HM 87 L 163 HET VERBAND TUSSCHEN Dogmatiek en Exegese. 11F1RJLAT van Prof. L. LINDEBOOM voorgedragen op de Centrale Pastorale Conferentie te ZWOLLE 13 AUGUSTUS 1903. HEUSDEN. A. GEZELLE MEERBURG. 1904. Het Yerband tusschen Dogmatiek en Exegese. Waarde Broeders, Dat dit onderwerp niet ongepast is voor een Conferentie als deze, zal wel door u allen worden toegestemd. Al ware het alleen hierom, omdat Dogmatiek en Exegese twee hoofdtakken zijn van de theologische wetenschap, twee hoofdvakken van de theologische onderwijzing en studie, en — examinatie. Ook voor wie met die takken en vakken „op de hoogte" zijn, is het niet overbodig, zich voortdurend te oefenen in de studie derzelve; en daartoe behoort ongetwijfeld ook het pogen, steeds juister en helderder inzicht te verkrijgen in de onderscheidene deelen der theologische wetenschap en hun onderling verband. Dit geldt niet alleen voor de Scholen; ook voor de Kerken. Omdat de arbeid der Scholen ten dienste der Kerken is, althans moet zijn. Doch niet alleen daarom. De Kerken zelve eischen van hare dienaren bekwaamheid in de Theologie. De Gereformeerde Kerken hebben o. a. deze twee vakken Dogmatiek en Exegese vooraan op het program der examina, en zij zelve examineeren daarin. Zij doen ook zelve ze onderwijzen aan hare eigene Opleidingsschool. Ook de Vrije Universiteit doceert Dogmatiek en Exegese: deed zij dat niet, zij zou allerminst kunnen medearbeiden tot opleiding voor den dienst des Woords. Van de Staatsuniversiteiten is de Dogmatiek verbannen, en vervangen door een godsdienstwetenschap. Maar de N. H. Kerk heeft hare eigene kerkelijke hoogleeraren, om o. a. Dogmatiek te onderwijzen, wijl zij ook die kennis noodig acht voor de a.s. predikanten. Daarmede is ook reeds gezegd dat „Dogmatiek" niet voor allen het zelfde aanduidt en beteekent. „Exegese" is uitlegging, hier uitlegging der Heilige Schrift. Ook over Exe¬ gese is wel weer verschil, doch dat betreft de vereischten en kenmerken van een goed geachte Exegese; allen zijn 't hier over eens, dat Exegese is Uitlegging, al acht de een, wat de ander goede exegese noemt, het tegendeel. Niet zoo gemakkelijk is het te zeggen, wat tegenwoordig Dogmatiek is. In 't gemeen denkt men daarbij nog aan de leer der zaligheid, of des heils in Christus, en wel aan de stelselmatige behandeling der leer. Do eerste vraag, en die al aanstonds de dogmatici van den lateren tijd doet uiteengaan, is deze: Welk is het verband tusschen Dogmatiek en Exegese, d. i. tusschen de Dogmatiek en de Heilige Schrift, zooals deze door goede uitlegging gekend wordt? Is de dogmaticus aan de Heilige Schrift gebonden, of staat hij ook tegenover haar, zooals het heet, „vrij"? Voor ons Gereformeerden is het antwoord niet twijfelachtig. Art. 7 Gereformeerde Belijdenis spreekt duidelijk uit, dat voor alle leering de Heilige Schrift de eenige kenbron en regel en richter is, alsmede dat en waarom alleen zij het kan wezen. 't Spreekt vanzelf, dat dit referaat de strekking heeft, het verband tusschen Dogmatiek en Exegese aan te duiden, zóó als dit naar de belijdenis der Gereformeerde Kerken in en door de Heilige Schrift wordt geleerd, en dat om daardoor ons te sterken in de overtuiging, dat alleen zulk een Dogmatiek de ware is, die de vrucht is van gezonde exegese der gezonde woorden Gods. Naar den aard van een referaat op een Conferentie moet de referent zich bepalen tot een inleiding, die stof geeft voor bespreking van het onderwerp in goede orde. Moge referaat en bespreking door den Heere hiertoe worden gezegend, dat wij gesterkt worden tegen de verkeerde gevoelens en practijken rondom ons, en tevens doordrongen van de roeping om in eigen boezem te doen, wat onze hand te doen vindt, tot bewaring van dit goede pand. In het beginsel des geloofs, dat de Heilige Schrift de onfeilbare en genoegzame kenbron is van de waarheid, de kennis Gods, is reeds uitgesproken de gebondenheid aan de Schrift van alle leering in de Gemeente Gods, en dat ook van de zg. systematische behandeling der leer, d. i. van de Dogmatiek. Waarin de Dogmatiek ook onderscheiden zij van de Belijdenis, de bediening des Woords enz., niets daarvan kan den dogmaticus ontslaan van de verplichting, in onderworpenheid aan de Heilige Schrift te arbeiden, en uit de Heilige Schrift de waarheid van zijne Dogmatiek te bewijzen. In deze gebondenheid is de ware vrijheid, die de vrucht is van de vrijmaking door den Zoon, in de gemeenschap des Heiligen Geestes, door Wien de Schrift is ingegeven en de Gemeente van eeuw tot eeuw dieper wordt ingeleid in hare schatkamers. Daardoor wordt aan den dogmaticus ook juist zijn bizondere taak aangewezen. Meer echter dan bij eenig ander vak der Theologie is hier de theoloog in gevaar, af te wijken van het zuivere pad, van den engen weg der waarheid en deizaligheid; evenals de Galatiërs, begonnen met den Geest, te voleinden met het vleesch. In de Gemeente — zoo zeggen velen — moet worden verkondigd, wat noodig is te weten en te gelooven tot zaligheid; maar Dogmatiek behoort in de scholen;. Dogmatiek is een stuk van de wetenschappelijke Theologie, en dus van de wetenschap. Ook zij die zóó spreken, kunnen echter niet ontkennen, dat die Dogmatiek der scholen straks door prediking, catechisatie enz. haren invloed, hare heerschappij, zal uitoefenen in en op de Kerk. Hoe onafhankelijk van de Kerken men zich de Wetenschap en de School der wetenschap moge denken en eischen, ieder die zich man van wetenschap acht, ook de wetenschappelijke dogmaticus, arbeidt niet zonder het bepaalde doel: het godsdienstig denken, het geloof der Gemeente, het christelijk bewustzijn — of hoe men de overtuigingen en werkingen der geesten met betrekking tot de geopenbaarde waarheid ook noeme — te sturen in de richting die hem de rechte toeschijnt. Meer dan eenig ander deel der Theologie is, uit haren aard, de Dogmatiek van invloed op het denken en doen van geleerden en ongeleerden, van allerlei wetenschappen en van de practijk des levens op ieder gebied. Omdat de Dogmatiek optreedt als de tolk der waarheid, en deze wetenschappelijk in haren samenhang voorgesteld. 't Is daarom ook voor de Gereformeerde Kerken van zoo groot belang, zoo gebiedende roeping, te zorgen voor zuiverhouding van hare Dogmatiek van en tegenover de dvvalenden, en mede te werken tot haren opbouw uit en naar de H. Schrift; opdat zij meer en meer voor alle terrein der wetenschap en der practijk des levens een licht worde, en een wapenhuis tegen alle afwijkingen van het Woord onzes Gods. Daartoe behoort niet alleen, dat de dogmaticus de stof of liever den leerinhoud ontleene aan de H. Schrift, maar ook in de systematiseering zich geheel aan de Schrift, als het eenig principium Theologiae houde, en gewillig en bereid zij, zijn dogmatischen arbeid voortdurend aan de H. S. te toetsen, en te laten toetsen door al degenen die gelooven. Wat is de eigenaardige taak van de Dogmatiek, zoo gij wilt, van de wetenschappelijke Dogmatiek, en dus haar bizonder verband met de Exegese? Gelijk uit den naam blijkt, heeft zij het te doen met de dogmata; uit den aard der Dogmatiek als zoodanig heeft zij derhalve tot taak, aan te wijzen den samenhang van de dogmata als de ééne leer, het organisme van al de gedachten Gods, geopenbaard in Zijne woorden en werken: ro ttolv van rot ■xcn.vra. van de waarheid die naar de godzaligheid is; en dat in zulk een vorm als het meest geschikt is om de Gemeente te leiden tot het verstaan van de leer en van het Woord, en alzoo van God in Zijn Wezen en werken, en de verhouding aller dingen tot Hem. Dogma is, naar de taalkundige beteekenis, en naar het gebruik bij de Classieken, iets dat zeker is en duidelijk geformuleerd, en dat alzoo optreedt met gezag. Een dogma duldt geen critiek, maar eischt erkenning en gehoorzaamheid. Dogma is het resultaat van Scy.eiv, van het goedkeuren en goeddunken. Zoo komt het woord ook in de Schrift voor. In Luc. 2 : 1 en Hand. 17 : 7 als een gebod, van den Keizer; Hand. 16 : 4, als ordonnantiën van de Vergadering der Apostelen en der Ouderlingen te Jeruzalem. Die dogmata, als vrucht van het Scy.nu van den H. Geest en van de Apostelen en de Ouderlingen met de geheele Gemeente, worden aldus ingeleid: „het heeft den H. Geest en ons goedgedacht, ÈSa^s: vs. 28, vg. 25 en 22. In Ef. 2 : 15, „de wet der geboden", en Coloss. 2 : 14 „het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande", worden de ceremonieele ordonnantiën van de O. Testamentische bedeeling dogmata genoemd. Men kan dus in elke wetenschap, en op elk levensgebied spreken van dogmata, ter aanduiding van wat voor zeker gehouden wordt, van wat verbindend is voor denken, of doen. Ik heb het thans alleen over dogma op het gebied van den godsdienst, en dus van de Schrift, waarin de ware kennis en dienst van God ons is geopenbaard. Ken dogma van geleerden en van machtigen der aarde kan wel betwistbaar zijn, al treedt het op als zeker en gezag hebbend. Op het gebied der heilige wetenschap kan alleen als dogma gelden wat God zegt ; en daarom is alle dogma der leer uit en door zich zelf zeker en van absoluut gezag. En daarom mag dan ook niemand, zoomin een wetenschappelijk dogmaticus als een eenvoudig lid der Gemeente, zoomin een School als een Kerk, als dogma leeren, wat niet door God zeiven in de Heilige Schrift geopenbaard, geleerd, en bevolen is. Dat is dan ook in de Christelijke Kerk het vaststaand gebruik van dogma geweest zoolang het Goddelijk gezag der Schrift werd erkend. De Kerkvaders spreken van het goddelijk dogma, de christelijke leer, van de dogmata der Kerk, de leeringen des geloofs, die gelden in en voor de Kerk. De naam Dogmatiek is oorspronkelijk een bijvoegelijk naamwoord bij Theologie: Theologia dogmatica. Eerst sedert 1659 is die naam voor een stelselmatige behandeling van de leer in gebruik gekomen, nadat L. Reinhart zijn uiteenzetting der leer had uitgegeven onder den naam Synopsis theologiae dogmaticae. Vroeger sprak men van de artikelen des geloofs, de hoofdstukken der religie, of der leer, leerstukken en leerstelsel, leerstellige Godgeleerdheid. Al aanstonds komt nu de vraag op, wie bevoegd is, een leering voor dogma te verklaren. Rome zegt: de Kerk, en zij alleen; en Rome zou gelijk hebben, indien de Kerk de onfeilbaar makende leiding des Geestes had, gelijk de Profeten en de Apostelen, en Rome de ware Kerk was. Dat Rome hierin dwaalt, en zich Godonteerend het gezag aanmatigt, dat Gode alleen toekomt, is reeds hieruit duidelijk, dat de Heilige Geest Zelf de openbaring heeft afgesloten, en voortdurend in de Gemeente werkt om haar de geopenbaarde waarheid te doen gelooven en kennen. Vele Protes- tanten zeggen: niet de Kerk, maar ieder geloovige; alle geloovigen zijn profeten, en dus is het 't ambt van alle en elk geloovige, de Schrift te onderzoeken, en dus moet ook ieder dogmaticus tot de Schrift zelve gaan om daaruit de dogmata te kennen en te onderwijzen. Dat deze opvatting licht er toe leidt, en geleid heeft, om zich van de leer deiKerk los te maken en met de leer der Heilige Schrift naar eigen inzicht te handelen, is uit de geschiedenis wel duidelijk. Op zich zelve is die bewering niet onjuist. Door de Reformatie heeft God het recht, en de vrijheid en de roeping van alle geloovigen om de Schrift te onderzoeken en aan de Schrift elke leering en prediking te toetsen, op nieuw doen verstaan en gebruiken. Luther, Calvijn e. a. gingen van de leer der Kerk terug tot de Schrift. Elke werkelijke reformatie begint met het bestaande en geijkte aan den toets der Schrift te onderwerpen en dieper in de Schriften in te dringen. Do fout is: dat velen, zóó sprekende, eigen inzicht in de plaats stellen van dat van de gemeenschap der heiligen, en zulks niet als resultaat, maar als begin en beginsel van het Schriftonderzoek. Dat is een miskenning van de Gemeente en van den Heiligen Geest, die haar in alle eeuwen in de Schrift heeft onderwezen, en niet individueele personen maar de Gemeente heeft geleid tot de formuleering en vaststelling van de dogmata, de hoofdzaken öf hoofdstukken van de gedachten en woorden Gods. En om nu niet af te wijken ter linker, óf ter rechterzijde, om te wandelen in het midden van de paden des rechts, moeten wij dit vasthouden en voorop stellen: dat een dogma niet berust op het gezag van de Kerk, noch op dat van den enkelen geloovige, maar alleen op het gezag van God, en dus van de Heilige Schrift. Daaruit volgt: a. dat de Kerk de waarheid van hare leeringen als dogmata uit de Schrift moet bewijzen; b. dat ieder die tegen dogmata van de algemeene Christelijke Kerk, of van zijne afdeeling der algemeene Kerk, bezwaar heeft, uit de Schrift dat bezwaar moet trachten te waarmerken; c. dat ook de dogmaticus alleen de Heilige Schrift voor de kenbron der dogmata heeft te houden, en bij het onderzoeken der Schrift te staan op den bodem van, en te arbeiden onder voorlichting en in aansluiting aan, de Belijdenis der Kerk, die ook zijn belijdenis is als lid van de Kerk. Hij heeft dan aan te toonen, dat de leer zijner Kerk waarlijk de leer der Schrift is, en in haar lijn den rijkdom en de heerlijkheid van al den raad Gods uiteen te zetten. Mocht hij door Schriftstudie tot de overtuiging komen, dat in een of ander de Kerkleer niet is overeenkomstig de Schrift, dan gebiedt waarheid en eerlijkheid, dat hij dit ronduit zegge en de afwijkingen zijner Dogmatiek van de leer zijner Kerk niet met den naam Luthersch, óf Gereformeerd .. . bestempele, maar als zijn eigen gevoelens, als een sSs^z fj.01: het heeft mij goedgedacht; en ze in den rechten weg onderwerpe aan het oordeel van de profeten, van geheel de Gemeente, in wier midden de Heilige Geest woont en werkt. En de Gemeente is dan geroepen, gelijk b. v. de Nederlandsche Gereformeerde Kerken in 1618-19 hebben gedaan, die afwijkende gevoelens te bezien in het licht der Schrift, om door goede exegese tot een rijp oordeel te komen: of, en inhoever, die afwijkingen als dwaling zijn te verwerpen, óf als meer juiste en volledige kennis en formuleering van de dogmata, van de hoofdgedachten der geopenbaarde leer, te aanvaarden. Wat van de dogmata geldt, geldt ook van de Dogmatiek, van datgene wat de Dogmatiek met de dogmata heeft te doen, n.1. de eenheid der dogmata als de gedachte Gods, het woord, de leer deiwaarheid aantoonen. Wie dit erkent van de dogmata, mag voor de Dogmatiek geen duim breed gronds er buiten gaan; wie dezen eisch niet laat gelden voor de Dogmatiek, kan daaraan niet voldoen bij de behandeling der dogmata. 't Is daarom zoo beslist noodzakelijk, dat reeds aanstonds de definitie van de „Dogmatiek" formeel zoowel als materieel zuiver zij, uit en naar de Schrift, en overeenkomstig het geloof der heiligen. Wat is Dogmatiek; wat is haar taak, in onderscheiding b.v. van de Belijdenis, van de onderwijzing door bediening des Woords in de vergadering der Gemeente en in de catechisatie? Prof. van Oosterzee spreekt van Christelijke Dogmatiek, en definiëert „haar Begrip" aldus: „Zij is dat deel der Godgeleerde wetenschap, dat zich bezig houdt met het onderzoek en de systematische ontwikkeling van inhoud en grond der Godsdienstige waarheid, die door de Christelijke Kerk in het algemeen, of door een harer afdeelingen in het bizonder geloofd en beleden wordt. Als historisch-philosophische wetenschap behoort zij zoowel van de Bijbelsclie Theologie des Ouden en Nieuwen Yerhonds als van de dusgenaamde speculatieve Philosophie onderscheiden te worden." De Schrift is hem wel de voornaamste, niet de eenige, bron; en de hoofdbron is Christus, „die de getrouwe getuige en zelf de hoogste openbaring der waarheid op Godsdienstig gebied is; de Heilige Schrift is de voorname kenbron en toetsteen der waarheid (fons primarius) op Christelijk—godsdienstig grondgebied." Daaraan onderworpen en toetsbaar, zijn de symbolische schriften ook een bron (fons secundarius); en ook het Christelijk bewustzijn verdient onder de bronnen der Christelijke Dogmatiek een plaats. Wat dit christelijk bewustzijn te zeggen heeft, blijkt nader uit de paragraaf van de Methode, die aldus eindigt: „Het hoogste criterium voor de waarheid eener dogmatische stelling is in hare gelijk¬ tijdige overeenstemming met de uitspraak van Gods Woord in de Heilige Schrift en met de getuigenis der geestelijke ervaring gegeven." Hoeveel in deze definitie c.a. ook onhelder, wankelend, zwevend zij, dit is daghelder, dat van O.'s Dogmatiek niet een Gereformeerde, niet in ouderwetschen zin Christelijk of Schriftuurlijk kan zijn, maar veel heeft van een contract en een worsteling tevens tusschen hetgeen objectief de Schrift zegt, en hetgeen subjectief de goedkeuring van het Christelijk bewustzijn erlangt. Zulk een dogmatische arbeid is een slingerwerk, een dobberen op de golven, goed om zeeziek te maken, niet om te worden geleerd en gefundeerd in de Schriften. En maar al te nabij is op dat standpunt het gevaar, dat, onder de schoone vlag van christelijk bewustzijn en geestelijke ervaring, het subjectivisme, philosopheerend uit de ratio humana, aan 't werk ga. Anders, niet beter, maar erger, maakt het Prof. Doedes, die nog bij vele orthodoxen roem heeft als de leidsman bij uitnemendheid, als theologisch encvklopaedist, en vooral op het gebied van hermeneutiek en exegese. Dogmatische theologie is z. i. „al hetgeen op de Leer der Christendoms betrekking heeft. Dogmatiek is de verwerking van dat alles tot een stelsel. Zoo krijgt hij 3-erlei Dogmatiek: 1 de N. Testamentische Dogmatiek, die de Leer van Jezus en de Apostelen tot een stelsel verwerkt. 2 de Kerkelijke Dogmatiek, die degoheele dogmatische stof van de kerkelijke symbolen stelselmatig bearbeidt. Bij deze twee moet de dogmaticus geheel objectief te werk gaan; d. i., letwel:'t is voor hem niet de vraag, öf en waarom de Leer van Jezus en de Apostelen, en de leer der Kerk voor waarheid moet gehouden worden. De dogmaticus is dus een soort verslaggever in systematischen vorm. De 3de is de kritische Dogma- tiek, en daarin „heeft de subjectiviteit volkomen recht en vrijheid van zich te doen gelden." Kritische Dogmatiek is het resultaat van zijn kritisch onderzoek naar de waarheid van den inhoud des Evangelies; hij onwikkelt naar zijn eigen dogmatisch inzicht de Heilsleer, volgens de door hem voor de beste gehouden orde en methode, terwijl hij de door hem gegeven voorstelling rechtvaardigt en handhaaft tegenover afwijkende zienswijzen, opvattingen en beschouwingen. Al zeide Doedes zelf het niet, 't zou ons wel duidelijk zijn, dat het hier vooral aankomt op het standpunt van den dogmaticus, daar zijn standpunt zijne kritiek bepaalt. Niet duidelijk echter is het recht van de beperking door Doedes gesteld, dat „altijd het Heil, door God voor den mensch in Jezus Christus ter verlossing bereid, de hoofdzaak moet zijn en blijven, daar er anders van geen Heilsleer spraak zou kunnen zijn." Iemand, die den dogmaticus het recht toekent, de H. S. te kritiseeren, heeft toch waarlijk niet het recht, te gebieden, dat een ander moet ophouden waar het hém goed dunkt: indien dat ander subject het volkomen recht, door Doedes den dogmaticus toegekend, wil doen gelden, en dan tot de slotsom komt, dat geheel de Heilsleer onbestaanbaar is te achten — dan zal hem wel niet wee. houden de inconsequente bestraffing van Doedes: gij gaat te ver. Formeel, principieel, is Doedes hier op rationalistisch standpunt verdoold. Wat er bij zulk een kritische Dogmatiek van de leer in haar geheel en van de onderscheidene dogmata moet worden, is wel te berekenen. Al de waarheid Gods komt onder de kritiek van een sterfelijk en zondig mensch; en wat er van overgehouden en geleerd wordt, is geen leer of leering die in zich gezag heeft, wijl door God geopenbaard, maar slechts een leering, die bij de gratie van het kritiseerend verstand en hart en gevoel enz. eens menschen, voor waarheid is erkend, en nu, ja, liefst als Goddelijke waarheid voorgesteld wordt. Dat Dogmatiek en Exegese onafscheidelijk verbonden zijn, blijkt ook uit Doedes' Hermeneutiek des Nieuwen Yerbonds, waar hij leert, § 47, dat het resultaat van, letwel, goede exegese, exegese naar de goede regelen, moet worden onderzocht door de kritische Dogmatiek, om te weten te komen, of en inhoever de leer der Schrift, door de exegese, ter onzer kennis gebracht, voor waar te houden zij. Gij ziet uit een en ander, m. b., hoe nauwlettend hier het spraakgebruik is. Wie niet op het kritisch standpunt van D. wil verzeilen, moet ook niet spreken van rechtvaardiging der Schriftleer voor het menschelijk of christelijk denken, bewustzijn enz. Wie welbewust en eerlijk van zulke rechtvaardiging spreekt als de taak der Dogmatiek, brengt de Schrift en hare leer voor de rechtbank der menschen; en hij beloopt het gevaar, dat zijn pleidooi als ongegrond afgewezen en de leer der Schrift als ongerechtvaardigd ter zij gezet wordt. Wel heeft de Dogmatiek tot taak te rechtvaardigen, d. i. de waarheid en heerlijkheid en onmisbaarheid van de dogmata te bewijzen, maar in anderen zin en op ander gebied. Zij moet de dogmata der Kerk rechtvaardigen voor God, voor de Schrift, voor de Gemeente, ook ten behoeve van de wereld, en de dwalende Christenen; maar hoe? Rechtvaardigen als overeenkomende met wat God zegt in Zijn onfeilbaar en ter zaligheid genoegzaam Woord; elk dogma als dogma bewijzen, op zichzelf en in zijn levenden samenhang met de andere dogmata; de eenheid van alle dogmata als de ééne leer, en elks plaats in dat heilig organisme der waarheid die naar de godzaligheid is. Wat is Dogmatiek? Aan 't slot van § 1 zijner „Gereformeerde Dogmatiek" vat Dr. Bavinck het gezegde over Naam, en Begrip der Dogmatiek, aldus saam: „ Alzoo is dogmatiek het wetenschappelijk systeem der kennisse Gods, d. i. van die kennis, welke Hij aangaande zichzelf en aangaande alle schepsel als in relatie tot Hem in Zijn Woord aan de Kerk heeft geopenbaard." Hier wordt de Heilige Schrift als de eenige kenbron aanvaard, of liever als het eenig „principium", en daarmede staat die Dogmatiek op Schriftuurlijken, op Gereformeerden bodem. Maar nu komt het er verder ook op aan, te weten, wat„systeem", wat „wetenschappelijk" systeem, en wat het wetenschappelijk systeem in deze definitie beduidt. In § 3 Methode der Dogmatiek, punt 8, verklaart de auteur zich nader. „De naam principium is zelfs boven dien van fons te verkiezen. De laatste uitdrukking duidt de relatie tusschen Schrift en theologie als een mechanische aan; en doet het voorkomen alsof de dogmata uit de Heilige Schrift geput konden worden als water uit de bron. Maar principium wijst op een organisch verband." En verder „. . . Dogmata zijn er niet in de Schrift, maar de stof er van ligt in haar vervat. De Schrift bevat de kiemen, de zaden, waaruit de dogmata onder de onderwijzing des Geestes in de Kerk opwassen. Dogmatiek is de waarheid der Schrift, heengegaan door het denkend bewustzijn van den mensch, en weergegevenin wetenschappelijken vorm." Hier zou ik willen vragen: dekken die twee definities of omschrijvingen elkaar wel geheel? In de eerste is Dogmatiek het wetenschappelijk systeem der kennisse Gods; wetenschappelijk is hier de kenmerkende bepaling van het systeem, het stelsel; in de tweede behoort het attribuut wetenschappelijk bij den vorm, waarin de waarheid der Schrift wordt weergegeven; en dan komt daar als nadere kenschetsing bij: heengegaan door het denkend bewustzijn van den mensch. Dat hier geen misverstand mogelijk is, zou ik niet durven beweren. Uit wat Dr. B. elders zegt, blijkt wel, dat het denkend bewustzijn van den mensch, hem a. in geenen deele bron is, maar alleen een kanaal waardoor de leer der Schrift in ons komt; en b. dat die „denkende mensch" een mensch is wiens denken werkt door het eene principium internum: de geloovige rede. Maar is dat nu het onderscheidend kenmerk van de Dogmatiek? Is de „geloovige rede" niet het deel van elk geloovige? Behoort niet tot het wezen des geloofs: een zekere kennis, een kennis die objectief zeker is, èn subjectief tot zekerheid is geworden, door verlichting des verstands en het gebruik der geloovige en verlichte rede; zóó zeker, „dat ik het al voor waarachtig houde, dat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft"? Catechismus, vr. 21. Zijn de Confessiën der Kerk, de oecumenische Symbolen en de Symbolen der Kerken geboren buiten het „denkend bewustzijn" om; öf zijn ze de vrucht van het verlicht denken en verstaan en als waar erkennen en gevoelen der Gemeente van Christus? Is dat zóó, dan houden wij dus als kenmerk der Dogmatiek over: de wetenschappelijke vorm, waarin de aldus gekende en erkende waarheid Gods wordt weergegeven. 'k Heb er niet tegen, indien nu maar duidelijk blijkt wat het attribuut wederschappelijk inhoudt. Toch niet een voorstelling van de dogmata in onderling verband; want ook in den Catechismus en de Belijdenis is inderdaad wel orde en helderheid van voorstelling. Evenmin kan het wetenschappelijke gelegen zijn in de aanwijzing en bowijzing van de waarheid der leer; want evenmin als de Confessies de dogmata los aan elkaar rijgen als een snoer paarlen, evenzeer bewijzen zij derzelver waarheid uit de Schrift; en dat niet alleen uit teksten op zichzelven, maar ook uit de analogia fidei, het geheel van de Schrift en hare leer. Zit dan het „wetenschappelijke" inde weerlegging der dwalingen ? Ook al niet; I lees slechts den Catechismus, vooral in die Zondagen die rechtstreeks tegen Rome's valsche leer strijden; in de-Bezems de polemiek tegen de Wederdoopers en de oude ketters; in de Vijf Artt. de krachtige en heerlijke strijdtaal tegen de Remonstranten. Kan dan het „wetenschappelijke" gelegen zijn in een dogmenhistorisch kleed? Ook dat niet. Dogmatiek is wat anders dan geschiedenis der leerstellingen; in een Dogmatiek is alleen plaats voor de historie der dogmata, voorzoover die kan dienen om den zin van de dogmata beter te doen verstaan, en om te weten, waartegen de leer der Kerk als de waarheid Gods moet worden verdedigd. Zou „wetenschappelijk" hier niet een eigen zin moeten hebben ? een theologischen zin, een geloovigen zin; den zin van de heilige wetenschap, die zoowel in den vorm van voorstelling als in den inhoud zich richt naar de onderwijzing van den hoogsten Profeet en Leeraar? Zou ons tot wegwijzer kunnen dienen wat Dr: B. van de Schrift als principium heeft gezegd, en dat hij, m. i., verder sprekende, zelf voorbijziet? Ik kom daarop terug, en lees nu vooraf met u de definitie van de taak der Dogmatiek van Dr. Kuyper. „Voor de Dogmatica generalis blijft het eisch, dat de Dogmaticus beginne met uit geheel het dogmatisch apparaat den waarheidsinhoud uit te lichten; dat hij daarna dien waarheidsinhoud naar zijn organisch en samenhang, met aanvulling van de verbindingsleden ordene, en voorts in die orde van de onderscheidene stukken de waarheid uit de Heilige Schrift bewijze, ze verdedige tegen de haeresie, en doe uitkomen,hoe ze in de dogmatische belij denis der Kerk hun j uiste uitdrukking hebben gevonden, öf nóg j uister en op nóg volkomener wijze kunnen vinden.... Het is in de Dogmatiek om de assimileering en de reproduceering der geopenbaarde waarheid te doen, en wijl deze waarheid niet uit losse stukken noch uit historische toevoegselen bestaat, maar organisch één is, en diensvolgens ook alle dogmata slechts membra zijn van tj Aoy/xx, moet evenzoo in de Dogmatiek deze organische eenheid de band en het systeem zijn." Dl. III, Encycl., bl. 414. Wat K. en B. zeggen van de taak der Dogmatiek, dat zij meer dan de Belijdenis uit haar aard kan en behoeft te doen, den vollen rijkdom der Godskennis uit de Schrift heeft voor te stellen, en dit in organischen samenhang, daarmede zijn wij 't van harte eens. Iets anders is het, wat de systematiseering betreft. Dat de H. Schrift slechts „kiemen" bevat, en geen dogmata, kan ik Bavinck moeielijk toestemmen(l); en bij Kuvper's zeggen, dat de dogmaticus eerst den waarheidsinhoud moet uitlichten en daarna dien ordenen naar zijn organischen samenhang,. met aanvulling van de ver binding sleden — plaats ik meer dan één vraagteeken. In Rom. 5 : 12 v.v. b.v. is duidelijk een dogma geleerd. De Schrift zelve spreekt van „een voorbeeld der leer", Rom. 6 : 17; van de leer, de analogie des geloofs, Rom. 12 : 6. In Joh. 17 : 3 leert Jezus ons de eenheid van wat we hebben te gelooven, aldus: „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt." En in de opdracht aan de apostelen wijst Jezus aan, dat het systeem der leer is vervat in de belijdenis van den éénen Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Matth. 28 : 19. In 1 Cor. 2 : 2 noemt Paulus als middenpunt en hoofdinhoud van de leer en bediening des Woords : Jezus Christus en Dien gekruist. Dr. Bavinck heeft dus wel gelijk, dat de H. Schrift liefst het principium Theologiae moet worden genoemd, omdat „principium" wijst op een organisch verband. Een organisch verband wijst echter niet slechts op kiemen en zaden, op stof die te verwerken is en in systeem moet worden gezet, maar op een systeem dat er in zit en door ons moet worden nagespeurd en gereproduceerd. Een van beiden dus: óf de Schrift is een verzameling van stof, wilt ge, van los naast elkaar liggende dogmata-kiemen, die dan, ja, op den dogmaticus wachten om te worden in verband gezet en tot een geheel verwerkt; öf de Schrift en hare leer is zelve een organisme, een eenheid, de ééne waarheid, door God zeiven geopenbaard, en zóó beschreven als zij door den redelijken mensch het best verstaanbaar is. Is zij dat, dan is is zij inderdaad principium der Theologie ; maar dan mag er ook geen sprake zijn van een stelsel maken, tot een stelsel verwerken, in systeem zetten. Om op de „kiemen" nog even terug te komen: die zg. „stof", „kiemen", „zaden", stelt de Schrift zelve altijd organisch voor, als een organisme, een levend organisme, en dat zoowel van de kennis zooals ze in God is als in de openbaring derzelve aan de menschen. Dit is zóó duidelij k, en zóó op den voorgrond tredend, dat b.v. „waarheid" (aAr/Ssix) geen meervoud heeft, en dat het meervoud van ScSxo-y.xhix en SiSxyji (leering en leer) alleen gebruikt wordt van leeringen die geboden van menschen zijn. Mare. 7 : 7, Col. 2 : 22; Hebr. 13 : 9. Zoo ook spreekt de Schrift van evangelie, raad, wil, welbehagen; kennis, wijsheid, woord; genade, geloof, (obj. èn subj.) liefde, hoop; melk, vaste spijs — alles in het enkelvoud, als een organisch geheel, een organisme des levens en voor de behoeften des levens toebereid. Zóó worden ook de geloovigen als een organisch geheel, een levend organisme, aangeduid : een planting, een akkerwerk, een gebouw, en dat „opwast", Rom. 6 : 5, Ef. 2 : 20-22 en 4 :12-16; een geslacht, een volk, de gemeente, het huis Gods, het Israël Gods, Sion, Jeruzalem. Ook in den vorm van voorstelling der waarheid is de Schrift redelijk, zich richtend tot het denkend verstand, beoogend het doen kennen en verstaan van God in Zijne woorden en werken. Philosophie, logika, psychologie .... kunnen daarom uitnemende hulpmiddelen zijn om de logika en het systeem der Schrift te zien en te verstaan; doch alleen onder deze voorwaarde, dat ze vooraf zichzelve aan de denkorde der Schrift onderwerpen, en willen dienen, niet heerschen of meespreken. Denkt slechts aan den brief aan de Romeinen: hoe logisch, hoe systematisch, stelt de apostel daar in het licht: dat „de rechtvaardige zal uit het geloof leven" en dat uit de werken der wet geen vleesch zal worden gerechtvaardigd voor God. Hoe duidelijk en krachtig ontmaskert hij de valsche logika, die uit de leer der genade de conclusie wil trekken: Laat ons het kwade doen, opdat het goede daaruit kome, c. 3 : 8, en de leer van Gods vrijmacht in Zijn ontferming over dezen en Zijn verharding van genen der zondaren, tracht te ontzenuwen dooide conclusie: „Wat klaagt Hij dan nog: want wie heeft Zijnen wil wederstaan?" c. 9 : 14—20. De heiligen Gods hebben ook logisch geredeneerd, naar den aard van het verstand en denken des geloofs, dat de vrucht is van de werking des Geestes, die hen vernieuwt naar het beeld van God zeiven. Toen Abraham het bevel ontving om zijnen zoon te offeren, gehoorzaamde hij niet in den blinde, maar ziende op en vasthoudende aan Gods belofte, dat hem in Izaiik het zaad zou genoemd worden; door het geloof heeft hij overlegd: "Azyi : 31-40, de vraag kan oprijzen, of, vermits Jezus niet spreekt in den eersten persoon, het daar ter plaatse voorkomende als van hem afkomstig, of wellicht onder den invloed van den joodsch-christelijke eschatologie ontstaan zij en zoo onder de latere bestanddeelen van het eerste evangelie werd opgenomen." Ik moet eindigen. Aan uw nadenken beveel ik ten slotte de vraag, of de stand en gang der theologische wetenschap heden ten dage, en ook de stand en gang met name van de dogmatische theologie onder ons niet wijzen op gebiedende noodzakelijkheid, dat niet alleen professoren maar ook dienaren des Woords en opzieners meer werk maken van exegetische en dogmatische studie; inzonderheid betreffende de in de laatste jaren onze Kerken ontrustende leerverschillen, die reeds zoo diep ingrijpen in de bediening des Woords, de zielzorg en geheel het kerkelijk leven. Ieder lid der Kerk houde hoog den eisch, allereerst aan onderwijzers en schrijvers der Dogmatiek en der Exegese, en voorts aan allen die het Woord bedienen en leeren, dat zij in alles zich houden aan en binnen de palen van de Heilige Schrift; dat zij ook in de dogmatische kunsttaal geen enkel woord der Schrift een anderen zin geven dan het in de Schrift zelve heeft; en dat zij ten allen tijde, als die dienen en niet heerschen, bereid zijn : gemotiveerde bezwaren van broederen te hooren en te beantwoorden, uit en naar de Schrift. Mochten eerlang de kerkelijke Vergaderingen geroepen worden, zich uit te spreken over dogmatische verschillen, dat zij dan toonen haar Christelijk, haar Gereformeerd karakter, door er zich niet van af te maken, welke personen er ook in betrokken zijn, maar zich in den Naam des Heeren te zetten tot vernieuwd en diepgaand onderzoek der H. Schrift; om onder de leiding des Geestes daaruit te verkrijgen de wijsheid tot beslissing der geschillen naar den wil van God, die aan de Kerk en hare ambten Zijne woorden toebetrouwd heeft, en VVien zij rekenschap geven zal. Leve en bloeie de waarlijk Gereformeerde Dogmatiek als vrucht van waarlijk Gereformeerde Exegese, d. i. een Dogmatiek geheel uit het Woord, als vrucht van eene uitlegging des Woords naar zijn eigen aard en regel; eene Dogmatiek, die ook zelve door inhoud en vorm, door stof en systeem, een belijdenis is van het aloude: Tot de Wet en tot de Getuigenis ! Mocht ik ten slotte nog een wenk en een wensch hierbij voegen, dan zou het deze zijn : als gij een van allen een Dogmatiek schrijft, öf Dr. Kuyper de zijne uitgeeft, öf Dr. Bavinck de zijne opnieuw doet verschijnen, laten we dan terugkeeren, ook in den vorm, tot onze oude Gereformeerden; d. w. z. begin thetisch uit de Schrift de leer te bewijzen en de overeenstemming van de Confessie daarmede aan te toonen; ga dan op dwaalgeesten en bestrijders los met het zwaard des Geestes; en wijs daarna aan de beteekenis voor het volle rijke leven, een leven ter eere van den Drieëenigen God, tot welks kweeking en leiding de Dogmatiek dienen moet. Zóó wordt het best het pad der Theologie en der Kerken zuiver gehouden, en de rijkdom en de heerlijkheid tentoongesteld van de leer der waarheid die naar de godzaligheid is, van de zaligmakende genade die in Christus aan alle menschen verschenen is, Tit. 2; welker rechte kennis voor alle gebied des levens en lijdens, des wetens en werkens, ook voor onzen tijd zoo broodnoodig is, en die God ook door de Dogmatiek wil hebben onderwezen: in de heilige gemeenschap met en ten dienste van de bediening des Woords in de onderlinge bijeenkomst der Gemeente en de catechisatie, en de christelijke lagere en hoogere scholen, en alle getuigenis der ware Christgeloovigen, in Nederland en over de gansche aarde. Otn de bespreking te vergemakkelijken vat ik wat ik, gezegd heb en nog zou willen zeggen, te zamen in de volgende stellingen. 1. Dogmatiek is, evenals elke andere vorm van belijdenis en leering, in alles gebonden aan de Heilige Schrift als ma- gistra (kenbron), norma (regel), en judex (richter). Art. 7 Geref. Bel. 2. De eigen taak van de Dogmatiek is : de kennis Gods, de leer der Heilige Schrift van God en de relatie (verhouding) der schepselen tot Hem, na te speuren en voor te stellen, zóó dat het denken en spreken Gods, voorzoover het in de Schrift is geopenbaard, in zijn eenheid en rijkdom als de wijsheid Gods het best vatbaar en kenbaar wordt voor het nadenken en verstaan der menschen. 3. De Dogmatiek kan daarom alleen de vrucht zijn van gezonde en diepgaande exegese van geheel het Woord en al de woorden Gods; uitgaande van het geloof, onder bizondere verlichting des Heiligen Geestes; inzonderheid lettende op het organisch karakter der Heilige Schrift, en de beteekenis van elk lid, en elke verbinding der leden, in het lichaam des Woords, — om alzoo het systeem van Gods spreken en denken te zien. 4. De Dogmatiek moet door zichzelve de beteekenis doen zien van wat de Schrift zegt, als zij spreekt: door het geloof verstaan wij, Hebr. 11 : 3; wij hebben geloofd en bekend (erkend, verstaan), Joh. 6 : 69 e. e. Als de Dogmaticus zijn arbeid aan de Gemeente aanbiedt, moet hij verzekerd zijn, dat, naar zijn weten en bedoelen, de waarheid Gods zóó is voorgesteld als zij door God is gesproken; m. a. w. dat hij het dogma en de dogmata des Heiligen Geestes vertolkt: niets meer en niets minder. 5. Daarom moet de Dogmaticus beginnen met zich te onderwerpen aan de Schrift, hare waarheid geloovend en in de gemeenschap der heiligen belijdend, en zich met geheel zijn verstand en hart en ziel in dienst stellend van den Heere der Gemeente, en alle kennis en wetenschap gebruikend naar Zijnen wil, overeenkomstig inhoud, aard en doel van Zijn Woord. G. De Dogmatiek moet daarom ook, evenals de Schrift zelve, a. thetisch (stellend) optreden, als belijdenis en leering; b. polemisch, als wapen en strijdvoering; en c. practissh, het licht der kennis Gods doen uitstralen over alle kennis en practijk. Scheiding tusschen Dogmatiek en Ethiek is principieel fout. 7. De Gemeente des Heeren moet al de gaven, die God schenkt voor den arbeid van Exegese en Dogmatiek, van Dogmatiek en Exegese, hoog waardeeren, oefenen, bevorderen; en tevens den arbeid dier gaven, bizonder in het resultaat, zonder ophouden toetsen aan de H. S., de Belijdenis der Kerk tot leiddraad dienende. Art. 18 Dordsche Kerkenorde kome alzoo tot zijn recht; v.g. Form. bevest. van dien. d. W., en van ouderlingen; Form. ondert. hoogleer. Theol. 8. De Gereformeerde Kerken in Nederland hebben de eer, te behooren tot de weinige afdeelingen der algemeene Christelijke Kerk die in staat zijn, waarlijk Dogmatiek te beoefenen en te beoordeelcn; en zij zijn geroepen, dat te toonen, ook in de beproeving der leerverschillen die heden ten dage de eenheid van de Gemeenten krenken en bedreigen. AANTEEKENINGEN. 1) In Disp. I De ratione humana in rebus fidei, spreekt Voetius ook van „dogmata" van de Heilige Schrift. „.. Quia Christus, Prophetae et Apostoli per consequentias dogmata sua demonstrant, et falsitates arguunt." G. Voetii Sel. Disp. Fascic., ed. Dr. A. Kuyper, bl. 6. 2) Sprekend over de opkomende wijsgeerige exegese, zegt hij o. a.: „De Synoden zijn daarover gevoelig geweest; werd er maar meer gevolg van gezien! Maar wat is er van een wijsgeerige godgeleerdheid te wachten? Een natuurlijke godsdienst, die ganschelijk niet bestaan kan met het geestelijk Christendom. Natuurlijk en geestelijk staan bij Paulus tegenover elkander. Ik ken wel een natuurlijke godsdienst, maar geen natuurlijk Christendom, zeide eens de voortreffelijke bisschop Ed. Reynolds. En evenwel gaat men daarheen, als men de wijsgeerige rede te veel geloof geeft, of haar op den troon zet, om over de Heilige Schriften en de verborgenheden van het Evangelie te oordeelen. Immers, zoo wordt de verdorvenheid der natuur èf ontkend, of verminderd. Zoo wordt zij meer dan ooit schoon gemaakt om het aanprijzen van aangeboren en ongeschapen denkbeelden. Zóó wordt het gezag en de verborgenheid van het heilig Woord weggenomen, of aan de wijsgeerige rede onderworpen, naar de wijze der Arianen, Pelagianen en Socinianen. Zóó wordt het geloof gevestigd, beproefd, veranderd naaide ingebeelde rede, en haar hoogste beginsel gesteld niet in Gods getuigenis, maar in het oordeel der wijsgeerige inbeeldingen. Zóó wordt zijn wezen, kracht en oefening weggenomen en ontkend en de gehoorzaamheid van Christus gevangen gelegd onder de hoogten der gedachten van het menschelijk vernuft. Zóó wordt de bovennatuurlijke genade des Heiligen Geestes benadeeld in haar noodzakelijkheid en kracht, om de zondige natuur juist van haar blindheid door hot geloof te genezen. Zóó wordt de Christelijke godsdienst natuurlijk, onzeker, wankelbaar. Zóó versterft de liefde der Evangelische waarheid. Z66 wordt, tenzij God het verhoede, de menseh er toe geleid, om lichtzinnig, ongeloovig, ja eindelijk Deïst of ongodist te worden. Zóó wordt de geheele moraal van het Christendom in een heidensche zedekunst veranderd, en alle geestelijkheid weggenomen. O Broederen, die liefde voor het geloof en de godsvrucht hebt, zet eens uw hart op uwe wegen, en vraagt naar de oude paden; schudt u uit het stof, ontwaakt; doet uw oogen open en ziet, wat er geschiedt en nog te wachten staat, indien men aldus voortging. Weest eens ijverig voor God en zijn zaak! Waar is uw godsvrucht, indien gij geene liefde voor de waarheid hebt? De tijden worden zeker niet beter, maar veel erger. Het Land en de Kerk zijn vol verwarringen, terwijl de natuur door eigen wijsheid den meester speelt, en men arbeidt, om door een ijdele philosophie leerlingen en gemeenten als een roof weg te voeren, tegen de waarschuwing van Paulus, Col. 2 : 8. Maar hoe begenadigd zult gij zijn, als gij de wijsgeeren voor oppermeesters van het Christendom zoudt eeren en uzelven aan hun goeddunken onderwerpen, om geleid te worden, waarheen gij geleid wordt? Of zult gij het dan meenen te keeren, als het te hoog loopen mocht en gij den getrouwen leeraren, die als wachters op Jeruzalems muren plegen te staan, hun kracht en lof benemen zult, mannen, van wie ik zeggen mag, dat ze als Salomo's helden geleerd zijn ten oorloge, elk hebbende een zwaard aan de heup tegen den schrik des nachts? En neemt aan, dat gij in uw leerwijze volgens het nieuwe stelsel meester waart, zoudt gij het dan gewonnen hebben ? Neen, neen! Altijd zullen er in de gemeente overblijven, die de verborgenheden des geloofs bewaren in een goede consciëntie, en moede zullen worden te hooren, wat zij altijd moeten hooren, omdat zij daarin voor hun zielen geen leven of voedsel vinden. En dat zou voorzeker wel een droevige tijd voor Kerk en Staat zijn; een tijd van verdeeldheid, achterdocht, nijd, toorn, misnoegen, eenzijdige gunst ter belooning voor die konden meedoen, maar verdrukking van eerlijke lieden, die geen hart konden vinden om uwe leeringen en handelingen goed te keuren, wachtende en smeekende voor den Troon der genade om betere tijden, opdat de rechterhand des Heeren het verandere. Ik bid u, broederen! let er op en stelt er meer belang in, een goed geweten te bewaren, voor de Waarheid te zorgen en het algemeen te behartigen, dan uit eigenliefde voor een leeraar of gevormde partij te staan, om die te verdedigen, wat ook uw gemoed en de ervaring integendeel u leeren mocht. God geve daartoe genade, en geneze de Avonden van Zion, en de breuken van ons Jeruzalem. Zoo wensch ik van harte uit liefde tot de Waarheid." (Slot van de alleszins belangrijke „Voorrede aan den lezer" (49 blz.) van „De Weegschaal van de onvolmaaktheden der heiligen", van Jod. van Lodensteijn. Uitgave van D. Donner, Leiden.) 3. Zie o. a. de uitnemende ,, Waarschouwende Bestieringe tegen de Piëtisten, Quiëtisten, en diergelijke afdwalende tot een natuurlijken en geesteluozen Godsdienst, ouder de gedaante van Geestelijkheyt." Dl. I, Cap. XLIII, van W. a BrakeVs „Redelijke Godsdienst." 4. De leer der Hervormde Kerk in hare grondbeginselen uit de bronnen voorgesteld en beoordeeld; 4e druk. Zie Dl. 1, Voorrede, bl. LXIII, v.v., waarin hij als de vrucht van dit zijn werk o. a. noemt: 6e dat het vraagstuk naar den vrijen wil, naar determinisme en indeterminisme, ook bij ons een nieuwe phase op empirisch-psychologisch gebied is in- getreden, en dat de waan, alsof men zich te dezer zake achter het schild der onbegrijpelijkheid verschuilen kan, en er in de moraal ten dezen aanzien niets verder te onderzoeken viel, althans bij nadenkenden, merkelijk gewijzigd is; en, om niet meer te noemen, dat, 7e door vele beoefenaars der theologische wetenschap wordt ingezien, dat het beginsel van het vrije onderzoek, door de Groningsche school onder veel strijd veroverd, niet toelaat, bij de resultaten dier school te blijven staan, maar tot verdere ontwikkeling dringt, en dat de wetenschappelijke vrijheid op het gebied van wijsbegeerte en kritiek, wel verre van aan de Hervormde kerk schade toe te brengen, de groote waarheid in haar tegenwoordig verbindtenis-formulier uitgesproken, „Gods genade in Jezus Christus de eenige grond ter zaligheid", te meer doet uitkomen." Vg. de laatste der stellingen, die „eenigszins het resultaat doen kennen van ons (Scholten's) onderzoek." „24. De leer der praedestinatie, opgevat in hare ware beteekenis en strekking, bevat do uitdrukking van des Christens geloof aan de onbelemmerde, trapswijze voortgaande verwezenlijking van het eeuwige Godsplan onder het menschelijk geslacht. Zij onderstelt, in weerwil van het tijdelijk bestaan der zonde, de onverdelgbaarheid des goddelijken levens in den mensch, de algenoegzame kracht van Christus den Verlosser, en de onweerstaanbare macht der waarheid en des geestes; zij erkent in de werkelijkheid desgodsdienstigen levens, of in het geloof, eene roeping Gods, en waarborgt, terwijl zij de eindelooze voortduring der zonde onmogelijk stelt, de zegepraal van het Godsrijk, zoowel in den enkelen mensch als in het menschelijk geslacht", blz. LXVIII. Zie verder Dl. I, bl. 418, II, bl. 587— 596. „ . . . Hier wordt voor ons verstand dit dilemma geopend : öf de ontwikkeling der zedelijke wereld heeft haren grond in God niet, en de tweespalt tusschen den Schepper en het grooter deel Zijner redelijke schepselen blijft, in weerwil van Zijne bedoelingen, eindeloos voortduren, zoodat het resultaat van alles eeuwige teleurstelling is en mislukking van Gods plan; öf, zoo die ontwikkeling werkelijk in God gegrond is, dan kan het kwaad niet eeuwig zijn, en zal de uitkomst van alles wezen, dat in de voleindigde schepping de zonde niet meer heerschen en de zegepraal van het geestelijk leven volkomen zijn zal." Bl. 587. Zoo ziet ge, wat er van exegese en dogmatiek wordt, als „ons verstand", in plaats van zich met heilig beven aan de Schrift te onderwerpen, zich boven haar stelt. Van het gestelde dilemma wordt aangenomen wat lijnrecht tegen de Schrift is, en ook de voorstelling zelve van het dilemma is — zie het eerste „öf" — niet de vrucht van exegese, maar van Schriftverdraaiend philosopheeren. „Ten laatste vermaant deze Synode alle Mede-dienaars in het Evangelie van Christus, dat zij zich in het verhandelen van deze lere (van de Praedestinatie), beide in scholen en kerken, godvruchtiglijk en godsdienstiglijk gedragen; zoowel met de tong als met de pen tot Go des eer, heiligheid des levens en vertroostinge der verslagene gemoederen richten; dat zij met de Schrifture, naar de regelmaat des geloofs niet alleen gevoelen, maar ook spreken; en eindelijk van alle zulke w ij zen van spreken zich onthouden, die de palen van den rechten zin der Heilige Schrifture, ons voorgesteld, te buiten gaan, en die den dartelen Sophisten rechtvaardige oorzaak geven mochten, om de leer der Gereformeerde Kerken te beschimpen, of ook te lasteren." (De Synode van Dordrecht 1618/19, in het Besluit der Vijf Artt. tegen de Remonstranten.) WAT ZEGT DE SCHRIFT? Maandblad tot bevordering- van het rechte lezen en uitleggen van GODS WOORD. ONDER REDACTIE VAN JPr-of. L. LINDEBOOM en met medewerking van onderscheidene Bedienaren des Woords. is zijn 5en jaargang ingetreden. De No'sl—3 bevatten: De Uitlegging van den brief aan Laodicea, I, II, III, door Ds. L. S. Jongsma; Jac. V : 1—6, en 7—12, door Ds. J. Hulsebos. De opleiding tot de Evangeliebediening de roeping der Gemeente, I, II, III, door Ds. N. J. Engelberts. Bidden met den geest en met het verstand, door Ds. van der Werff. Verwereldlijking van het opkomend geslacht, door Ds. J. Westerhuis. Over de lijdensprediking, I, II, door den redacteur. Ergernis verwekken, Matth. V : 29, door Ds. v. d. Werff. Gods werk en onze roeping, door Ds. J. N. Lindeboom. Voorts Vragen en Antwoorden: Is het geoorloofd, dat Christelijke bladen advertenties plaatsen van „ijdel loten?" door v. d. W. Hoe moeten zij wederlegd worden, die zeggen, dat Mattli. 10 : 32, en Rom. 14 : 22 met elkander in strijd zijn? door Ds G. IAndeboom. Wat bedoelde Pilatus, toen hij Jezus aan de schare voorstelde met den uitroep: „Zie, de mensch?'' (Joh. 19 : 5) door Ds. C. Lindeboom,. Brief van Sylvanus over Gods Woord en onze roeping. „Ik ellendig mensch. . . !" Dit is de zaak. God laat Zich niet bespotten! door C. L. De jaargang kost slechts ƒ1.50. Elke maand, öf om de twee maanden verschijnt een No. van 32 of 64 kolommen. Bestellingen rechtstreeks, of door een boekhandelaar, in te zenden bij den uitgever dezes, A. Gezelle Meerburg, te Heusden. Men verbindt zich voor het Maandblad evenals voor het Bijblad, voor een jaar. Op aanvrage, zijn No's ter kennismaking te bekomen. Is verschenen No. 1—3 van den nieuwen jaargang van het BIJBLAD TAN WAT ZEGT DB SCHRIFT? voor het Hecht, de Vrijheid, en den Vrede der Kerken. Prijs 90 ets; voor inteekenaren op Wat zegt de Schrift? 65 ets. franco per post. Opgaven van inteekening worden spaedig ingewacht. Inhoud van deze no's: Den lezer heil! Nog aan de orde. Erkenning van ongelijk. Vereeniging tot steun van de Theol. School. Het 50-jarig jubilee der Theol. School. Èen gewichtvolle »open brief." Dogmatiek en Exegese.