs er naast te willen plaatsen, doch de beginselen moeten het geheele opleiden der kleinen doortrekken, terwijl gebed en dankzegging zeker niet mogen ontbreken. Langs dien weg deden de liberalen veel voor hun troetelkind, de zoogenaamde neutrale school, doch onwetende groeven zij eene put voor zichzelven, niet er op rekenende, dat de onderdrukte godsdienstige gevoelens der Calvinistische burgers weldra zouden oprijzen, om recht voor hen en hunne kin- deren te eischen. Met gevolg hiervan was, dat men allerwege Christelijke scholen zag stichten, waar men de jeugd naar den eisch van het Woord wenscht onderwezen te zien. Dat men hierdoor op vele plaatsen de gelederen der schooljeugd op de openbare school ziet dunnen, dit hebben de liberalen zichzelven te wijten. Had men het voornaamste Poek op de school gehouden, of bracht men het er weer op, dan was de breuk niet zoo ver doorgebroken in ons Land. Nu heeft men in dien weg vrede gehouden met Heiden, Jood en Katholiek, maar heeft groote scheuring veroorzaakt in de Christelijke reien. Wel zouden wij er niets tegen hebben, dat kinderen van allerlei richtingen op de Staatsschool gaan, maar in ieder geval het Woord er vooraan geplaatst te zien, dat is ons aller dure roeping. Wie zich daarom van het onderwijs wil onttrekken, doet dit zicazel ven aan. en moet zelf dan ook maar voor onderwijs zorgen. Het behoeft wel niet gezegd, dat al dezulken tegen het Woord en tegen den Christus zijn, maar laat een ieder weten, dat het wat te zeggen zal zijn, als men voor den Alziende bevonden wordt tegen God te strijden. We zullen hierbij niet aanvoeren, welke idealen sommige liberalen zich wel hadden voorgespiegeld, o. a. het veranderen der kerkgebouwen in schouwburgen enz. Gode echter zij dank, W jen alle raadslagen van eeuwig beid bekend zijn, dat Hij in den jare 1V)01 eene gunstige wending gal, zoodat de eeöwige beginselen des Woords weer iets begonnen op te leven. Vanwege onze menigvuldige ongerechtigheden had het niet meer dan rechtvaardig en billijk geweest, als de Heere ons geheel in de macht des ongeloofs had overgegeven, doch in den aanbiddelijken weg zijner Genade beliefde Hij Zijne almacht te toonen, door onze overmoedige vijanden en tegenstanders van den Christus in de minderheid te brengen En wat bovendien nog opmerkelijk is, het is dit, dat de trotsche Eliabs nu gansch ontmoedigd schijnen, alsof al hunne wijsheid op eenmaal vervlogen is. Zoo u i en dan doen ze zich nog wel eens hooren, soins in een nieuw kleed of onder een nieuwen naam, doch hunne veerkracht en samenbinding is weinig merkbaar meer. Vooral tegen verkiezingstijdperken steken zij het hoofd nog wel eens uit het stof, doch meestal om met schaamte het weer, in te trekken. Toch zij het gezegd, 't is jammer, dat er onder onze tegen partijders mannen van groot talent zijn, die dit in eene verkeerde richting besteden. Hoe zouden wij, die door de zonden zoo verduisterd in het verstand geworden zijn, zonder het licht van des Heeren Getuigenis in het rechte spoor kunnen blijven? Als iemand zich dus vrijzinnig noemt, geeft hij hiermee te kennen, dat hij zijne zinnen, verstand, wil en genegenheden den vrijen teugel laat, in stede van die aan den regel des Woords te onderwerpen. Waar men dan alzoo het Richtsnoer Gods niet erkent, en dat in alle omstandigheden en op elk gebied, daar zakt men van lieverlede verder af, totdat men in het socialisme afdaalt, zoo niet tot anarchisme. Daarom was het eene nooit te waardeeren weldaad des Heeren, dat Hij in zoo'n gevaarvol tijdsgewricht als de helft der voorgaande eeuw, den grond deed leggen ran eene nieuwe staatspartij, en wel de anti-revolutionaire, die zich meer en meer pal zou stellen tegen den geest des ongeloofs, stellende tegen de revolutie het Evangelie. Alzoo zagen we in dien tijd den zeldzame Groen van Prinsterer optreden als staatsman en heldhaftig voorstander van den Christus die, hoe ook bestreden, in de kracht Gods doorwerkte, waarop hij het genoegen mocht smaken, dat velen in den lande opwaakten en zijne sporen volgden. Het plantje, zoo met zorg gekweekt, verloor in 1876 zijn kweeker, maar de Heere liet ook in dezen aet werk, Zijner handen niet varen. Zooals wij zeiden, was de partij aangewassen, maar nog ontbrak haar een voornaam steunpunt, en wel een program, hetwelk reeds in 1878 door Groen's opvolger, Dr. A. Kuyper werd opgesteld. Over de talentvolle samenstelling, alsmede over den kernachtigen inhoud der 21 artikelen zullen we hier niet spreken. Had tot op dien tijd het revolutionaire grondbeginsel zich krachtig geopenbaard in allerlei openbare aangelegenheden, de volkssouvereiniteit en de verheerlijking van den menseh voorop stellende, thans zou van deze jeugdige partij rekéning worden gehouden met de Sou vereiniteit Gods. Langs dezen weg, zagen wij het teere plantje welig opgroeien, terwijl het door de winden van tegenstand dieper wortelde, totdat in 1901 het zóó ver was gekomen, dat we een Christelijk Ministerie aan het hoofd der Regeering kregen. Dat ook dit Kabinet tegenwerking ondervindt, is niet te verwonderen, daar de bestrijders van den Christus nooit zullen ophouden, Gods zaak te dwarsboomen. Ook in deze dagen zien wij verschillende vijanden opdagen, hetzij met open of met gesloten visier strijdende, maar toch in ieder geval trachtende spaken in 't wiel der staatsmachine te steken, opdat de Christelijke beginselen althans niet te snel zouden doorwerken. Een ieder onzer zie echter toe, wat en hoe hij bouwt, alsmede wat en hoe hij afbreekt. Een iegelijks werk zal eens in 't gericht komen, en hoe weinig zal er dan de proef kunnen doorstaan ! Hoe veel wordt er gewerkt voor het eigen ik, maar hoe weinig voor de eere Gods. Dit mogen wij ook in onze partij wel overwegen, niet om anderen licht te veroordeelen, maar onszelven te beproeven. We zouden hier ook breed kunnen spreken over de Socialisten, doch achten dit overbodig, daar wij hen zeker wel op de lijst der tegenstanders van den Christus kunnen plaatsen, van wien reeds heel wat gezegd is. Toch wenschen we hier nog iets in 't algemeen te zeggen over de revolutiebeginselen, die de laatste jaren zoo doorgedrongen zijn, ook in ons volksleven. Verre zij het van ons, om de oude leuze goed te keuren : »wat de heeren wijzen, moeten de minderen prijzen», maar toch maakt het nog een verbazend onderscheid, op welke wijze men naar verandering streelt. Reeds meer dan honderd jaren geleden stond men in ons land, evenals in Frankrijk, naar verandering in regeeringsvorm, en terecht had men mogen pleiten voor beperking van de macht der Overheid eu uitbreiding van den volksinvloed. Wat echter te bejammeren was is dit, dat men niet handelde uit gehoorzaamheid aan onze geloofsbeginselen, om den Schepper in en boven alles te eeren. Wijs meenende te zijn, stelde men zich aan als dwazen, omdat men Gods Woord voor de Regeering niet noodig achtte. Men hield het daarvoor, dat uit het volk en dus niet uit God, het gezag voortsproot! Men zou dus niet naar het Getuigenis, maar naar de rede, in Kerk, Staat, Maatschappij en School rekening houden. Wat de gevolgen hiervan geweest zijn, leert ons de historie duidelijk ; de Stadhouder moest in 1795 uit ons Land vluchten, de regeeringsvorm werd veranderd, terwijl de Franschen als broeders werden ingehaald. De treurvolle jaren tot '1813 deden ons de waarheid en het gewicht van 's Heeren Woord gevoelen waar het zegt: »Mijn volk heeft Mijne stem niet gehoord ; dies heb ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelen in hunne raadslagen,« De onzinnige vreugde van den revolutiegeest veranderde weldra in bittere smart, toen men nering en bedrijf zag kwijnen, terwijl de vreemde soldaten onze burgers uitmergelden. Bovendien werden onze jongelingen O Cj knechten der Fransche heerschappij, en moesten dienst nemen onder die helsche banier, om als balling in Rusland of ergens elders te sneuvelen. Door den stijgenden nood gedrongen begon men weldra naar het vertrek der ingehaalde broeders te verlangen, maar in den grond had men zeer weinig door die rampen geleerd. Men was niet tot verootmoediging gekomen, en men zocht de oorzaak der ellenden niet in het verlaten van Gods instellingen, zoodat er geen sprake was van wederkeeren. Verwoesting, afbreking en verdierlijking had de revolutie ons dus gebracht, en ofschoon nu later onder Koning Willem I en vervolgens die beginselen wat gematigd werden, toch bleven ze onder het liberale bewind nog heerschende. Elk die het waagde onder hun bestuur op te komen tegen de beginselen, die met het Woord in strijd waren, werd voor een dweeper uitgekreten, en niet bekwaam geacht voor Gemeente- of Staatsbetrekking. Verder nog dan de liberalen gingen hunne navolgers op het hellend vlak door nl. de socialisten, die zeer vele zwarte stukken reeds op hun kerfstok hebben. O. a. denken wij aan één der laatste in de dagen der bewuste spoorwegstaking, hoe men zich liet aandrijven tot verzet door oproerlingen, die den welstand en den vrede des Vaderlands niet zochten. Wij zullen hen hier niet veroordeelen, maar geven het oordeel over aan Hem, die rechtvaardig een iegelijk vergelden zal naar zijne werken. Nog zijn er diepergezonkenen, nl. de anarchisten, die alle gezag met geweld uit den weg willen ruimen. Langs trappen verzinkt men allengs dieper en dieper, als men God en Zijn dienst verlaat. Wil men dan geen verharde tegenstander van den Christus worden, valt Hem nederig te voet, of Hij u in Zijne wegen beliefde te leiden. Keert u van de paden des verderfs, en betreedt den middellijken weg, waarin zegen en zaligheid te vinden is. ] lierbij wenschen wij liet te laten en nog een woord te spreken aangaande de toekomst. Zeer zeker zijn we van gisteren en weten niets, maar toch zien we onder alles nog zeer donkere wolken over ons heendrijven, die, als de Heere het niet verhoedt, zullen uitbarsten wegens de tergende zonden van land en volk. \\ e hebben nu de laatste jaren veel Godsdienstige menschen gekregen, doch hopen, dat de Heere met Zijn Geest kotne werken onder de vele doodsbeenderen, want al zien we veelal zenuwen en vleesch van belijdenis en kennis, de ware Godsvrucht en Godsvrees wordt schaars gevonden. Laat ons dus niet tevreden zijn met het toenemen onzer partij en daarin rusten, maar laat ons aanhouden om waarachtige, inwendige voorstanders van den Christus gemaakt te worden, opdat we alles, hetzij woorden of werken, in Zijnen Naam mogen doen. Daartoe geve de Heere ons verstand met Goddelijk licht bestraald, ten einde wij het kostelijke vanhetsnoode mogen leeren onderscheiden ! Na al het gezegde hopen wij, dat we vooral niet de zoodanigen in 't nauw gebracht hebben, die bekommerd zijn over hunne zonden en uitziende zijn naar den gezegenden Borg. Bij hen is de zonde soms zoo levendig en zoo opstaande tegen het werk van Christus, dat ze in moedeloosheid soms vragen, of hunne gestalte wel in een voorstander van Jezus zou kunnen bestaan. Bedenk dan tot uwe moedgeving, dat Ezechiël last kreeg, om de zuchters in Jeruzalem te teekenen, nl. de zuchters over hunne en des volks gruwelen. Dit teeken was voor hun zei ven onzichtbaar, daar men zijn voorhooid zonder spiegel niet kan beschouwen, maar voor degenen, die met hen spraken of omgingen, was het een bewijs dat de zoodanigen van het verderf verschoond zouden blijven. Ook voegt Jezus nog tot uw voor- deel er aan toe, dat uw werk niet ve eten, maar rijkelijk vergolden zal worden, al had ge een Z ner discipelen maar een beker koud water gegeven, 't Is uns aangenaam en u profijtelijk, dat ge veel met de dingen des Koninklijks bezig zijt, maar vraagt echter om meer op het Woord dan op uw hart te mogen bouwen. Meen ook niet, dat het voldoende voor uzelven en ook voor uwe naasten is, als gij u met een boekje stil in een hoekje afzondert, maar laten we «n::e gebrekvolle talenten aanleggen ten zegen voor Land en Volk. Hadden onze Christelijke broeders stil achterwege gebleven, en bij hun bidden ook niet gewerkt, dan haddon wij onder liet juk van liberalen en socialisten nog langer en zwaarder moeten zuchten, maar den Heere zij er voor gedankt, dat de woorden van den onvergetelijken Groen in het harte der belijders van den Christus indruk rn nikten, toen hij uitsprak in zijn Kamerrede van '15 Nov. 1863: »men heeft gezegd: »ik ben geen partijman.« Ik wèl. In den strijd der beginselen, die Europa en Nederland verdeelen, heb ik eene keuze gedaan ; aan beginselen heb ik mijn leven gewijd.« Volgen ook wij dan zijn voorbeeld, en toonen wij voor toog der wereld, Wien wij voor otiszelven wenschen te erkennen in alles, maar ook Wien wij erkend wenschen te zien in het regeeren van Staat, gewest, stad en dorp. Laat ons dit echter weer niet te ver voeren, alsol wij met andersdenkenden geen de minste aanraking meer mochten hebben, want dan zouden we uit de wereld moeten gaan, maar lafen wij ons zoodanig gedragen, dat we door hunne beginselen niet besmet worden, maar dat zij integendeel inwendig gedrongen worden te bekennen, dat bij ons het geestelijke voor het stoffelijke gaat, alsmede dat wij ons meer en grootere offeringen getroosten voor onze beginselen dan zij. Vergeten wij ook nooit, dat er geen kwaad in de stad is, dat de Heere niet doet, dus al de onderdrukkingen van onze partij en onze beginselen zijn rechtvaardige slagen en beproevingen geweest, die ons aan den Troon der Genade moesten drijven. Dat wij ook bewaard mochten blijven voor hoogmoed in het toenemen onzer partij, niet roemende met Nebucadnezar, dat wij deze groote partij hebben gebouwd, want dan zou er wel eens een val voor onze deur kunnen staan. Mochten wij als kiezers, het steeds verder brengen in een stijgend ledental in gemeenteraad, Prov. Staten, alsook in de beide Kamers, opdat gezien worde in al onze landpalen, dat wij den God onzer Vaderen terugwenschen om Heer en Koning over ons te zijn. Behaagt het dan den Almachtige, om de voorstanders van den Christus meer en meer te doen wassen, dan verwachten wij vooreerst geen ongestoorde rust, vooral niet als onze voormannen zóó door mogen gaan op den ingeslagen weg, om de eeuwige beginselen des Woords in alle wetten in te werken, b.v. die op de Zondagsrust, die tegen drankzucht enz. Maar al ware het dan ook, dit zeggen wij den zaligen Lodensteijn na, dat het gansclie land omkeerde, als het dan maar mocht uitloopen tot Gods eer en tot welzijn des volks. Kon het echter zijn in den aanbiddelijken weg der Voorzienigheid, dan hopen wij van ganscher harte, dat het liever in eene zachte stilte mag gaan dan in een storm. De Heere, die goed is, verleene ons die Genade om Jezus' wil, dat deze zwakke reeelen mochten strekken, al was het maar gelijk een dassenvelletje ol geitenhaartje, ten dienste des Tempels of tot verbetering van ons Staatsgebouw. Zoo zij het. Stoomdrukkerij : W. BOKKHOVBN, 8ommelë(iijk. ,— -«-*—-■?»— 'i— ' cv * ' 3